Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent ontheffing luchtvaartgebruik (Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant)

Geldend van 09-04-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent ontheffing luchtvaartgebruik (Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat bij Wet van 18 december 2008, Stb 561, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens), taken op het gebied van luchtvaart zijn gedecentraliseerd van rijk naar provincies;

Overwegende dat op grond van artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart Gedeputeerde Staten ontheffingen kunnen verlenen van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, eerste lid van de Wet luchtvaart indien een terrein, niet zijnde een luchthaven als bedoeld in artikel 1.1 Wet luchtvaart, wordt gebruikt door een luchtvaartuig dat behoort tot een in artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens aangewezen categorie;

Overwegende dat het wenselijk is ter uitvoering van de bevoegdheid in artikel 8a.51 Wet luchtvaart beleidsregels vast te stellen waarin Gedeputeerde Staten duidelijk maken op welke wijze zij zullen omgaan met deze bevoegdheid;

besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel: 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    NNB: Natuur Netwerk Brabant, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden, dat van nationaal en internationaal belang is en het veiligstellen van ecosystemen als doel heeft, en is opgenomen en begrensd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;

  • b.

     ontheffing: ontheffing als bedoeld in artikel 8a.51 van de wet;

  • c.

     stiltegebied: gebied waarvoor in de Interim omgevingsverordening regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van geluidshinder en aldaar is opgenomen en begrensd;

  • d.

     Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1, onder 1, van de Wet natuurbescherming;

  • e.

     wet: Wet luchtvaart. 

Artikel 2. Soorten ontheffing

Gedeputeerde Staten onderscheiden bij het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 8a.51 van de wet de volgende soorten ontheffingen:

  • a.

     een generieke ontheffing: ontheffing voor meerdere onbekende terreinen, met melding 1 werkdag van te voren voor maximaal 2x2-vliegbewegingen per terrein, voor maximaal 12 al dan niet bekende dagen per kalenderjaar per terrein;

  • b.

     een locatiegebonden ontheffing: ontheffing voor één of meerdere bekende terreinen, met melding 1 werkdag van te voren voor maximaal 48 vliegbewegingen, verdeeld over maximaal 12 dagen per jaar per terrein;

  • c.

    een specifieke ontheffing: ontheffing bij evenementen of projecten voor meerdere starts of landingen op één bekend terrein voor één dag met een maximum van 100 vliegbewegingen.

Artikel 3. Geldigheidsduur ontheffing

Gedeputeerde Staten verlenen een ontheffing als bedoeld in artikel 2, onder a en b, voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 4. Toetsingscriteria ontheffing

Gedeputeerde Staten kunnen bij het beoordelen van een aanvraag voor een ontheffing de volgende inhoudelijke criteria betrekken:

  • a.

     belang voor aanvrager in economische en vervoerstechnische zin;

  • b.

     belang voor natuur en milieu in de omgeving;

  • c.

     belang omwonenden;

  • d.

     kwetsbare functies zoals begraafplaatsen;

  • e.

     advies van de burgemeester met betrekking tot openbare orde en veiligheid.

Artikel 5. Weigeringsgronden ontheffing

  • 1  Gedeputeerde Staten wijzen een aanvraag om een ontheffing in ieder geval af:

    • a.

      indien ontheffing wordt gevraagd om met een gemotoriseerd luchtvaartuig op te stijgen of te landen in het NNB, een Natura 2000-gebied of stiltegebied;

    • b.

      indien ontheffing wordt gevraagd om met een gemotoriseerd luchtvaartuig op te stijgen of te landen binnen een afstand van 1000 meter van de grens van een Natura 2000- of stiltegebied, tenzij kan worden aangetoond dat het geluidniveau op de grens van het stiltegebied en/of Natura2000-gebied, de waarde van 50 dB(A) LAeq, 24 uur, niet overschrijdt;

    • c.

       indien ontheffing wordt gevraagd om met een gemotoriseerd luchtvaartuig op te stijgen of te landen gedurende de nachtperiode, welke aanvangt om 23.00 uur en eindigt om 07.00 uur;

    • d.

       indien het aantal gevraagde gebruiksdagen van één of meerdere gebruikers op één en hetzelfde terrein de 12 dagen per jaar overschrijdt;

    • e.

       indien ontheffing wordt gevraagd voor twee of meer in elkaars directe omgeving liggende percelen en:

      • 1°.

        deze percelen vanwege de aard en omvang van het beoogde gebruik van de ontheffing voor de gehinderde gebieden feitelijk als hetzelfde gebied kunnen worden aangemerkt, en

      • 2°.

        de aanvragen tezamen betrekking hebben op meer dan 12 dagen per kalenderjaar.

