Regeling vervallen per 28-05-2021

Monumentenverordening 2012

Geldend van 10-02-2012 t/m 27-05-2021

Intitulé

Monumentenverordening 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 | Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    monumenten

    • a.

      alle (groepen van) zaken die, hetzij op zichzelf, hetzij in onderlinge samenhang, van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische of bouwhistorische waarde;

    • b.

      terreinen die van algemeen archeologisch belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder a;

    • c.

      alle zaken en terreinen die van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen.

  • 2.

    stadsbeeld

Verschijningsvorm van een begrensd gebied, in zijn stedenbouwkundige en architectonische samenhang, zoals deze wordt gevormd door groepen van zaken, hieronder begrepen bomen, boomgroepen, tuinen, plantsoenen, parken, wegen, straten, pleinen en bruggen, vaarten, sloten en andere wateren, die met één of meer tot de groep behorende rijksmonumenten of gemeentelijk beschermde monumenten een beeld vormen, dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, het eigen karakter van het geheel, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel vanwege de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.

3.gemeentelijkmonumentenregisterNijmegen

Register waarin zijn opgenomen:

    • a.

      een overzicht van de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden, stadsbeeldobjecten en identiteitsbepalende objecten;

    • b.

      de redengevende omschrijvingen van overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten;

    • c.

      de typeringen van overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde identiteitsbepalende objecten;

    • d.

      kaarten waarop, met een verwijzing naar de Atlas, de begrenzingen van de beschermde stadsbeelden zijn aangeduid.

    • 4.

      selectiecriteria

Criteria, zoals opgenomen in de bijlage van deze verordening, op basis waarvan objecten kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als gemeentelijk monument, bouwhistorie monument of als identiteitsbepalend object.

5.beschermderijksmonumenten

Onroerende monumenten die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

  • 6.

    beschermde gemeentelijke monumentenOnroerende monumenten die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten en die zijn opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.

  • 7.

    beschermde bouwhistorie monumenten

Onroerende monumenten die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als bouwhistorie monumenten en die zijn opgenomen in het gemeentelijke monumentenregister Nijmegen. De bescherming betreft de bouwhistorische waarde of indicatieve bouwhistorische waarde zoals vermeld in de redengevende omschrijving.

8.beschermde stadsbeelden

Stadsbeelden (ook wel gemeentelijk stads- of dorpsgezicht) die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als beschermde stadsbeelden en waarvan een kaart met daarop aangegeven de begrenzing van het te beschermen gebied is opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen.

9.beschermde stadsbeeldobjecten

Bouwwerken die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als beschermd stadsbeeldobject en die zijn opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen. Het betreft bouwwerken

    • a.

      die zijn gelegen binnen een overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen beschermd stadsbeeld;

    • b.

      die van beeldbepalend belang zijn voor het beschermde stadsbeeld en

    • c.

      waarvan de straatbeeldbepalende gevels en de beeldbepalende elementen zoals opgenomen in de Atlas zijn beschermd.

  • 10.

    beschermde identiteitsbepalende objecten

Onroerende objecten die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn aangewezen als identiteitsbepalende objecten en die zijn opgenomen in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen. De bescherming betreft de identiteitsbepalende waarden die van belang zijn op het niveau van de buurt, de wijk of de stad, zoals omschreven in de typering.

11.kerkelijke monumenten

Onroerende monumenten die eigendom zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van ander genootschap op geestelijke grondslag en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

12.redengevende omschrijving

Document dat onderdeel moet uitmaken van besluiten tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten waarin zijn opgenomen:

    • a.

      de omschrijving van het monument;

    • b.

      een foto;

    • c.

      de kadastrale aanduiding(en);

    • d.

      de plaatselijke aanduiding(en);

    • e.

      de tenaamstelling en

    • f.

      de datum van het aanwijzingsbesluit.

