Regeling vervallen per 26-01-2012

Verordening Langdurigheistoeslag Gemeente Moerdijk 2009

Geldend van 12-08-2009 t/m 25-01-2012

Intitulé

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 29 januari 2009, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2008,gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelenBESLUITvast te stellen de volgende verordening:Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Moerdijk 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Moerdijk;

    b. wet: de Wet Werk en Bijstand;

    c. bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

    d. gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet;

    e. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    f. WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

    g. peildatum: de datum waarop in enig jaar recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    h. referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    i. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen als “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Uitvoering

  • De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Voorwaarden

Artikel 3 Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben en die ten tijde van de aanvraag in de Gemeente Moerdijk woonachtig zijn.

  • 2. Geen recht op langdurigheidstoeslag hebben personen die:

    1. op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben gehad.

Artikel 4 Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 101% van de bijstandsnorm.

  • 2. Ten aanzien van perioden waarin een belanghebbende is uitgesloten van het recht op bijstand wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de bijstandsnorm.

  • 3. Ten aanzien van perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot is uitgesloten van het recht op bijstand worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100% van de gehuwdennorm, waarbij voor “bijstandsnorm” gelezen moet worden “gehuwdennorm”.

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    a. voor gehuwden € 488,00

    b. voor een alleenstaande ouder € 440,00

    c. voor een alleenstaande € 342,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daaraan voorafgaande jaar.

Slotbepalingen

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

  • In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

  • 2. 1. De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt in huis aan huis blad de Moerdijkse Bode.

Artikel 8 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald alsVerordening langdurigheidstoeslag gemeente Moerdijk

  • Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 29 januari 2009,

    de griffier, de voorzitter,

    J.A.M. Hereijgers Drs. W.M.J. Denie

Toelichting

Algemeen

  • Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB wordt gebruikt.

    In deze verordening is gekozen voor een invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Artikelsgewijs

  • Artikel 1

    Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip “inkomen” is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven heeft om bij verordening regels te geven met betrekking tot het begrip “langdurig, laag inkomen”, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoering praktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip “inkomen” in artikel 36 lid 1 WWB, maar wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

    Artikel 2:

    Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

    Artikel 3:

    De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld. Bepaalde groepen zijn echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen, maar van wie gesteld kan worden dat een recht op langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan.Zo komt voor een langdurigheidstoeslag niet in aanmerking de belanghebbende, die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

    Artikel 4:

    Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB voorschreef wordt in de praktijk als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimuminkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Deze periode van drie jaar wordt bevestigd in onderzoeken verricht door het NIBUD. Daarom wordt hier een periode van 3 jaar aangehouden. Het begrip “langdurig, laag inkomen” wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101% van de bijstandsnorm. Door te kiezen voor 101% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB, toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op. Als de afwijkingen meer bedragen dan 101% is het “gladstrijken” van de bedoelde geschillen niet meer aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om een twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft (iemand met een langdurigheidstoeslag, gaat er op achteruit als hij of zij een betaalde baan krijgt). Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijd discriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 101% wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte.

    Artikel 5:

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel twee maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet gepast is.NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitinggrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

    Artikelen 6 ,7 en 8:

    Deze artikelen hebben geen toelichting nodig.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 29 januari 2009,
de griffier,
J.A.M. Hereijgers
de voorzitter,
Drs. W.M.J. Denie