Regeling vervallen per 20-07-2017

Algemene plaatselijke verordening

Geldend van 11-12-2015 t/m 19-07-2017

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening

De raad van de gemeente Midden-Drenthe;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. ;

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, het Activiteitenbesluit en de Drank- en Horecawet;

besluit:

vast te stellen de volgende

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die door de gemeenteraad zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • -

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • -

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, vierde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, eerste lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    de openbare veiligheid;

  • 3.

    de volksgezondheid;

  • 4.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2

Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties .

Artikel 2.2 Verblijfsverbod

  • 1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord of één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt die genoemd worden in de door de burgemeester vastgestelde feiten en termijnentabel, om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen in een gebied, dat door de burgemeester met het oog op het kunnen opleggen van een verblijfsverbod is vastgesteld. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

  • 2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen (feiten en termijnen tabel), die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Afdeling 4 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.00 meter wordt gelaten op voetpaden en van 2.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in de Festiviteiten- en evenementenverordening;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Veiligheid op de weg

Artikel 2:8 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:9 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:10 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en op aangrenzende erven.

Artikel 2:11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat van gemeentewege op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:12 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:13 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of een provinciale verordening.

Afdeling 6 Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:14 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

dat, wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:15 Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van die rechtspersoon.

  • 2. Het verstrekken van alcoholhoudende drank op bijeenkomsten van persoonlijke aard is alleen toegestaan als deze verband houden met de doelstelling van de rechtspersoon.

  • 3. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van die rechtspersoon betrokken zijn als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

  • 4. Het maken van reclame voor bijeenkomsten van persoonlijke aard die niet verband houden met de doelstelling van een paracommercieel rechtspersoon is verboden.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:16 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren en waarop de Wet op de kansspelen niet van toepassing is.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:17 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 8 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:18 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is dan wel op personen die daarvoor toestemming hebben van de burgemeester.

Artikel 2:19 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:20 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:19.

Artikel 2:21 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels tassen of andere voorwerpen te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe zijn uitgerust om winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in die leden bedoelde werktuigen, voorwerpen en middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2:22 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op gedragingen die passen binnen het daartoe bestemde gebruik van de in het eerste lid genoemde gronden.

  • 3. Op de ontheffing bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:23 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      zonder redelijk doel te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:24 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:25 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een trapportaal, portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:26 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtruimten voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:27 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • 1.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • 2.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:28 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of

    • c.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:29 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:30 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op eigen terrein dan wel het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:28, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:31 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:32 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:33 Verontreiniging door rij- en trekdieren

De eigenaar of houder van een rij- of trekdier is verplicht ervoor te zorgen dat uitwerpselen van dit rij- of trekdier niet terecht komen op dan wel direct worden verwijderd van een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en met uitzondering van een ruiterpad.

Afdeling 9 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:34 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar:

een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:35 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:36 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    2. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 10 Vuurwerk, carbid

Artikel 2:37 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:38 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2:39 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is te allen tijde verboden consumentenvuurwerk te gebruiken binnen een afstand van 50 meter van een gebouw voorzien van een rieten dak.

  • 3. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:40 Bij zich hebben van carbid

  • 1. Het is verboden carbid (calciumcarbid) op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen de openbare orde te verstoren of aanleiding kan geven tot hinder of overlast.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien het carbid niet bestemd is of gebruikt wordt voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:41 Bezigen van carbid

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      Gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of vergelijkbare voorwerpen met een maximale inhoud van 40 liter.

    • b.

      Het gebruik plaatsvindt in de periode van 31 december vanaf 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur.

    • c.

      De plaats van het in sub 1 genoemde gebruik is gelegen:

      1. op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing;

      2. op een afstand van tenminste 300 meter van inrichtingen van intramurale zorg;

      3. op een afstand van tenminste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren.

    • d.

      De richting van de explosie tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde bebouwing als bedoeld in lid 2 sub c is gelegen.

    • e.

      Binnen een afstand van 75 meter in de richting van de explosie zich geen openbare wegen of paden bevinden.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:42 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 12 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:43 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:2, 2:22, 2:23, 2:24, 2:25, 2:26, 2:39, 2:41, 2:42, 3:9, 5:30 en 5:31 van deze Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:44 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van alle andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Hoofdstuk 3

Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    1. de exploitant;

    2. de beheerder;

    3. de prostituee;

    4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan:

het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. Het aantal seksinrichtingen binnen de gemeente Midden-Drenthe is niet hoger dan één.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituees;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van het prostitutiebedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1: 1000;

    • f.

      de plattegrond van het prostitutiebedrijf door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1: 100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Openingstijden

  • 1. De burgemeester kan de openingstijden en het verplichte sluitingsuur van een prostitutiebedrijf vaststellen.

  • 2. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin toe te laten of te laten verblijven buiten de toegestane openingstijden.

  • 3. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 3:1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • 4. Het is bezoekers van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid dan wel krachtens artikel 3:7 gesloten dient te zijn.

  • 5. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking openingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of derde lid, geldende openingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Toezicht door exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Afdeling 3 Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4

Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4:1 Geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van 19 oktober 2007 (Activiteitenbesluit) op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale milieuverordening.

  • 4. Het verbod is ook niet van toepassing op het gebruik van schoolpleinen, openbare sport- en speelvoorzieningen en –terreinen, voor zover het betreft de uitoefening van school, sport- en speelactiviteiten.