  • 13.

    typering

Document dat onderdeel moet uitmaken van besluiten tot aanwijzing van identiteitsbepalende objecten waarin zijn opgenomen:

    • a.

      een beknopte typering van het monument;

    • b.

      een foto;

    • c.

      de kadastrale aanduiding(en);

    • d.

      de plaatselijke aanduiding(en);

    • e.

      de tenaamstelling en

    • f.

      de datum van het aanwijzingsbesluit.

  • 14.

    Atlas

Boekwerk dat onderdeel uitmaakt van besluiten tot aanwijzing van stadsbeelden en waarin een beschrijving en waardering van het beschermde stadsbeeld, van de stadsbeeldobjecten en van de stadsbeeldbepalende elementen zijn opgenomen.

15.eigenaren en zakelijk gerechtigden

Degenen die in de kadastrale legger als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een beschermd gemeentelijk monument, beschermd bouwhistorie monument of beschermd identiteitsbepalend object zijn ingeschreven.

16.Commissie Beeldkwaliteit

De op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over onder meer de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en deze verordening.

17.bouwhistorisch onderzoek

In schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument (pand, object, bouwwerk) in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, een bouwhistorische verkenning, een bouwhistorische opname of een bouwhistorische ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek.

  • 18.

    het collegeHet college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.

  • 19.

    de raadDe raad van de gemeente Nijmegen.

  • 20.

    het bevoegd gezag

Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

21.vergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 | Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de bestemming en de gebruiksmogelijkheden van het monument.

Hoofdstuk 2 De bescherming van gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of bouwhistorie monument

Artikel 3 | De aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument

  • 1.

    De raad besluit, op voorstel van het college, onroerende monumenten aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument of bouwhistorie monument. Het besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument is gebaseerd op een redengevende omschrijving.

  • 2.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, aan de raad een voorstel doen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Van een voorstel als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de eigenaar, aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Het voorstel als bedoeld in het tweede lid wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd.

  • 4.

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het college in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis van het voorstel, als bedoeld in het tweede lid. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 5.

    In de kennisgeving wordt vermeld:

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    • c.

      op welke wijze dit kan geschieden.

  • 6.

    Belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van terinzagelegging bij het college naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het voorstel, als bedoeld in het tweede lid, naar voren brengen. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht wordt een verslag gemaakt.

  • 7.

    De raad neemt geen besluit over aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument dan nadat de Commissie Beeldkwaliteit door het college om advies is gevraagd.

  • 8.

    De Commissie Beeldkwaliteit adviseert binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om advies.

  • 9.

    Het college doet met betrekking tot kerkelijke monumenten geen voorstel als bedoeld in het tweede lid dan nadat de eigenaar is uitgenodigd voor overleg.

  • 10.

    De raad neemt een besluit binnen zesentwintig weken na de datum van terinzagelegging van het voorstel, als bedoeld in het tweede lid.

  • 11.

    Het college deelt een besluit van de raad tot aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument, tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na verzenddatum, mee aan de verzoeker, aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. Van het besluit of de zakelijke inhoud ervan wordt kennis gegeven in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

  • 12.

    Monumenten die na aanwijzing als bouwhistorie monument worden aangewezen als gemeentelijk monument worden geacht niet meer aangewezen te zijn als bouwhistorie monument.

  • 13.

    Monumenten die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden door de raad niet aangewezen als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument.

  • 14.

    Monumenten die na aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument worden ingeschreven in het monumentenregister bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd gemeentelijk monument respectievelijk bouwhistorie monument.

Artikel 4 | Het intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, indien omstandigheden en feiten zijn gewijzigd, de raad een voorstel doen tot intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument.

  • 2.

    Het college kan aan de raad een voorstel doen de aanwijzing in te trekken van panden die (mede) op basis van het criterium ‘bouwhistorische verwachting’ zijn aangewezen als bouwhistorie monument, wanneer is aangetoond dat geen of onvoldoende bouwhistorische waarden aanwezig zijn om de aanwijzing als bouwhistorie monument op basis van de bouwhistorische selectiecriteria te handhaven. Een dergelijk voorstel doet het college op basis van bouwhistorisch onderzoek van die delen van het pand waarvoor in de inventarisatie ‘indicatieve of verwachte bouwhistorische waarde’ is aangegeven.

