Verordening regelende de procedures op het gebied van burgerinitiatief in de gemeente Mook en Middelaar 2003

Geldend van 25-09-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening regelende de procedures op het gebied van burgerinitiatief in de gemeente Mook en Middelaar 2003

De raad van de gemeente Mook en Middelaar,

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 13 mei 2003;

gelet op artikel 170 van de Gemeentewet;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende:

Verordening regelende de procedures op het gebied van burgerinitiatief in de gemeente Mook en Middelaar 2003

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder een burgerinitiatiefvoorstel: een voorstel van een initiatiefgerechtigde ter plaatsing op de agenda van de vergadering van de raad.

Artikel 2 Initiatiefvoorstel

  • 1. De raad plaatst een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van zijn vergadering indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.

  • 2. Ongeldig is het verzoek dat:

    • a.

      niet door ten minste een aantal van 2% van de initiatiefgerechtigden in Mook en Middelaar wordt ondersteund;

    • b.

      een onderwerp als bedoeld in artikel 4 bevat, of

    • c.

      niet voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 5.

Artikel 3 Initiatiefgerechtigden

  • 1. Initiatiefgerechtigd zijn degenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad.

  • 2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het verzoek bepalend.

Artikel 4 Uitzonderingen

Een burgerinitiatief houdt niet in:

  • 1.

    een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van de raad;

  • 2.

    een vraag over het gemeentelijk beleid;

  • 3.

    een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het gemeentebestuur;

  • 4.

    een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het gemeentebestuur, of

  • 5.

    een onderwerp waarover tijdens de raadsperiode waarin indiening van het voorstel plaatsvindt door de raad een besluit is genomen.

Artikel 5 Indiening burgerinitiatiefvoorstel

  • 1. Het verzoek ter plaatsing van een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt schriftelijk ingediend bij de burgemeester.

  • 2. Het verzoek bevat ten minste:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatiefvoorstel;

    • b.

      een toelichting op het burgerinitiatiefvoorstel;

    • c.

      de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de verzoeker en zijn plaatsvervanger, en

    • d.

      een lijst met de voornamen, achternamen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen.

  • 3. Voor de indiening van het verzoek wordt gebruik gemaakt van de in bijlage I en bijlage II van deze verordening opgenomen formulieren.

Artikel 6 Afhandeling

  • 1. De raad beslist in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de vergadering van de raad wordt geplaatst, met dien verstande dat ten minste twee weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering waarin op het verzoek wordt beslist.

  • 2. Indien de raad het verzoek afwijst wegens strijd met artikel 4, onder 1, kan de raad het voorstel doorzenden aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Indien de raad het verzoek toewijst, dan agendeert hij het burgerinitiatiefvoorstel voor de eerstvolgende vergadering van de raad.

  • 4. De burgemeester nodigt de verzoeker schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten.

  • 5. Zo spoedig mogelijk nadat de raad over het burgerinitiatiefvoorstel een besluit heeft genomen wordt dit besluit bekendgemaakt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

  • 6. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan verzoeker.

Artikel 7 Verslaglegging

De burgemeester brengt over elk jaar een verslag uit over de werking van het recht van burgerinitiatief in de praktijk.

Artikel 8 Uitleg verordening

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van de verordening, beslist de burgemeester.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening burgerinitiatief gemeente Mook en Middelaar 2003”.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die waarop bekendmaking heeft plaatsgevonden.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Mook en Middelaar in zijn openbare vergadering d.d. 18 september 2003.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,

Bijlage I

Verzoek burgerinitiatiefvoorstel

Bijlage II

Ondersteuningsverklaringen burgerinitiatiefvoorstel

Toelichting op de Verordening burgerinitiatief gemeente Mook en Middelaar 2003

1. Inleiding

 

In de voorliggende verordening wordt vorm en inhoud gegeven aan het zogenoemde burgerinitiatief. Het burgerinitiatief is één van de mogelijkheden om de participatie van burgers bij de beleidsvorming en besluitvorming door de gemeenteraad te stimuleren. Het burgerinitiatief sluit dan ook naadloos aan op één van de beoogde effecten van de dualisering: het versterken van de vertegenwoordigende functie van de raad.

