Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent het peuterprogramma (Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2020)

Geldend van 01-08-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende regels omtrent het peuterprogramma (Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2020)

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN NEDERWEERT;

Gelet op artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs dient ons college te voorzien in voldoende voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen;

gelet op de Algemene subsidieverordening 2019, met in het bijzonder de mogelijkheid van burgemeester en wethouders om bij nadere regeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie (artikel 3, Algemene Subsidieverordening Nederweert 2019);

gelet op de Wijziging Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie met betrekking tot het aanbieden van voorschoolse educatie.

overwegende dat het wenselijk is hiervoor een afzonderlijke subsidieregeling op te stellen, omdat de subsidieverstrekking niet past binnen de subsidievormen zoals deze worden gehanteerd binnen de Algemene Subsidieverordening Nederweert 2019;

overwegende dat deelname aan een peuterprogramma een goede voorbereiding is op de basisschool, omdat het programma bijdraagt aan de ontwikkeling van de peuter op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling;

besluiten vast te stellen de volgende nadere regeling:

Subsidieregeling peuterprogramma gemeente Nederweert 2020

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

  • b.

    wet: de Wet kinderopvang;

  • c.

    besluit: het Besluit kwaliteit kinderopvang;

  • d.

    regeling: de ministeriële regeling, zoals genoemd in het besluit;

  • e.

    amvb (algemene maatregel van bestuur): het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • f.

    aanvrager: degene die een kindercentrum in de gemeente Nederweert in stand houdt en staat ingeschreven in het Landelijke Register Kinderopvang (LRK);

  • g.

    peuterprogramma: een programma van voorschoolse educatie, zoals nader omschreven in artikel 5 van de amvb;

  • h.

    kindercentrum: een voorziening van kinderopvang, zoals bedoeld in de wet, welke is ingeschreven in het LRK;

  • i.

    peuter: een kind in de leeftijd van twee tot vier jaar, niet zijnde een VVE-peuter, waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • j.

    VVE-peuter ZKT: een kind in de leeftijd van twee tot vier jaar met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • k.

    VVE-peuter MKT: een kind in de leeftijd van twee tot vier jaar met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) aanspraak kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • l.

    kinderopvangtoeslag: een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld in de wet;

  • m.

    uurtarief kinderopvangtoeslag: het door de Belastingdienst voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde maximaal uurtarief voor dagopvang bij een kindercentrum;

  • n.

    inkomensverklaring: een door de ouder(s)/verzorger(s) ondertekende verklaring, voorzien van bewijsstukken, waaruit blijkt dat geen aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidie door burgemeester en wethouders voor de in artikel 3 beschreven activiteiten. Voor het verstrekken van een eenmalige subsidie vormt deze subsidieregeling geen grondslag.

Artikel 3 Activiteiten

  • 1. Het in twee dagdelen voor tenminste acht uur per week aanbieden van een peuterprogramma (aan een peuter), gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 2. Het in vier dagdelen voor zestien uur per week aanbieden van een peuterprogramma (aan een VVE-peuter ZKT/MKT), gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 3. Deelname aan netwerkbijeenkomsten in het kader van de activiteiten, zoals genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel en bijvoorbeeld het voeren van overleg met de GGD/JGZ inzake de plaatsing van VVE-peuters ZKT/MKT.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, bedraagt op jaarbasis € 3.659,20 per peuter.

  • 2. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, bedraagt op jaarbasis € 8.415,20 per VVE-peuter ZKT.

  • 3. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, bedraagt op jaarbasis € 4.575,20 per VVE-peuter MKT.

  • 4. De subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, bedraagt op jaarbasis € 944,00 per aanvrager/per houder van één of meerdere vestigingen.

  • 5. Indien een houder structureel meerdere kindercentra vertegenwoordigd bij activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 3, dan wordt het subsidiebedrag voor deze activiteiten, in plaats van het bedrag genoemd in artikel 4, lid 4, voor de betreffende kindercentra naar rato bepaald.

Artikel 5 Aanvraag subsidie

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt bij burgemeester en wethouders uiterlijk ingediend vóór 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager dient bij de aanvraag de navolgende bescheiden te overleggen:

    • a.