  • 3.

    De raad neemt geen besluit tot intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument dan nadat de Commissie Beeldkwaliteit door het college is gehoord, tenzij het bepaalde in artikel 16, derde lid, van toepassing is.

  • 4.

    Van een besluit als bedoeld in het derde lid wordt, tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking, schriftelijk mededeling gedaan aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om intrekking van de aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.Tevens wordt van het besluit, als bedoeld in het derde lid, of van de zakelijke inhoud ervan kennis gegeven in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

Paragraaf 2 Rechtsgevolgen

Artikel 5 | Toepasselijkheid van de paragraaf

  • 1.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op beschermde gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Voor de toepassing van deze bepalingen worden met beschermde gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten gelijkgesteld monumenten ten aanzien waarvan het college een voorstel als bedoeld in artikel 3, tweede lid, ter inzage heeft gelegd met dien verstande dat de toepasselijkheid van deze bepaling eindigt wanneer de termijn van zesentwintig weken als bedoeld in artikel 3, achtste lid, is verstreken.

  • 2.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op beschermde monumenten ten aanzien waarvan de minister belast met monumentenzorg ingevolge artikel 3, vierde lid van de Monumentenwet 1988 advies heeft gevraagd over zijn voornemen tot aanwijzing als beschermd rijksmonument, als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, totdat onherroepelijk vaststaat dat inschrijving in het register als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Monumentenwet 1988 niet zal plaatsvinden.

Artikel 6 | Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument en beschermd bouwhistorie monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag:

  • a.

    een beschermd gemeentelijk monument of beschermd bouwhistorie monument geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen;

  • b.

    een beschermd gemeentelijk monument of beschermd bouwhistorie monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    Een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, kan worden geweigerd in het belang van de monumentenzorg.

  • 5.

    Een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, is niet vereist, indien de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of

  • b.

    een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 6.

    Geen vergunning, als bedoeld in het tweede lid, is vereist voor werkzaamheden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 3 De bescherming van stadsbeelden en stadsbeeldobjecten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd stadsbeeld en stadsbeeldobject

Artikel 7 | De aanwijzing als stadsbeeld en stadsbeeldobject

  • 1.

    De raad besluit, op voorstel van het college, over aanwijzing als beschermd stadsbeeld en over aanwijzing van daarin gelegen stadsbeeldobjecten. Het besluit tot aanwijzing als beschermd stadsbeeld dient gebaseerd te zijn op een Atlas.

  • 2.

    Het college kan, gehoord hebbende de Commissie Beeldkwaliteit, een voorstel aan de raad doen als bedoeld in het eerste lid. Het voorstel wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd.

  • 3.

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het college in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis van het voorstel, als bedoeld in het tweede lid. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 4.

    In de kennisgeving wordt vermeld:

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    • c.

      op welke wijze dit kan geschieden.

  • 5.

    Belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van terinzagelegging bij het college naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het voorstel, als bedoeld in het tweede lid, naar voren brengen. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Van hetgeen mondeling naar voren is gebracht wordt een verslag gemaakt.

  • 6.

    Het college maakt een besluit van de raad, als bedoeld in het eerste lid, bekend door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven,wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

  • 7.

    Stadsbeeldobjecten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 3 worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.

  • 8.

    Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject worden aangewezen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 3 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.

  • 9.

    Stadsbeeldobjecten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden door de raad niet aangewezen als beschermd stadsbeeldobject.

  • 10.

    Stadsbeeldobjecten die na aanwijzing als beschermd stadsbeeldobject worden ingeschreven in het monumentenregister bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd stadsbeeldobject.

Artikel 8 | Het intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, indien omstandigheden en feiten zijn gewijzigd, de raad een voorstel doen tot intrekken van de aanwijzing als beschermd stadsbeeld of beschermd stadsbeeldobject.

  • 2.