  • 5. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:2 Geluidshinder onversterkte muziek in buitenruimten van inrichtingen

  • 1. Het is verboden in de buitenruimten van een inrichting in de zin van artikel 1:2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen voor zover dit deel uitmaakt van de bedrijfsvoering waarvoor de melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit is gedaan.

  • 2. Het tweede lid geldt niet voor zover voor de activiteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit, dan wel voor het openbaar gebied onmiddellijk grenzend aan de inrichting een collectieve festiviteit is aangewezen in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder a van het Activiteitenbesluit.

Artikel 4:3 Geluidshinder onversterkte muziek in binnenruimten van inrichtingen

  • 1. Het is verboden in de binnenruimte van een inrichting in de zin van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit onversterkte muziek ten gehore te brengen van 23.00 uur ’s avonds tot 7.00 uur ’s ochtends.

  • 2. Gedurende het ten gehore brengen van onversterkte muziek dienen ramen en deuren zoveel mogelijk gesloten te blijven.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor zover voor de festiviteit een melding is gedaan in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder b van het Activiteitenbesluit, dan wel voor het openbaar gebied onmiddellijk grenzend aan de inrichting een collectieve festiviteit is aangewezen in de zin van artikel 2.21, lid 1 aanhef en onder a van het Activiteitenbesluit.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:4 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van straatveegwerkzaamheden door of vanwege de gemeente aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:5 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:6 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:7 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      fietsen, bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:9 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale Verordening.

Artikel 4:8 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Afdeling 4 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:9 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:10 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht; of

    • c.

      de openbare orde; of

    • d.

      het voorkomen of beperken van overlast; of

    • e.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen; of

    • f.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 5. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen, waarvoor het verbod in artikel 4:10, eerste lid niet geldt, dan wel tijdelijk niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:10, vierde lid, onder a tot en met f.

Hoofdstuk 5

Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van tien meter met als middelpunt één van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar waar bewoners of gebruikers van nabij gelegen gebouwen of terreinen daarvan overlast of hinder kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer daarin voorziet.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, snor/bromfietsen of scooters onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op de dagen en tijden genoemd in artikel 2 van de Winkeltijdenwet.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in de Festiviteiten- en evenementenverordening.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

    • c.

      indien het innemen van de standplaats buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of een provinciale verordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in de Festiviteiten – en evenementenverordening.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water, ligplaatsen

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, een provinciale regeling, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig permanent een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of een provinciale regeling.

  • 3. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:26 Nadere regels permanente ligplaats

  • 1. Het college kan aan het permanent innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of een provinciale regeling.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of een provinciale regeling

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:29 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:30 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen voor:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen en daartoe bestemde paden die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of een provinciale verordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:33 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing:

het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:34 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen met uitzondering van de daartoe aangewezen plaatsen op de begraafplaatsen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

  • 4. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:35 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: toezichthouders handhaving Algemeen, Bouw en Milieu.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Midden-Drenthe (2007) wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene plaatselijke verordeninggemeente Midden-Drenthe 2014”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op:
de griffier, de voorzitter,

Bijlage 1

Aanpassingen/wijzigingen APV 2007

Artikel 1.1 APV 2007 > artikel 1.1 APV 2014

Aan de begripsomschrijvingen is overeenkomstig de model APV van de VNG het begrip “openbare plaats” toegevoegd. Hierbij is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). Artikel 1, eerste lid, WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze omschrijving is duidelijker en praktischer dan de uitgebreide omschrijving van het begrip “weg” in de oude APV.

Artikel 2.1.2.1 t/m 2.1.2.3 > artikel 2:1

Voor de leesbaarheid zijn deze artikelen in één artikel 2:1 ondergebracht.

Artikel 2.1.4.1 > artikel 2:5

In lid 2 is voor de duidelijkheid opgenomen in wanneer in ieder geval sprake is van belemmering van de weg.

Daarnaast is het wenselijk om in lid 3 het college de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

Tenslotte is in verband met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in lid 5 de omgevingsvergunning opgenomen.

Artikel 2.1.4.2 > 2:6

In lid 5 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd. Voor een nadere uitleg van dit begrip wordt verwezen naar de Algemene toelichting op p. 45.

Artikel 2.1.4.3 > artikel 2:7

In de APV 2007 was geen vergunningplicht, maar een meldingsplicht opgenomen. Op grond van artikel 2.2, lid 1, sub e van de Wabo is dit een vergunningplicht geworden. Voordeel daarvan is dat er weer leges kan worden geheven, dit in tegenstelling tot bij de meldingsplicht. Opmerkelijk is dat in de praktijk de meldingsprocedure evenveel werkdruk met zich meebracht als de vergunningprocedure.

In lid 5 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 2:14 en 2:15

In verband met de wijziging van de Drank- en Horecawet zijn deze artikelen toegevoegd. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting op p. 50.

Artikel 2.1.5.1

Geschrapt, omdat artikel 427 Wetboek van Strafrecht voldoende (strafrechtelijke) handhavingsmogelijkheden biedt.

Artikel 2.2.1.1 t/m 2.2.1.4 > artikel 4:9 t/m 4:11

Deze artikelen zijn verplaatst naar Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu, en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 2.2.1.4 is daarbij geschrapt, omdat het college bij het aanwijzen van tijdelijke kampeerplaatsen, zoals TT-campings voorwaarden kan stellen met betrekking tot het gebruik van de kampeerplaats.