      Het aantal peuters welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma, hebben deelgenomen.

    • b.

      Het aantal van VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma hebben deelgenomen.

    • c.

      Het pedagogisch beleidsplan, zoals bedoeld in het besluit en de amvb, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • een omschrijving van het gehanteerde peuterprogramma;

      • een omschrijving van het pedagogisch beleid en klimaat;

      • een omschrijving van het educatieaanbod en de wijze van educatief handelen;

      • voor zover van toepassing, een omschrijving van het extra educatieaanbod voor VVE-peuters ZKT/MKT;

      • een omschrijving van de organisatie:

      • de groepsindeling;

      • dagindeling;

      • wijze van intake;

      • wijze van inzet personeel;

      • opleiding personeel en opleidingsplan;

      • een omschrijving van de zorgstructuur, alsmede van het daarbij gehanteerde observatie- en registratie instrument;

      • een omschrijving van de wijze waarop de kwaliteitszorg is ingericht en wordt geborgd;

      • een omschrijving van de wijze waarop de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie wordt vormgegeven en breder de doorgaande leerlijn richting primair onderwijs wordt vormgegeven en geborgd;

      • de wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen (ouderbetrokkenheid).

Artikel 6 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • a.

    Dient het kindercentra te voldoen aan de wettelijke eisen voor kinderopvang en voorschoolse educatie;

  • b.

    Dient het peuterprogramma waar het kindercentrum mee werkt, erkend te zijn als effectieve interventie door de Erkenningscommissie Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut;

  • c.

    Dient het kindercentrum en diens pedagogisch medewerkers, naast de opleidingseisen zoals vastgelegd in de regeling, te voldoen aan de basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten voorschoolse educatie (artikel 4, amvb);

  • d.

    Dient een opleidingsplan aanwezig te zijn (artikel 4, lid 4, amvb);

  • e.

    Bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, per uur 10% van het standaard maximum-uurtarief voor dagopvang bij een kindercentrum ;

  • f.

    Bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma door een VVE-peuter ZKT, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, de helft van het uurtarief voor het eerste het 1e kind behorende bij de laagste inkomenscategorie, zoals dat voor het betreffende kalenderjaar is vastgelegd in de VNG-adviestabel ouderbijdrage peuterwerk. .

Artikel 7 Beschikken, bevoorschotting en betaling

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening wordt door burgemeester en wethouders verleend binnen acht weken na indiening van een volledige aanvraag. Bij een onvolledige aanvraag stellen wij de aanvrager éénmalig in de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen binnen een te stellen redelijke termijn.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal worden verlengd met vier weken.

  • 3. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie € 25.000 of minder bedraagt, wordt het volledige bedrag bevoorschot, uiterlijk binnen acht weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

  • 4. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt 80% van het te subsidiëren bedrag bevoorschot, uiterlijk binnen acht weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

Artikel 8 Verzoek tot vaststelling

  • 1. De subsidievaststelling vindt plaats op verzoek van de subsidieontvanger.

  • 2. Het verzoek tot vaststelling wordt ingediend bij het college vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 3. Het verzoek tot vaststelling bevat:

    • a.

      per locatie een overzicht van peuters over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld, met vermelding van naam, woonplaats, geboortedatum, datum start deelname en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • b.

      per locatie een overzicht van VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld, met vermelding van naam, woonplaats, geboortedatum, datum start deelname en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • c.

      een overzicht waaruit de deelname aan netwerkbijeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, blijkt;

    • d.

      een jaarverslag met daarin beschreven de activiteiten, zoals genoemd in artikel 5, lid 2, sub c, de wijze waarop deze zijn uitgevoerd, de daarbij getroffen maatregelen en de behaalde resultaten;

    • e.

      de ondertekende bestedingsverklaring die onderdeel uit maakt van het voor de vaststelling opgestelde formulier.

  • 4. Het college kan – naast de informatie en/of bescheiden als genoemd in het derde lid – andere informatie en/of bescheiden verlangen, voor zover dat:

    • a.

      voor een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling nodig is;

    • b.

      nodig is voor het desgevraagd verstrekken van informatie aan overheidsinstellingen of daaraan verbonden inspectiediensten.