    De raad neemt geen besluit tot intrekken van de aanwijzing als beschermd stadsbeeld of beschermd stadsbeeldobject dan nadat de Commissie Beeldkwaliteit door het college is gehoord, tenzij het bepaalde in artikel 16, derde lid van toepassing is.

  • 3.

    Het college maakt een besluit van de raad, als bedoeld in het tweede lid, bekend door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven,wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

  • 4.

    Bij aanwijzing door de minister van een beschermd stadsgezicht, gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsbeeld, komt de aanwijzing beschermd stadsbeeld niet te vervallen.

Paragraaf 2 Rechtsgevolgen

Artikel 9 | Toepasselijkheid van deze paragraaf

De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op beschermde stadsbeelden en beschermde stadsbeeldobjecten, als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 10 | Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is verboden in een beschermd stadsbeeld zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag stadsbeeldbepalende gevels van stadsbeeldobjecten alsmede stadsbeeldbepalende erfafscheidingen en erfinrichtingen:

  • a.

    geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen;

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor deze worden ontsierd of in gevaar gebracht, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.

  • 2.

    Het verbod en de vergunningplicht bedoeld in het eerste lid gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 3.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van de monumentenzorg.

  • 4.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, is niet vereist, indien de activiteit betrekking heeft op gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor werkzaamheden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag.

  • 6.

    De beschikking treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van:

    • a.

      een bezwaarschrift indien het een omgevingsvergunning betreft waarop de reguliere voorbereidingsprocedure (§ 3.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van toepassing is;

    • b.

      een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7.

    Indien in gevallen als bedoeld in het zesde lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 11 | Sloop

  • 1.

    In een beschermd stadsbeeld is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag.

  • 2.

    In een beschermd stadsbeeld kan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Hoofdstuk 4 De bescherming van identiteitsbepalende objecten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd identiteitsbepalend object

Artikel 12 | De aanwijzing als identiteitsbepalend object

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende zaken aanwijzen als beschermd identiteitsbepalend object. Het besluit tot aanwijzing als beschermd identiteitsbepalend object dient gebaseerd te zijn op een typering van het object.

  • 2.

    Het college neemt geen besluit over aanwijzing als identiteitsbepalend object dan nadat de Commissie Beeldkwaliteit om advies is gevraagd.

  • 3.

    De Commissie Beeldkwaliteit adviseert binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om advies.

  • 4.

    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt, tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking, schriftelijk mededeling gedaan aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Tevens wordt van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan kennis gegeven in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze en wordt een afschrift gezonden aan de raad.

  • 5.

    Identiteitsbepalende objecten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument als bedoeld in artikel 3, of zijn aangewezen als beschermd stadsbeeldobject als bedoeld in artikel 7, worden door het college niet aangewezen als beschermd identiteitsbepalend object.

  • 6.

    Identiteitsbepalende objecten die na aanwijzing als beschermd identiteitsbepalend object worden aangewezen als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument als bedoeld in artikel 3 van deze verordening of worden aangewezen als beschermd stadsbeeldobject als bedoeld in artikel 7 van deze verordening worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd identiteitsbepalend object.

  • 7.

    Identiteitsbepalende objecten die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden door het college niet aangewezen als beschermd identiteitsbepalend object.

  • 8.

    Identiteitsbepalende objecten die na aanwijzing als beschermd identiteitsbepalend object worden ingeschreven in het monumentenregister bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden geacht niet meer aangewezen te zijn als beschermd identiteitsbepalend object.

Artikel 13 | Het intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan, indien omstandigheden en feiten zijn gewijzigd, besluiten tot intrekken van de aanwijzing als identiteitsbepalend object.

  • 2.

    Het college neemt geen besluit tot intrekken van de aanwijzing als identiteitsbepalend object, dan nadat de Commissie Beeldkwaliteit is gehoord, tenzij het bepaalde in artikel 16, derde lid, van toepassing is.

  • 3.