Artikel 2.2.2.1 > artikel 2:16

In lid 4 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 2.3.3 > artikel 2:21

Op verzoek van de politie is uit doelmatigheidsoverwegingen de tijdsbeperking geschrapt. Inbrekers verrichten ook overdag hun activiteiten.

Artikel 2.3.8 > artikel 2.26

Artikel 2.3.8 is geschrapt, omdat artikel 2.26 voldoende waarborgen biedt om hinderlijk gedrag tegen te gaan.

Artikel 2.3.10, 2.3.10a en 2.3.11

Geschrapt, omdat deze gedragingen niet als probleem worden ervaren.

Artikel 2.3.12 > artikel 4:1

Dit artikel is verplaatst naar Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu, en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 2.3.13 en 2.3.13a > 2:31

Voor de leesbaarheid zijn deze artikelen in één artikel ondergebracht.

Artikel 2.3.16 > artikel 2:30

Dit artikel is voor de leesbaarheid aangepast.

Artikel 2.3.17 en 2.3.18

Deze artikelen zijn geschrapt. Artikel 2;31 biedt voldoende waarborgen tot handhaving.

Artikel 2:34 t/m 2:26

Deze artikelen zijn op verzoek van de politie toegevoegd.

Artikel 4:8

Dit artikel is toegevoegd, omdat in de praktijk gebleken is dat hieraan behoefte bestaat.

Artikel 5.1.2 > artikel 5.2

Dit artikel is tekstueel aangepast. Daarnaast is in lid 5 de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.1.3 > artikel 5:3

In lid 3 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.1.6 > artikel 5:6

Dit artikel is tekstueel aangepast. Daarnaast is in lid 4 de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.1.7 > artikel 5:7

In lid 3 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.1.8 > artikel 5:8

In lid 6 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.1.11 > artikel 5:11

In lid 4 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.2.1 > artikel 5:13

In lid 4 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5:16

Dit artikel is toegevoegd om regels te kunnen stellen met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting.

Artikel 5.3.2.3 > artikel 5:18

In lid 3 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.2.4 > artikel 5: 23

In lid 4 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.3.2 > artikel 5:25

In lid 3 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.4.2 > artikel 5:32

In lid 6 is de toepassing van de Lex silencio positivo toegevoegd.

Artikel 5.6.2 > artikel 5:34

Dit artikel is tekstueel aangepast overeenkomstig het VNG-model onder toevoeging van de toepassing van de Lex silencio positivo.

Artikel 6.5 > artikel 6:5

Dit artikel is tekstueel aangepast overeenkomstig het VNG-model.

Bijlage 2

FEITEN EN TERMIJNENTABEL BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2.2 ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING (APV)

Feiten waarvoor de ontzegging wordt opgelegd

Maximale termijn ontzegging

Categorie 1:

- Samenscholing en ongeregeldheden, art. 2.1 APV

- Hinderlijk gedrag, art. 2.23, 2.25, 2.26 APV

- Hinderlijk drankgebruik, art. 2.24 APV

- Openbare dronkenschap, art. 426 en 453 Wetboek van Strafrecht (Sr)

- Baldadigheid, artikel 424 Sr

4 weken

Categorie 2:

- Bezit van meer dan een gebruikershoeveelheid drugs en/of gebruik van harddrugs in het openbaar, Opiumwet

- overtreding van Wet wapens en munitie: traangas, boksbeugels, wapenstokken, steekwapens e.d.

- Vernieling of beschadiging, art. 350 Sr en openlijke geweldpleging in vereniging art. 141 Sr

- Eenvoudige mishandeling. Art. 300 Sr

- Diefstal met braak in een auto, art, 311, lid 5 Sr

- Belediging ambtenaar in functie, art. 267 Sr

- Bedreiging, art. 285 Sr

- Negeren bevoegd gegeven ambtelijk bevel, art. 184 Sr

- Wederspannigheid, art. 180, 181, 182 Sr

6 weken

Categorie 3:

- 2e recidive van hinderlijk gedrag, hinderlijk drankgebruik of openbare dronkenschap, art. . 2.23, 2.24, 2.25, 2.26 APV

- 2e recidive fietsendiefstal, 310 Sr

- Overtreding Wet wapens en munitie: vuurwapens/schietwapens

- Dealen harddrugs, Opiumwet

- Zware geweldsmisdrijven: zware mishandeling, art. 320 Sr; (poging tot) doodslag, art. 287 Sr; openlijke geweldpleging uitsluitend tegen personen, art. 141 Sr; afpersing, art. 317 Sr; afdreiging, art. 318 Sr

- Overtreding verblijfsontzegging, art. 2.2 APV

12 weken

Toelichting

Algemeen

De huidige Algemene plaatselijke verordening (APV) dateert van 2007. In de tussenliggende tijd is er nieuwe wetgeving en jurisprudentie tot stand gekomen.

Zo moet op grond van de Drank- en Horecawet de raad een regeling vast te stellen om ongewenste mededinging door paracommerciële rechtspersonen te voorkomen.

Ook heeft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gevolgen voor de APV.

In bijlage 1 treft u een overzicht aan van de wijzigingen.

