Regeling vervallen per 08-06-2012

Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (1992)

Geldend van 09-11-2011 t/m 07-06-2012

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (1992)

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    Weg:

    • 1.

      alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • B.

    Openbaar water:

    alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • C.

    Bebouwde kom:

    de bebouwde kom als vastgesteld door gedeputeerde staten overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenverkeerswet, bij hun besluit van 20 juli 1982.

  • D.

    Rechthebbende:

    een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • E.

    Voertuigen:

    alle gelede en ongelede motorvoertuigen, fietsen en andere rij- of voertuigen, met uitzondering van die, welke bestemd zijn om langs spoorstaven te worden voortbewogen en van kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • F.

    Bouwwerk:

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • G.

    Gebouw:

    elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • H.

    Vee:

    grootvee en varkens

  • I.

    Kleinvee:

    schapen, geiten, pluimvee, konijnen en andere kleine dieren in het agrarisch bedrijf.

  • J.

    Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van goederen en diensten, waarmee kennelijk primair beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • K.

    Wilde dieren:

    niet te domesticeren dieren in die zin dat zij niet tot nut of gezelligheid te houden zijn.

  • L.

    Uitstalling:

    een los voorwerp geplaatst voor een pand op de weg, dat een onmiskenbare relatie heeft met de handel van de in dat pand gevestigde onderneming en niet valt onder het gemeentelijke reclamebeleid.

  • M.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Aanvraag vergunning of ontheffing

  • 1. Het orgaan dat bevoegd is vergunningen of ontheffingen als bedoeld in deze verordening te verlenen kan nadere regels stellen omtrent de wijze van indiening van de aanvraag en de daarbij benodigde gegevens en bescheiden. Deze regels worden openbaar gemaakt overeenkomstig artikel 1.14 van deze verordening en artikel 3:42 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.4.15, 4.4.2 of 4.6.2.

Artikel 1.3 Aanvraag vergunning of ontheffing Vierdaagsemarsen

  • 1. Een aanvraag om een vergunning of ontheffing in het kader van de vierdaagsemarsen wordt ingediend uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin de vierdaagsemarsen plaatsvinden waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan, in geval van een bijzondere omstandigheid, afwijken van de in lid 1 bedoelde termijn.

Artikel 1.4 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op aanvragen voor vergunningen als bedoeld in artikel 3.2.1.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3:9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.4.15, 4.4.2 of 4.6.2.

Artikel 1.5 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde orgaan de aanvrager in zijn aanvraag niet ontvankelijk verklaren, indien het van mening is dat de aard van de gevraagde vergunning of ontheffing zodanig is dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is.

  • 2.

    Voor door het bevoegde orgaan bij openbare kennisgeving nader aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste zestig dagen.

3 In afwijking van het eerste en tweede lid moeten vergunningen of ontheffingen betrekking hebbend op 31 december 1999 en 1 januari 2000 ingediend worden vóór 1 oktober 1999. (Dit lid verliest zijn werking per 1 januari 2000)

4.Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1.5.2, artikel 2.1.5.3, artikel 2.4.15, 4.4.2 of 4.6.2.

Artikel 1.6 (Vervallen)

Artikel 1.7 Vorm van vergunning of ontheffing

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing is slechts van kracht indien zij schriftelijk is gegeven.

Artikel 1.8 Afwijking

Van de in artikel 1.2, eerste lid en artikel 1.7 gestelde eis mag worden afgeweken indien de nakoming daarvan in verband met het spoedeisende karakter van de zaak in redelijkheid niet kan worden gevergd.

In dat geval wordt in daartoe geëigende gevallen, van de mondeling gegeven en medegedeelde vergunning of ontheffing binnen redelijke tijd een schriftelijke bevestiging gegeven aan degene aan wie zij is verleend.

Artikel 1.9 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

    Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht zich aan de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen te houden.

Artikel 1.10 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.11 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

  • 2. a. Een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing is met redenen omkleed;

    • b.

      dit besluit wordt niet genomen dan nadat de houder van de vergunning of ontheffing in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bevoegde orgaan te stellen termijn zijn oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

  • 3. Het gestelde in het tweede lid sub b kan buiten toepassing blijven in spoedeisende gevallen. 4. Vervallen.

Artikel 1.12 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer van de desbetreffende bepalingen van deze verordening ter inzage te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1.13 Termijnen

  • 1. Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.14 Openbare kennisgeving

In de gevallen waarin openbare kennisgeving van besluiten en nadere regels krachtens deze verordening plaatsvindt, liggen deze besluiten en nadere regels voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage gedurende drie maanden. Tevens worden deze besluiten en nadere regels aan het arrondissementsparket medegedeeld.

Artikel 1.15 Weigering vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.16 Positieve fictieve beschikking

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op het volgende artikel in deze verordening:

·Artikel 2.1.4.1.: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

Artikel 1.17 Positieve fictieve beschikking

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • ·

    Artikel 2.2.2.: Evenementenvergunning;

  • ·

    Artikel 2.2.7: Voetbalvergunning;

  • ·

    Artikel 2.3.1.6: Exploitatievergunning openbare inrichtingen;

  • ·

    Artikel 2.3.1.5: Terrasvergunning;

  • ·

    Artikel 2.3.3.2: Exploitatievergunning speelgelegenheden;

  • ·

    Artikel 3.2.1: Exploitatievergunning seksinrichtingen en escortbedrijven;

  • ·

    Artikel 3.2.6 (bijlage 2A): registratie tippelzone;

  • ·

    Artikel 5.8.2: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op of aan de weg zich tezamen met anderen te begeven naar of al dan niet tezamen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden, dan wel te vechten.

  • 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Samenkomsten, betogingen en optochten

Artikel 2.1.2.1 Kennisgeving samenkomst, vergadering of betoging
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, een vergadering of een betoging te houden, geeft hiervan voor de openbare aankondiging daarvan en ten minste 48 uur voor de aanvang, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. Degene die het voornemen heeft om op een openbare plaats op een vooraf bepaalbaar tijdstip een regelmatig terugkerende samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging te houden, geeft hiervan voor de openbare aankondiging daarvan en ten minste 48 uur voordat deze voor de eerste keer gehouden zal worden na de inwerkingtreding van dit artikel, eenmalig schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 3. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 4. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste en in het tweede lid genoemde termijn van 48 uur verkorten en/of een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

  • 5. Het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, is niet van toepassing op overtreding van dit artikel.

  • 6. Bij de kennisgeving wordt opgave gedaan van:

    • a.

      naam en adres van degene, die de samenkomst, vergadering of betoging houdt;

    • b.

      het doel van de samenkomst, vergadering of betoging;

    • c.

      de datum waarop de samenkomst, vergadering of betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene, die de samenkomst, de vergadering of betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 7. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs, waarin in ieder geval het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Artikel 2.1.2.2 (Vervallen)

Artikel 2.1.2.3 (Vervallen)

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 (Vervallen)

Paragraaf 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op of aan de weg op te treden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet indien wordt voldaan aan door de burgemeester te stellen nadere regels ten aanzien van de plaatsen, uren waarbinnen, duur en wijze van optreden.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.1.4.2 (Vervallen)

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

(zie voor aanwijzingsbesluiten: bijlage 4A en bijlage 4C slotpagina's)

1 Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen of stoffen in, op, aan of boven de weg aan te brengen, te hebben of achter te laten.

2 Het verbod geldt niet voor:

  • a.

    bouwobjecten, voor zover deze niet zodanig zijn opgesteld dat zij hinder voor het verkeer kunnen opleveren mits wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het plaatsen van deze voorwerpen of stoffen;

  • b.

    objecten op de weg bij feesten als bedoeld in artikel 2.2.1 tweede lid onder e , voor zover deze niet zodanig zijn opgesteld dat zij hinder voor het verkeer kunnen opleveren en mits wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het plaatsen van deze voorwerpen of stoffen;

  • c.

    de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

  • d.

    voertuigen;

  • e.

    voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

  • f.

    terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.5;

  • g.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3 en uitstallingen als bedoeld hierna onder h;

  • h.

    uitstallingen, mits gelegen in door het college aangewezen gebieden en indien voldaan is aan de door het college gestelde regels ten aanzien van uitstallingen;

    i spandoeken mits aangebracht op de door het college aangewezen locaties en voldaan is aan de door het college vastgestelde regels omtrent spandoeken.

    • 3.

      Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben,indien:

  • a.

    deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg,

  • b.

    gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

  • c.

    een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4 Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement, artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding van een weg op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel l van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap ter uitvoering van zijn of haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Gelderse wegenverordening, de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag.

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente.

