2e wijzigingsverordening van de Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012

Geldend van 26-09-2013 t/m 30-10-2013

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Vergunning voor onbepaalde tijd

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Niet opgenomen

Artikel 1:10 Lex silencio positivo

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Artikel 2:9 Straatartiest

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

Artikel 2:25 Evenement

Artikel 2:26 Ordeverstoring

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

Artikel 2:28a Exploitatie terras

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

AFDELING 8A WOON- EN LEEFKLIMAAT

PARAGRAAF 1 TOEZICHT OP SMART-, HEAD- EN GROWSHOPS

Artikel 2:34a Begripsomschrijving

Artikel 2:34b Vergunningplicht

Artikel 2:34c Vergunningaanvraag

Artikel 2:34d Eisen aan de exploitant en leidinggevende

Artikel 2:34e Weigeringgronden

Artikel 2:34f Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting

Artikel 2:34g Sluiting

Artikel 2:34h Aanwezigheid in gesloten inrichting

Artikel 2:34i Intrekkinggronden

Artikel 2:34j Vervallen vergunning

Artikel 2:34k Overgangsbepaling

Artikel 2:34l College als bevoegd orgaan

AFDELING 8B BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34n Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34o Verbod verstrekken van sterke drank

Artikel 2:34p Toelatingleeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

Artikel 2:34q Verbod happy hours

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Speelautomaten

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:47a (Slaap) verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Hinderlijk gebruik van softdrugs

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, CAMERA-TOEZICHT EN VERBLIJFSONTZEGGINGEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Verblijfsontzeggingen

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4.6a (Geluid)hinder in de openlucht

Artikel 4.6b (Geluid)hinder door dieren

Artikel 4.6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Artikel 4.6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s

Artikel 4.6e (Geluid)hinder door schepen

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7 Straatvegen

Artikel 4.7a Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Omgevingsontheffing voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:12 Instandhouding houtopstanden

Artikel 4:12a Bescherming openbare houtopstanden

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 512 Overlast van fiets of bromfiets

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

Artikel 5:19 Weigeringsgronden

Artikel 5:19a Overige weigeringsgronden

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Houden van een snuffelmarkt

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31A Begripsbepalingen

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

AFDELING 10. PLASSENGEBIED EN OPENBAAR WATER

PARAGRAAF 1. ALGEMEEN

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

Artikel 5:39 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 5:40 Verontreiniging bij werkzaamheden op het water

Artikel 5:41 Beschadiging van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5:42 Varen over visnetten

Artikel 5:43 Bescherming rietkragen

Artikel 5:44 Zeilplank nabij rietkraag

Artikel 5:45 Verbod beschadigen riet

Artikel 5:46 Oevers

Artikel 5:47 Reddingsmiddelen

Artikel 5:48 Baden en zwemmen

Artikel 5:49 Ondiepten ontstaan door vee

Artikel 5:50 Verbranden riet

Artikel 5:51 Gebruik land/water

Artikel 5:52 Afsluitmogelijkheid

Paragraaf 2. Orde en veiligheid met betrekking tot de scheepvaart op het openbare water

Artikel 5:53 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:54 Overlast bij bruggen en sluizen

Artikel 5:55 Aanleggen van vaartuigen

Artikel 5:56 Overlast aan vaartuigen

Artikel 5:57 Orde op het openbare water

Artikel 5:58 Veiligheid op het water

Artikel 5:59 Gebruik van openbaar water

Artikel 5:60 Gezonken schip of voorwerp

PARAGRAAF 3. MAATREGELEN EN VOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN EN AANLEGPLAATSEN

Artikel 5:61 Aanpassen woonschepen

Artikel 5:62 Hinder door vaartuigen

Artikel 5:63 Aanleggen door vaartuigen, gebruik laad- en loswallen

Artikel 5:64 Verbod ligplaats pleziervaartuigen

Artikel 5:65 Uitzonderingen verbod artikel 5:64

Artikel 5:66 Voorschiften ligplaats

Artikel 5:67 Gebruik voortstuwingsinstallatie

Artikel 5:68 Ligplaatsen woonschepen

PARAGRAAF 4. HET VAREN

Artikel 5:69 Afbakening geldingsgebied

Artikel 5:70 Vaarregels

Artikel 5:71 Maximum snelheid plassengebied

Artikel 5:72 Motorvaartverbod

Artikel 5:73 Vaarverbod

Artikel 5:74 Plankzeilverbod

Artikel 5:75 Scheepvaartverkeerswet

Artikel 5:76 Binnenvaartpolitiereglement

Artikel 5:77 Varen onder leidingen

Artikel 5:78 Vier uren regeling

Artikel 5:79 Varen met motorvaartuigen

Artikel 5:80 Waterfietsen

PARAGRAAF 5. ORDE EN VEILIGHEID OP HET WATER EN IJS

Artikel 5:81 Orde en veiligheid op het ijs

Artikel 5:82 IJsbijten, ijsvaren

Artikel 5:83 Toertochten

Artikel 5:84 Radiografisch bestuurde vliegtuigen

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid , onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • g.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan:

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • i.

    recreatiegebied: een aaneengesloten terrein dat geschikt is voor vrijetijdsbesteding (sport en spel, verblijf in de natuur, amusement, uitstapjes);

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • k.

    college: het college van burgemeester en wethouders,.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning/ontheffing als bedoeld in artikel 2:10A, 2:11, 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd met ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Vergunning voor onbepaalde tijd

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Niet opgenomen

Artikel 1:10 Lex silencio positivo

(vervallen)

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan:

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan: of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3. van de Algemene Wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn..

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen in 2009)

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Vervallen in 2007)

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:9 Straatartiest

(Vervallen in 2009)

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (Vervangen door 2:10a)

Artikel 2:10a Vergunning voor omgevingsvergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing)

Artikel 2:10b Afbakingsbepalingen en uitzonderingen

  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 juncto artikel 2:28a;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder , van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing indien in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10c Vrij te stellen categorieën

Het bevoegd gezag kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod om het eerste lid van artikel 2:10a niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering aan te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat..

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen;

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom) fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening;

    • g.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement;

    • f.

      een snuffelmarkt.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

  • 4. Onder snuffelmarkt wordt verstaan: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling van het verbod als bedoeld in het eerste lid verlenen of een meldingsplicht invoeren voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

  • 3. De burgemeester kan met betrekking tot een categorie evenementen, waarvoor op grond van het tweede lid vrijstelling is verleend of een meldingsplicht is ingevoerd, algemene voorschriften vaststellen.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 Beslistermijn, eerste lid onder 1, beslist het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25, eerste lid, binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 7. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 Indiening aanvraag, eerste lid onder 1, geldt voor een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:25 dat indien een aanvraag wordt ingediend minder dan dertien weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      i. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      ii. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, of voorbereidingsbesluit.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5. openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de openbare inrichting een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit..Het eerste lid geldt niet voor een

  • 6. De exploitant van een openbare inrichting .laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt

  • 7. Voorts geldt het eerste lid niet voor door de burgemeester aan te wijzen categorieën openbare inrichtingen.