In de APV worden zowel het ontheffingsstelsel als het vergunningsstelsel gehanteerd. Bij een ontheffing is een handeling of gedraging verboden, tenzij de aanvrager aan bepaalde voorwaarden voldoet. Bij een vergunning zijn bepaalde handelingen of gedragingen toegestaan, mits de aanvrager aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Daarnaast biedt de zogenaamde Lex silencio positivo (= positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) de mogelijkheid om de van rechtswege verleende vergunning in de APV op te nemen door paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren. Het toepassen van dit principe past binnen de doelstelling van het verbeteren van de dienstverlening. Het effect is dat een beschikking van rechtswege positief luidt als een bestuursorgaan niet binnen de wettelijke beslistermijn een besluit op een aanvraag heeft genomen. De verwachting is dat dat effect een stimulans zal zijn voor het bestuursorgaan om tijdig een besluit te nemen. Voor alle duidelijkheid een van rechtswege verleende vergunning is niet anders dan een “gewone” vergunning. Dit geldt voor de bezwaar- en beroepsmogelijkheden, het kunnen intrekken van de vergunning door het bevoegd gezag, maar ook voor de mogelijkheden tot handhaving. Als gemeentelijk wetgever is de raad bevoegd te besluiten voor welke vergunningen/ontheffingen in de APV de Lex silencio positivo van toepassing kan worden verklaard. Daarbij moet het maatschappelijk risico van een van rechtswege verleende vergunning (gevaar, schade, hinder, belangen van derden, onomkeerbaarheid van de vergunde situatie) worden afgewogen tegen de maatschappelijke baten daarvan. Deze afweging dient bij elk vergunning-/ontheffingstelsel in de APV gemaakt te worden.

Als de Lex silencio positivo niet van toepassing wordt verklaard, dan geldt het reguliere wettelijke regiem van de Algemene wet bestuursrecht. Overschrijding van de beslistermijn geeft de aanvrager dan de mogelijkheid om het bestuursorgaan in gebreke te stellen en vervolgens een dwangsom te vorderen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bij de rechtbank in beroep te gaan tegen het uitblijven van een beslissing.

Tenslotte heeft de tendens om te komen tot vermindering van regeldruk er toe geleid dat we de APV in zijn geheel nog eens onder de loep hebben genomen om overbodige regels te schrappen en andere regels te vereenvoudigen. Daarbij is zoveel mogelijk de tekst van de Model-verordening van de VNG aangehouden. Hieronder volgt een summiere artikelsgewijze toelichting. Voor een zeer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het VNG-model.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

-bouwwerk

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van de Bouwverordening: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.

-gebouw

Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, onder c van de Woningwet: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt”.

-handelsreclame

Handelsreclame valt niet onder de bescherming van het grondrecht van vrije meningsuiting, zoals bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Onder een “commercieel belang te dienen” moet mede worden begrepen: dienstig te zijn tot koop en verkoop. Reclame voor ideële doeleinden valt niet onder het begrip handelsreclame.

-openbaar water

Openbaar, d.w.z. feitelijk voor het publiek toegankelijk (Boek 5 Burgerlijk Wetboek).

-openbare plaats

In artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (WOM) wordt openbare plaats gedefinieerd als een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor publiek. Het gaat daarbij om voor het publiek toegankelijke wegen, straten, pleinen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen, natuurterreinen, ijsvlakten. Daaronder is niet begrepen een gebouw of een besloten plaats als een kerk. Ook zijn stadions, postkantoren, restaurants en de hal van het gemeentehuis geen openbare plaatsen in de zin van de WOM. Deze plaatsen staan in principe alleen maar open voor de “klanten” en niet voor iedereen.

-weg

Artikel 1 van de Wegenverkeerswet verstaat onder weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen en paden met in begrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden, bermen en zijkanten. Dit is dus beperkter dan het begrip openbare plaats.

Artikel 1:2 Beslistermijn

De beslistermijn voor alle vergunningen of ontheffingen is gesteld op acht weken, zoals de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gesteld. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze termijn afgehandeld kunnen worden. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Aan een vergunning of ontheffing mogen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze mogen echter uitsluitend strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van de voorschriften kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel handhaving door middel van bestuursdwang. Daarnaast is overtreding van de voorschriften strafbaar gesteld in de algemene strafbepaling van artikel 6:1.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Dat wil zeggen, de vergunning is niet overdraagbaar. Het zou bijvoorbeeld onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een ander terwijl een groot aantal gegadigden op de wachtlijst staan.

Artikel 1:7 Termijnen

Onder de oude APV werden vergunningen vaak voor bepaalde tijd verleend. Het streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 1:7 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij a. de vergunning automatisch wordt verlengd; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang, waarbij met wachtlijsten wordt gewerkt; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.

Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd, zoals bijvoorbeeld de standplaats voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden spreken voor zich. Een weigering dient vanzelfsprekend voldoende gemotiveerd te zijn.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare plaatsen te waarborgen. Deze samenscholingsregeling is een aanvulling op de artikelen 184 en 186 van het Wetboek van Strafrecht. Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van een betoging als bedoeld in de Wet openbare manifestaties. Betogingen zijn dan ook uitgezonderd van de werking van dit artikel en worden geregeld in artikel 2:3. Daarbij is sprake van een groep personen, al dan niet in beweging, die er op uit is een mening uit te dragen. De VNG acht de toepassing van de Lex silentio positivo niet gewenst wegens de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2.2 Verblijfsverbod

Met deze bevoegdheid van de burgemeester beschikt de politie over een instrument om preventief op te kunnen treden tegen personen die frequent de openbare orde verstoren in bijvoorbeeld een uitgaansgebied. De praktijk heeft geleerd dat dit positief werkt op de handhaving van de openbare orde.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad kan sprake zijn van een betoging als een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in beweging, om daarbij een mening uit te dragen. Betogingen vallen onder de bescherming van de Grondwet en kunnen in die zin niet zonder meer beperkt worden. Alleen een vreedzame betoging kan aanspraak maken op grondwettelijke bescherming. Uit de jurisprudentie blijkt dat onwettig gedrag van derden tegenover de deelnemers van een betoging, zware belasting van het politiekorps en ernstige hindering van het verkeer onvoldoende zwaarwegende omstandigheden zijn om het betogingsrecht te beperken.

Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Ook dit artikel heeft betrekking op het in de Grondwet verankerde recht op vrijheid van meningsuiting. Dat betekent dat dat recht door de gemeentelijke wetgever niet dusdanig beperkt mag worden dat er geen gebruik van enige betekenis meer overblijft. Ook mag de gemeentelijke wetgever niet beperkend optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken.

Artikel 2:5 Voorwerpen op of aan de weg

Dit artikel geeft het college dan wel de burgemeester de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn.

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Dit artikel is gehandhaafd, omdat het in verband met de verkeersveiligheid en bruikbaarheid van wegen niet gewenst is dat niet-overheden zomaar wegen aanleggen, beschadigen of veranderen.

In lid 5 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 2:7 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

In januari 2014 heeft het college beleid geformuleerd met betrekking tot de vergunningverlening.

De reactietermijn van vier weken moet voor het college voldoende zijn om te kunnen beoordelen of de aanleg van een uitweg binnen het beleid past.

Artikel 2:8 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Indien door planten of bomen het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt heeft het college de bevoegdheid om op grond van artikel 125 Gemeentewet bestuursdwang toe te passen, waarbij de last wordt opgelegd om de beplanting of bomen weg te halen dan wel te snoeien.

Artikel 2:12 Objecten onder hoogspanningslijn

Hier is ervoor gekozen om de Lex silencio positivo niet van toepassing te verklaren, omdat het maatschappelijk risico van ongelukken te groot mag worden verondersteld. Daarnaast is er advies nodig van de energieleverancier.

Artikel 2:13 Veiligheid op het ijs

Gelet op de vele kilometers kanaal is het gewenst deze verbodsbepaling in de APV te handhaven.

Artikel 2:15 Regulering paracommerciële rechtspersonen

De gewijzigde Drank-en Horecawet (DHW) verplicht gemeenten bij verordening regels te stellen ter voorkoming van oneerlijke mededinging, waaraan paracommerciële rechtspersonen ( sportverenigingen, dorpshuizen, kerkgenootschappen etc., die in eigen beheer horecafaciliteiten exploiteren) zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Deze regels zijn op zich geen nieuw fenomeen. Onder de oude wet werden dergelijke regels in de vorm van voorschriften en beperkingen verbonden aan de vergunning die paracommerciële rechtspersonen nodig hebben overeenkomstig artikel 3 van de DHW om een horecabedrijf te mogen uitoefenen. De voorschriften en beperkingen worden dus overgeheveld van de vergunning (die blijft bestaan) naar een algemene regel (de APV).

Het standpunt van de regering is dat, gelet ook op hun belangrijke maatschappelijke functie,

er geen onnodige beperkingen moeten worden opgelegd aan de paracommerciële instellingen daar waar geen mededinging in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

In artikel 2:15 lid 1 is de oude regeling opgenomen dat het schenken van alcoholhoudende drank in bijvoorbeeld sportkantines beperkt is vanaf één uur voor de aanvang van de wedstrijden tot één uur na afloop van de wedstrijden.

Lid 2 staat toe dat in het dorpshuis wel het afscheid van de beheerder van het dorpshuis met alcohol gevierd mag worden, maar niet diens verjaardag. Op grond van lid 3 is dit laatste wel toegestaan als er geen sprake is van mededinging. Dit is bij voorbeeld het geval in Nieuw-Balinge, waar wel een dorpshuis is, maar geen café of zalencentrum dat daardoor oneerlijke concurrentie zou kunnen ondervinden.

Artikel 2:16 Speelgelegenheden

In de Wet op de kansspelen is een uitputtende regeling neergelegd t.a.v. kansspelen als bedoeld in artikel 1 van die wet, zoals speelcasino’s en speelautomaten. De wet is niet van toepassing op spelen, met uitzondering van behendigheidsautomaten, waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Voor deze categorie spelen is dit artikel bedoeld. Het gaat dus om spelen, zoals bepaalde kaartspelen, waarop de Wet op de Kansspelen geen betrekking heeft. Er moet dan sprake zijn van een gelegenheid waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden om enig spel te beoefenen als bedoeld in lid 1.

Het doel van dit artikel is het beschermen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat en heeft daarmee een ander motief dan de Wet op de Kansspelen. Deze laatste heeft als oogmerk het in goede banen leiden van kansspelen, waarbij de consument beschermd dient te worden tegen gokverslaving en waarbij criminaliteit moet worden tegengegaan.

In lid 4 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde vergunning wordt verleend.

Artikel 2:17 Kansspelautomaten

De jurisprudentie over het verschil tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen en dan met name in samengestelde inrichtingen zoals een sportkantine in een sporthal is voortdurend in beweging en tamelijk casuïstisch. Het hangt van de feitelijke situatie af van welke inrichting er gesproken kan worden. Uit de jurisprudentie van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB) is het volgende stappenplan af te leiden, dat dient te worden doorlopen bij de beantwoording van de vraag wanneer er sprake is van hoog- of laagdrempelige inrichtingen en van samengestelde inrichtingen.

a.Bij één afgesloten ruimte:

  • 1.

    is er een vergunning volgens de Drank- en Horecawet ?