    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt, tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking, schriftelijk mededeling gedaan aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om intrekking van de aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. Tevens wordt van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan kennis gegeven in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze en wordt een afschrift gezonden aan de raad. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.

Paragraaf 2 Rechtsgevolgen

Artikel 14 | Toepasselijkheid van deze paragraaf

  • 1.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op beschermde identiteitsbepalende objecten als bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 2.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op beschermde identiteitsbepalende objecten, ten aanzien waarvan de minister belast met de monumentenzorg ingevolge artikel 3, vierde lid van de Monumentenwet 1988 advies heeft gevraagd over zijn voornemen tot aanwijzing als beschermd rijksmonument, als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, totdat onherroepelijk vaststaat dat inschrijving in het register als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Monumentenwet 1988 niet zal plaatsvinden.

  • 3.

    De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op beschermde identiteitsbepalende objecten, ten aanzien waarvan het college een voorstel heeft gedaan als bedoeld in artikel 3, tweede lid, tot onherroepelijk vaststaat dat aanwijzing als gemeentelijk monument of bouwhistorie monument niet zal plaatsvinden.

Artikel 15 | Verbodsbepaling (sloop)

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een beschermd identiteitsbepalend object geheel of gedeeltelijk af te breken of te verplaatsen, dan wel als rechthebbende een van deze gedragingen te gedogen.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de schriftelijke rapportage als bedoeld in artikel 18, tweede lid niet of in onvoldoende mate aantoont dat herbestemming redelijkerwijs onmogelijk is.

  • 3.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor werkzaamheden ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag.

  • 5.

    De beschikking treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van:

    • a.

      een bezwaarschrift indien het een omgevingsvergunning betreft waarop de reguliere voorbereidingsprocedure (§ 3.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van toepassing is;

    • b.

      een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6.

    Indien in gevallen als bedoeld in het vijfde lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Hoofdstuk 5 Het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen

Artikel 16 | Het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen

  • 1.

    Het college houdt een gemeentelijk monumentenregister Nijmegen bij waarin zijn opgenomen:

    • a.

      een overzicht van de beschermde gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, stadsbeelden, stadsbeeldobjecten en identiteitsbepalende objecten;

    • b.

      de redengevende omschrijving van beschermde gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten

    • c.

      de typering van beschermde identiteitsbepalende objecten

    • d.

      kaarten waarop, met een verwijzing naar de Atlas, de begrenzingen van de beschermde stadsbeelden zijn aangeduid.

  • 2.

    Met betrekking tot gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten, die (mede) op basis van het selectiecriterium ‘bouwhistorische verwachting’ zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd monument, is het college bevoegd de redengevende beschrijving van de onderdelen die betrekking hebben op de ‘bouwhistorische verwachting’ te wijzigen als onderzoek aantoont dat de te beschermen bouwhistorische waarden zijn gewijzigd. Zij doen de eigenaren een afschrift van de gewijzigde beschrijving toekomen.

  • 3.

    Het college is bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen wijzigingen aan te brengen van administratieve aard. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een beschermd gemeentelijk monument, bouwhistorie monument, stadsbeeldobject of identiteitsbepalend object dat is tenietgegaan, blijft de toepassing van het bepaalde in artikel 4, 8 en 13 achterwege.

Artikel 17 | Kennisgeving van het register

  • 1.

    Het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen ligt voor een ieder ter inzage in het gemeentelijk informatiecentrum Open Huis en is opgenomen op de gemeentelijke website.

  • 2.

    Van het gemeentelijk monumentenregister Nijmegen wordt een afschrift van de inhoudsopgave ter kennisneming gezonden aan de minister belast met monumentenzorg, aan Gedeputeerde Staten, aan de raad, aan de Commissie Beeldkwaliteit en aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze instanties worden tevens op de hoogte gesteld van wijzigingen in het register.

Hoofdstuk 6 Vergunning voor restauratie, wijziging, sloop of verwijdering

Artikel 18 | De vergunning

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 15, eerste lid dient vergezeld te gaan van een schriftelijke rapportage waaruit blijkt dat de mogelijkheden tot herbestemming op adequate wijze zijn onderzocht.