  • 5. Het college kan steekproefsgewijs controleren of de onderliggende documenten (de ouderverklaringen, de inkomensverklaringen voor peuters-ZKT en VVE-Peuters ZKT en VVE-indicaties) kloppen, door het opvragen van deze documenten.

  • 6. Het college kan genoegen nemen met minder informatie en/of bescheiden dan genoemd in het derde lid, voor zover dat redelijkerwijs een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling niet in de weg staat.

Artikel 9 Vaststelling van de subsidie

  • 1. Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

  • 2. De in het eerste lid genoemde beslistermijn kan door het college één maal worden verlengd met ten hoogste acht weken. Een verlenging wordt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling aan de aanvrager bekend gemaakt.

  • 3. Wanneer de aanvraag tot vaststelling niet (tijdig) is ingediend of niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende voorschriften, kan het college – na een éénmalige rappel waarbij de subsidieontvanger een redelijke termijn is geboden diens verzuim te herstellen – de subsidie ambtshalve vaststellen.

Artikel 10 Betaling en terugvordering

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, na aftrek van het reeds op grond van artikel 7 verleende voorschot, uiterlijk binnen acht weken na de subsidievaststelling, tenzij bij de subsidievaststelling een andere termijn is bepaald.

  • 2. Wanneer het vastgestelde subsidiebedrag lager is, dan op grond van artikel 7 verleende voorschot, wordt het teveel betaalde teruggevorderd.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen van een of meer bepalingen in deze regeling afwijken dan wel deze buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan gelet op het belang en doel van deze regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Slotbepaling

Geen of slechts gedeeltelijke aanspraak op subsidie ingevolge deze subsidieregeling kan worden gemaakt, wanneer een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling of bepaling reeds geheel of gedeeltelijk in de bekostiging van de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, voorziet.

Artikel 13 Intrekking

De ‘Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2017’ wordt ingetrokken per 1 augustus 2020.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op 1 augustus 2020.

Artikel 15 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als “Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2020”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 10 maart 2020

Burgemeester en wethouders van Nederweert,

De secretaris,

drs. J.C.T. (Johan) Bakens

De burgemeester,

B.M.T.J. (Birgit) Op de Laak

Toelichting Subsidieregeling peuterprogramma Nederweert 2020

Een subsidieregeling voor kindercentra voor het aanbieden van een peuterprogramma

Algemene toelichting

In de gemeente Nederweert zijn in 2009 de peuterspeelzalen onderdeel gaan uitmaken van de kindercentra. Daarmee zijn het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang geharmoniseerd, waarbij afzonderlijke kwaliteitseisen zoveel mogelijk gelijk zijn geschaald. Landelijk heeft deze harmonisatie verplicht plaatsgevonden in 2018. Het begrip peuterspeelzaalwerk is met de introductie van deze geharmoniseerde werkvorm vervallen en wordt (in Nederweert) nu peuterprogramma genoemd. Diverse kindercentra bieden daarom naast de gebruikelijke dagopvang nu ook een peuterprogramma aan voor peuters in de leeftijd van twee en drie jaar.

Een peuterprogramma is een educatief programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, beginnende rekenvaardigheid, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Deelname aan een peuterprogramma wordt gezien als een goede voorbereiding op de basisschool. Daarnaast kunnen door deelname aan het peuterprogramma (dreigende) achterstanden worden gesignaleerd en aangepakt door middel van aanvullende activiteiten van voorschoolse educatie.

De gemeente heeft de wettelijke taak (artikel 166 Wet op het primair onderwijs) te voorzien in voldoende, in aantal en spreiding, voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen. De gemeente Nederweert heeft daarnaast in het Beleidsplan Onderwijsachterstanden Nederweert als een van de doelen gesteld om een voorschoolse voorziening in iedere kern te handhaven, onder de voorwaarde dat er een koppeling ligt met een basisschool in dezelfde kern. […].

Met de subsidieregeling wordt een goed kwalitatief aanbod van voorschoolse educatie bereikt, met reële en betaalbare deelnamekosten voor ouders. Ingevolge de subsidieregeling kunnen kinderopvangorganisaties, wanneer zij voldoen aan de in de subsidieregeling gestelde voorwaarden, een subsidie krijgen wanneer zij een peuterprogramma aanbieden.