4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 (Vervallen)

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

1.De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve

van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

2. voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
  • 1. De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting, die aan personen en aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door burgemeester en wethouders, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

  • 2. Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan personen en aan het wegverkeer het uitzicht belemmert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken en dergelijke
  • 1. Het is verboden aan of in wegen openingen of ingangen van kelders, regenbakken of putten te hebben, tenzij de openingen of ingangen gedekt zijn met luiken van geribd scheepsplaat van een gewicht van tenminste 50 kg per vierkante meter, welke zuiver vlak en vastliggen op een hardstenen rand of ijzeren ramen en gelijk van hoogte zijn met het omliggende wegdek.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 427 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 5, eerste lid onder h van het Rijkswegenreglement, de Gelderse wegenverordening of artikel 385 Nijmeegse Bouwverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.6.6 (Dit artikel is aangepast en vernummerd tot artikel 4.3.7)

Artikel 2.1.6.7 Rookverbod
  • 1. Het is verboden te roken in bossen of op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode. Deze aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

  • 2. Het is verboden in bossen of op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 3e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte erven.

Artikel 2.1.6.7a Verbod vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden en gedurende de door de burgemeester aangewezen tijden in de open lucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Een aanwijzingbesluit als bedoeld in het eerste lid kan enkel voorschriften bevatten ter bescherming van:

    • a.

      de flora en fauna;

    • b.

      de openbare orde;

    • c.

      de openbare veiligheid.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 2.1.6.8 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op of aan de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben lager dan twee meter boven de hoogte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

Artikel 2.1.6.8a Gevaarlijke voorwerpen
  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen gebruikt kunnen worden, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

    (zie voor aanwijzingsbesluit: bijlage 14 bij de slotpagina's)

Artikel 2.1.6.9 (Vervallen)

Artikel 2.1.6.10 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.6.11 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als gebouwen of bouwwerken hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2.1.6.13 (Vervallen)

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop-, theater- en schouwburgvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, indien dit onderdeel uitmaakt van de reguliere bedrijfsvoering van de inrichting en gedurende minimaal 40 weken per jaar plaatsvindt;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2.2.6 tot en met 2.2.11 van deze verordening;

    • g.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.3.3.1 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      het voor publiek muziek ten te gehore brengen, behoudens straatmuziek;

    • d.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.1;

    • e.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg.

  • 3. In deze afdeling wordt onder organisator verstaan een natuurlijke persoon of in geval van een rechtspersoon, de bestuurder van deze rechtspersoon dan wel diens gevolmachtigde, die een evenement als bedoeld in het eerste lid houdt of doet houden.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning voor een evenement als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend uiterlijk 12 weken vóór de datum van het evenement. De burgemeester kan voor bijzondere en/of periodiek terugkerende evenementen van de hiervoor vermelde termijn afwijken.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid;

    • f.

      de woon- en leefklimaat.

  • 4. Het college is bevoegd categorieën evenementen aan te wijzen waarvoor in verband met relatief geringe omvang of anderszins weinig hinder opleverende aard het verbod in het eerste lid niet geldt, mits de door het college te stellen algemene regels worden nageleefd.

  • 5. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d, van artikel 2.2.1 voorziene gevallen, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

    (Zie voor de Beleidsregels bootfeesten bij de slotpagina's: bijlage 10)

    (Zie voor de Beleidsregels dansmuziekevenementen bij de slotpagina's: bijlage 16)

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Beëindiging evenement

  • 1. De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, dan wel het woon- en leefklimaat dit vordert, het bevel geven een evenement te beëindigen.

  • 2. Degene die een evenement organiseert dan wel bij een evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

  • a. dat evenement onverwijld te beëindigen indien de burgemeester hiertoe een bevel geeft;

  • b. ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

  • c. ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 3. Indien een evenement gepaard gaat of dreigt te gaan met een ernstige verstoring van de openbare orde is degene die dat evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, verplicht op bevel van een ambtenaar van politie het evenement onverwijld te beëindigen en geen publiek meer tot het evenement toe te laten.

  • 4. Het is verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, of in het derde lid gegeven is.

Artikel 2.2.5 Verwijderplicht

Indien een evenement is verboden of een bevel tot beëindiging als bedoeld in artikel 2.2.4 is gegeven, is een ieder die zich op de plaats of in de directe nabijheid van het evenement bevindt, op eerste vordering van een ambtenaar van politie verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting.

Artikel 2.2.6 Betaald voetbalwedstrijden

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.6 tot en met 2.2.11 wordt onder organisator verstaan:

  • a. de betaalvoetbalorganisatie NEC, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaalvoetbalorganisatie NEC als thuis spelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

  • b. de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Nijmegen, waarbij ten minste één betaalvoetbalorganisatie is betrokken;

  • c. degene die buiten de gevallen, genoemd onder a. en b. een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij ten minste één betaalvoetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.6 tot en met 2.2.11 wordt onder voetbalwedstrijd verstaan een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 2.2.7 Voetbalvergunning

  • 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning weigeren dan wel aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid.

Artikel 2.2.8 Verbod voetbalwedstrijd

  • 1. De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

  • a. uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

  • b. indien de krachtens artikel 2.2.7, derde lid, opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

  • c. indien geen of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.2.9 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1. Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.10 Verwijderingplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.11 Stadionomgevingsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het Goffertstadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip van een voetbalwedstrijd in het stadion tot 4 uur na afloop van de voetbalwedstrijd.

  • 2.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 24 maanden.

(Zie voor de Beleidsregels stadionomgevingsverboden(2008) bij de slotpagina's: bijlage 8)

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
  • 1. In deze paragraaf en de daaruit volgende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte:

  • 1. waarin enig horecabedrijf, tot de uitoefening waarvan behoort het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, wordt uitgeoefend;

  • 2. waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, al dan niet door middel van een automaat, etenswaren of alcoholvrije dranken of rookwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

  • 3. waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald;

  • b. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • c. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een inrichting;

  • 2. In deze paragraaf wordt onder bezoekers niet verstaan:

  • a. de gezinsleden van de exploitant en beheerder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b. de personen die voorkomen in het register, bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

  • c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Sluitingsuur
  • 1. Het is verboden een inrichting, welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sport- of jeugdorganisatie of instelling, dan wel in gebruik is als buurt- of wijkhuis, deze inrichting van 02.00 tot 05.00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

    De burgemeester is bevoegd in zeer bijzondere gevallen van tijdelijke aard ontheffing te verlenen van dit verbod.

  • 2. De burgemeester kan bepalen dat een inrichting, al dan niet tijdelijk, tussen 00.00 uur en 06.00 uur voor publiek gesloten dient te zijn in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid of van het woon- en leefmilieu.

  • 3. Het is bezoekers verboden gedurende de tijd dat een voor publiek toegankelijke ruimte gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningsvoorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.3.1.2a Venstertijd
  • 1. Het is een inrichting als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet, onverminderd de bevoegdheid om voor reeds aanwezige bezoekers geopend te blijven, verboden tussen 04.00 uur en 08.00 uur bezoekers toe te laten.

  • 2. Het verbod als genoemd in het eerste lid is niet van toepassing in de nacht van 31 december op 1 januari.

Artikel 2.3.1.3 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant en beheerder van een inrichting zijn verplicht er voor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot die inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en er daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.4 Ordeverstoring
  • 1. Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden in een inrichting deel te nemen aan enig spel waarbij met of om geld - voor geld inwisselbare voorwerpen daaronder begrepen - wordt gespeeld, danwel daartoe gelegenheid te geven.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor zover de Wet op de Kansspelen van toepassing is.

Artikel 2.3.1.5 Terrasvergunningen
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 2. De vergunning tot het hebben van een terras bevat in elk geval voorschriften met betrekking tot de terrasafmetingen, het onderhoud en de verzorging en het uiterlijk aanzien van het terras. Indien deze vergunning geen voorschriften omtrent de sluitingstijden bevat, is het verboden het terras te hebben tussen 01.00 en 09.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:

  • a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • c. ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van het terras;

  • d. indien op het pand ten behoeve waarvan de terrasvergunning wordt aangevraagd krachtens het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen horecabestemming rust.

Artikel 2.3.1.6 Vergunningsplicht alcoholvrije inrichtingen
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 2 of sub 3van deze verordening te exploiteren (exploitatievergunning).

  • 2. Vervallen.

  • 3. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

  • 4. Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    a: opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de exploitant en de beheerder;

    b: opgaaf gedaan van het adres en de aard en exploitatiewijze van de inrichting;

    c: overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- en beheerder afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    d: overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting.

  • 5. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

  • 6. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant en beheerder van de inrichting. De vergunning is niet overdraagbaar. In geval van beëindiging of overdracht van de inrichting aan een rechtsopvolger is de exploitant verplicht, hiervan direct schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester.