 

 

2. Burgerinitiatief in het duaal bestel

 

Op 7 maart 2002 is de Wet dualisering gemeentebestuur in werking getreden. De basis voor de Wet dualisering gemeentebestuur ligt in het eindrapport van de staatscommissie Elzinga “Dualisme en lokale democratie”. Reden voor het instellen van deze commissie was de “teloorgang” van het publiekdemocratische domein door een groeiend gebrek aan belangstelling van burgers voor de lokale politiek. Hierdoor kwam deze politiek op een steeds grotere afstand van de burger te staan. De opdracht aan de commissie was dan ook te komen met voorstellen, gericht op verduidelijking van de rollen van de raad en het college en het creëren van een grotere betrokkenheid van de burger bij de lokale politiek. In de voorliggende verordening staat deze betrokkenheid centraal.

 

In de dagelijkse bestuurspraktijk was de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de raad en het college van gemeenten diffuus en onduidelijk geworden. Dit is mede veroorzaakt door de interne gerichtheid van de raad. Hierdoor is zijn vertegenwoordigende functie in het gedrang gekomen. Zowel bij de raad als bij het college heeft dit geleid tot onjuiste percepties over de verschillende rollen en taken. In deze situatie neemt de raad onvoldoende afstand van het bestuurlijke handwerk. Tevens heeft hij onvoldoende tijd voor andere werkzaamheden, zoals het onderhouden van de contacten met burgers en instellingen.

 

De dualisering krijgt vorm door de ontvlechting van raad en college. Deze scheiding betreft posities, functies en bevoegdheden. De ontvlechting van functies houdt in, dat de raad zich gaat concentreren op vertegenwoordiging, kaderstelling en controle terwijl het college het bestuur voor zijn rekening neemt. De kaderstellende functie van de raad wordt ondersteund door een versterking van de verordenende en budgettaire bevoegdheden.

 

Het is noodzakelijk dat de raad en zijn leden beseffen dat de nieuwe taken slechts kunnen worden uitgevoerd als bekend is wat er onder de kiezers/burgers leeft. Extern moeten de raadsleden dan ook het directe contact en de discussie met de burger intensiveren. De geijkte middelen kunnen hiervoor worden gebruikt zoals bijvoorbeeld themabijeenkomsten, spreekbeurten en spreekuren.

 

Met behulp van deze directe contacten met (groepen van) burgers zijn raadsleden beter in staat hun rol als normsteller en controleur uit te oefenen. De politieke agenda kan hierdoor (in)direct worden bepaald.

 

In het verlengde van de intensivering van de contacten tussen de burger en de politiek ligt de participatie van burgers in het politieke proces. In het kader van het duaal bestel kunnen dan ook mogelijkheden worden gecreëerd, waardoor burgers direct invloed krijgen op de beleidsvorming en besluitvorming binnen de gemeenteraad. Deze burger-participatie vormt een peiler van het duaal bestel.

 

Onder burgerparticipatie is een groot scala van mogelijkheden te vatten, zoals bijvoorbeeld:

  • 1.

    Verstrekken van informatie

  • 2.

    Inspraak

  • 3.

    Burgerinitiatief

  • 4.

    Referendum

  • 5.

    Interactieve beleidsvorming

  • 6.

    Et cetera

 

In deze verordening wordt vorm en inhoud gegeven aan het zogenoemde “burgerinitiatief”. Het burgerinitiatief is één van de mogelijkheden om participatie van burgers bij de beleidsvorming en besluitvorming door de gemeenteraad te stimuleren. Het burgerinitiatief is een uitgewerkte vorm van het petitierecht. Het verschilt ervan doordat de raad zich verplicht door burgers - procedureel correct - ingediende voorstellen op zijn agenda te zetten en te behandelen. Het burgerinitiatief kan op die manier de participatie en betrokkenheid van burgers vergroten en geeft hen de mogelijkheid direct invloed uit te oefenen op de politieke agenda.