  • 2.

    Een aanvraag voor vergunning als bedoeld in artikel 6, tweede lid betreffende een monument dat is aangewezen als beschermd bouwhistorie monument (mede) op basis van het selectiecriterium ‘bouwhistorische verwachting’ dient altijd vergezeld te gaan van een bouwhistorische verkenning van de onderdelen van het pand die bij de wijziging betrokken zijn.

  • 3.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag voor advies naar de Commissie Beeldkwaliteit.

  • 4.

    Binnen twee weken na de datum van verzending van het afschrift bedoeld in het derde lid brengt de Commissie Beeldkwaliteit schriftelijk haar advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 19 | De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 20 | Intrekken van de vergunning

  • 1.

    Een vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:

  • a.

    indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend of

  • b.

    indien de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Artikel 21 | Kerkelijke monumenten

Het bevoegd gezag verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het betreft een vergunning, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in dat monument in het geding zijn.

Artikel 22 | Rijksmonumenten

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning met betrekking tot een beschermd rijksmonument voor advies naar de Commissie Beeldkwaliteit.

  • 2.

    De Commissie Beeldkwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 23 | Schadevergoeding

1.Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a de weigering van het bevoegd gezag een vergunning tot wijziging, sloop of verwijdering van een gemeentelijk monument, van een bouwhistorie monument, van een stadsbeeldobject of van een identiteitsbepalend object te verlenen of

b voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning tot wijziging, sloop of verwijdering van een gemeentelijk monument, van een bouwhistorie monument, van een stadsbeeldobject of van een identiteitsbepalend object;

schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.Voor de behandeling van verzoeken als bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen van de Regeling procedure planschadevergoeding van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 | Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 6, artikel 10, artikel 11 en artikel 15 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 25 | Opsporing strafbare feiten

De opsporing van de in artikel 24 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 26 | Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag zijn belast met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 27 | Inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van bekendmaking van het besluit.

  • 2.

    De Monumentenverordening 2010, vastgesteld bij besluit van de raad van 16 juni 2010 (GB2010-091), wordt ingetrokken op dezelfde dag als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten, beschermde stadsbeelden en stadsbeeldobjecten en identiteitsbepalende objecten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4.

    De op grond van de Monumentenverordening 2007, vastgesteld bij besluit van de raad van 31oktober 2007, geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten, beschermde stadsbeelden en stadsbeeldobjecten en identiteitsbepalende objecten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5.

    De beschermde gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst en de beschermde stadsbeelden en stadsbeeldobjecten, geregistreerd op de lijst beschermde stadsbeelden en de identiteitsbepalende objecten, geregistreerd op de monumentenlijst van de Monumentenverordening 2007, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6.

    Op een aanvraag om vergunning, die is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en waarop op genoemd tijdstip nog niet onherroepelijk is beslist, zijn de bepalingen van de Monumentenverordening 2010 van toepassing.

Artikel 28 | Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Monumentenverordening 2012.

Bijlage I

Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten

Bijlage II

Selectiecriteria voor aanwijzing van identiteitsbepalende objecten

GEMEENTE NIJMEGEN

Bijlage I

(bijlage van Monumentenverordening 2012)

Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten en bouwhistorie monumenten

De onderstaande selectiecriteria zijn gericht op het algemeen belang van de gemeente Nijmegen en dienen dus te worden toegepast op het niveau van de stad, de buurt of de wijk.

Hieronder zijn begrepen de geïncorporeerde dorpskernen en de buitengebieden. Voor gemeentelijke monumenten kunnen elk van de vier criteria grondslag bieden voor bescherming. Voor bouwhistorie monumenten zijn de bouwhistorische of stedenbouwkundige criteria relevant.

  • 1.

    Architectuurhistorische criteria / Het object als zodanig

  • a.