  • 7. De burgemeester kan een maximum stellen aan het aantal te verlenen vergunningen per categorie van inrichtingen, te onderscheiden naar aard en exploitatiewijze.

    (zie voor nadere regulering bijlage 12a, bijlage 12b en bijlage 12c bij de slotpagina's)

Artikel 2.3.1.7 Aanwezigheid van exploitant en beheerder

Het is verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 2.3.1.6, zesde lid op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is.

Artikel 2.3.1.8 Weigeringgronden exploitatievergunning
  • 1. De burgemeester weigert de vergunning, bedoeld in artikel 2.3.1.6, indien:

    a: de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een in procedure zijnd plan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    b: de inrichting niet voldoet aan de door de burgemeester vastgestelde inrichtingseisen;

    c: gelegen is buiten een door de burgemeester aangewezen gebied;

    d: een op de aanvraag vermelde exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en)- of beheerder jonger is dan 21 jaar.

    (zie voor nadere regulering bijlage 12a bij de slotpagina's)

  • 2. De burgemeester kan de vergunning, bedoeld in artikel 2.3.1.6, geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar diens oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met:

    a: het karakter van de straat en de wijk, waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    b: de aard van de inrichting;

    c: de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    d: de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    e: de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of beheerder van de inrichting in deze of andere inrichtingen;

    f: de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden, voor zover de exploitant en beheerder onveranderd is gebleven.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd indien de exploitant of de beheerder in de periode van 3 jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van verstoring van de openbare orde gesloten is geweest.

Artikel 2.3.1.9 Intrekkinggronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.11 kan de burgemeester de vergunning intrekken:

a: indien aannemelijk is, dat de exploitant of beheerder van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

b: indien de exploitant of beheerder van de inrichting toestaat dan wel gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

c: indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

d: indien de exploitant of beheerder van de inrichting zich schuldig maakt aan feiten, die bij een aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag zouden leiden tot een weigering daarvan.

Artikel 2.3.1.10 Vervallen vergunning
  • 1. De vergunning vervalt, indien:

    a: gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    b: er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    c: de exploitant of beheerder deze hoedanigheid heeft verloren;

    d: een vergunning, strekkende ter vervanging van de eerstbedoelde vergunning is verleend.

  • 2. Indien binnen veertien dagen nadat de exploitant of beheerder deze hoedanigheid heeft verloren een ontvankelijke aanvraag voor de exploitatie van dezelfde inrichting wordt ingediend, blijft het bepaalde in het eerste lid, onder c buiten toepassing, tot het moment dat op die aanvraag is beslist.

Artikel 2.3.1.11 Overgangsbepalingen
  • 1. Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is gedurende 52 weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op die inrichtingen, die voorheen op grond van de meldingsplicht voor alcoholvrije inrichtingen een melding hebben gedaan en over een ontvangst van kennisgeving beschikken, voor zover er geen wijzigingen optreden of zijn opgetreden in de gemelde gegevens.

  • 2. Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens gedurende 52 weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op de ten tijde van de inwerkingtreding bestaande inrichtingen, waar bedrijfsmatig of anders dan om niet, etenswaren worden bereid om te worden afgehaald.

  • 3. Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid genoemde inrichtingen na afloop van de in de vorige leden genoemde termijn, indien de exploitant binnen die genoemde termijn een aanvraag om vergunning heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester is beslist.

  • 4. Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is gedurende vier weken na inwerkingtreding van de wijziging daarvan niet van toepassing op die inrichtingen, die tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van artikel 2.3.1.1 op grond van het vervallen artikel 2.3.1.1 eerste lid onder b niet beschouwd werden als een inrichting, maar wel beschikken over een zogenaamd meldingsdocument van de burgemeester of daarover beschikt hebben en voor dezelfde inrichting een nieuwe aanvraag hebben gedaan.

  • 5. Artikel 2.3.1.6, eerste lid, is tevens niet van toepassing op de in het vorige lid genoemde inrichtingen na afloop van de in het vorige lid genoemde termijn, indien de exploitant binnen genoemde termijn een aanvraag om vergunning heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester is beslist.

  • 6. Op vergunningaanvragen voor de in het vierde lid bedoelde inrichtingen zijn de artikelen 2.3.1.6, zevende lid, 2.3.1.8, eerste lid onder c, tweede lid en derde lid niet van toepassing, voor zover er geen wijziging ten aanzien van de exploitant en inrichting is opgetreden. Artikel 2.3.1.8, vierde lid is niet van toepassing voor zover het sluitingen voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.3.1.6 betreft.

  • 7. Voor zover de voorgaande leden niet voorzien in een regeling, beschikt de burgemeester.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen tijdelijk de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 (Vervallen)

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel kampeert is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelautomatenhallen

(zie voor nadere regulering bijlage 6 bij de slotpagina’s)

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot een middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • c.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan:

  • 1.

    het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en

  • 2.

    het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

  • d.

    kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • e.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet;

  • f.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

  • g.

    beheerder: degene die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal is belast.

Artikel 2.3.3.2 Exploitatie speelautomatenhal
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan voor maximaal 3 speelautomatenhallen een vergunning verlenen, te weten: 2 speelautomatenhallen voor het deel van de gemeente dat wordt begrensd door de rivier de Waal en de singels en 1 speelautomatenhal in het grootwinkelcentrum Dukenburg (Zwanenveld).

Artikel 2.3.3.3 Bescheiden vergunningaanvraag

De ondernemer dient bij de vergunningaanvraag de volgende gegevens en bescheiden over te leggen:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

  • c.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • d.

    een verklaring omtrent het gedrag:

  • -

    van de ondernemer dan wel, indien de ondernemer een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de (alsdan bij te voegen) statuten vertegenwoordigt(en) en

  • -

    van de beheerder;

  • e.

    een verklaring dat hij beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid van de Wet.

Artikel 2.3.3.4 Persoonlijk karakter vergunning; voorschriften en beperkingen
  • 1. De vergunning kan uitsluitend worden gesteld ten name van de ondernemer.

  • 2. In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

  • 3. Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

  • a. de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

  • b. het toezicht in de speelautomatenhal;

  • c. het aantal speelautomaten dat mag worden opgesteld.

Artikel 2.3.3.5 Weigering vergunning
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 30e, eerste en tweede lid van de Wet, wordt de vergunning geweigerd, indien:

  • a. het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

  • b. de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de openbare weg voor het publiek toegankelijk is;

  • c. de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • d. de ondernemer of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

  • e. door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

  • f. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, dan wel een stadsvernieuwingsplan c.q. leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het vorige lid, onder b en onder c. Een ontheffing van het bepaalde onder b geldt voor een periode van ten hoogste zes maanden.

Artikel 2.3.3.6 Beëindiging vergunning
  • 1. Indien een overeenkomstig artikel 2.3.3.4, tweede lid, in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 2.3.3.3, onder d, genoemde bescheiden, binnen drie maanden een nieuwe vergunning aan te vragen.

  • 2. De vergunning vervalt zodra de beslissing op een aanvrage voor een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvrage is ingediend binnen drie maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.3.7 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 30f, eerste en tweede lid van de Wet en artikel 1.11, eerste lid van deze verordening, kan de burgemeester de vergunning intrekken:

  • a.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2.3.3.5, onder e;

  • b.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode van langer dan zes maanden wordt onderbroken.

Artikel 2.3.3.8 Voortzetting exploitatie na overlijden ondernemer
  • 1. Indien een ondernemer komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen drie maanden een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van ondernemer dient binnen één maand na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3. Zolang op een tijdig ingediende aanvrage niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Paragraaf 4 Toezicht op speelautomaten in andere inrichtingen dan speelautomatenhallen

Artikel 2.3.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 2.3.3.1 onder b;

  • c.

    behendigheidsautomaat: een behendigheidsautomaat als bedoeld in artikel 2.3.3.1 onder c;

  • d.

    kansspelautomaat: een kansspelautomaat als bedoeld in artikel 2.3.3.1 onder d;

  • e.

    hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

  • 1.

    waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

  • 2.

    waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder;

  • f.

    laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 2.3.4.2 Opstelplaatsenbeleid
  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Verblijfsontzeggingen

Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

(zie voor aanwijzingsbesluit van de burgemeester: bijlage 3, 3a en 3b bij de slotpagina's)

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het in het tweede lid, aanhef en sub a gestelde verbod, geldt niet voor het aanplakken op daartoe door de gemeente geplaatste publicatieborden.

  • 5. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer zaken met verboden handeling als kennelijk doel

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, een tas te vervoeren of aanwezig te hebben die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in die leden bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.3.a Handel in verdovende middelen

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op of aan de openbare weg te bevinden, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat dit er kennelijk op gericht is een verdovend middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende stof, te koop aan te bieden of de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan te bevorderen.