In deze subsidieregeling is bij het bepalen van de hoogte van de subsidie rekening gehouden met het feit dat er ouders zijn die kinderopvangtoeslag ontvangen. Binnen de peuteropvang kunnen we namelijk vier categorieën peuters onderscheiden:

Met kinderopvangtoeslag

Zonder kinderopvangtoeslag

Peuters zonder geïndiceerde taalachterstand

X

X

Peuters met geïndiceerde taalachterstand

X

X

Peuters waarbij de ouders aanspraak maken op kinderopvangtoeslag

Geen afzonderlijke subsidie wordt gegeven voor de peuters zonder een geïndiceerd(e) (risico op een) taalachterstand en waarbij de ouders aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Deze ouders betalen zelf de kosten voor deelname aan het peuterprogramma (2x4 uur per week) en ontvangen via de Belastingdienst een vergoeding in de kosten in de vorm van kinderopvangtoeslag.

Noot: Voor peuters zonder taalachterstand, waarbij ouders kinderopvangtoeslag ontvangen, betalen de ouders zelf de kosten voor deelname aan het peuterprogramma. Voor deze peuters wordt dan weliswaar geen afzonderlijke subsidie verleend, maar de subsidie die voor de drie andere categorie peuters wordt verleend, is voldoende groot om ook aan deze peuters het peuterprogramma aan te bieden en daar waar nodig te ondersteuning te bieden. Bij het bepalen van de hoogte van de subsidiebedragen voor de drie andere categorie peuters is hier rekening mee gehouden.

Voor peuters met een geïndiceerd(e) (risico op een) taalachterstand ontvangen de kindercentra een subsidie, voor de extra kosten die met de professionele begeleiding van deze peuters gepaard gaan. Daarnaast geldt dat het vierde dagdeel geheel wordt gesubsidieerd door de gemeente, er geldt voor het vierde dagdeel géén eigen bijdrage voor ouders. Hiermee wordt bevorderd dat peuters 16 in plaats van 12 uur per week voorschoolse educatie ontvangen. Ouders die parttime werken ontvangen namelijk een toeslag voor kinderopvang dat gerelateerd is aan de ouder die het minst aantal uren werkt. De kinderopvangtoeslag kan daarmee onvoldoende zijn om de uren die boven de 12 uitkomen te bekostigen. Door deze uren te subsidiëren is er geen financiële drempel voor de ouders om de peuter 16 uur per week te laten deelnemen aan het peuterprogramma.

Peuters waarbij de ouders geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag

Peuters zonder geïndiceerd(e) (risico op een) taalachterstand, waarbij de ouders geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag, kunnen acht uur per week (twee dagdelen van vier uur) voor 40 weken per jaar deelnemen aan het peuterprogramma. De kosten worden deels door de gemeente (subsidie) en deels door de ouders (ouderbijdrage) betaald.

Voor peuters met een geïndiceerd(e) (risico op een) taalachterstand kunnen de kindercentra voor het aanbieden van een peuterprogramma per peuter een subsidie ontvangen tot maximaal 16 uur per week voor maximaal 40 weken per jaar. Ook hier betalen de ouders een (verlaagde) ouderbijdrage. Daarnaast geldt dat het vierde dagdeel geheel wordt gesubsidieerd door de gemeente, er geldt voor het vierde dagdeel géén eigen bijdrage voor ouders. Hiermee wordt bevorderd dat peuters 16 in plaats van 12 uur per week voorschoolse educatie ontvangen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

f. Aanvrager

Degene die een kindercentrum in de gemeente Nederweert in stand houdt en staat ingeschreven in het Landelijke Register Kinderopvang (LRK). De woonplaats van de peuter is in deze regeling niet leidend, de locatie van het kindercentrum wel. Kindercentra buiten de gemeente Nederweert kunnen dus géén aanspraak maken op subsidie voor het aanbieden van een VVE-/peuterprogramma.

g. Peuterprogramma

Een peuterprogramma is een educatieprogramma van voorschoolse educatie waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (amvb)