  • 8. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren dan wel intrekken in het geval en onder voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Exploitatie terras

  • 1. Voor zover de vergunning als bedoeld in artikel 2:28 ziet op het exploiteren van een openbare inrichting (incl. terras) dan is het exploiteren van een terras mogelijk indien:

    • a.

      er een vergunning op grond van artikel 2:28 aanwezig is.

    • b.

      met betrekking tot de ligging en het onderhoud aan het terras door de exploitant de nodige zorgvuldigheid wordt betracht;

    • c.

      het terras sierend is voor het straatbeeld;

    • d.

      het terras geen gevaar of hinder oplevert voor de omgeving;

    • e.

      op wegen of weggedeelten, bestaande uit een rijbaan en een trottoir, het terras op de rijbaan wordt geplaatst of op het trottoir tussen het terras en de rijbaan of geplaatste objecten een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,50 meter aanwezig is voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens; of

    • f.

      het elders dan bij het pand wordt aangelegd waar de inrichting niet wordt geëxploiteerd; of

    • g.

      op wegen of weggedeelten, enkel bestaand uit een trottoir, een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,5 meter aanwezig is en blijft ten behoeve van hulpdiensten.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de ontheffing bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden bezoekers tot dit bedrijf toe te laten op maandag tot en met zondag tussen 01.30 en 06.00 uur.

  • 2. Het is de houder van een openbare inrichting verboden een terras tussen 00.30 en 06:00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 4. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers van een openbare inrichting toegestaan gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31 op als bevoegd bestuursorgaan.

AFDELING 8A WOON- EN LEEFKLIMAAT

Paragraaf 1 Toezicht op smart-, head- en growshops

Artikel 2:34a Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die zijn aan te merken als het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als smartshop, headshop, growshop, belshop of internetcafé;

  • b.

    Exploitant: de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert.

  • c.

    Leidinggevende:

    • 1.

      1. de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert;

    • 2.

      2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • 3.

      3. de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting.

  • d.

    Bezoeker: degene die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1.

      de leidinggevende(n) en de leden van diens gezin, de niet tot diens gezin behorende bloed- en aanverwanten van de ondernemer(s) en de leidinggevende(n) in de rechte lijn onbeperkt en in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2.

      het dienstdoende personeel;

    • 3.

      hen, wier tegenwoordigheid in de inrichting, naar het oordeel van de burgemeester, door dringende omstandigheden wordt vereist;

    • 4.

      personen, die vertoeven in een inrichting welke tevens is een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf als bedoeld in de verordening op logeer- en kamerverhuurinrichtingen.

Artikel 2:34b Vergunningplicht
  • 1. Het is verboden een inrichting als bedoeld in artikel 2:34a, onder a, te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt per categorie, voor wat betreft het grondgebied van de gemeente, verleend voor niet meer dan het navolgende beperkte aantal inrichtingen:

    a. één smart- of headshop;

    b. één growshop.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:34c Vergunningaanvraag
  • 1. De aanvraag voor de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag voor de vergunning als bedoeld in het eerste lid en in de vergunning als bedoeld in artikel 2:34b, lid 1, wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de leidinggevende(n).

  • 3. De in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 4. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag als bedoeld in het eerste lid gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:34d Eisen aan de exploitant en leidinggevende
  • 1. De exploitant en leidinggevende(n) dienen te voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 2, aanhef en onder a en b en lid 3 van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende(n) dienen de leeftijd van achttien jaar te hebben bereikt.

Artikel 2:34e Weigeringgronden

De burgemeester kan de in artikel 2:34b, lid 1, bedoelde vergunning weigeren indien:

  • a.

    de exploitant of de leidinggevende(n) niet voldoet aan de in artikel III gestelde eisen;

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende(n) binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • c.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening;

  • d.

    naar het oordeel van de burgemeester het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

  • e.

    de vestiging of exploitatie strijd oplevert met de nadere regels als bedoeld in artikel 2:34b, lid 2;

  • f.

    in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • g.

    de vestiging leidt tot concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

  • h.

    de inrichting is gevestigd in de nabijheid van een school of jongerencentrum.

Artikel 2:34f Afwijking sluitingstijden: tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de voor de betreffende inrichtingen geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

Artikel 2:34g Sluiting

De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

  • a.

    de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • b.

    de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende niet meer voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen.

Artikel 2:34h Aanwezigheid in gesloten inrichting
  • 1. Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting gesloten is ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:34f dan wel 2:34g genomen besluit, zich als bezoeker in deze inrichting te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant of leidinggevende(n) verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten ingevolge de reguliere sluitingstijden of krachtens een op grond van artikel 2:34f, dan wel artikel 2:34g genomen besluit, de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2:34i Intrekkinggronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 wordt de vergunning als bedoeld in artikel 2:34b, lid 1, door de burgemeester ingetrokken indien:

  • a.

    de exploitatie of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:34d gestelde eisen;

  • b.

    aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende van de inrichting toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd.

  • d.

    zich in of vanuit zijn inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • e.

    er is sprake van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:34j Vervallen vergunning
  • 1. Een ingevolge artikel 2:34b, lid 1, verstrekte vergunning vervalt indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting door de exploitant voor een periode langer dan zes maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant;

    • b.

      er sprake is van een wijziging in de exploitatie doordat de aard van de inrichting is gewijzigd waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de in de aanhef van dit artikel bedoelde vergunning, is verleend.

  • 2. Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:34k Overgangsbepaling
  • 1. Aan de exploitant van een op de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf in bedrijf zijnde inrichting wordt geacht een tijdelijke vergunning voor die inrichting te zijn afgegeven voor de duur van twee maanden.

  • 2. Wordt door de exploitant van een inrichting als bedoeld in het eerste lid binnen de in het eerste lid genoemde termijn een ingevolge artikel 2:34, lid 1, vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in lid 1 geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door de burgemeester op de aanvraag is beslist.

Artikel 2:34l College als bevoegd orgaan

Indien een inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:34b tot en met 2:34k.

Afdeling 8B BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34m Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten welke passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon,

  • 2. Van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd de Sportieve Instellingen. Voor de Sportieve Instellingen geldt dat zij uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekekn gedurende de periode beginnende na 12:00 uur tussen het tijdstip van aanvang en eindigende  2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving.

Artikel 2:34n Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken alcoholhoudende drank tijdens per jaar ten hoogste:

    • a.

      24 bijeenkomsten van persoonlijke aard;

    • b.

      8 bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2. De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk twee weken vóór een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid hiervan melding aan de burgemeester.

Artikel 2:34o Verbod verstrekken van sterke drank

Het is verboden in paracommerciële inrichtingen sterke drank te verstrekken.