 

Op grond van de voorliggende verordening kunnen burgers onderwerpen die de gemeenteraad naar hun idee moeten agenderen, met inachtneming van bepaalde voorwaarden op de raadsagenda plaatsen. In de huidige situatie hebben burgers natuurlijk al verschillende mogelijkheden om te participeren in politieke besluitvormingsprocessen. Met het burgerinitiatief wordt echter een instrument geïntroduceerd waarmee burgers een nieuw voorstel/onderwerp kunnen agenderen in de raad. De raad moet vervolgens over dit punt beraadslagen, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

 

Het burgerinitiatief sluit naadloos aan op de doelstelling de vertegenwoordigende functie van de raad te versterken. Deze meer externe oriëntatie wordt gestimuleerd door verschillende wettelijke maatregelen. Zo kunnen raadsleden het recht van initiatief van raadsleden gebruiken om signalen uit de samenleving te vertalen in concrete voorstellen. De concentratie van bestuursbevoegdheden bij het college levert tijdswinst op die het raadslid kan gebruiken om zich nog beter te oriënteren op wat leeft in de gemeente. Het vertalen van geluiden uit de samenleving hoeft echter niet noodzakelijk door raadsleden te gebeuren. Het invoeren van een recht van burgerinitiatief biedt burgers de gelegenheid om publieke agendapunten onderdeel van de politieke agenda te maken. Zo wordt er nog een kanaal aangelegd waarlangs de onderwerpen die in de samenleving leven hun weg naar de gemeentelijke politiek kunnen vinden.

3. Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze bepaling is gekozen de term “burgerinitiatiefvoorstel” te hanteren voor de aanduiding van het voorstel dat door een burger bij de gemeenteraad kan worden ingediend.

 

Artikel 2. Initiatiefvoorstel

Uit dit artikel volgt dat de gemeenteraad een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van een raadsvergadering moet plaatsen indien sprake is van een geldig verzoek, ingediend door een initiatiefgerechtigde.

 

De gemeenteraad moet zich in dat geval dus uitspreken over het burgerinitiatiefvoorstel. Van een geldig verzoek is sprake als:

  • 1.

    het verzoek door ten minste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund

  • 2.

    het onderwerp van het burgerinitiatiefvoorstel niet in artikel 4 is uitgezonderd en

  • 3.

    aan de in artikel 5 gestelde procedurele voorwaarden wordt voldaan.

 

In artikel 3 wordt omschreven wanneer een persoon initiatiefgerechtigd is. Over het vereiste dat het verzoek door ten minste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund, wordt het volgende opgemerkt. Het burgerinitiatief biedt burgers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de agenda van de gemeenteraad. Het is daarom een inbreuk op het uitgangspunt dat de raad zijn eigen agenda vaststelt (artikel 9 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Mook en Middelaar). Dit is alleen gerechtvaardigd als het burgerinitiatiefvoorstel ook daadwerkelijk door een substantieel deel van de bevolking wordt gedragen.

 

De gemeente is vrij een drempel vast te stellen voor de benodigde steun aan het burgerinitiatief. De omvang van de drempel moet van dien aard zijn dat zij een zekere garantie biedt dat het desbetreffende verzoek wordt gedragen door een substantieel deel van de bevolking. In de voorliggende verordening is dan ook uitgegaan van een drempel van 2% van het aantal kiesgerechtigden. Uitgaande van dit uitgangspunt en 6.037 kiesgerechtigden op 15 mei 2002 is in onze gemeente sprake van een drempel van 120 personen.

 

Artikel 3. Initiatiefgerechtigden

Vanuit de gedachte dat het burgerinitiatief een instrument is om burgers bij de besluitvorming van de raad te betrekken, ligt het voor de hand het initiatiefrecht toe te kennen aan kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezingen. Wie kiesgerechtigd is, is vastgelegd in artikel B 3 van de Kieswet.

 

Daarnaast is het mogelijk de categorie initiatiefgerechtigden uit te breiden door de leeftijd ten opzichte van de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen naar bijvoorbeeld zestien jaar. Jongeren kunnen op deze wijze worden betrokken bij de gemeentelijke politiek. Voor de toetsing of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is het moment van indiening van het verzoek aangewezen. Het verzoek vindt immers formeel op dit moment plaats. Om te kunnen onderzoeken of op dat moment wordt voldaan aan de vereisten, zijn verschillende gegevens nodig. Welke gegevens dat zijn wordt geregeld in artikel 5.

 

Artikel 4. Uitzonderingen

Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt in dit artikel een aantal beperkingen gesteld aan de inhoud van een burgerinitiatiefvoorstel. Het is bijvoorbeeld weinig efficiënt om de raad te belasten met de beraadslaging over een onderwerp waarover zij uiteindelijk geen beslissende bevoegdheid heeft. Een ander argument voor deze uitzondering is dat de afstand tussen burger en bestuur juist wordt vergroot als de burger na het doorlopen van de procedure te horen krijgt dat de raad niets met het burgerinitiatiefvoorstel kan doen.