Artikel 5. Gebruik voorschools educatie-programma

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

Deze programma’s worden ook VVE-programma’s genoemd (Voor- en Vroegschoolse Educatie). Het VVE-/peuterprogramma dat het kindercentrum gebruikt dient erkend te zijn als effectieve interventie door de Erkenningscommissie Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Deze staan opgenomen in de databank interventies van het NJi.

h. Kindercentrum

In de Wet kinderopvang wordt een kindercentrum omschreven als: ‘een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang’. Kinderopvang betreft daarbij: ‘het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint’.

i. Peuter

De subsidieregeling voorziet alleen in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma, voor zover de ouder(s)/verzorger(s) (verder: ouders) geen aanspraak kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag. De ouders die aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag kunnen immers via de Belastingdienst een deel van de kosten gecompenseerd krijgen.

j. VVE-peuter ZKT

De subsidieregeling voorziet in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma door een VVE-peuter.

Een VVE-peuter is een kind met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs. De indicatie vindt plaats door het consultatiebureau van GGD/JGZ op basis van door het college vastgestelde criteria.

ZKT staat voor Zonder KinderopvangToeslag. De ouders van de kinderen in deze categorie kunnen dus géén aanspraak maken op kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst.

k. VVE-peuter MKT

De subsidieregeling voorziet in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma door een VVE-peuter.

Een VVE-peuter is een kind met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs. De indicatie vindt plaats door het consultatiebureau van GGD/JGZ op basis van door het college vastgestelde criteria.

MKT staat voor Met KinderopvangToeslag. De ouders van de kinderen in deze categorie kunnen dus wel aanspraak maken op kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst.

l. Kinderopvangtoeslag

Kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in de Wet kinderopvang. Deze toeslag is een bijdrage in de kosten van kinderopvang en kan worden aangevraagd via de Belastingdienst.

Wet kinderopvang

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang;

m. Inkomensverklaring

Er kan alleen aanspraak worden gemaakt op subsidie voor peuters, waarvan de ouders geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Voor VVE-peuters is de hoogte van de subsidie (en ouderbijdrage) afhankelijk van het feit of de ouders al dan niet aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Om te kunnen beoordelen of aanspraak kan worden gemaakt op een subsidie, dan wel voor de bepaling van de hoogte van de subsidie, alsmede de hoogte van de ouderbijdrage, vragen de houders van de kindercentra bij de aanmelding van de (VVE-)peuter voor deelname aan het peuterprogramma een inkomensverklaring aan de ouders. De verklaring dient te worden voorzien van bewijsmateriaal dat er niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Dit kan, bijvoorbeeld, een inkomensverklaring inkomstenbelasting van de Belastingdienst zijn,. De ouders dienen voorts in de te ondertekenen inkomensverklaring te verklaren dat zij wijzigingen in de inkomenssituatie, die er toe leiden dat alsnog aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag, onmiddellijk aan de aanvrager berichten.

Ingevolge artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht dient de subsidieontvanger de op de subsidie betrekking hebbende documenten tenminste zeven jaren te bewaren, zo ook de inkomensverklaringen van de ouders.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:69.

De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betaling en ontvangsten kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 3. Activiteiten

Lid 3 Deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ

Onder netwerkbijeenkomsten worden bijeenkomsten verstaan in het kader van het peuterprogramma c.q. vroeg- en voorschoolse educatie. Dit zijn onder meer bijeenkomsten in verband met:

  • de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie;

  • de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie;

  • de resultaten van voor- en vroegschoolse educatie.

Ook vallen hieronder bijvoorbeeld de volgende overleggen:

  • bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie (Regionale Ontwikkelagenda Jeugd);

  • VVE-overleg: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie.

  • Regionaal overleg Doorgaande Leerlijnen (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie.