Artikel 2:34p Toelatingleeftijden tot alle horecalokaliteiten en terrassen

  • 1. Het is verboden tussen 23:00 en 8:00 uur bezoekers van wie niet is vastgesteld dat zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt toe te laten tot horecalokaliteiten en terrassen.

  • 2. Met betrekking tot de vaststelling bedoeld in het eerste lid is artikel 20, vierde lid, van de wet van toepassing.

Artikel 2:34q Verbod happy hours

 

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die in de desbetreffende horecalokaliteit of op het desbetreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:37 Nachtregister

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

(Vervallen in 2009)

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • b.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

(Vervallen in 2007)

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen..

Artikel 2:44a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze dat aan gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt berokkend.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a (Slaap) verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

(Verplaatst naar hoofdstuk 4, afdeling 5)

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horeca

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:49a Hinderlijk gedrag

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in ieder geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats of gebied;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

    • d.

      in een recreatie-/ natuur-/ plassengebied zonder dat die hond aangelijnd is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3. Het verbod in het eerste lid onder a en d is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van de hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte binnen de bebouwde kom direct worden opgeruimd.

  • 2. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op of aan de weg bevindt een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben.

  • 3. Het colllege van burgemeester en wethouders is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar de in lid 1 gestelde verplichting niet van toepassing is.

  • 4. Vrijstelling van lid 1 en 2 geldt indien de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen in 2007)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:64 Bijen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:65 Bedelarij

(Niet opgenomen)

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:66 Begripsbepaling

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Vervallen in 2009)

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(Vervallen in 2009)

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Hinderlijk gebruik van softdrugs

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het in een straal van 100 meter rondom onderwijsinstellingen verboden op de weg softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 3. Onder softdrugs wordt verstaan: de middelen, genoemd in lijst II, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, CAMERA-TOEZICHT EN VERBLIJFSONTZEGGINGEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:48, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Artikel 2:78 Verblijfsontzeggingen

Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een middel van openbaar vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk..

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, ,Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • .

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • .

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • .

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • .

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • .

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • .

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 01.30 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid, onder b..

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende twaalf (12) weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 5. De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01.30 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf (12) incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf (12) incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A) en/of 85 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 1.30 uur beëindigd.

  • 7. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van zes (6) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel l 4:2 of artikel 4:3..

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.6a (Geluid)hinder in de openlucht

  • 1. Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waarop het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangegeven categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.6b (Geluid)hinder door dieren

  • 1. Degene die zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de wet op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

Artikel 4.6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

  • 1. Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

Artikel 4.6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s

  • 1. Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.6e (Geluid)hinder door schepen

  • 1. Het is de schipper van een vaartuig dat ligplaats heeft ingenomen aan een wal, die is voorzien van elektrische stroomkasten, verboden gebruik te maken van aggregaten ten behoeve van de opwekking van elektriciteit.

  • 2. De schipper is voor de elektriciteitsvoorziening verplicht gebruik te maken van de in het eerste lid bedoelde stroomkasten.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7 Straatvegen

(Vervallen in 2009)

Artikel 4.7a Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      lijst van beschermingswaardige houtopstanden: de door het college vastgestelde “lijst beschermingswaardige bomen gemeente Nieuwkoop”.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsontheffing voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het bevoegd gezag houtopstanden te (doen) vellen die staan vermeld op de lijst van beschermingswaardige houtopstanden.

  • 2. Een ontheffing wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand;

    • b.

      er sprake is van onafwendbaar gevaar of vergelijkbaar spoedeisen belang van openbare orde of veiligheid;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor:

    • a.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij bestaande knotbomen, reeds gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene Wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12 Instandhouding houtopstanden

  • 1. De eigenaar of zakelijk gerechtigde van de grond waarop een houtopstand bevindt die op de lijst van beschermingswaardige houtopstanden voorkomt, is verplicht het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      eigendomsoverdracht van een beschermde houtopstand;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, anders dan door velling op grond van een verleende vergunning;

    • c.

      de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 2. Als een beschermingswaardige houtopstand ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de eigenaar of zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:12a Bescherming openbare houtopstanden

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens ontheffing van het college.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Vervallen in 2009)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer,

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(Niet opgenomen)

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt tevens voor het, al dan niet in een voertuig, te slapen dan wel een ander kampeermiddel op of aan de weg te gebruiken met het kennelijke doel dit als slaapplaats te (laten) gebruiken.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein dan wel de Woningwet van toepassing is.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht;

    • c.

      de veiligheid van het wegverkeer in het gedrang komt.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen,, genoemd in artikel 4:18, vijfde lid, onder a, b. en c.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bii niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruik langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg of openbare parkeergelegenheid te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter en/of een hoogte van meer dan 2,6 meter te parkeren binnen de bebouwde kom van de gemeente op de weg of op een openbare parkeergelegenheid.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het parkeren:

    • a.

      op de daartoe door het college aangewezen wegen en/of openbare parkeergelegenheden;

    • b.

      op werkdagen van 7:00 tot 18:00 gedurende ten hoogste één uur.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,6 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:11 aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

(Vervallen in 2009)

Artikel 512 Overlast van fiets of bromfiets

(Vervallen in 2009)

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het college kan vrijstelling verlenen van het verbod als gesteld in lid 1.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 uur en 09.00 uur.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard as bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid;

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      vaste standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare of in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van een kraam, een wagen, een tafel of enig ander middel;

    • b.

      incidentele standplaats: een standplaats als bedoeld onder a met dien verstande dat de standplaats ingenomen wordt voor een aansluitende periode van maximaal vier weken per kalenderjaar.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en nadere regels

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Een vergunning wordt aangevraagd door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier dat daartoe door het college is verstrekt.

  • 3. Het college kan ter bescherming van een belang bedoeld in artikel1:8 en 5:19a:

    • a.

      gebieden en dagen aanwijzen waar geen vergunning wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • b.

      gebieden aanwijzen waar een maximum aantal vergunningen wordt verleend voor vaste standplaatsen;

    • c.

      gebieden aanwijzen waar vergunning voor vaste standplaatsen slechts wordt verleend voor door het college vastgestelde producten of diensten;

  • 4. Het college kan regels geven ten aanzien van bij de aanvraag te verstrekken gegevens of bescheiden, de volgorde van toewijzing van vaste standplaatsen, de wijze waarop een standplaats wordt ingenomen en de omstandigheid waaronder een vergunning kan worden overgedragen.