    Bouwstijl

Het object is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant – al dan niet met plaatselijke variaties - en van belang vanwege zijn esthetische kwaliteiten.

b.Ontwerper

Het object is van bijzonder belang voor het oeuvre van een bouwmeester, architect, interieur-, tuin- of stedenbouwkundig ontwerper dan wel een beeldend kunstenaar.

c.Bouwtype

Het object is van belang als goed voorbeeld van een functionele of typologische ontwikkeling.

d.Detaillering

Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik of de ornamentiek.

e.Interieur

Het object is van belang vanwege de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur(onderdelen), of vanwege bepaalde interieuronderdelen.

f.Bouwtechniek

Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie of bouwtechniek.

Het object als zodanig dient karakteristiek te zijn voor een bepaalde periode, een bepaalde architect of een bepaalde functie. De toegepaste detaillering of nog aanwezige interieuronderdelen of aspecten van bouwtechniek kunnen in belangrijke mate bijdragen aan de monumentwaardigheid van het object.

  • 2.

    Bouwhistorische criteria / Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis.

  • a.

    Bouw- en verbouwingssporen

Het object is van belang vanwege de aanwezige bouw- en verbouwingssporen.

b.Materiaal (gebruik)

Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaal (gebruik)

c.Bouwtechniek

Het object is van belang vanwege een bijzondere constructie(wijze), bouwwijze of bouwtechniek

d.Structuur

Het object is van belang vanwege de (historische) (gegroeide) structuur.

e.Wetenschappelijke bron

Het object is van belang als wetenschappelijke bron.

f.Bouwhistorische verwachting

Het object is van belang vanwege de verwachting dat het aan een of meer van bovenstaande bouwhistorische criteria voldoet. Deze verwachting dient gebaseerd te zijn op een bouwhistorische inventarisatie c.q.verkenning.

Het object en zijn bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis dient een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de kennis over de bouwgeschiedenis, bouwtechniek en historische ontwikkeling van Nijmegen. Aspecten als bouwmassa, gevels, constructie, structuur, materiaalgebruik en bouwtechniek alsmede de (interieur)afwerking, inclusief (sporen van) wijzigingen en toevoegingen kunnen hiervoor relevante informatie opleveren.

  • 3.

    Stedenbouwkundige criteria / Het object in zijn omgeving

  • a.

    Concept

Het object is beeldbepalend onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig of landschappelijk concept.

b.Gegroeid geheel

Het object is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk samenhangend gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol of is van belang voor de historische stadsstructuur.

c.Verkaveling

Het object is van bijzondere betekenis vanwege de wijze van verkaveling of terrein.

d.Ensemble

Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorzieningen, wegen, wateren of bodemgesteldheid.

e.Silhouet

Het object is van bijzondere betekenis voor het gezicht van een streek, stad, dorp of wijk.

Het object in zijn omgeving dient karakteristiek te zijn voor de ruimtelijke en structurele ontwikkeling van de stad Nijmegen met daarin vervat de materialisatie van het leefklimaat of het geestelijk leven in deze stad en de daarin opgenomen en tot stadswijk uitgegroeide oude dorpskernen.

  • 4.

    Cultuurhistorische criteria / Het object in de geschiedenis

  • a.

    Nederzettingenhistorie

Het object is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling.

b.Historische waarde

Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal of landelijk historisch gegeven, zoals bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten of gebeurtenissen.

c.Sociaal-economisch belang

Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaalhistorische, economische, technische of religieuze ontwikkeling.

Het object in zijn geschiedenis omvat de aspecten van plaats, tijd en functie die ervoor zorgen dat het object een bijzondere plaats in de cultuurhistorie van Nijmegen heeft gekregen. Hieronder vallen onder meer landgoederen en boerderijen ter herinnering aan de landelijke situatie van voorheen, maar ook technische gebouwen zoals gemalen, alsmede andere gebouwen die in de stedelijke geschiedenis een rol hebben gespeeld, waaronder de gebouwen verbonden met de stichting van de Katholieke Universiteit in 1923.