Artikel 2.4.3b Gebruik harddrugs op straat

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.4.3c Samenscholing

  • 1. Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen, indien deze verzameling verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, of indien deze verzameling verband houdt met de handel in middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet.

  • 2. Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie zijn weg te vervolgen of zich in de aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.4.4 Sluiting van voor publiek toegankelijke ruimten

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid of van het woon- en leefmilieu, de sluiting van een voor het publiek toegankelijke ruimte bevelen. Hij brengt het besluit terstond ter kennis van de houder van de ruimte die het betreft.

  • 2. Het is de houder van een voor publiek toegankelijke ruimte verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijd dat de ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit voor publiek gesloten dient te zijn.

  • 3. Het is bezoekers verboden gedurende de tijd dat een voor publiek toegankelijke ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder bezoekers verstaan allen die zich in de voor het publiek toegankelijke ruimte bevinden of daarin toegelaten worden met uitzondering van:

  • a. de houder van de ruimte alsmede diens huisgenoten die door de gemeente Nijmegen zijn ingeschreven als bewoners van de bij de ruimte behorende woning;

  • b. logeergasten;

  • c. hen wier tegenwoordigheid wegens dringende omstandigheden wordt vereist.

Artikel 2.4.5 Verbod betreden van voor het publiek gesloten ruimten

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

  • a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, voertuig, hekheining, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan gebruikers van nabij de weg gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 350, 351, 351bis, 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.6a Verbod slapen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg op een voor anderen hinderlijke wijze als slaapplaats te gebruiken, al dan niet in een voertuig, woonwagen, tent of vergelijkbaar ander onderkomen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen wegen aanwijzen waar dit verbod niet van toepassing is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, ontsiering van het stadsbeeld, verontreiniging, besmettelijke ziekten en brandgevaar.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet op de Openluchtrecreatie van toepassing is.

Artikel 2.4.6b Overlast skateboarden

1.Onder skateboarden wordt in dit artikel verstaan: het zich voortbewegen op skateboarden en vergelijkbare voorwerpen.

2 Burgemeester en wethouders kunnen wegen aanwijzen waar het is verboden om te skateboarden.

(zie voor aanwijzingsbesluiten: bijlage 13A en 13B bij de slotpagina's)

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde plaatsen kunnen worden aangewezen in het belang van:

  • a.

    het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, waaronder mede begrepen de bescherming van verkeersdeelnemers en de verdeling van de gebruiksmogelijkheden van de weg;

  • b.

    de voorkoming of opheffing van hinder of overlast;

  • c.

    de voorkoming van schade aan de weg en straatmeubilair.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat deel uitmaakt van of behoort bij een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1.1 lid 1, onder a, sub 1;

  • b. het gedeelte van de weg, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.7a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2.3.1.5;

  • b. de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3. Het is de exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 en degene die het winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen weg of weggedeelte, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas of blik te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst de wegen of weggedeeltes, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en dat ook in een aantoonbaar verband staat tot deze aanwijzing.

    (zie voor aanwijzingsbesluiten bijlage 22 en 22a van de slotpagina’s)

Artikel 2.4.8 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort, onder een luifel, afdak, overkapping of onderdoorgang op te houden;

  • b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.9 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10 Neerzetten van fietsen en bromfietsen

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan:

  • 1.

    indien dit schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de

    weg of voor het doelmatig en veilig gebruik ervan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • 2.

    tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de

    ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek, of

  • b.

    daardoor die doorgang gehinderd of die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.11 Overlast van fiets of bromfiets bij publiek trekkende activiteiten

Het is verboden op door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt.

Artikel 2.4.11-a

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen gebieden aanwijzen waar het verboden is om buiten de daarvoor aangewezen stallingruimten fietsen en bromfietsen te plaatsen.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    (zie voor aanwijzingsbesluiten: bijlage 5A bij de slotpagina's, waar ook de relevante beleidsregels voor ontheffingen zijn toegevoegd, bijlage 5B en bijlage 5C)

Artikel 2.4.11-b

Het is verboden om een (brom-)fiets, al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan 4 weken onbeheerd in een fietsenstalling in een door Burgemeester en Wethouders aangewezen zone achter te laten.

(zie voor aanwijzingsbesluiten: bijlage 5A bij de slotpagina's, waar ook de relevante beleidsregels voor ontheffingen zijn toegevoegd, bijlage 5B en bijlage 5C)

Artikel 2.4.12 Bespieden van personen

1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

2 Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.13 (Vervallen)

Artikel 2.4.14 (Vervallen)

Artikel 2.4.15 (Vervallen)

Artikel 2.4.16 Loslopende honden, verboden plaatsen

(zie voor aanwijzingsbesluit: bijlage 20A en 20C bij de slotpagina's)

  • 1.

    Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of degene, die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze te laten verblijven of lopen:

  • a.

    op de weg zonder dat de hond aangelijnd en voldoende in zijn macht is;

  • b.

    op de weg zonder dat de hond voorzien is van een aan de halsband bevestigde, van gemeentewege verstrekte, hondenpenning;

  • c.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

  • d.

    op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen en als zodanig aangeduide plaats.

  • 2.

    Burgemeester en Wethouders kunnen plaatsen aanwijzen waar het verbod sub a niet van toepassing is.

Artikel 2.4.17 Verontreiniging door honden

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of degene die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze zich van zijn uitwerpselen te laten ontdoen in tuinen van derden en op de weg met uitzondering van de als zodanig door het college van burgemeester en wethouders aangewezen en ingerichte hondenuitlaatplaatsen.

    (Zie voor aanwijzingsbesluiten hondenuitlaatplaatsen bijlagen20B en volgende)

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien het gaat om openbare wegen en perken en de eigenaar, houder of verzorger van een hond dan wel degene die een hond onder zijn toezicht heeft, er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3. Degene die zich met een hond op of aan de openbare weg bevindt is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van hondenpoep. Dat geldt zowel aan het begin van de “uitlaatronde“ als aan het einde.

Artikel 2.4.18 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond of hem, die een hond onder zijn toezicht heeft verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg of enig andere -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke plaats of op het terrein van een ander:

  • a. anders dan kort aangelijnd en voldoende in iemands macht, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een kortaanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

  • b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een kortaanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

  • 2. In het eerste lid wordt verstaan onder:

  • a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

  • b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.19 Bescherming tegen gevaarlijke honden op eigen erven

Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond en hem, die een hond onder zijn toezicht heeft, verboden deze hond op zijn erf zonder muilkorf te laten loslopen, indien burgemeester en wethouders hebben medegedeeld, dat zij het dier gevaarlijk achten, dan wel indien de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk, tenzij:

  • a.

    op een vanaf de weg zichtbare plaats een -ter beoordeling van burgemeester en wethouders- duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

  • b.

    de gelegenheid bestaat een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder dat men het erf behoeft te betreden;

  • c.

    het erf voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond zonder menselijke tussenkomst niet buiten het erf kan komen.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen, geen woningen zijnde, aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben, dan wel;

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels, dan wel;

  • c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

    De aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde en overeenkomstig artikel 1.14 openbaar bekend gemaakte regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Indien het aanwezig hebben van dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid.

    Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 5. Ieder die een of meer dieren onder zijn hoede heeft, is verplicht door voorzorgsmaatregelen die in redelijkheid van hem verwacht mogen worden, te voorkomen dat deze dieren voor de omgeving hinderlijk zijn.

  • 6. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer of het Honden- en Kattenbesluit van toepassing is.

Artikel 2.4.21 (Vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee en kleinvee

De rechthebbende op vee of kleinvee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee en kleinvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 (Vervallen)

Artikel 2.4.24 (Vervallen)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar;

  • c.

    horecabedrijf: een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid sub a;

  • d.

    houder: de exploitant of beheerder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid sub b en c.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De burgemeester kan besluiten ten aanzien van de verkoop of overdracht van bepaalde categorieën gebruikte of ongeregelde goederen de verplichting op te leggen een verkoopregister bij te houden.

  • 2. De handelaar houdt de verkoop of op andere wijze overdracht van aangewezen goederen als bedoeld in het eerst lid bij in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en vermeldt daarin onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van

Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij in overeenstemming met het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledige adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de onder a bedoelde functionaris.;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven

Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Afdeling 6 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.6.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.8, 2.1.6.8a, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.4.6, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9 en 4.3.8 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Nijmegen groepsgewijze niet naleven.

Afdeling 7 Spreiding van vuurwerk verkooppunten

Artikel 2.7.1 Vuurwerk verkooppunten

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, voor zover de locatie van de bedrijfsuitoefening niet voldoet aan het in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, door het college gestelde afstandscriterium.