  • 2  Twee of meer percelen worden geacht in elkaars directe omgeving als bedoeld in het eerste lid, onder d, te liggen wanneer de onderlinge afstand hemelsbreed minder bedraagt dan 1000 meter.

Artikel 6. Aanvraagformulier

Voor het indienen van een aanvraag om een ontheffing kan de aanvrager gebruik maken van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde formulier.

Artikel 7 Meldingsformulier

Voor het doen van een melding in het kader van een generieke ontheffing kan de houder van een ontheffing gebruik maken van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 19 juni 2012
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten
 

Toelichting op de Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant.

Toelichting op de Beleidsregel ontheffing luchtvaartgebruik terreinen Noord-Brabant.

1. Inleiding

Op 1 november 2009 is een wijziging van de Wet luchtvaart (Wlv) in werking getreden. Deze wijziging is bekend onder de naam Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (Rbml). Door deze wijziging van de Wet luchtvaart zijn er taken en bevoegdheden voor bepaalde luchtvaartactiviteiten overgedragen van het Rijk aan de provincies. De meeste van die taken en bevoegdheden liggen bij Provinciale Staten. Aan Gedeputeerde Staten is, op grond van artikel 8a.51 Wet luchtvaart, een bevoegdheid toegekend om ontheffingen te verlenen voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (hierna: TUG) van een terrein, niet zijnde een luchthaven, voor luchtvaartactiviteiten. Dat betekent dat voor starts en landingen van luchtvaartuigen, zoals genoemd in artikel 21 van het Besluit Burgerluchthavens, buiten luchthaventerreinen met een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling, een ontheffing voor TUG noodzakelijk is. Een TUG-ontheffing betreft alleen het zogenoemde landzijdige gebruik (starten en landen van een luchtvaartuig), voor het zogenoemde luchtzijdige gebruik (het luchtruim) is het Rijk bevoegd gezag.

2. Ontheffing

Ontheffingen algemeen

In deze beleidsregels leggen Gedeputeerde Staten vast hoe zij zullen omgaan met haar bevoegdheid op grond van artikel 8a.51 van de wet tot het al dan niet verlenen van ontheffingen. Het betreft hier een ontheffing van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, eerste lid van de wet indien een terrein, niet zijnde een luchthaven als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, wordt gebruikt door een luchtvaartuig dat behoort tot een in artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens aangewezen categorie. Kort gezegd dus tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein voor een luchtvaartbeweging met een specifiek luchtvaartuig. Vanuit de Rbml en aanverwante wet- en regelgeving is een zekere beleidsvrijheid geboden voor het afgeven van een TUG-ontheffing door Gedeputeerde Staten.

Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik

De wet- en regelgeving geeft allereerst aan dat de ontheffing is gekoppeld aan het gebruik van een bepaald terrein. De provincies zijn voorts tot de opvatting gekomen dat voor een terrein dat op meer dan 12 dagen per jaar gebruikt wordt, of zal gaan worden, voor luchtvaartactiviteiten met een of meer luchtvaartuigen, er geen sprake meer is van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik waardoor het tot stand brengen van een luchthavenregeling (of –besluit) voor dat terrein nodig is. Op die manier wordt bevorderd dat voor een dergelijk meer structureel gebruik, een structurele afweging van belangen wordt gemaakt. Om invulling te geven aan het begrip ‘tijdelijk en uitzonderlijk gebruik’ in artikel 8a.51 Wet luchtvaart, is aangesloten bij de ontstane praktijk met betrekking tot afwijking van het normale gebruik van een inrichting (de incidentele bedrijfssituatie) in de milieuvergunning voor wat betreft geluidemissies. Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein is te beschouwen als incidenteel gebruik. Met de keuze van het criterium van 12 dagen is daarom aangesloten bij de gangbare praktijk in milieuvergunningen. Op basis van jurisprudentie is het, onder voorwaarden, toegestaan om 12 dagen per jaar af te wijken van een vergunde situatie. In de aanvraag voor een milieuvergunning wordt deze afwijking dan ook gedefinieerd als Incidentele Bedrijfssituatie (IBS).

Vereisten ontheffing

Volgens de nu bekende wet- en regelgeving gelden voor een ontheffing de volgende eisen:

  • a.

    er moet sprake zijn van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een bepaald terrein niet zijnde een luchthaven (max. 12 dagen/jaar);

  • b.

    het terrein moet voldoen aan de eisen van de Ministeriële Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen (Inspectie Leefomgeving en Transport ziet hier op toe en handhaaft);

  • c.

    er moet sprake zijn van een categorie luchtvaartuig waarvoor een TUG is toegestaan (artikel 21 Besluit burgerluchthavens);

  • d.

    in de procedure voor verlenen van ontheffing is een termijn voor het nemen van een beschikking van maximaal 4 weken opgenomen (artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen), dus minimaal 4 weken van te voren aanvragen;

  • e.

    verplicht overleg van Gedeputeerde Staten met de burgemeester van betrokken gemeente over de aspecten openbare orde en veiligheid (artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen).