Naast de vier bovenstaande intrinsieke criteria worden de criteria gaafheid en zeldzaamheid meegewogen, die een verbijzondering zijn van de eerstgenoemde vier criteria.

Gaafheid / Ongeschonden de tijd getrotseerd

a.Omgeving

Het object is van belang in relatie tot de structurele of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

b.Hoofdvorm

Het object is van belang vanwege de architectonische kwaliteit van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken en tuinaanleg e.d.).

c.Detaillering

Het object heeft een meerwaarde vanwege de architectonische gaafheid van de detaillering van ex- of interieur.

Een object dat ongeschonden de tijd getrotseerd heeft, verdient een hogere monumentwaardigheid dan vergelijkbare objecten. Het is daarbij wel van belang om mee te wegen dat gaafheid zowel ‘oorspronkelijk’ als ‘procesmatig’ kan zijn: dat wil zeggen, gaaf vanaf de bouwtijd of een gaaf voorbeeld van een kenmerkende ontwikkeling (woonhuis met latere pui).

Zelfzaamheid / Spaarzaam bewaard gebleven

Het object is van belang vanwege architectuurhistorische, bouwhistorische, stedenbouwkundige, typologische of functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom. Dit belang kan, na vergelijking met andere vergelijkbare overgebleven objecten, van nationaal, regionaal of lokaal belang zijn.

Voor de waardering van spaarzaam bewaard gebleven objecten is de grootte van het vergelijkingsgebied maatgevend; een stadhuis is lokaal, een gerechtsgebouw is regionaal en een archeologisch museum is nationaal een zeldzaamheid. In deze afweging dient ook meegenomen te worden, dat naarmate er sprake is van grotere zeldzaamheid de gaafheid minder zwaar weegt en omgekeerd.

GEMEENTE NIJMEGEN

Bijlage II

(bijlage bij de Monumentenverordening 2012)

Selectiecriteria voor aanwijzing van identiteitsbepalende objecten

De onderstaande selectiecriteria zijn gericht op het algemeen belang van de gemeente Nijmegen en dienen dus te worden toegepast op het niveau van de stad, de buurt of de wijk. Hieronder zijn begrepen de geïncorporeerde dorpskernen en de buitengebieden.

  • 1.

    Architectuurhistorische criteria / Het object als zodanig

  • a.

    Bouwstijl

Het object is een voorbeeld van een (plaatselijke) bouwtrant.

b.Bouwtype

Het object is van belang als voorbeeld van een functionele of typologische ontwikkeling.

c.Detaillering

Het object is van belang vanwege het materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik of de ornamentiek.

d.Bouwtechniek

Het belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie of bouwtechniek.

Het object als zodanig dient karakteristiek te zijn voor Nijmegen.

  • 2.

    Stedenbouwkundige criteria / Het object in zijn omgeving

  • a.

    Concept

Het object is beeldbepalend onderdeel van een stedenbouwkundige of landschappelijke aanleg.

b.Gegroeid geheel

Het object is een beeldondersteunend onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk samenhangend gebied.

c.Verkaveling

Het object is van betekenis vanwege de wijze van verkaveling of inrichting.

d.Ensemble

Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorzieningen, wegen, wateren of bodemgesteldheid.

e.Silhouet

Het object is van betekenis voor het gezicht van de stad, de wijk, de buurt of de straat.

Het object in zijn omgeving dient karakteristiek te zijn voor de ruimtelijke en structurele ontwikkeling en samenhang van Nijmegen.

  • 3.

    Cultuurhistorische criteria / Het object in de Nijmeegse geschiedenis

  • a.

    Nederzettingshistorie

Het object is van belang als uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling.

b.Historische waarde

Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal of landelijk historisch gegeven, zoals bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten of gebeurtenissen.

c.Sociaal-economische belang

Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaalhistorische, economische, technische, agrarische of religieuze ontwikkeling.

Het object in de Nijmeegse geschiedenis omvat de aspecten van plaats, tijd en functie die ervoor zorgen dat het object een plaats in de cultuurhistorie van Nijmegen heeft gekregen.