  • 2. Voor vuurwerk verkooppunten die in 2004 en 2005 rechtsgeldig in werking waren en voor ondernemers die in 2005 een ontvankelijke aanvraag of een melding op grond van de Wet milieubeheer indienden, geldt het verbod van lid 1 niet.

    (zie voor besluit vaststelling afstandscriterium: bijlage 15 bij de slotpagina's)

Afdeling 8 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.8.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen:

  • a. parkeerterreinen;

  • b. overige plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats uit artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen;

  • 3. Na afloop van de in het eerste lid bepaalde duur worden cameraprojecten geëvalueerd. De burgemeester betrekt de gemeenteraad bij evaluatie van cameraprojecten.

    (zie voor besluit toezicht: bijlage 19 a en 19b bij de slotpagina’s)

Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

f raamprostitutiebedrijf: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

g straatprostitutie: het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

h exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

i beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

j bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1 de exploitant;

2 de beheerder;

3 de prostituee;

4 het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

5 toezichthouders als bedoeld in artikel 6.1a;

6 andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

(zie voor collegebesluit tot vaststellen nadere regels:bijlage 2B bij de slotpagina's)

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. (zie besluiten in bijlage 2D en bijlage 2E)

2 Het bevoegd orgaan kan een maximum stellen aan het aantal te verlenen vergunningen.

  • 3.

    Bij de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval overgelegd respectievelijk vermeld:

    a de persoonsgegevens van de exploitant;

    b de persoonsgegevens van de beheerder;

    c vervallen;

    d de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    e de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    f een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    g een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    h een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

  • 4.

    Een aanvraag om een vergunning voor een seksinrichting wordt in behandeling genomen als blijkt dat er een aanvraag voor een geschiktheidsverklaring is gedaan.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

  • c. hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan driehonderd vijfenzeventig euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

1 Het bevoegd orgaan kan door middel van voorschriften als bedoeld in artikel 1.9 voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingstijden vaststellen.

2 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de op grond van lid 1 opgelegde sluitingstijden.

3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4 eerste lid, gesloten dient te zijn.

4 Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

2 De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

a geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

b geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet op of aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen en gebieden, indien de bij dat besluit vastgestelde voorschriften in acht worden genomen; deze voorschriften betreffen in ieder geval de tijden, waarop het verbod in het eerste lid vermeld niet geldt, de leeftijd van de prostituee en de locatie waar het afwerken dient te geschieden.

(zie voor aanwijzingsbesluit met beleidsregels: bijlagen 2A-1 en 2A-2 bij de slotpagina's)

3 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar van de afdeling Toezicht van de gemeente Nijmegen het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

4 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

5 Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden op de in lid 2 bedoelde wegen en gebieden dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor deze gebieden zijn bestemd.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college van burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

(zie voor aanwijzingsbesluit met nadere regulering: bijlage 2F bij de slotpagina's)

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke

1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringgronden;

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

1 Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringgronden

1 De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) - of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

b de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een in procedure zijnd plan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

d de aanvrager niet door het overleggen van een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven geschiktheidverklaring kan aantonen dat het bedoelde pand voldoet aan de ex artikel 3.1.3 gestelde nadere regels;

e het maximale aantal af te geven vergunningen voor seksinrichtingen of escortbedrijven is verleend;

f de vergunning is aangevraagd voor een raamprostitutiebedrijf dat niet is gevestigd in de percelen Nieuwe Markt 24 tot en met 40 (even nummers).

2 De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, tweede lid, kan worden geweigerd:

a in het belang van de openbare orde;

b in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

d in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

e in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

g in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2 Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 (Vervallen)

Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluidhinder

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 4.1.1 Verbod geluidhinder
  • 1. Het is verboden om met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid van het artikel omschreven verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het vrijstellen van bepaalde soorten geluidhinder.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet of het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels van toepassing is.

Paragraaf 2 "Festiviteitenregeling voor inrichtingen"

Artikel 4.1.2 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    Stadscentrum: Het gebied van de stad Nijmegen, dat wordt afgebakend door de spoorbrug, Waal, Generaal James Gavinweg, Keizer Trajanusplein, St. Canisiussingel, Oranjesingel, Keizer Karelplein, Van Schaek Mathonsingel, Stationsplein en de Spoorlijn Arnhem-Nijmegen;

Artikel 4.1.3 Aanwijzing collectieve festiviteiten

bijlage 9a en 9b

  • 1.

    Algemene voorwaarden

  • a.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • b.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • c.

    In een aanwijzing als bedoeld onder a) en b), kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden en/of voor bepaalde inrichtingen.

  • d.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • e.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.

  • 2.

    Voorwaarden voor collectieve festiviteiten

  • a.

    Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 65 dB(A) / 78 dB(C), gemeten op 1 meter buiten de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter boven plaatselijk maaiveld.

  • b.

    Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

  • c.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

  • d.

    Tijdens de collectieve festiviteit blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 3.

    Aanvullende voorwaarden voor de Vierdaagsefeesten

  • a.

    Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting tijdens de vierdaagsefeesten, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) / 93 dB(C), gemeten op 5 meter van een geheel of gedeeltelijk geopende gevel van een inrichting.

  • b.

    Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

  • c.

    De luidspreker(s) moeten binnen het gebouw zijn opgesteld.

  • d.

    De luidspreker(s) binnen 3 meter van een geheel of gedeeltelijk geopende gevel mogen niet geheel of gedeeltelijk naar de geopende gevel zijn gericht.

Artikel 4.1.4 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1.Algemeen

  • a.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • b.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten- minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • c.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • d.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • e.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op een schriftelijk verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

2. Specifiek aangewezen gebieden

    • a.

      Het is een inrichting die niet gelegen is in het stadscentrum, toegestaan om één van de twee incidentele festiviteiten binnen de inrichting maar buiten een gebouw van de inrichting te laten plaatsvinden.

    • b.

      Voor deze incidentele festiviteiten gelden de voorschriften uit de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht.

    • c.

      Het is het Openluchttheater gelegen aan de Steinweglaan 2 te Nijmegen toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • d.

      Het is de Atletiekbaan, gelegen aan de Heemraadstraat 3 te Nijmegen toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • e.

      Het is de Vasim, gelegen aan de Winselingseweg 41 te Nijmegen toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidnormen uit het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • f.

      Het is een inrichting, gelegen aan een locatie zoals benoemd in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht, toegestaan om een incidentele festiviteit te houden op de dagen en tijden dat op die locatie openbare evenementen plaatsvinden als bedoeld in Hoofdstuk 2 Afdeling 2 van deze Algemene Plaatselijke Verordening.

    • g.

      Een incidentele festiviteit buiten een gebouw en binnen de inrichting die aan een locatie of binnen de invloedssfeer van een locatie zoals benoemd in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht ligt, kan worden gehouden indien de maximaal toegestane gebruiksfrequentie, zoals bedoeld in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht niet wordt overschreden.

  • 4.

    Aanvullende voorwaarden voor incidentele festiviteiten binnen een gebouw van een inrichting

  • a.

    Het equivalente geluidsniveau (Leq) veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 65 dB(A) / 78 dB(C), gemeten op 1 meter buiten de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • b.

    Het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit wordt uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • c.

    Toeslagen voor de aard van het geluid en de bedrijfsduurcorrectieterm blijven achterwege.

  • d.

    Tijdens incidentele festiviteiten blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.5 Verboden incidentele festiviteiten

  • a. Een incidentele festiviteit mag niet worden gehouden tijdens een door het college voor bepaalde locaties vastgesteld evenementenvrij weekend, zoals vermeld in de Beleidsregels geluid bij evenementen in de openlucht.

  • b. Een incidentele festiviteit mag niet worden gehouden door een inrichting aan welke inrichting door het college een last onder dwangsom is opgelegd of een andere bestuursrechtelijke maatregel is getroffen wegens geluidsoverlast.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Paragraaf 1 Algemene Bepalingen

Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet Milieubeheer (Stb. 1992, 551 zoals sindsdien gewijzigd);

  • b.

    autowrakken: hetgeen daaronder wordt verstaan in de wet;

  • c.

    inzameldienst: de dienst bedoeld in artikel 4.2.1.2;

  • d.

    wegen: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, de zijkanten;

  • e.

    motorrijtuigen: alle rij- of voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- of voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders;

  • f.

    doelmatige verwijdering:

    zodanige verwijdering van afvalstoffen dat in ieder geval:

  • 1.

    de continuïteit van de verwijdering wordt gewaarborgd;

  • 2.

    de afvalstoffen (met inachtneming van artikel 10.1, Wm) op effectieve en efficiënte wijze wordt verwijderd;

  • 3.

    de capaciteit aan afvalverwijderingsinrichtingen is afgestemd op het aanbod te verwijderen afvalstoffen;

  • 4.

    een onevenwichtige spreiding van afvalverwijderingsinrichtingen wordt voorkomen;

  • 5.

    een effectief toezicht op de verwijdering mogelijk is en

  • 6.

    gewaarborgd is dat een inrichting voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt;

  • g.

    afvalstoffen:

    alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • h.

    huishoudelijke afvalstoffen:

    afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, afvalwater en autowrakken daaronder niet begrepen, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;

  • i.

    grof huisafval:

    huishoudelijke afvalstoffen die te groot en/of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst te worden aangeboden;

  • j.

    restafval: huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van klein chemisch afval, groente-, fruit- en tuinafval, glas, oud papier en karton, textiel en grof huisafval.

