Verordening doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Noardeast-Fryslân

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Noardeast-Fryslân

De raad van de gemeente Noardeast-Fryslân;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2020;

gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

gelet op artikel 6, tweede lid, artikel 8a, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en e, tweede lid, en artikel 10b, vijfde en zevende lid, van de Participatiewet, artikel 35, aanhef en onderdeel d van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, aanhef en onderdeel d van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b e s l u i t:

vast te stellen de: verordening doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Noardeast-Fryslân

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân;

  • b. IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c. IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d. Uitkering: algemene en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet of de uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader omschreven worden hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Participatie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1. Begrippen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. Doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Participatiewet, met uitzondering van personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van deze wet;

  • b. Doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid;

  • c. Klant: een persoon die tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoort;

  • d. Loonwaarde: loonwaarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel g van de Participatiewet, namelijk vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

  • e. Ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, inclusief het bepalen en aanbieden van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen;

  • f. Participatie: alle activiteiten waaraan de klant in de samenleving deelneemt, onderverdeeld in arbeid, onderwijs en maatschappelijke participatie;

  • g. Pva: plan van aanpak waarin de door het college voor een individuele klant noodzakelijk geachte ondersteuning, alsmede de voor deze klant geldende algemene en bijzondere verplichtingen zijn vastgelegd;

  • h. Algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, zijn hiermee uitgesloten. De arbeid die wordt aangeboden hoeft niet beperkt te blijven tot de arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld die arbeid in het verleden heeft verricht en daarmee wellicht meer affiniteit heeft dan met de aangeboden arbeid.

  • i. NEF: werk-/leerbedrijf NEF

Artikel 2.2. Toepassingsbereik

  • Dit hoofdstuk richt zich op het bieden van ondersteuning aan klanten die tot de doelgroep behoren bij het participeren op het voor de individuele klant hoogst haalbare niveau, waarbij regulier werk (algemeen geaccepteerde arbeid) prioritair is.

Artikel 2.3. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan klanten ondersteuning bij participatie voor zover deze ondersteuning door het college noodzakelijk wordt geacht.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in dit hoofdstuk opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 3. Het college kan, bij het bepalen van de wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Paragraaf 2. Participatie algemeen

Artikel 2.4. Ondersteuning van klanten

  • 1. De gemeente heeft taken met betrekking tot de ondersteuning bij participatie van een klant, middels Gemeenschappelijke Regeling, ondergebracht bij NEF.

  • 2. NEF doet namens het college een klant een aanbod voor ondersteuning bij participatie dat in overeenstemming is met de bepalingen van dit hoofdstuk en de door het college vastgestelde nadere regels.

  • 3. De componenten waaruit de ondersteuning bestaat, kan nader worden uitgewerkt in een pva en is toegespitst op de specifieke situatie van de klant.

  • 4. Het pva wordt overeenkomstig de wet opgesteld en per beschikking kenbaar gemaakt aan de klant.

  • 5. Een klant heeft geen recht op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening.

  • 6. Het college kan in nadere regels vastleggen, welke voorzieningen het kan aanbieden die niet in dit hoofdstuk zijn opgenomen en op welke voorwaarden. Hierbij is te denken aan een vergoeding voor de kosten van eigen bijdrage voor kinderopvang en een vergoeding voor reiskosten in verband met een scholing.

Artikel 2.5. Verplichtingen klant

  • 1. Een klant die gebruik maakt van aan een aangeboden voorziening, is gehouden tenminste te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit een eventueel toegekende uitkering en aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een klant die gebruik maakt van een aangeboden voorziening niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan het college deze beëindigen:

    • a.

      als de klant zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de Participatiewet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet of niet voldoende nakomt;

    • b.

      als de klant niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      als de klant algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in dit hoofdstuk genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Participatiewet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de aangeboden voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      als de klant niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      als de klant niet meer voldoet aan de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 3. Indien de klant die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, verlaagt het college de uitkering van de klant conform hetgeen hierover is bepaald in de Participatiewet of de verordening zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d Participatiewet, artikel 35 aanhef en onderdeel a en c IOAW en artikel 35 aanhef en onder c IOAZ.

Artikel 2.6. Scholing

  • 1. Het college kan een klant een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Het scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      Het leidt op tot een beroep met arbeidsmarktperspectief;

    • b.

      Het scholingstraject van de klant dient onderdeel te zijn van het pva;

    • c.