  • f.

    tenminste 24 uur van te voren moet de houder van de ontheffing melding doen van het gebruik van het terrein aan de Minister van Infrastructuur en Milieu en de burgemeester van de gemeente waarin het desbetreffende terrein ligt (artikel 35, derde lid, van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen).

Volgens de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen is toestemming van de terreineigenaar geen vereiste voor het afgeven van een TUG-ontheffing. Er wordt van uitgegaan dat dit een civielrechtelijke kwestie is tussen de gebruiker en de eigenaar van het terrein.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

In dit artikel wordt onder andere gedefinieerd wanneer er sprake is van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik (TUG). In paragraaf 2 van deze toelichting is hierop uitvoerig ingegaan.

 

Artikel 2

Gedeputeerde Staten onderscheiden drie soorten ontheffingen:

  • -

    generieke TUG-ontheffing;

  • -

    locatiegebonden TUG-ontheffing

  • -

    specifieke TUG-ontheffing

De generieke TUG-ontheffing

Deze vorm van ontheffing is ontstaan naar aanleiding van een wens om flexibiliteit vanuit de helikopterbranche. Voorheen was er onder de oude Luchtvaartwet namelijk een algemene ontheffing voor helikopters voor heel Nederland die vergelijkbaar was met een generieke TUG-ontheffing. In eerste instantie werd de generieke ontheffing overigens paraplu-ontheffing genoemd. Deze paraplu-ontheffing geeft vrijheid aan de houder, maar vrijblijvend is het niet. De commerciële landelijk opererende bedrijven welke hiervan gebruik willen maken, hebben voor de invoering van de Rbml gelobbyd om hun flexibiliteit niet kwijt te raken vanwege het feit dat de provincies bevoegd gezag zouden worden. In IPO-verband is besloten dat deze soort ontheffing er ook moet komen. Er zijn inmiddels al diverse provincies die paraplu-ontheffingen of generieke ontheffingen op basis van hun beleidsregels hebben afgegeven. Landelijk gezien is het dus niet precedentwerkend.

 

In de toelichting op artikel 35 Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen alsmede in de toelichting op de onlangs vastgestelde wijziging van de Wet luchtvaart (de zogenoemde Veegwet; in de toelichting op de wijziging van artikel 8a.51 Wlv) wordt de paraplu-ontheffing zonder verdere uitleg genoemd. In het Interprovinciaal Overleg (IPO) is getracht om aan de paraplu-ontheffing een definitie te geven. Hierbij is er vanuit gegaan dat een paraplu-ontheffing wordt verleend voor het gehele grondgebied van een provincie, behalve daar waar het stijgen en eventuele landen met het specifieke luchtvaartuig is uitgezonderd (aangegeven op een provinciale kaart). Bij de aanvraag om een dergelijke ontheffing zal dus ook overleg met de burgemeester van alle betrokken gemeenten moeten plaatsvinden. Overigens betekent de toevoeging “paraplu” dat er sprake is van een ontheffing voor meerdere terreinen in één bepaalde provincie.

In den lande blijkt onder paraplu-ontheffing niet altijd hetzelfde te worden verstaan. Op voorstel van het IPO hebben diverse provincies een beleidsregel betreffende TUG-ontheffingen vastgesteld. Hierin wordt ook de paraplu-ontheffing gedefinieerd. Wij hebben een definitie gegeven welke grotendeels is ontleend aan de IPO-definitie. In IPO-verband spreekt men thans over generieke ontheffing in plaats van paraplu-ontheffing. Wij zijn van mening dat onder een generieke ontheffing moet worden verstaan:

een ontheffing voor meerdere onbekende terreinen. De locaties van de terreinen zijn onbekend; de data van gebruik zijn veelal ook onbekend. Gedeputeerde Staten geven in hun besluit op het verzoek om ontheffing aan waar in de provincie niet mag worden geland en opgestegen. Het gebruik van een terrein is beperkt tot maximaal 2x2-vliegbewegingen (= 2 vluchten), voor maximaal 12 dagen per kalender jaar per terrein en dient 1 werkdag voor de voorgenomen datum van gebruik te worden gemeld aan Gedeputeerde Staten.

 

In de helikopterbranche wordt de generieke ontheffing veelal gebruikt ten behoeve van een maatschappelijke functie en voor commerciële helikoptervluchten zodat zij op afroep klanten of goederen kunnen vervoeren naar locaties die in overleg met de klant bepaald kunnen worden. Deze locaties zijn bij het verlenen van de TUG-ontheffing nog niet bekend. De generieke ontheffing is overigens niet uitsluitend bedoeld voor helikopters, maar kan ook mogelijk zijn voor andere luchtvaartuigen.