Artikel 4.2.1.2 Inzameldienst

Als inzameldienst, belast met het ter uitvoering van de wet en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen DAR NV.

DAR NV wordt hiertoe concessie verleend.

Paragraaf 2 Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 4.2.2.1 Uitsluiting grof huisafval

Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing op grof huisafval, behoudens voor zover bij artikel 4.2.3.4 bepaalt.

Artikel 4.2.2.1a Overdragen of aanbieden restafval aan de inzameldienst
  • 1. Restafval wordt éénmaal per week door de inzameldienst ingezameld.

  • 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover burgemeester en wethouders krachtens paragraaf 4 van deze afdeling aan anderen dan de inzameldienst vergunning hebben verleend.

  • 4. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt restafval door de inzameldienst bij laagbouw éénmaal per twee weken ingezameld.

  • 5. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet in het gebied voormalig sportpark Grootstal.

Artikel 4.2.2.2 De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden
  • 1. Burgemeester en wethouders stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 2. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.2.3 De wijze en de plaats van het overdragen of het aanbieden

Het is verboden restafval anders aan de inzameldienst over te dragen, ter inzameling aan te bieden of achter te laten in van gemeentewege geplaatste wijkcontainers dan in groene huisvuilzakken van het type dat vastgesteld is door Burgemeester en wethouders (bijlage 7) en waarvoor gemeentelijke belastingen zijn afgedragen.

Artikel 4.2.2.4 Verpakking van huishoudelijk afval
  • 1. De vuilniszakken moeten goed gesloten zijn.

  • 2. Bij het overdragen of ter inzameling aanbieden moet de inhoud van de vuilniszakken die niet zwaarder mag zijn dan 12 kg, zonder uitsteeksels in de zakken zijn gepakt, zodanig dat zulks geen aanleiding kan geven tot verwondingen of het scheuren van de zakken.

Artikel 4.2.2.5 Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval

Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in vuilniszakken moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan, na 06.00 uur op een krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzameldag, op het voetpad, zo dicht mogelijk bij de rijweg, of, bij het ontbreken van een voetpad, aan de kant van de rijweg.

Artikel 4.2.2.6 Aangewezen plaats

In het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de vuilniszakken overgedragen of ter inzameling aangeboden moeten worden op een door hen te bepalen plaats nabij de percelen.

Artikel 4.2.2.7 Het overdragen of aanbieden in containers
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat huishoudelijke afvalstoffen in een gedeelte van de gemeente in van gemeentewege op of nabij de percelen geplaatste containers moeten worden overgedragen of ter inzameling aangeboden.

  • 2. Deze overdracht moet geschieden in gesloten verpakking en op een zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 3. De containers moeten na het deponeren van de afvalstoffen goed gesloten en, indien gesitueerd op voor het publiek toegankelijke plaatsen, tussen 18.00 en 06.00 uur afgesloten te zijn.

Artikel 4.2.2.7a Het overdragen of aanbieden in wijkcontainers
  • 1. In het navolgende gedeelte van de gemeente dient restafval in van gemeentewege geplaatste wijkcontainers te worden overgedragen of ter inzameling te worden aangeboden: voormalig sportpark Grootstal.

  • 2. Deze overdracht moet geschieden in de gesloten huisvuilzakken en op zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 3. De containers moeten na het deponeren van de afvalstoffen goed gesloten worden.

Artikel 4.2.2.8 Verwijdering container

De gebruiker van een container moet er voor zorgen dat de container zo spoedig mogelijk, na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk op het eind van een krachtens artikel 4.2.2.2, eerste lid, vastgestelde inzameldag, van de weg is verwijderd.

Artikel 4.2.2.9 Het in bijzondere gevallen overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen op afroep overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst

Artikel 4.2.2.10 Aangewezen plaats achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Indien krachtens artikel 10.11, vijfde lid, van de wet een plaats binnen de gemeente is aangewezen, waar in voldoende mate gelegenheid geboden wordt huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, stellen burgemeester en wethouders de dagen, tijden en wijzen vast waarop deze afvalstoffen daar kunnen worden achtergelaten.

Artikel 4.2.2.11 Incidenteel achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent het incidenteel achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 4.2.2.12 Verbod achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen, tijden, wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of krachtens de artikelen 4.2.2.4 tot en met 4.2.2.11 is bepaald.

Artikel 4.2.2.12a Achterlaten in daartoe bestemde bakken
  • 1. Het is verboden andere huishoudelijke afvalstoffen dan van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde vloeistoffen, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

  • 2. Het is verboden glas op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste glasbakken.

  • 3. Het is verboden papier op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste papierbakken.

  • 4. Het is verboden textiel op andere plaatsen achter te laten dan in daartoe van gemeentewege geplaatste textielbakken.

Artikel 4.2.2.13 Het zich afzonderlijk ontdoen van bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen
  • 1. Het is, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.12 verboden de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten in daartoe in de nabijheid van de percelen geplaatste bakken of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats:

  • a. Klein Chemisch Afval.

  • b. Glas.

  • c. Oud papier en karton.

  • d. Textiel.

  • 2. Door de inzameldienst en/of een vergunninghouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.2.4.1 wordt:

  • a. klein chemisch afval één maal per week met behulp van de chemokar ingezameld;

  • b. glas via de van gemeentewege geplaatste glasbakken ingezameld;

  • c. oud papier en karton één maal per maand ingezameld;

  • d. textiel vier maal per jaar ingezameld.

Artikel 4.2.2.13a Groente-, fruit- en tuinafval
  • 1. Het is, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.2.12 verboden groente-, fruit- en tuinafval anders dan afzonderlijk over te dragen of aan te bieden aan de inzameldienst of achter te laten in daartoe in de nabijheid van percelen geplaatste bakken of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.

  • 2. Door de inzameldienst wordt éénmaal per week groente, fruit en tuinafval afzonderlijk ingezameld.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt door de inzameldienst bij laagbouw éénmaal per twee weken groente-, fruit- en tuinafval afzonderlijk ingezameld.

  • 4. In afwijking van het tweede lid dient in het voormalig sportpark Grootstal het groente-, fruit- en tuinafval achter te worden gelaten in van gemeentewege geplaatste groente-, fruit- en tuinafvalcontainers.

  • 5. De overdracht van groente-, fruit- en tuinafval aan het de in het vierde lid bedoelde wijkcontainers moet geschieden op zodanige wijze dat geen afvalstoffen buiten de containers achterblijven.

  • 6. De in het vierde lid bedoelde wijkcontainers moeten na het deponeren van het groente-, fruit- en tuinafval goed worden gesloten.

Artikel 4.2.2.14 Nadere regels bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13. bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 2. Het is verboden het groente-, fruit- en tuinafval en/of de in artikel 4.2.2.13. bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde.

Paragraaf 3 Het zich ontdoen van grof huisafval

Artikel 4.2.3.1 Verbod ontdoen grof huisafval

Het is verboden grof huisafval op een andere wijze of plaats aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens deze paragraaf is bepaald.

Artikel 4.2.3.2 Aanbieden en overdragen grof huisafval

Burgemeester en wethouders stellen vast op welke plaats, op welke tijden en op welke wijze, grof huisafval ter inzameling kan worden aangeboden en overgedragen aan de inzameldienst.

Artikel 4.2.3.3 Omvang en inhoud grof huisafval
  • 1. Een stuk grof huisafval mag bij het overdragen of het aanbieden niet langer, hoger en breder zijn dan 1,5 meter. Kleinere stukken grof huisafval moeten zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt en -gebonden worden overgedragen of aangeboden.

  • 2. Stukken of bundels grof huisvuil mogen geen grotere inhoud hebben dan 1 m3 of zwaarder zijn dan 30 kg.