Artikel 5:19 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de vergunning voor het innemen van een vaste standplaats in ieder geval indien de aanvraag betrekking heeft:

    • a.

      op het innemen van een standplaats in een gebied of op een dagals bedoeld in artikel 5:18 derde lid onder a;

    • b.

      indien het maximum aantal te verlenen vergunningen in een gebied is bereikt;

    • c.

      op een ander product of dienst dan op grond van artikel 5:18 derde lid onder c is vastgesteld;

  • 2. Het college weigert de vergunning voor het innemen van een incidentele standplaats in ieder geval indien de aanvraag betrekking heeft:

    • a.

      op een langere periode dan vier weken;

    • b.

      op een plaats waarvoor binnen hetzelfde kalenderjaar al vergunning voor een incidentele standplaats is verleend.

  • 3. Het college kan afwijken van het eerste lid indien het innemen van de vaste standplaats bijdraagt aan de sociale leefbaarheid van de gemeentekernen of bijzondere omstandigheden het verlenen van een vergunning rechtvaardigen.

  • 4. Het college kan afwijken van het tweede lid indien het innemen van de incidentele standplaats naar het oordeel van het college gedurende een maximale periode van acht weken gerechtvaardigd is vanwege de aard van het product.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19a Overige weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt dan wel de sociale leefbaarheid of de kwaliteit van het leefmilieu van de gemeentekernen in het geding komt;

    • c.

      indien het innemen van de standplaats overlast veroorzaakt voor gebruikers of zakelijk gerechtigden van in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      indien het intensief gebruik van de weg of de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse het innemen van een standplaats niet toelaat;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • f.

      wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:21 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18 eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:19a, eerste lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:23 Houden van een snuffelmarkt

(Vervallen in 2009)

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

(Ondergebracht in hoofdstuk 5, afdeling 10)

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(Gereserveerd)

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(Gereserveerd)

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Gereserveerd)

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Gereserveerd)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

(Gereserveerd)

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(Gereserveerd)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

(Gereserveerd)

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(Gereserveerd)

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid  bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      openbare wateren;

    • d.

      sportterreinen;

    • e.

      recreatieterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

AFDELING 10. PLASSENGEBIED EN OPENBAAR WATER

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    schipper: degene die een pleziervaartuig of een bedrijfsvaartuig voert dan wel degene die daarover de leiding heeft;

  • b.

    landelijk deel: het deel van het grondgebied van de gemeente, gelegen buiten de bebouwde kommen;

  • c.

    watergebieden: de gebieden die op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart als zodanig zijn aangegeven;

  • d.

    rietkraag: een van een water of over deel uitmakende oppervlakte van tenminste 1 vierkante meter, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden en/of andere helofyten en is gelegen in het landelijk deel buiten gecultiveerde siertuinen van woningen of bedrijfsgebouwen;

  • e.

    woonschip:

    • 1.

      elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf;

    • 2.

      een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. in aanbouw;

    • 3.

      een casco, dat tot een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 kan worden afgebouwd of ingericht;

    • 4.

      Een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.

  • f.

    bedrijfsvaartuig:

    • 1.

      elk vaartuig of drijvend voorwerp, waarin of waarop uitsluitend of hoofdzakelijk een beroep, bedrijf of dienst wordt uitgeoefend dan wel dat door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om daarin of daarop een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen;

    • 2.

      een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 in aanbouw;

    • 3.

      een casco, dat tot een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 kan worden afgebouwd of ingericht;

    • 4.

      een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.

  • g.

    pleziervaartuig:

    • 1.

      elk vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp, dat onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker te worden gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport, met uitzondering van een zeilplank;

    • 2.

      een vaartuig, luchtkussenvoertuig of een drijvend voorwerp als bedoeld onder 1 in aanbouw;

    • 3.

      een casco, dat tot een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als onder 1 kan worden gebouwd of ingericht;

    • 4.

      een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3 dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.

  • h.

    open boot: een pleziervaartuig zonder stuurhut, zonder slaaphut, zonder kajuit en zonder enige andere overdekte verblijfsruimte;

  • i.

    motorvaartuig: een vaartuig dat gebruik kan maken van zijn mechanische middelen tot voortbeweging met uitzondering van een vaartuig waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd;

  • j.

    kajuitboot: elk vaartuig, niet zijnde een woonschip, dat voorzien is van een opbouw en/of inbouw, welke een hoogte heeft, respectievelijk hebben, van meer dan 1.50 meter, gemeten vanaf de buikdenning van de boot;

  • k.

    zeilvaartuig: een vaartuig dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen;

  • l.

    zeilplank: een plank die wordt voortbewogen uitsluitend door middel van zijn zeil(en);

  • m.

    waterfiets: (Vervallen in 2009)

  • n.

    van overheidswege aangewezen, openbare aanlegplaats: een door het rijk, de provincie, de gemeente aangelegde plaats, welke door aanlegvoorzieningen is ingericht en bestemd voor het tijdelijk aanleggen van vaartuigen door passanten;

  • o.

    plassengebied:

    • 1.

      Nieuwkoopse Plassen, de gebieden begrensd door: de Ziendeweg, Zuideinde, Dorpsstraat, Noordenseweg, Simon van Capelweg, Prolkade, Noordsedorpsweg, Voorweg, Uitweg, gedeelte Milandweg, Bosweg en Meije;

    • 2.

      Langeraarse Plassen, de gebieden begrensd door de Langeraarseweg, Vriezenweg, Generaal van Merleweg, Nieuwveens Jaagpad, Geerweg, Paradijsweg en het Landlustpad.

  • p.

    jachthaven: een planologisch geregeld onderkomen voor boten, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld, waarvan de eigenaar c.q. gebruiker zijn boot kan achterlaten onder toezicht van de havenexploitant;

  • q.

    woonschepenhaven: een planologisch geregeld onderkomen voor woonschepen, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld, waar de eigenaar c.q. gebruiker zijn woonschip kan achterlaten, onder toezicht van de havenexploitant;

  • r.

    werf: een aan water gelegen terrein, voorzien van een botenhelling of een andere inrichting om vaartuigen uit het water te halen en daarin te brengen, alsmede een loods of een werkplaats, waar bedrijfsmatig vaartuigen worden gebouwd, verbouwd, uitgerust, onderhouden, gerepareerd of opgeslagen.

Artikel 5:39 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een water is verplicht toe te laten dat op of in dat water vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 5:40 Verontreiniging bij werkzaamheden op het water
  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van het college, binnen de afstand van 25 meter van bewoonde gebouwen, vaartuigen met vuilnis of andere stankverwekkende stoffen te laden, te verwerken, af te meren of te lossen. Dit verbod is niet van toepassing voor personeel van de van gemeentewege aangewezen reinigingsdienst in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden en voor de eigenaren, beheerders of andere rechthebbenden van landbouw-, veeteelt- of tuinbouwbedrijven en het bij deze in dienstzijnde personeel, bij de uitoefening van werkzaamheden ten behoeve van en op het terrein van die bedrijven.

  • 2. De inhoud van de in het eerste lid bedoelde vaartuigen moet, behalve wanneer het laden en lossen dit niet toelaten, steeds door luiken gedekt gehouden worden.

  • 3. Het is verboden vuilnis of andere stankverwekkende stoffen in bebouwde kommen over te scheppen.