De GGD/JGZ en de organisaties van kinderopvang hebben structureel overleg over de plaatsing van VVE-peuters en wordt nagegaan of alle VVE-peuters aan het programma deelnemen. Daar waar VVE-peuters niet deelnemen aan het peuterprogramma neemt de GGD/JGZ contact op met de ouders.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

Lid 1 Berekening hoogte subsidie aanbieden peuterprogramma, niet zijnde VVE-peuter

Dit lid heeft betrekking op subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een niet VVE-geïndiceerde peuter, waarvan de ouders geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Het subsidiebedrag is een normvergoeding. Een normvergoeding wil zeggen dat het géén volledige dekking is van de gemaakte kosten door het kindercentrum, maar een tegemoetkoming. De hoogte hiervan is gebaseerd op:

  • een aanbod van acht uur per week, verdeeld over twee dagdelen (vier uur per dagdeel), gedurende 40 weken per jaar;

  • een gemiddelde inzet van een beroepskracht van zes uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • het standaard maximum-uurtarief van de toeslagregeling voor dagopvang;

  • de eigen bijdrage van ouders voor deelname programma bedraagt per uur 10% van het maximum-uurtarief van de toeslagregeling voor dagopvang, voor acht uur per week.

Bij de verlening wordt de subsidie (=A) berekend door het gemiddeld aantal peuters (=B) te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 1 (=C). (Dus: A=B*C)

Rekenvoorbeeld:

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis (=C) in 2020:

(12 uur x 40 weken x € 8,17) minus ouderbijdrage (8 uur x 40 weken x € 0,0,82) = € 3.659,20 .

Het gemiddelde aantal peuters (=B) betreft het aantal peuters dat op de 1ste dag van de maanden januari tot en met juni en september tot en met december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, gedeeld door 10. Deze uitkomst wordt afgerond op één decimaal. De aantallen zijn gebaseerd op het aantal deelnemende peuters voorafgaande aan het jaar van de aanvraag, tenzij de aanvrager onderbouwd na overleg met het college een ander aantal overeenkomt.

Rekenvoorbeeld:

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

Januari

5

Februari

6

Maart

4

April

4

Mei

5

Juni

6

September

8

Oktober

8

November

8

Gemiddelde

Subsidie

December

7

61 / 10 = 6,1

6,1 x € 3.659,20 = € 22.321,12

Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters over de periode januari tot en met juni.

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar:

Maanden

Aantal peuters per

de 1ste van de maand

Januari

8

Februari

4

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

8

20 / 3 = 6,7

6,7 x € 3.659,20 = € 24.516,64

€ 24.516,64 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 7.354,99

Lid 2 Berekening hoogte subsidie aanbieden peuterprogramma VVE-peuter ZKT

Dit lid heeft betrekking op subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-geïndiceerde peuter, waarvan de ouders geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Het subsidiebedrag is een normvergoeding. Een normvergoeding wil zeggen dat het géén volledige dekking van de gemaakte kosten is, maar een tegemoetkoming. De hoogte hiervan is gebaseerd op:

  • een aanbod van 16 uur per week, verdeeld over vier dagdelen (vier uur per dagdeel), gedurende 40 weken per jaar;

  • uitgaande van een inzet van vier dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van zesenhalf uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • het standaard maximum-uurtarief van de toeslagregeling voor dagopvang;

  • eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van is per uur de helft van ouderbijdrage voor de laagste inkomenscategorie voor het eerste kind van de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuteropvang, voor 12 uur per week. Dit betekent dat het vierde dagdeel voor ouders gratis is.

Bij de verlening wordt de subsidie (=D) berekend door het gemiddeld aantal VVE-peuters ZKT (=E) te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 2 (=F). (Dus D=E*F)

Rekenvoorbeeld:

Berekening subsidiebedrag per VVE-peuter ZKT op jaarbasis (=F) in 2020:

(26 uur x 40 weken x € 8,17) minus ouderbijdrage (12 uur x 40 weken x € 0,17) = € 8.415,20.

Het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT (=E) betreft het aantal VVE-peuters ZKT dat op de 1ste dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, gedeeld door 10. Deze uitkomst wordt afgerond op één decimaal. De aantallen zijn gebaseerd op het aantal deelnemende peuters voorafgaande aan het jaar van de aanvraag, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters over de periode januari tot en met juni.