Artikel 4.2.3.4 Schakelbepaling

De artikelen 4.2.2.1a, 4.2.2.10, 4.2.2.12 en 4.2.2.13 zijn op het overdragen, het ter inzameling aanbieden en het achterlaten van grof huisafval van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en grof huisafval door anderen dan de inzameldienst

Artikel 4.2.4.1 Inzamelvergunning
  • 1. Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders van derden afkomstige huishoudelijke afvalstoffen en grof huisafval in te zamelen.

  • 2. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het inzamelen steeds bij zich hebben en op verzoek van degenen bij wie hij inzamelt tonen.

  • 3. De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen is te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen of grof huisafval.

Artikel 4.2.4.2 Aanbieden aan degene die inzamelt met vergunning
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in strijd met het krachtens eerste lid bepaalde over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan degene die op grond van artikel 4.2.4.1 bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Paragraaf 5 Het zich ontdoen van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 4.2.5.1 Aanwijzing andere categorieën afvalstoffen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen van derden afkomstige andere categorieën afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen, die aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden dan wel kunnen worden achtergelaten.

  • 2. Andere motorrijtuigen op meer dan twee wielen dan autowrakken, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, kunnen ter verwijdering worden afgegeven op door burgemeester en wethouders tenminste één daartoe aangewezen plaats binnen de gemeente.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijze en plaatsen waarop de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 4. Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het vorige lid bepaalde.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Destructiewet of de Provinciale Milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.2.5.2 Inzameling andere categorieën afvalstoffen door derden
  • 1. Het is aan anderen dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de krachtens artikel 4.2.5.1, eerste lid aangewezen afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de in het vorige lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van het milieu.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van deze afvalstoffen.

Paragraaf 6 Openbare bekendmaking

Artikel 4.2.6.1 Bekendmaking van besluiten burgemeester en wethouders

De door burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 4.2.2.2, eerste lid, 4.2.2.6, 4.2.2.7, eerste lid, 4.2.2.9, 4.2.2.10, 4.2.2.11, 4.2.2.14, 4.2.3.2, 4.2.4.2 en 4.2.5.1, eerste, tweede en derde lid genomen besluiten worden openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

Afdeling 3 Bodem-, weg- en andere milieuverontreiniging

Artikel 4.3.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden:

  • a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot gevaar voor weggebruikers of hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

  • b. een op of aan de weg geplaatste afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan voor het daarin deponeren van klein afval, zoals verpakkingen van versnaperingen en kleine eetwaren, en sigaretten- en sigarendoosjes.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover:

  • a. wordt gehandeld door of vanwege de overheid voor zover nodig in de uitoefening van haar taken;

  • b. de stoffen of voorwerpen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover van toepassing zijn:

  • a. de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de Wet Milieubeheer, de Wet bodembescherming;

  • b. artikel 5 of 9 van het Rijkswegenreglement;

  • c. artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens of

  • d. de Gelderse wegenverordening, de Verordening Bodembescherming Gelderland of de Provinciale Milieuverordening.

Artikel 4.3.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

  • a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

  • b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement dan wel voorschriften bij of krachtens de Wet Milieubeheer of de Bodembeschermingwet van toepassing zijn.

Artikel 4.3.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of een andere inrichting waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

  • a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

  • b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2. De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verplichtingen gelden niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 4.3.4 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1. Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Artikel 4.3.5 Verbod op het verspreiden van strooibiljetten met commerciële doeleinden

  • 1. Het is verboden in de week van de Vierdaagsefeesten zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders gedrukte of omschreven stukken alsmede samples, monsters en andere goederen die vallen onder het begrip commerciële handelsreclame onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken.

  • 2. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het verspreiden steeds bij zich hebben.

  • 3. De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen is te vrezen dat het verlenen van een vergunning leidt tot verontreiniging van de openbare ruimte.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de dagen en tijden waarop de strooibiljetten worden uitgereikt en de kwaliteit van het gebruikte papier.

    (zie voor collegebesluit tot vaststellen nadere regels: bijlage 11 bij de slotpagina's)

Artikel 4.3.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.3.7 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders huishoudelijke afvalstoffen, grof huisvuil of andere afvalstoffen, welke ter inzage gereed staan te doorzoeken of te verwijderen.

  • 2. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet deze tijdens het doorzoeken of verwijderen bij zich hebben en op verzoek van degenen bij wie hij doorzoekt of verwijdert tonen.

Afdeling 4 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • b. hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • d. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • e. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • f. iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh.) en Scolytus pygmaeus (F.);

  • g. bosplantsoen: aanplant van jong bos, hoofdzakelijk bestaande uit heesters, struiken en jonge bomen met een oppervlakte van minimaal 250m² en een breedte van minimaal 5 m.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.4.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te kappen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:

  • a. bomen die geen eigendom zijn van de gemeente en een stamomtrek hebben van minder dan 95 centimeter;

  • b. bomen die eigendom zijn van de gemeente en een stamomtrek hebben van minder dan 65 centimeter;

  • c. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

  • d. fruitbomen die geen deel uitmaken van een bedrijfsmatige exploitatie en windschermen om boomgaarden;

  • e. naaldbomen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • f. kweekgoed;

  • g. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • h. houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

  • i. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college.

  • 3. Voor het bepalen van de stamomtrek als bedoeld in het tweede lid geldt:

  • a. de stamomtrek van de stam 1.30 m. boven het maaiveld;

  • b. bij meerstammigheid de diameter van de dikste stam.

Artikel 4.4.3 Vervallen

Artikel 4.4.3a Weigeringsgronden en nadere regels

  • 1. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f. de vitaliteit van de houtopstand.

  • 2. Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende de in het eerste lid genoemde belangen.

Artikel 4.4.4 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Daarbij kan tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 2. Indien herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat een financiële compensatie moet worden betaald in het belang van de instandhouding van het bomenbestand.

  • 3. Het bevoegd gezag kan aan de rooivergunning ook het voorschrift verbinden, dat niet wordt gerooid dan nadat de bouwvergunning waarvoor de rooivergunning wordt aangevraagd onherroepelijk is geworden.

Artikel 4.4.5 Herplant- en instandhoudingplicht

  • 1. Wanneer houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen de grond opnieuw te beplanten. Deze beplanting geschiedt overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan het bevoegd gezag van de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel van degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een financiële compensatie eisen, in het belang van de instandhouding van het bomenbestand.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede, derde of vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.4.6 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4.4.7 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het collegegevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c. of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Afdeling 5 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.5.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen en/of paddenstoelen te plukken.

Artikel 4.5.2 (Vervallen)

Artikel 4.5.3 (Vervallen)

Afdeling 6 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.6.1 Opslag bromfietsen of motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest of ingekuilde landbouwproducten

  • 1. Het is verboden op een van de weg zichtbare plaats aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing te verlenen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Milieuverordening van toepassing is.

Artikel 4.6.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerend goed alsmede de hoofdgebruiker van dat goed verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag dit goed of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

  • a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen gericht op het inwendig gedeelte van een onroerend goed, dan wel deel uitmakend van een etalageopstelling;

  • b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door burgemeester en wethouders;

  • c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

  • - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerend goed, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op het onroerend goed wordt uitgeoefend of waarvoor dat goed is bestemd, zomede op naamborden: mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan het onroerend goed;

  • d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van het onroerend goed schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

    Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 4 weken op het onroerend goed aanwezig zijn.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b. in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Artikel 4.6.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.6.2, tweede lid dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder.

Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 4.6.4 Ledigen beerputten en dergelijke

Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van een onroerend goed aanschrijven tot het ledigen of doen ledigen van de op of in dat onroerend goed aanwezige beer-, gier- of zinkput of riool.

Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 4.6.5 Vervoer meststoffen over de weg

  • 1. Het is verboden gedurende de maanden april tot en met september van 10.00 tot 24.00 uur en gedurende de overige maanden van 12.00 tot 24.00 uur over de weg meststoffen, uitgezonderd kunstmeststoffen te vervoeren.

  • 2. Het is verboden over de weg vloeibare meststoffen uit beer-, gier- of zinkputten te vervoeren anders dan in bakken, kuipen of tobben, welke waterdicht en met goed sluitende deksels gesloten zijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod voor bepaalde wegen met een landelijk karakter een algemene of bijzondere ontheffing verlenen.

  • 4. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de Meststoffenwet of de Wet Bodembescherming van toepassing zijn.