  • 4. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:41 Beschadiging van waterstaatswerken en oevers
  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:42 Varen over visnetten
  • 1. Het is verboden over te water staande visnetten te varen met vaartuigen, van welke enig deel onder het vlak van het vaartuig uitsteekt.

  • 2. Het is verboden om netten en fuiken zodanig te plaatsen dat het vaarverkeer wordt gehinderd.

Artikel 5:43 Bescherming rietkragen

Het is verboden met een woonschip, een bedrijfsvaartuig of een pleziervaartuig te varen, te ankeren, aan te leggen of ligplaats in te nemen door, in of aan een rietkraag, alsmede binnen een strook van 2 meter vanaf een rietkraag.

Artikel 5:44 Zeilplank nabij rietkraag

Het is verboden met een zeilplank te varen dan wel een zeilplank te laten liggen, door, in of aan een rietkraag.

Artikel 5:45 Verbod beschadigen riet
  • 1. Het is verboden op enigerlei wijze schade toe te brengen aan een rietkraag.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op het verrichten van het noodzakelijk onderhoud aan watergangen ter uitvoering van een wettelijke verplichting.

Artikel 5:46 Oevers
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      een oever te verontreinigen of te beschadigen;

    • b.

      het voortstuwingswerktuig van een afgemeerd woonschip, bedrijfsvaartuig of pleziervaartuig te laten werken anders dan bij onmiddellijk afvaren of aanleggen.

  • 2. De in het eerste lid vervatte verboden zijn niet van toepassing op het verrichten van het noodzakelijke onderhoud aan watergangen of oevers ter uitvoering van een wettelijke verplichting.

Artikel 5:47 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik opgeschikt te maken.

Artikel 5:48 Baden en zwemmen

Het is verboden te zwemmen of te baden in de door het college bij een ter openbare kennis te brengen besluit aan te wijzen wateren. Slechts die wateren kunnen worden aangewezen waar, naar het oordeel van het college, het baden het zwemmen hinder en overlast veroorzaakt aan het scheepvaartverkeer dan wel de openbare orde verstoort of de zedelijkheid aantast.

Artikel 5:49 Ondiepten ontstaan door vee

Rechthebbenden van langs openbare wateren gelegen gronden zijn, indien ten gevolge van het lopen van vee op deze gronden in die wateren nabij de oevers ondiepten zijn ontstaan, verplicht die ondiepten, zo dikwijls het college dit in het belang van de bruikbaarheid van de wateren nodig achten, binnen de door deze bekend gemaakte tijd en overeenkomstig door of namens hen gegeven aanwijzingen te verwijderen.

Artikel 5:50 Verbranden riet
  • 1. Het verbranden van het bij de rietoogst vrijkomend rietsluik is toegestaan gedurende de periode van 1 oktober tot 20 april.

  • 2. Het college is bevoegd, gehoord de afdeling plaatselijke afdeling van de Vereniging voor de Rietcultuur en Vereniging Natuurmonumenten, de in het eerste lid genoemde periode te wijzigen.

  • 3. Het verbranden van rietsluik is niet toegestaan op zon- en feestdagen en na zonsondergang.

Artikel 5:51 Gebruik land/water

Het is verboden zonder daartoe gerechtigd te zijn:

  • a.

    zich te bevinden in/op eens anders land;

  • b.

    in eens anders water te komen tot het zoeken, snijden, plukken dan wel op een andere manier verwijderen van vegetaties of het zoek of rapen van eieren.

Artikel 5:52 Afsluitmogelijkheid

In verband met de aantasting van het oorspronkelijk karakter van het plassengebied kunnen gebieden worden aangewezen waarin het verboden is zich met vaartuigen te bevinden. Het hiervoor gestelde gebied geldt niet voor hen die beroepshalve in het betreffende gebied moeten zijn.

Paragraaf 2. Orde en veiligheid met betrekking tot de scheepvaart op het openbare water

Artikel 5:53 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid Holland, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:54 Overlast bij bruggen en sluizen
  • 1. Het is, behalve aan de daartoe bevoegde personen, verboden de opsluiting van afgesloten bruggen te openen, of zich op beweegbare delen van ophaal-, bascule- of draaibruggen te bevinden zolang deze niet zijn gesloten, alsmede zich op sluisdeuren te bevinden of daarvan de rinket- of slakgaten te openen of af te sluiten.

  • 2. Het is verboden een brug te openen of geopend te hebben gedurende de tijd, dat die brug ingevolge een kenbaar gemaakt besluit van het college gesloten moeten blijven.

Artikel 5:55 Aanleggen van vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college, gedurende langer dan 4 achtereenvolgende uren met vaartuigen aan te leggen en deze te laten liggen aan wegen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op vaartuigen niet zijnde pleziervaartuigen, gedurende de tijd, welke deze vaartuigen nodig hebben om ter plaatse te laten of te lossen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder vaartuigen mede verstaan vaartuigen, welke als zodanig nog niet geheel zijn afgewerkt (casco’s) en vlotten.

Artikel 5:56 Overlast aan vaartuigen
  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:57 Orde op het openbare water
  • 1. Hij aan wie bij ordeverstoring of dreigende ordeverstoring op het openbare water door de politie het bevel gegeven wordt zich te verwijderen, is verplicht aan dit bevel onmiddellijk te voldoen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

  • 2. De schipper of andere gebruiker van een vaartuig aan wie bij de ordeverstoring of dreigende ordeverstoring op het openbare water door de politie het bevel gegeven wordt zich te verwijderen, is verplicht aan dit bevel te voldoen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

Artikel 5:58 Veiligheid op het water
  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbare water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:59 Gebruik van openbaar water
  • 1. Het is onverminderd het bepaalde in de artikelen 162 en 163 van het Wetboek van Strafrecht, verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      In openbare wateren palen, afsluitbomen of andere voorwerpen, welke de kennelijke bedoeling hebbende in- en uitvaart te voorkomen dan wel te verhinderen, aan te brengen, te maken of te hebben;

    • b.

      Op, in of boven de walkanten van de onder a. bedoelde wateren, aanduidingen of kennisgevingen aan te brengen, te maken of te hebben, waarbij ter kennis gebracht wordt dat verboden is bedoelde wateren te bevaren.

Artikel 5:60 Gezonken schip of voorwerp

De rechthebbende op een in een bij de gemeente in beheer of onderhoud zijnd water gezonken of aan de grond geraakt vaartuig, te water geraakt voertuig of ander vervoermiddel dan wel voorwerp, waarvan de aanwezigheid aldaar de veiligheid of het verkeer in dat water in gevaar kan brengen, is verplicht van het zinken, aan de grond raken, of te water rake onmiddellijk kennis te geven aan de politie, en bij dat vaartuig, voertuig, vervoermiddel of voorwerp, indien het is gezonken, de bakens of veiligheidstekens te plaatsen als hem door of namens de politie worden voorgeschreven, alsmede te zorgen, dat het vaartuig, voertuig of voorwerp binnen de door of namens de politie gestelde termijn uit dat water wordt verwijderd.