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar:

Maanden

Aantal peuters per

de 1ste van de maand

Januari

3

Februari

5

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

11 / 3 = 3,7

3,7 x € 8.415,20 = € 31.136,24

€ 31.136,24 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 9.340,87

Lid 3 Berekening hoogte subsidie aanbieden peuterprogramma VVE-peuter MKT

Het subsidiebedrag is een normvergoeding. Een normvergoeding wil zeggen dat het géén volledige dekking is van de gemaakte kosten door het kindercentrum, maar een tegemoetkoming. De hoogte hiervan is gebaseerd op:

  • een aanbod van 16 uur per week, verdeeld over vier dagdelen (vier uur per dagdeel), gedurende 40 weken per jaar;

  • uitgaande van een inzet van vier dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van zesenhalf uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • het standaard maximum-uurtarief vande toeslagregeling voor dagopvang;

  • het feitelijke aanbod van 12 uur voor rekening van ouders. Dit betekent dat het vierde dagdeel voor ouders gratis is.

Bij de verlening wordt de subsidie (=G) berekend door het gemiddeld aantal VVE-peuters MKT (=H) te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 4, lid 2 (=I). (Dus G=H*I)

Berekening subsidiebedrag per VVE-peuter MKT op jaarbasis (=I):

(26 uur x 40 weken x € 8,17)-(12 uur * 40 weken * € 8,17) = € 4.575,20.

Het gemiddelde aantal VVE-peuters MKT (=H) betreft het aantal VVE-peuters MKT dat op de 1ste dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, gedeeld door 10. Deze uitkomst wordt afgerond op één decimaal. De aantallen zijn gebaseerd op het aantal deelnemende peuters voorafgaande aan het jaar van de aanvraag, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal overeenkomt.

Voor een aanvrager aan wie voor het eerst subsidie wordt verleend, wordt voor het eerste kalenderjaar de subsidie verleend op basis van een raming van het gemiddelde aantal peuters en voor het tweede jaar op basis van het gemiddelde aantal peuters over de periode januari tot en met juni.

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar:

Maanden

Aantal peuters per

de 1ste van de maand

Januari

3

Februari

5

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

10 / 3 = 3,3

3,3 x € 4.575,20 = € 15.098,16

€ 15.098,16 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 4.529,45

Lid 4 Subsidiebedrag voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ

Het subsidiebedrag betreft een normvergoeding, een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag op jaarbasis ad.

€ 944,00 is gebaseerd op:

  • Eén bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie: 1 bijeenkomst x 4 uur x € 46,00 = € 184,00;

  • Vier bijeenkomsten ambtelijk overleg VVE (Stuurgroep VVE: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie: 4 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,00 = € 456,00;

  • Twee bijeenkomsten clusteroverleg (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie: 2 bijeenkomsten x 2 uur x € 38,00 = € 152,00;

  • het voeren van (telefonisch of per e-mail) overleg met de GGD inzake de plaatsing van VVE-peuters: 4 uur x € 38,00 = € 152,00.

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar:

€ 944,00 / 10 mnd. x 3 mnd. = € 283,20

Lid 5 Subsidiebedrag voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ bij vertegenwoordiger meerdere kindercentra

Indien een houder structureel meerdere kindercentra vertegenwoordigd bij activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 3, dan wordt het subsidiebedrag van de betreffende kindercentra voor deze activiteiten naar rato bepaald.

Er wordt daarbij uitgegaan van een evenredige verdeling van tijd voor de betreffende kindercentra bij de diverse activiteiten.

Rekenvoorbeeld bij één vertegenwoordiger voor twee kindercentra:

  • Eén bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie: 0,5 x 1 bijeenkomst x 4 uur x € 46,00 = € 92,00;

  • Vier bijeenkomsten ambtelijk overleg VVE (Stuurgroep VVE: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie: 0,5 x 4 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,00 = € 228,00;

  • Twee bijeenkomsten clusteroverleg (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie: 0,5 x 2 bijeenkomsten x 2 uur x € 38,00 = € 76,00;

  • het voeren van (telefonisch of per e-mail) overleg met de GGD inzake de plaatsing van VVE-peuters: 4 uur x € 38,00 = € 152,00.

Het subsidiebedrag voor de twee kindercentra voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ (artikel 3, lid 3) wordt dan € 92,00 + € 228,00 + € 76,00 + € 152,00 = € 548,00 per kalenderjaar per aanvraag.

Artikel 5 Aanvraag subsidie

Lid 1 De aanvraag

Voor het indienen van de aanvraag wordt gebruik gemaakt van het daarvoor opgestelde aanvraagformulier. Deze wordt schriftelijk ingediend.