      De scholing dient bij voorkeur plaats te vinden in combinatie met relevante praktijkervaring;

    • d.

      De klant dient zich naast het scholingstraject naar vermogen beschikbaar te houden voor betaalde arbeid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de Participatiewet.

Artikel 2.7. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een klant van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de Participatiewet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de klant die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet bedraagt € 600,-- per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 2.8 Persoonlijke ondersteuning

  • Als de klant zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is om aan hem opgedragen taken te verrichten, kan het college persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het verrichten van die taken, in de vorm van structurele begeleiding.

Paragraaf 3. Bepalingen met betrekking tot in de Participatiewet opgenomen voorzieningen

Artikel 2.9. Vaststelling wie tot de doelgroep behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      de persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of

    • d.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 2.10. Vaststelling loonwaarde doelgroep loonkostensubsidie

  • Het college gebruikt de in de bijlage omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

Artikel 2.11. Beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon aan van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; of

    • b.

      een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid krijgt een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die nog niet in aanmerking is gekomen voor een beschut werkplek omdat het aantal geraamde beschut werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3. Het college biedt de volgende op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aan om de in artikel 10b, eerste lid van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 4. Het college biedt de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt:

    • a.

      jobcoaching;

    • b.

      loonkostensubsidie;

    • c.

      scholing;

    • d.

      leerwerktraject;

    • e.

      werkervaringsplaatsen en interne ontwikkelplaatsen van drie tot zes maanden;

    • f.

      proefplaatsing.

  • 5. Met betrekking tot de uitvoering van de in lid 4 genoemde voorzieningen, kan het college nadere regels opstellen.

  • 6. Bovenop het aantal geraamde beschut werkplekken realiseert het college geen extra dienstbetrekkingen beschut werk.

Paragraaf 4. Innovatie

Artikel 2.12. Innovatie

  • 1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie te bevorderen, afwijken van het bepaalde in dit hoofdstuk en voor zover van toepassing, door het college vastgestelde nadere regels.

  • 2. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.

  • 3. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van dit hoofdstuk en de door het college vastgestelde nadere regels, kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

  • 4. Indien het college gebruik wil maken van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid wordt dit voornemen voorgelegd aan de Participatieraad Sociaal Domein.

Hoofdstuk 3. Tegenprestatie

Artikel 3.1. Begrippen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      Grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

    • b.

      Korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

    • c.

      Mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 3.2. Inhoud van een tegenprestatie

  • Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • h.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt,

    • i.

      niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument,

    • j.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en

    • k.

      die niet leiden tot verdringing.

Artikel 3.3. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 3. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college in ieder geval rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden in overweging genomen;

    • b.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht;

    • c.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen;

    • d.

      met lopende activiteiten of vrijwilligerswerk kan rekening worden gehouden.

Artikel 3.4. Mantelzorg

  • Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 3.5. De duur en omvang van de tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van twaalf maanden.

  • 2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal zestien uren per week.

  • 3. Het college kan besluiten om af te wijken van de in het eerste en tweede lid gestelde (maximale duur en uren). Het college zal hierbij rekening houden met de factoren als bedoeld in artikel 3, derde lid van dit hoofdstuk.

  • 4. De tegenprestatie kan na oplegging van de maximale duur bedoeld in het eerste lid binnen een periode van zes maanden niet weer worden opgedragen.

Artikel 3.6. Nadere regels

  • Met betrekking tot de uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere regels opstellen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. Hardheidsclausule

  • Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze verordening, afwijken van deze verordening.

Artikel 4.2. Inwerkingtreding en intrekking oude verordeningen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021, onder gelijktijdige intrekking van de:

    • a.

      Participatieverordening gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Kollumerland c.a. en Ferwerderadiel 2015 en verder;

    • b.

      Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018 gemeente Dongeradeel;

    • c.

      Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018 gemeente Ferwerderadiel;

    • d.

      Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018 gemeente Kollumerland c.a.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van alle voorgaande verordeningen binnen de voormalige gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. die een gelijke strekking hebben als de verordeningen zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 4.3. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening doelmatigheid Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 gemeente Noardeast-Fryslân.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân in zijn openbare vergadering

d.d. 3 december 2020.

De raad voornoemd,

de adjunct-griffier,

{{Signer1}}

Mw. T. Toren

de voorzitter,

{{Signer2}}

mr. J.G. Kramer