Paragraaf 3. Maatregelen en voorschriften voor vaartuigen en aanlegplaatsen

Artikel 5:61 Aanpassen woonschepen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college, in openbare wateren woonschepen en andere vaartuigen, welke bestemd zijn tot tijdelijke of voortdurende bewoning of daaraan dienstbaar kunnen worden gemaakt, of onderdelen daarvan, te bouwen, verbouwen of te herstellen.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien het door bouw, verbouw of herstel te realiseren woonschip hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet als passend binnen de omgeving wordt aangemerkt.

  • 3. De verbodsbepaling, gesteld in het eerste lid, geldt niet voor de door of vanwege de bewoner uit te voeren kleine reparaties of herstelwerkzaamheden aan woonschepen, welke krachtens een geldige vergunning ter plaatse ligplaats hebben.

  • 4. Het college is bevoegd woonschepen en andere vaartuigen, als bedoeld in het eerste lid, welke zich in strijd met het daar gesteld, in enig openbaar water te bevinden, af te voeren of te doen afvoeren naar een door hen aan te wijzen openbaar water binnen de gemeente.

Artikel 5:62 Hinder door vaartuigen
  • 1. Het is verboden vaartuigen in open wateren waarover de gemeente het beheer voert, te laten en zo, dat daardoor hinder voor het verkeer kan ontstaan.

  • 2. De verbodsbepaling van het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor zover een der artikelen 162,163 en 427, ten zesde van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is;

    • b.

      voor rijks en provinciale wateren, noch voor andere dan provinciale wateren, waarop de Verordening scheepvaartbelangen Zuid Holland van toepassing is.

      3.Het is verboden zonder toestemming van de bewoner of de bewoners van het betrokken pand een vaartuig stil te doen liggen in de hoofddeling, voor welk doel ook, waardoor het verkeer over draaiplank of brug belemmerd zou worden.

Artikel 5:63 Aanleggen door vaartuigen, gebruik laad- en loswallen
  • 1. Het is verboden vaartuigen stil te leggen of stilliggende te hebben voor of te meren of gemeerd te hebben aan gemeentelijke wallen:

    • a.

      welke niet tot openbare laad- en losplaats zijn bestemd;

    • b.

      om een andere reden dan om te laden en/of te lossen, hetgeen onverwijld en zonder oponthoud moet geschieden;

    • c.

      indien de nader door het college met betrekking tot het aanleggen, laden en lossen aan gemeentelijke wallen te stellen regels niet worden nageleefd

  • 2. In afwijking van het hiervoor gesteld, is het verboden om vaartuigen stil te leggen of stilliggend te hebben binnen een afstand van vijf meter voor of terzijde van de gemeentelijke openbare laad- en loswallen.

  • 3. De verbodsbepaling van het eerste lid geldt niet:

    • a.

      voor kano’s;

    • b.

      voor roeiboten, welke niet langer zijn dan 4.50 meter.

  • 4. Het is verboden gemeentelijk openbare laad- en losplaatsen als opslagplaats van goederen te gebruiken.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid worden onder “gemeentelijke wallen” niet verstaan de wegen, bedoeld in artikel 5:55 voor zover een vergunning, als in dat artikel bedoeld, van kracht is.

  • 6. Het is verboden vaartuigen stil te leggen of stilliggend te hebben voor of te meren of gemeerd te hebben aan particuliere wallen, tenzij met toestemming van de op die wallen rechthebbende of tijdens het lossen of laden van goederen aan een naastgelegen erf.

  • 7. De gemeentelijke laad- en loswallen zijn die laad- en loswallen die daartoe zijn aangewezen van gemeentewege, te weten:

    • a.

      aan het Zuideinde nabij het Meijepad;

    • b.

      aan het Zuideinde tegenover nr. 231;

    • c

      aan de Simon van Capelweg nabij de Rooms-katholieke kerk aan de Vlietsloot;

    • d.

      aan de Oostkanaalweg, ter hoogte van nummer 42;

    • e.

      ter hoogte van de Kattenbrug.

  • 8. Het college kan ontheffing verlenen van het in de leden 1 en 4 gestelde.

Artikel 5:64 Verbod ligplaats pleziervaartuigen
  • 1. Het is de eigenaar, bezitter, de houder, de gebruiker of de schipper van een pleziervaartuig verboden daarmee ligplaats in te nemen of aan te leggen.

  • 2. Het is de eigenaar, de andere zakelijk gerechtigde, de bezitter, de houder of de gebruiker van een oever verboden toe te laten of te gedogen dat aan die oever ligplaats wordt ingenomen of aangelegd met een pleziervaartuig.

Artikel 5:65 Uitzonderingen verbod artikel 5:64

De in artikel 5:64 vervatte verboden zijn niet van toepassing op het innemen van ligplaats en het aanleggen met:

  • a.

    open boten met een lengte van minder dan 7 meter aan een aanleggelegenheid of steiger die in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is;

  • b.

    pleziervaartuigen in jachthavens;

  • c.

    pleziervaartuigen aan werven, voor zover dat noodzakelijk is voor op korte termijn uit te voeren werkzaamheden betreffende bouw, verbouw, uitrusting, onderhoud of reparatie en voor zolang deze werkzaamheden duren;

  • d.

    pleziervaartuigen aan een van overheidswege aangewezen, openbare aanlegplaats;

  • e.

    de aan botenverkoopbedrijven of botenverhuurbedrijven toebehorende pleziervaartuigen aan de aanleggelegenheden van die bedrijven;

  • f.

    één pleziervaartuig aan het erf dat behoort bij een woning, een zomerwoning voor zover die woning of zomer woning aanwezig is in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.

Artikel 5:66 Voorschiften ligplaats
  • 1. Ongeacht het bepaalde in de artikelen 5:64 en 5:65 kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeenten.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen en het Vaarwegenreglement Zuid Holland van toepassing is.

  • 4. Het is verboden vaartuigen, houtvlotten of andere te water liggende voorwerpen vast te maken of vastgemaakt te hebben aan bomen, struiken, lantaarnpalen of verkeerstekens.

Artikel 5:67 Gebruik voortstuwingsinstallatie
  • 1. Het is verboden een voortstuwingsinstallatie van motorvaartuigen, die aan de wal vastliggen te laten werken.

  • 2. Het is verboden de voortstuwingsinstallatie van motorvaartuigen anders dan bij het aanleggen aan en bij het wegvaren van gemeentelijke of particuliere wallen in werking te hebben binnen de afstand van 2 meter uit een niet beschoeide oever.

Artikel 5:68 Ligplaatsen woonschepen
  • 1. Het is uitsluitend toegestaan met een woonschip ligplaats in te nemen op gronden die daarvoor uitdrukkelijk zijn bestemd in een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan met vergunning van het college.