 

Vragen over gemeentelijk beleid zijn ook geen onderwerp van een burgerinitiatief. Voor dit soort vragen staan de burger andere wegen open, zoals het spreekrecht in een commissie- of raadsvergadering of een spreekuur van een wethouder. Ook moet worden voorkomen dat het burgerinitiatief andere procedures doorkruist, zoals de bezwaar- of klachtenprocedure.

 

Ten slotte is het niet de bedoeling dat zaken die recent nog in de raad aan de orde zijn geweest opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatief. Dit frustreert de besluitvorming in de raad. De raad kan zelf bepalen welke termijn zij daarvoor geschikt acht. In de voorliggende verordening is gekozen voor de huidige raadsperiode.

 

Artikel 5. Indiening burgerinitiatiefvoorstel

De burgemeester is voorzitter van de raad. Daarnaast ziet de burgemeester op grond van artikel 170, eerste lid, onder c Gemeentewet toe op de kwaliteit van procedures op het gebied van burgerparticipatie. In het burgerjaarverslag wordt hierover gerapporteerd. Het ligt dan ook voor de hand een burgerinitiatiefvoorstel bij hem te laten indienen.

Aan het verzoek moet een aantal minimumvereisten worden gesteld. Het wordt uit praktische overwegingen (uniformiteit, overzichtelijkheid en duidelijkheid) wenselijk geacht de indiening van een burgerinitiatiefvoorstel plaats te laten vinden door middel van een standaardformulier voor burgerinitiatieven. Deze formulieren zijn opgenomen in bijlage I en II van de voorliggende verordening.

 

Artikel 6. Afhandeling

De burger moet erop kunnen vertrouwen dat de raad zijn voorstel spoedig toetst aan de vereisten en een besluit neemt over de behandeling. Hierin voorziet het eerste lid. Verzoeken waarover de raad niet bevoegd is, kunnen worden doorgezonden naar het college.

 

Met het vierde tot en met zesde lid worden vooral waarborgen gecreëerd voor de trans-parantie bij de afhandeling van een burgerinitiatiefvoorstel door de raad. Op grond van het zesde lid wordt de verzoeker altijd schriftelijk meegedeeld wat er met het voorstel gebeurt. Dat kan dus een mededeling dat het verzoek wordt afgewezen of een inhoudelijk besluit zijn.

 

Indien het verzoek tot plaatsing van het burgerinitiatiefvoorstel door de raad wordt afgewezen, is sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar en beroep openstaan. Besluit de raad het burgerinitiatiefvoorstel te agenderen, dan is sprake van een voorbereidingsbeslissing die niet vatbaar is voor bezwaar of beroep (artikel 6:3 Awb). Afhankelijk van de inhoud van de beslissing op het initiatiefvoorstel zelf, is sprake van een besluit in de zin van de Awb die vatbaar is voor bezwaar en beroep.

 

In de voorliggende verordening is ervoor gekozen in het midden te laten hoe de raad verder met het burgerinitiatiefvoorstel omgaat. Er is niet bedoeld dat de raad altijd plenair het voorstel inhoudelijk behandelt. Het ligt voor de hand dat de volle raad beslist over het te volgen traject/procedure, maar een besluit over een burgerinitiatiefvoorstel kan uiteraard ook in een raadscommissie inhoudelijk worden voorbereid. Ook kan de raad van mening zijn dat nader onderzoek moet worden gedaan.

 

Artikel 7. Verslaglegging

In de voorliggende verordening is ervoor gekozen om de burgemeester te verplichten om jaarlijks een verslag over het burgerinitiatief uit te brengen. Op grond van artikel 170 Gemeentewet wordt de burgemeester verplicht een burgerjaarverslag op te stellen. De burgemeester kan ervoor kiezen het inhoudelijke verslag over het burgerinitiatief hierin op te nemen.

 

Artikelen 8. Uitleg verordening

Gelet op de centrale positie van de burgemeester bij burgerparticipatie (zie toelichting artikel 5) is ervoor gekozen hem te laten beslissen in de gevallen waarin deze verordening niet voorziet of twijfel bestaat over de toepassing hiervan.

 

Artikelen 9-10.

Deze artikelen behoeven geen toelichting.