  • 2.

    staat het café- en restaurantbezoek op zichzelf ?

  • 3.

    zijn de activiteiten in belangrijke mate gericht personen ouder dan 18 jaar ?

Is aan alle vereisten voldaan, dan is er sprake van een hoogdrempelige inrichting, waarin twee kansspelautomaten zijn toegestaan. Is aan één van de eisen niet voldaan, dan is er sprake van een laagdrempelige inrichting.

b.Bij meerdere ruimten in een gebouw:

  • 1.

    is er sprake van een afzonderlijke horecalokaliteit in het gebouw, dan wel van meerdere lokaliteiten waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, die tezamen een besloten ruimte vormen binnen het gebouw ?

  • 2.

    wordt de afzonderlijke horecalokaliteit, dan wel voor het geheel van de lokaliteiten die tezamen de horeca-inrichting vormen, voldaan aan de stappen onder a. ?

Is aan alle eisen voldaan, dan is sprake van een hoogdrempelige inrichting.

c.Bij een horecalokaliteit in de zin van artikel 1,lid 1 van de Drank- en Horecawet binnen een laagdrempelige horeca-inrichting:

  • 1.

    worden de stappen onder a. bevestigend beantwoord ?

  • 2.

    zo nee: er is geen sprake van een hoogdrempelige inrichting.

  • 3.

    zo ja: zijn de overige ruimten van de laagdrempelig inrichting mogelijk door het publiek te bereiken via deze horecalokaliteit ?

  • 4.

    zo ja: er géén sprake van een hoogdrempelige inrichting als bedoeld in de Wet op de kansspelen: kansspelautomaten zijn niet toegestaan.

  • 5.

    Zo nee: er is sprake van een hoogdrempelige inrichting in de zin van de Wet op de kansspelen.

Artikel 2:19 Plakken en kladden

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Een voorwaarde moet wel zijn dat de gemeente zorgt voor voldoende plakplaatsen voor vrije meningsuiting.

Artikel 2:22 Betreden van plantsoenen e.d.

In lid 3 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 2:24 Verboden drankgebruik

Het is niet mogelijk het grondgebied van de gehele gemeente aan te wijzen. Er moet namelijk wel een concrete aanleiding zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt. Dit kan als gerechtvaardigde vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde, of de openbare orde al aangetast is.

Artikel 2:31 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt als gevolg van dieren buiten een agrarisch bedrijf. Een kraaiende haan kan in een woonwijk onaanvaardbare overlast veroorzaken. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daartegen op te treden. Daarbij moet er wel een zorgvuldige belangenafweging plaats vinden. Bij een kraaiende haan zal er bijvoorbeeld een goede geluidmeting moeten plaats vinden.

Hier is van het toepassen van de lex silencio positivo afgezien. Dit vooral omdat in gevallen waarin dit artikel wordt toegepast vaak al enig ongenoegen leeft in de buurt over de ondervonden overlast. Een van rechtswege ontstane ontheffing en daardoor weer toenemende hinder zou de sfeer niet ten goede komen.

Artikel 2:33 Verontreiniging door rij- en trekdieren

Deze verbodsbepaling is opgenomen om te voorkomen dat het overig wegverkeer op de openbare weg en fietspaden overlast ondervindt van de uitwerpselen. Dit geldt dus niet voor ruiterpaden.

Artikel 2:35 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De bestuurlijke aanpak van heling binnen de gemeente kan een belangrijke aanvulling vormen op het politioneel strafrechtelijk optreden.

In lid 3 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 2:38 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Op deze vergunning is de Lex silencio positivo niet van toepassing verklaard vanwege het zwaar maatschappelijk risico.

Artikel 2:39 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Deze regeling is een aanvulling op het Vuurwerkbesluit, een rijksregeling voor o.a. consumentenvuurwerk. Dit besluit regelt o.a. dat alleen op 29, 30 en 31 december consumentenvuurwerk verkocht mag worden aan een particulier. Ook mag het alleen maar worden afgestoken op 31 januari vanaf 10.00 uur tot 1 januari 2.00 uur.

De APV-regeling biedt het college de mogelijkheid om plaatsen aan te wijzen waar geen vuurwerk mag worden afgestoken.

Artikel 2:41 Bezigen van carbid

Het carbidschieten is een plattelands traditie die niet onder het Vuurwerkbesluit valt. Uit een oogpunt van openbare orde behoeft deze traditie wel een regeling. Daarbij is aansluiting gezocht bij het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:42 Drugshandel op straat

In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk een artikel inde APV op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde tot doel heeft.

Artikel 2:43 Bestuurlijke ophouding

Dit artikel is een uitwerking van artikel 154a van de Gemeentewet om bij ordeverstoringen groepen ordeverstoorders maximaal 12 uur op te houden op een door de burgemeester aangewezen plaats. De bevoegdheid is van toepassing verklaard op artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:2 (betogingen), 2:22 (betreden van plantsoenen e.d), 2:23 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), 2:24 (drankgebruik), 2:25 (verboden gedrag op of in gebouwen), 2:26 (hinderlijk gedrag in voor publiek openstaande ruimten), 2:39 (bezigen van vuurwerk), 2:41 (bezigen van carbid), 2:42 (drugshandel op straat), 5:30 en 5:31 (crossen in natuurterreinen).