  • 2. Een vergunning, bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien het (te realiseren) woonschip aan de volgende eisen voldoet:

    • a.

      Het woonschip dient op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving als passend binnen de omgeving te worden aangemerkt en;

    • b.

      Het woonschip heeft een lengte van maximaal 18.00 meter, een hoogte van maximaal 3.50 meter, gemeten vanaf de waterlijn en een breedte van maximaal 4.25 meter.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op woonschepen, welke zich bevinden op het terrein van een scheepswerf voor het ondergaan van enige behandeling;

  • 4. Lid 2 onder b is niet van toepassing indien de gestelde maatvoering in m2 van het vigerende bestemmingsplan afwijkt.

Paragraaf 4. Het varen

Artikel 5:69 Afbakening geldingsgebied

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:70 Vaarregels
  • 1. De schippers van elkander tegenkomende vaartuigen moeten, voor zoveel de plaatselijke gesteldheid en de soort der vaartuigen dit toelaten, van bakboord naar stuurboord, dat is van de linker- naar de rechterzijde verhalen. Waar wisselen niet mogelijk is, moet de schipper van het onbeladen vaartuig of indien beide vaartuigen beladen of onbeladen zijn, de schipper wiens vaartuig het dichtst is bij een plaats, waar gewisseld kan worden, daar heen varen om het tweede schip te laten passeren. Wil een schipper een ander voortvarend schipper voorbijvaren dan is deze verplicht, daartoe aangezocht, zo mogelijk gelegenheid te geven.

  • 2. Wanneer een vaartuig stil ligt, of gelost wordt of geladen op een plaats, waar een ander vaartuig niet ongehinderd kan voorbijvaren, is de schipper van eerstgenoemd vaartuig, daartoe aangezocht, verplicht te verhalen, teneinde tot doorvaren de gelegenheid te geven.

Artikel 5:71 Maximum snelheid plassengebied
  • 1. Het is de schipper van een door een motor aangedreven pleziervaartuig of beroepsvaartuig verboden met een grotere snelheid dan 6 km per uur te varen in de wateren aangegeven op de aan deze verordening toegevoegde kaart.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 geldt voor de Ziendevaart, de Sloot van de Graaf, het Jaagpad, het Brampjesgat, de Vetweisloot, een gedeelte van de Meesloot en de Machinesloot een maximale vaarsnelheid van 4,5 km per uur.

Artikel 5:72 Motorvaartverbod
  • 1. Het is de schipper van een door een motor aangedreven pleziervaartuig of beroepsvaartuig verboden daarmee te varen of zich daarmee te bevinden in de wateren aangegeven op de aan deze verordening toegevoegde kaart.

  • 2. Degene die - al dan niet permanent – woont aan een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een door een motor aangedreven vaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij een identiteitsbewijs bij zich te dragen waaruit de aanwoning blijkt.

  • 3. Degene die een aantoonbaar vis- en/of jachtrecht heeft op een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot en met een door een motor aangedreven vaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij de bescheiden bij zich te dragen waaruit het vis- en/of jachtrecht blijkt.

  • 4. Degene die aantoonbaar riet- of mosrechten heeft of werkzaamheden namens de Vereniging Natuurmonumenten uitvoert wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een door een motor aangedreven vaartuig.

Artikel 5:73 Vaarverbod
  • 1. Het is de schipper van een pleziervaartuig of bedrijfsvaartuig verboden daarmee te varen of zich daarmee te bevinden in de wateren aangegeven op de aan deze verordening toegevoegde kaart.

  • 2. Degene die al dan niet permanent woont aan een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een pleziervaartuig te varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij een identiteitsbewijs bij zich te dragen waaruit de aanwoning blijkt.

  • 3. Degene die een aantoonbaar vis- en/of jachtrecht heeft op een in het eerste lid vermeld water, wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid tot het met een pleziervaartuig varen met in achtneming van het gestelde in deze verordening. Ten bewijze daarvan dient hij/zij de bescheiden bij zich te dragen waaruit het vis- en/of jachtrecht blijkt.

  • 4. Degene die aantoonbaar riet- of mosrechten heeft of werkzaamheden namens Vereniging Natuurmonumenten uitvoert wordt geacht ontheffing te hebben van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 5:74 Plankzeilverbod

Het is de gebruiker van een zeilplank verboden daarmee de plankzeilsport te beoefenen, zich te bevinden of te varen in de wateren aangegeven op de aan deze verordening toegevoegde kaart.

Artikel 5:75 Scheepvaartverkeerswet

Een in de artikelen 5:71, 5:72, 5:73 en 5:74 vervat verbod is niet van toepassing op een in die artikelen vermeld water of gedeelte daarvan, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet mede heeft toegepast in het belang van het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 2, aanhef en sub b van die wet.

Artikel 5:76 Binnenvaartpolitiereglement

Het in deze afdeling gesteld is niet van toepassing voor zover het Binnenvaartpolitiereglement en de Vaarwegenverordening Zuid Holland daarin voorzien.

Artikel 5:77 Varen onder leidingen

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:78 Vier uren regeling
  • 1. Ongeacht het bepaalde in de artikelen 5:64 en 5:65 is het, behoudens ontheffing van het college, verboden om een kajuitboot aan de oevers van de in het plassengebied gelegen gronden gedurende langer dan vier uur achtereen gemeerd te hebben.

  • 2. Voorts is het verboden een kajuitboot aan de oevers, bedoeld in het eerste lid, binnen een tijdsbestek van zes uren driemaal op dezelfde plaats af te meren.

  • 3. Verplaatsing binnen een afstand van maximaal vijftig meter vanuit de plaats waar de boot aanvankelijk werd aangetroffen, onderbreken de in lid 1 genoemde tijdsduur niet.

  • 4. Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing op het stilliggen of afmeren met kajuitboten:

    • a.

      op geen grotere afstand dan 100 meter uit de as van de voorliggende weg, aan particuliere wallen, deel uitmakend van de aan de zuid-oostzijde van de Voorwetering, grenzende gronden -water daaronder niet begrepen- mits met toestemming van de rechthebbende op die wallen;

    • b.

      op geen grotere afstand dan 100 meter uit de as van de voorliggende weg, aan andere behorende tuinen of erven, mits met toestemming van de rechthebbende op die wallen;

    • c.

      op wallen, deel uitmakend van daartoe bestemde jacht- en woonschepenhavens;

    • d.

      voor zover het stilliggen of afmeren met kajuitboten betreft in verband met het beroepsmatig verrichten van werkzaamheden;

    • e.

      aan de daartoe bestemde vrije aanlegplaatsen, mits het stilliggen of afmeren voor niet langer dan 18 uren achtereen geschiedt en met onderbreking van tenminste 12 uren.