Lid 2, sub c. Het werkplan

  • Algemeen.

  • In het werkplan dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het vigerende VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs.

  • Pedagogisch beleid en klimaat.

  • Ingevolge het Besluit kwaliteit kinderopvang dienen kindercentra over een pedagogisch beleidsplan te beschikken (artikel 3).

  • Opleiding personeel en opleidingsplan.

  • In de regeling zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit kwaliteit kinderopvang zijn de opleidingseisen voor het personeel nader geregeld.

Daarnaast zijn de specifieke eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie, alsmede de eis voor een opleidingsplan, vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur (artikel 1.50b Wet kinderopvang).

  • Observatie- en registratie instrument.

  • Een ontwikkelingsvolgsysteem om te observeren en te registreren, met het doel in beeld te brengen in welke ontwikkelingsfase een kind zich bevindt en de ontwikkeling van het kind goed te kunnen volgen.

Artikel 6 Overige voorwaarden

Sub a

Het VVE-/peuterprogramma dat het kindercentrum gebruikt dient erkend te zijn als effectieve interventie door de Erkenningscommissie Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Deze staan opgenomen in de databank interventies van het NJi. Alleen erkende VVE-programma’s komen voor subsidie in aanmerking.

Sub b en c

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen, naast de reguliere opleidingseisen, de pedagogisch medewerkers te beschikken over een bewijs van deelname aan specifieke scholing in het kader van de VVE en dient het kindercentrum te beschikken over een opleidingsplan. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 5, sub c. een werkplan, onder opleiding personeel en opleidingsplan.

Sub d

Jaarlijks bepaalt de Belastingdienst het maximaal uurtarief voor dagopvang bij een kindercentrum. De is ook opgenomen in de VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk welke de VNG jaarlijks publiceert.

Sub e

Ingevolge het VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2020’ bedraagt het laagste uurtarief bij het 1ste kind € 0,33. Om de drempels te verlagen voor VVE-doelgroepen heeft de gemeente Nederweert de ouderbijdrage voor VVE-peuters gehalveerd. De ouderbijdrage bedraagt dan € 0,17 per uur.

Artikel 7 Beschikken, bevoorschotting en betaling

Lid 1

De aanvraag dient volledig te worden ingediend. Een onvolledige aanvraag wordt niet in behandeling genomen. Het college biedt dan éénmalig een redelijke termijn om de aanvraag aan te vullen. Zodra de aanvraag dan volledig is, begint de termijn van acht weken voor het besluit op de aanvraag te lopen.

Artikel 8 Verzoek tot vaststelling

Lid 2

Voor het indienen van het verzoek tot vaststelling wordt gebruik gemaakt van het daarvoor opgestelde formulier. Deze wordt vervolgens schriftelijk ingediend.

Lid 3, sub d. een jaarverslag … en de behaalde resultaten.

Bij de subsidieaanvraag dient een werkplan te worden overlegd. Bij de subsidievaststelling vindt de verantwoording daarvan plaats, waarbij ook de resultaten worden beschreven en de getroffen maatregelen om dit te bereiken. Bij de verantwoording dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het vigerende VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs.

Lid 3, sub e. een ondertekende bestuursverklaring … .

In de vorige subsidieregeling was bepaald dat bij de aanvraag ook de onderliggende documenten (zoals de ouderverklaringen géén recht op KOT, de inkomensverklaringen van ouders en/of de VVE-indicaties) bij de aanvraag tot vaststelling moesten worden bijgevoegd. Dit is in deze subsidieregeling komen te vervallen. De opgave van het aantal peuters (per categorie) met de genoemde gegevens is toereikend. De aanvrager is verantwoordelijk voor de juistheid van de verstrekte gegevens. De bedingsverklaring is bevestiging van deze verantwoordelijkheid en is tevens de verantwoording dat de ontvangen subsidiegelden zijn besteed aan hetgeen is bepaald in deze subsidieregeling.

Artikel 11 Hardheidsclausule

In dit artikel is de hardheidsclausule opgenomen. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van een of meer bepalingen van deze regeling, indien toepassing van bepalingen van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om precedentwerking tegen te gaan.