Artikel 3:1 e.v. Seksinrichtingen

Het exploiteren van prostitutie is niet langer meer strafbaar. Er is geen nadere formele wetgeving vastgesteld over de vormen van exploitatie van prostitutie. De enige manier om dat te regelen is dan via de APV. Dat gebeurt via een vergunningstelsel met allerlei voorschriften. Op grond van artikel 3:4, lid 1 is er slechts één seksinrichting zoals bedoeld in artikel 3:1 sub c toegestaan binnen de gemeentegrenzen. Een algeheel verbod is niet toegestaan. Vanwege de grote maatschappelijke impact is de Lex silencio positivo niet van toepassing verklaard op de vergunning.

Artikel 4:1 Geluidhinder

Dit artikel heeft betrekking op vormen van geluidhinder, waarin andere regelingen niet voorzien. Te denken valt daarbij aan luidsprekers op voertuigen, achtergrondmuziek in winkelstraten, bouwmachines, knalapparaten voor het verjagen van vogels. Daarbij is het stemgeluid van spelende kinderen op schoolpleinen en speelvoorzieningen en van sporters op sportvoorzieningen van het verbod uitgezonderd. In lid 4 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 4:2 en 4:3 Geluidshinder onversterkte muziek in buitenruimten en binnenruimten In van inrichtingen

Artikel 2.17 Activiteitenbesluit geeft een algemene regeling voor het geluidsniveau dat van een inrichting mag uitstralen. Daarbij mogen bepaalde geluidsbronnen niet meegeteld worden, zoals het stemgeluid van bezoekers, maar ook het geluid van onversterkte muziek.

De reden voor deze uitsluiting is dat de geluidsemissie van onversterkte muziek niet te beperken is, maar dat er, als de plaatselijke situatie daarom vraagt, wel mogelijkheden zijn om bij gemeentelijke verordening regels te stellen. Dit kunnen logischerwijs geen regels zijn ter beperking van de geluidsemissie, maar wel ter bepaling van frequentie en tijdstip.

In de Festiviteiten- en evenementenverordening wordt onversterkte muziek niet geregeld simpelweg omdat dat buiten het onderwerp van die verordening valt. Uit het oogpunt van openbare orde en ter bescherming tegen geluidsoverlast is een regeling toch gewenst.

De onderhavige regeling kent een algeheel verbod op het maken van onversterkte muziek op terrassen. Voor het organiseren van een activiteit met onversterkte muziek op een terras kan dan gebruik worden gemaakt van de meldingsmogelijkheid van de 12-dagen-regeling van het Activiteitenbesluit. Voor milieu/omgevingsvergunningplichtige inrichtingen is de milieuvergunning zelf van toepassing.

Over het algemeen zal onversterkte muziek in de binnenruimte van een inrichting amper geluidsoverlast geven als de ramen en deuren gesloten blijven. Om op excessen te kunnen handhaven, is een algemeen verbod tussen 23.00 uur en 7.00 uur in de onderhavige regeling opgenomen. Voor activiteiten die na 23.00 uur eindigen kan dan gebruik worden gemaakt van de meldingsmogelijkheid van de 12-dagen-regeling van het Activiteitenbesluit.

Artikel 4:9 e.v. kamperen buiten kampeerterreinen

In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchrecreatie is het gewenst deze regeling in de APV op te nemen om ongewenste situaties te voorkomen.

In artikel 4:11 heeft het college de mogelijkheid om tijdelijk terreinen aan te wijzen waarop gekampeerd mag worden. Dat doet zich in de praktijk voornamelijk voor in de TT-week.

In lid 5 is de Lex silencio positivo van toepassing verklaard. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 5:1 e.v. parkeerexcessen

Deze regeling is opgenomen om o.a. te voorkomen dat onevenredig beslag wordt gelegd op de beschikbare parkeerruimte met name in woonwijken. Verder heeft de regeling tot doel om overlast (uitzichtbelemmering) voor omwonenden te beperken en om het uiterlijk aanzien van de omgeving te beschermen.

Deze regeling bestaat uit een aantal verboden, waarvan ontheffing kan worden verleend. Het verlenen van een ontheffing zal in zijn algemeenheid op zijn plaats zijn ingeval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aangenomen dat bijvoorbeeld de garagehouder geen andere mogelijkheid ten dienste staan dan auto’s op de openbare weg te stallen. Dit kan het geval zijn bij een reeds lang bestaand bedrijf dat door nieuwe ontwikkelingen in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein stallingsruimte te creëren. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden met betrekking tot tijd, plaats en aantallen.

Op de ontheffing is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Er is geen sprake van een onomkeerbare situatie bij een van rechtswege verleende ontheffing. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Er wordt een doorlopende vergunning verstrekt aan landelijke instellingen die voor komen op het landelijk collecterooster, zoals de Hartstichting, het Koningin Wilhelminafonds. Voor instellingen die niet op het collecterooster voorkomen, wordt een vergunning voor bepaalde tijd verleend. De lokale sportclub, die huis-aan-huis wil collecteren voor de bouw van een nieuw clubhuis zal een vergunning worden verleend in een collectevrije periode.

Op de vergunning is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde vergunning wordt verleend.

Artikel 5:15 Ventverbod

Er is volstaan met een ventverbod indien de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Het vergunningstelsel is al eerder afgeschaft. De praktijk van vergunningverlening was dat de vergunning altijd verleend werd onder dezelfde voorwaarden. Er was dan ook geen goede reden, waarom een vergunningstelsel noodzakelijk en proportioneel was. Overlast kan ook achteraf worden aangepakt. Het risico van achteraf controleren is niet veel groter dan het vooraf vaststellen van voorwaarden.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking, zoals het venten met gedrukte stukken. Er mogen beperkingen worden gesteld mits die niet betrekking hebben op de inhoud van de stukken en niet resulteren in een algeheel verbod. Het college mag openbare plaatsen en dagen en uren aanwijzen, waarop het verboden is met gedrukte stukken te venten.