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen:

    alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, de daarin liggende bruggen en duikers alsmede de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • b.

    voertuigen:

    alle gelede en ongelede motorvoertuigen, fietsen en andere rij- of voertuigen, met uitzondering van die, welke bestemd zijn om langs spoorstaven te worden voortbewogen en van kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • c.

    parkeren:

    het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • d.

    aanhangwagens:

    alle voertuigen, welke door een motorvoertuig worden voortbewogen of kennelijk bestemd zijn om aldus te worden voortbewogen, met uitzondering van kampeerwagens, caravans of andere voor recreatie bestemde voertuigen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; dan wel

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens ten aanzien van voertuigen die worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak, fiets- of bromfietswrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder een voertuigwrak, fiets- of bromfietswrak wordt verstaan: een voertuig dat of een fiets of bromfiets die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 5.1.5 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

  • 1. Het is verboden om een voertuig dat wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan 300 kilogram gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Wet gevaarlijke stoffen te parkeren indien zich binnen een straal van 250 meter gebouwen bevinden waarbinnen zich personen plegen op te houden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet gevaarlijke stoffen of de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Caravans en dergelijke

  • 1. Het is verboden een kampeerwagen, een caravan of een ander voor de recreatie bestemd voertuig en aanhangwagens langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg of op een van af de weg zichtbare plaats te parkeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat kennelijk bedoeld is als voorwerp om handelsreclame mee te maken op de weg te parkeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit aangewezen wegen. Deze aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden, dan wel een voertuig, fiets of bromfiets te laten staan, door of in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

  • a. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • b. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Collectes

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld en goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk voor een ideëel of liefdadig doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het college is bevoegd collectes die aan te wijzen die voorkomen op een landelijk vastgesteld collecteplan en waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

    Het college is bevoegd algemene regels te geven met betrekking tot het houden van deze collectes. De vrijstelling van het verbod geldt slechts, in het geval van vaststelling van deze algemene regels, indien zij worden nageleefd.

Artikel 5.2.2 (Vervallen)

Artikel 5.2.3 Standplaatsen:

(zie voor aanwijzingsbesluit: Bijlage 4 bij de slotpagina's)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een voor publiek toegankelijk en in de openlucht gelegen perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in art. 7 eerste lid van de Grondwet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

  • 5.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.

  • 6.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d.

    in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • e.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een activiteit betreft die vergunningplichtig is op basis van de Wet Milieubeheer en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing omtrent de vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer is genomen.

Artikel 5.2.4 Verbod te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van dit verbod verlenen.

Afdeling 3 Slachten van dieren

Artikel 5.3.1 Publiekelijk slachten

Het is verboden op of zichtbaar vanaf voor het publiek toegankelijke plaatsen, dieren te slachten.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 4 Reglement verkeersregels en verkeerstekens een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

    De aanwijzing en de daarbij te stellen regels worden openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd verkeer, ruiterverkeer en terreinfietsen in natuurgebieden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig, bromfiets als bedoeld in artikel 4 Reglement verkeersregels en verkeerstekens of met een paard of terreinfiets aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden. De aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14.

  • 2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

  • a. zich met een motorvoertuig, bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een paard of een terreinfiets te bevinden; dan wel

  • b. zich met een motorvoertuig, bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een paard of een terreinfiets te bevinden buiten de in die aanwijzing aangeduide en als zodanig gemarkeerde paden; dan wel

  • c. zich met een motorvoertuig, bromfiets of met een paard of een terreinfiets te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden en terreinfietsen:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 58 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen en overeenkomstig artikel 1.14 openbaar bekend gemaakte plaatsen;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a. op primaire en secundaire wegen als bedoeld in de Wet uitkeringen wegen;

  • b. op wegen die krachtens de Wet van 14 mei 1981, Stb. 287 voor motorrijtuigen of categorieën daarvan gesloten zijn verklaard;

  • c. op wegen gelegen binnen de krachtens de provinciale "Verordening verkeersbeperking ter bescherming van de natuur" aangewezen natuurgebieden.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verstrooiing van as

Artikel 5.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.5.2 Regulering incidentele asverstrooiing

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • c. kinderspeelterreinen;

  • d. ligweiden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en cramatoriumterreinen.

Artikel 5.5.3 Verbod incidentele asverstrooiing bij hinder of overlast voor derden

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummers, brandkranen en dergelijke

Artikel 5.6.1 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan het bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers, wijkaanduidingen, bordjes welke de ligging van brandkranen en afsluiters van nutsvoorzieningen aanduiden en die borden of merktekens, welke burgemeester en wethouders krachtens een bij de wet of verordening gegeven bevoegdheid noodzakelijk achten, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van de in dat lid bedoelde borden of merktekens.

Artikel 5.6.2 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.6.1., eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van strafrecht van toepassing is.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door burgemeester en wethouders vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen, welke overeenkomstig artikel 1.14 openbaar bekend worden gemaakt.

Afdeling 7 Gevonden voorwerpen

Artikel 5.7.1 (Vervallen)

Artikel 5.7.2 Detectorverbod

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor een detectorverbod geldt. Deze aanwijzing wordt openbaar bekend gemaakt overeenkomstig artikel 1.14. (zie voor aanwijzingsbesluit: bijlage 1 bij de slotpagina's)

  • 2. Het is verboden zich anders dan met vergunning van burgemeester en wethouders, met een metaaldetector te bevinden op de onder lid 1 bedoelde terreinen.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 40 van de Monumentenwet 1988 een opgravingvergunning is verstrekt.

Afdeling 8 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijvingen

Onder kampeermiddel wordt verstaan: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor als gevolg van artikel 27 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist. Een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5.8.2 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd. Dit verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende van een terrein.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Het college kan de ontheffing weigeren in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

  • d. de zedelijkheid of gezondheid;

  • e. de bescherming van natuur en landschap;

  • 4. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van het eerste lid niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of andere goederen;

  • d. de zedelijkheid of gezondheid;

  • e. de bescherming van natuur en landschap.

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1. Behoudens het bepaalde in de volgende leden, wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtredingen van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie: artikel 2.4.10, artikel 2.4.11, artikel 2.4.11a, artikel 2.4.11b, artikel 2.4.22, artikel 2.5.1, artikel 2.5.2 en artikel 4.1.1.

  • 3. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.4.2 bepaalde en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen geldt als strafbaar feit op grond van artikel 1a van de Wet economische delicten.

Artikel 6.1a Toezichthouders

1.Met inachtneming van de uitzonderingen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen belast de toezichthouders van het bureau Toezicht afdeling Stadstoezicht van de Directie Stadsbedrijven.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:

  • -

    artikel 2.1.1.1

  • -

    artikel 2.1.2.3

  • -

    artikel 2.2.3

  • -

    de artikelen 2.2.10 en 2.2.11

  • -

    artikel 2.3.1.4

  • -

    artikel 2.4.12

  • -

    artikel 2.6.1

  • -

    hoofdstuk 3 met uitzondering van artikel 3.2.6

  • -

    de artikelen 4.2.2.1 tot en met 4.2.4.2

  • 3.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1.9 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen belast de door burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aangewezen personen. (zie ook bijlage 12D en bijlage 18 bij de slotpagina's)

Artikel 6.2 (Vervallen)

Artikel 6.3 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoners

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door burgemeester en wethouders nader te bepalen dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. Op dat tijdstip worden de volgende verordeningen of bepalingen uit verordeningen ingetrokken:

  • 1. de Nijmeegse Politieverordening, vastgesteld op 27 juni l962, sedertdien gewijzigd;

  • 2. de Afvalstoffenverordening;

  • 3. artikelen 30 en 31 Brandbeveiligingsverordening;

  • 4. verordening houdende toepassing van de artikelen 8 en 22, lid 6 van de Drank- en Horecawet;

  • 5. de Geluidhinderverordening recreatie-inrichtingen;

  • 6. de verordening speelautomatenhallen;

  • 7. de verordening tot wering van overlast als gevolg van het zonder toestemming van rechthebbende in gebruik nemen van gebouwen.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat is ingekomen binnen de daarvoor geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een - krachtens een overeenkomstig gebod of verbod ook in deze verordening vereiste - vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde orgaan is ingediend.

  • 6. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijven van kracht de ontheffingen bedoeld in deel II van het raadsbesluit d.d. 16 december 1987 inzake wijziging van artikel 64 Nijmeegse Politieverordening.

  • 7. De in artikel 2.4.15, leden 1 en 2, gestelde verboden zijn niet van toepassing op degenen die aantonen dat zij de daar bedoelde apparatuur uiterlijk de dag van inwerking treden van deze verordening in gebruik hebben en sindsdien onafgebroken in gebruik hebben gehouden.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad der gemeente Nijmegen d.d. 29 januari 1992.
De Voorzitter, De Secretaris.
mr. E.M. d'Hondt mr. F.J. Derks

Sedertdien gewijzigd, zoals op het titelblad en op het chronologisch overzicht van de wijzigingen is aangegeven.

Nota-toelichting

Voor de volledige Verordening met de bijbehorende bijlagen zie de website van de gemeente Nijmegen, bestuur, verordeningen en regels.