Artikel 5:79 Varen met motorvaartuigen
  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van het college, met een motorvaartuig te varen in de plassen zoals bedoeld in artikel 5:38, O onder 1.

  • 2. De motorvergunning als bedoeld in het eerste lid geldt voor de volgende wateren:

    • a.

      De Meijewetering lopende van de Vliet tot aan de voormalige Meijemolen, de Ringsloot in de kern Nieuwkoop van de voormalige molen bij de Zuideindenseweg tot de Teuntjesbrug, de Vliet, de Kadewetering, het Mallegat, de Ziendevaart, de Elleboogsvaart, de Oudevaart, de Gemeentevaart, het Schepengat, de vaargeul van het Maarten Freeke Wije, de Noordeinderplas en de Zuideinderplas.

    • b.

      De Kerksloot, Machinesloot, Vetweisloot en het gedeelte van de Meesloot tussen de genoemde sloten.

    • c.

      De Jaagpadsloot, Brampjesgat, de Kleinepolder en het Maarten Freeke Wije voor zover gelegen buiten de hoofdvaarroute en eigendom is van de Vereniging Natuurmonumenten of de heer S. Bodegraven.

    • d.

      Alle overige wateren in de voormalige polder Nieuwkoop en Noorden als de houder van de motorvergunning eigenaar is van het water of als de houder van de motorvergunning in het bezit is van een door de eigenaar ondertekende verklaring waaruit blijkt dat deze daarvoor toestemming geeft. Deze verklaring moet de tijdsduur van de toestemming vermelden en de naam aan wie de toestemming is verleend.

  • 3. Het college is bevoegd nadere regels te stellen.

  • 4. In verband met de handhaving van het eigen karakter van en de veiligheid in het Nieuwkoopse plassengebied is het verboden sneller te varen dan 6 km per uur met in achtneming van het gestelde in artikel 5:71 lid 2.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5:80 Waterfietsen

(Vervallen in 2009)

Paragraaf 5. Orde en veiligheid op het water en ijs

Artikel 5:81 Orde en veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden buiten noodzaak, zich te begeven of te bevinden op:

    • a.

      drijvend ijs;

    • b.

      ijsvlakten, voor zover en zolang deze door enig aangebracht zichtbaar teken als gevaarlijk zijn aangeduid.

  • 2. Het is verboden voor het publiek toegankelijk ijs te beschadigen, te verontreinigen of daarop verkeer op enigerlei wijze te belemmeren of in gevaar te brengen.

  • 3. Het is aan anderen dan daartoe bevoegden verboden, bakens, planken, palen of andere voorwerpen, in het belang van de veiligheid geplaatst op voor het publiek toegankelijk ijs, te verplaatsen, te beschadigen of op enigerlei andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 4. Het is zonder vergunning van het college verboden zich op een voor ieder toegankelijke ijsvlakte te bevinden met een motorvoertuig, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder 2, van de Wegenverkeerswet, dan wel met een door windkracht voortgedreven slede of ijszeilplank.

  • 5. Het in de leden 2 en 3 van dit artikel bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 5:82 IJsbijten, ijsvaren
  • 1. Het is verboden ter plaatse en gedurende de tijd, door het college aangewezen:

    • a.

      met vaartuigen door mechanische kracht voortbewogen, door het ijs te varen;

    • b.

      het in openbare wateren aanwezige ijs te verwijderen of daarin bijten te hakken.

  • 2. Hij die een bijt in het ijs maakt, onderscheidenlijk heeft, is verplicht deze op opvallende wijze te omgeven onderscheidenlijk omgeven te hebben door planken, takken of schoten.

  • 3. Onder bijt, als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan een smalle opening in het ijs rondom een vaartuig aangebracht.

  • 4. De rechthebbende op een inrichting voor afvoer van water is, wanneer het ijs in of nabij een ijsbaan of ijsweg door uitstorting van dit water onbetrouwbaar is, verplicht onverwijld de gevaarlijke plaats aan te duiden door bakens, planken, palen of andere voorwerpen op opvallende wijze langs de rand te plaatsen.

Artikel 5:83 Toertochten

(Vervallen in 2009)

Artikel 5:84 Radiografisch bestuurde vliegtuigen

Het is zonder vergunning van het college verboden een voor een ieder toegankelijke ijsvlakte te gebruiken voor het laten stijgen en landen van radiografisch bestuurde vliegtuigen.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie (3) maanden of geldboete van de tweede (2e) categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: opsporingsambtenaren van de Nationale politie – Regionale eenheid Den Haag en personen, werkzaam voor de gemeente en als zodanig belast met toezicht en handhaving, onder wie milieuwachten, parkeercontroleurs, precariocontroleurs, toezichthouders en stadswachten.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De “Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Nieuwkoop 2009, zoals vastgesteld op 28 april 2009 en zoals sindsdien gewijzigd wordt ingetrokken

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste (1ste) dag na die waarop zij bekend is gemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

    • a.

      vergunningen voor het innemen van een ligplaats met een woonschip, verleend krachtens de op 8 februari 2006 door de raad van Nieuwkoop vastgestelde en sindsdien bij besluit van 18 mei 2006 gewijzigde verordening, blijven, in afwijking van artikel 6:5, lid 1, voor onbepaalde tijd van kracht, behoudens van het geval waarin thans nog niet voorzienbare omstandigheden of wetgeving hieraan in de weg staan.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep op bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaald, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht (8) weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende één jaar na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. Horecabedrijven, die op de datum van inwerkingtreding van artikel 2:28 zoals vastgesteld bij het raadsbesluit van 25 januari 2007 zijn gevestigd, zijn van de vergunningsplicht van laatstgenoemde artikel vrijgesteld zolang de exploitatie naar aard, oppervlakte, locatie of anderszins niet wordt gewijzigd, met uitzondering van terrassen.

  • 8. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 9. Voorschriften en beperkingen, neergelegd in vergunningen of ontheffingen krachtens de VWP, indien en voor zover de bepalingen, ingevolge welke deze voorschriften of beperkingen zijn opgelegd, zijn overgenomen in afdeling 10 van hoofdstuk 5 van de Apv en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, blijven gedurende de periode waarvoor ze zijn afgegeven van kracht omwille van rechtsbescherming.

  • 10. Voorschriften en beperkingen, neergelegd in vergunningen of ontheffingen, betreffende de afmeting van woonschepen, opgelegd krachtens de VWP, zullen door de gemeente Nieuwkoop worden gerespecteerd.

  • 11. De gewaarmerkte kaart behorend bij het raadsbesluit d.d. 28 april 2009, nr. 2009-0037 en als bijlage bij deze verordening gevoegd blijft onverminderd van kracht en geldt als de toegevoegde kaart zoals bedoeld in de artikelen 5:71 tot en met 5:74 van deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Nieuwkoop 2012..

Aldus vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van Nieuwkoop op 13 september 2012.

F.Buijserd, burgemeester

E.R. van Holthe, griffier