Op de ontheffing is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Er is geen sprake van een onomkeerbare situatie bij een van rechtswege verleende ontheffing. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Het vergunningstelsel voor een standplaats is noodzakelijk om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en om overlast tegen te gaan, zoals geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder.

Onder c. is als weigeringsgrond opgenomen de aantasting van een redelijk voorzieningenniveau in een deel van de gemeente. Deze situatie zal zich alleen maar in de kleinere buitendorpen kunnen voordoen. Wil het college op basis hiervan een standplaatsvergunning weigeren, dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de (enige) plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden.

De bepalingen uit de Winkeltijdenwet zijn ook van toepassing voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats.

Op de vergunning is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde vergunning wordt verleend.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Het komt steeds vaker voor dat particulieren markten organiseren in leegstaande gebouwen. Hoofdzakelijk worden daar ongeregelde zaken verkocht. Dat wil zeggen goederen die in de regel niet meer langs normale handelskanalen het publiek bereiken, zoals beschadigde artikelen, artikelen die uit de mode zijn, restanten en zaken van een te liquideren onderneming. Deze bepaling is niet van toepassing op braderieën, vlooienmarkten in de openbare ruimte en vrijmarkten op Koningsdag.

Op de ontheffing is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 5:24 e.v. Openbaar water, ligplaatsen

Voor Drentse begrippen is onze gemeente tamelijk waterrijk: de Drentsche Hoofdvaart, Beiler Vaart, Linthorst Homankanaal, Westerborker-/Beiler Stroom, Verlengde Middenraai. Deze wateren zijn in beheer bij provincie of waterschap. Het enige openbaar water, dat in beheer is bij de gemeente, is de havenkom in Beilen.

Uit het oogpunt van openbare orde en uiterlijk aanzien van de gemeente en om verrommeling tegen te gaan, is het wel gewenst hiervoor het één en ander te regelen.

In artikel 5:24 is uit een oogpunt van deregulering gekozen voor een meldingsplicht voor het plaatsen van steigers e.d. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of het onderhoud van de oevers of kaden daardoor niet in het geding komt.

Hoewel de havenkom in Beilen op dit moment over water niet bereikbaar is voor woonboten en andere vaartuigen (met uitzondering van kano’s) is er toch voor gekozen om het permanent innemen van een ligplaats te binden aan een vergunning. Het is immers mogelijk om een woonboot over de weg te transporteren naar de havenkom.

Op de vergunning is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde vergunning wordt verleend.

Artikel 5:30 Crossterreinen

Op grond van artikel 10 Wegenverkeerswet (WVW) is het verboden op een weg wedstrijden met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen. Dit APV-artikel is daarop een aanvulling. Het verbiedt het houden van wedstrijden op enig terrein, geen weg zijnde. Het verbod is niet van toepassing op terreinen, die daarvoor door het college zijn aangewezen, zoals het motorcrossterrein bij Westerbork.

Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebieden

Gelet op het grote aantal natuurgebieden in onze gemeente en de toenemende druk van recreanten daarop is het gewenst de toegankelijkheid met motorvoertuigen, bromfietsen, mountainbikes en paarden te reguleren.

Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard. Er zijn een aantal uitzonderingsgronden. Zo is het verbod niet van toepassing op wegen en daartoe bestemde paden. Het is mogelijk om ontheffing van het verbod te verlenen in voorkomende gevallen. Op deze ontheffing is niet de Lex silencio positivo van toepassing verklaard, omdat het maatschappelijk belang bij voorkomen van overlast, bij bescherming van natuur- of milieuwaarden en bij het waarborgen van de veiligheid van het publiek zwaar weegt.

Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Op grond van artikel 10.63 Wet milieubeheer kan het college ontheffing verlenen van het verbod van verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Daarnaast biedt dit artikel ook de mogelijkheid ontheffing te verlenen voor vreugdevuren, zoals paas-en oudejaarsvuren. Dat brengt met zich mee dat de Wet milieubeheer geen mogelijkheid biedt om de ontheffing te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Artikel 5:32 APV biedt die mogelijkheid wel. Daarbij heeft het college de mogelijkheid om aan de ontheffing voorschriften te verbinden.

Op de ontheffing is de Lex silentio positivo van toepassing. Het maatschappelijk risico is gering. Binnen de beslistermijn kan gemakkelijk een inschatting worden gemaakt of er schade, gevaar of hinder dreigt als de gevraagde ontheffing wordt verleend.

Artikel 5:33 e.v. Verstrooiing van as

Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Op basis van dit artikel mag as dus verstrooid worden op de zogenaamde strooivelden op begraafplaatsen en verder overal in de gemeente met uitzondering van de verharde delen van de weg. Het verstrooien mag geen hinder of overlast veroorzaken. Verstrooiing vanaf bijvoorbeeld een balkon richting een kinderspeelplaats vol met kinderen is dus niet toegestaan.

Artikel 6:1 Strafbepaling

Een boete van de tweede categorie bedraagt maximaal €3900,-. Boetes kunnen jaarlijks door de Minister van Justitie verhoogd worden.