 

Het maximum van 12 dagen in de ontheffing is niet gerelateerd aan het bedrijf, maar aan het terrein. Een terrein is verder niet gedefinieerd in de wet- en regelgeving, maar in de praktijk is het meestal een perceel.

De ontheffinghouder moet middels een melding 1 werkdag voorafgaand aan de gewenste datum van gebruik het terrein aangeven dat hij voornemens is te gaan gebruiken. Deze verplichting wordt bij voorschrift aan de ontheffing verbonden. Gedeputeerde Staten kunnen dan het gebruik van het gewenste terrein aan de hand van deze beleidsregel beoordelen. Tijdens het voornemen om een terrein te gebruiken, kan blijken (uit onze registratie) dat het betreffende terrein al 12 dagen is gebruikt door een of meerdere bedrijven. Overigens kan dit laatste ook zijn gebeurd middels een normale ontheffing (data en terrein bekend). In de voorschriften bij de ontheffing wordt tevens bepaald dat indien het aantal van 12 dagen is bereikt door één of meerdere ontheffingen ex artikel 8a.51 Wet luchtvaart, het betreffende terrein niet meer beschikbaar is. De betrokken ontheffinghouder zal hiervan in kennis worden gesteld.

 

Het is niet wenselijk dat in de gehele provincie starts en landingen mogen plaatsvinden. Er zijn gebieden die extra bescherming behoeven. Om verstoring in natuur- en stiltegebieden zoveel mogelijk tegen te gaan geldt een generieke ontheffing niet in de vastgestelde EHS, Natura 2000-gebieden en de stiltegebieden. Deze gebieden zullen worden weergegeven op een actuele provinciale kaart, die via de website van de provincie Noord-Brabant te raadplegen zal zijn. Eveneens is ter voorkoming van overmatige geluidhinder gesteld dat een generieke ontheffing bedoeld is voor maximaal vier vliegbewegingen (bijvoorbeeld 2 starts en 2 landingen) per dag. Dit betekent dat de helikopter een reiziger (of vracht) kan ophalen (één landing en één start) en even later terug kan brengen (nogmaals een landing en een start). Zowel de eis van maximaal 4 vliegbewegingen als de vrijwaring van natuur en stiltegebieden is een aanscherping ten opzichte van de algemene ontheffing die tot 1 november 2009 voor de sector gold.

 

Zoals eerder aangegeven dient het gewenste gebruik van een terrein minimaal 1 werkdag vooraf bij Gedeputeerde Staten te worden gemeld. Ook dient de ontheffinghouder op basis van artikel 35, lid 3 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen, tenminste 24-uur voor de dag dat het terrein zal worden gebruikt, hiervan melding te doen aan de burgemeester van de gemeente waarin het betreffende terrein is gelegen. De burgemeester is dus niet alleen betrokken bij de aanvraag, maar heeft, bij de nadere invulling van de ontheffing nog de bevoegdheid om in het kader van de openbare orde en veiligheid het gebruik van het beoogde terrein te verbieden.

 

Gedeputeerde Staten kiezen voor het verlenen van generieke TUG-ontheffingen omdat dit leidt tot aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten voor zowel de sector als de provincie en onderschrijft hiermee het IPO-standpunt.

 

De locatiegebonden TUG-ontheffing

 

Een locatiegebonden ontheffing is een ontheffing voor één of meerdere bekende terreinen.

Het aantal vliegbewegingen is beperkt tot maximaal 48 vliegbewegingen (24 vluchten) verspreid over maximaal 12 dagen per jaar per terrein. Het maximale aantal vliegbewegingen van 48 komt voort uit maximaal 2x2-vliegbewegingen (= 2 vluchten) voor maximaal 12 dagen per jaar per terrein. Verspreid over maximaal 12 dagen betekent dit maximaal 4 vliegbewegingen per dag. Maximaal 48 vliegbewegingen kan echter ook inhouden 48 vliegbewegingen (= 24 vluchten) op één dag maar dat heeft dan tot gevolg dat de rest van het jaar geen vliegbewegingen meer mogelijk zijn vanaf dat terrein.

Een melding aan Gedeputeerde Staten met het voornemen om het terrein te gebruiken dient één werkdag van te voren plaats te vinden. Deze verplichting wordt bij voorschrift aan de ontheffing verbonden.

 

De specifieke ontheffing

Een specifieke ontheffing betreft een ontheffing bij evenementen/projecten voor meerdere starts en/of landingen op 1 dag, maar wel met een maximum van een aaneengesloten periode van 3 dagen per terrein per jaar. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan rondvluchten tijdens een kermis of een luchtvaartvertoning.

 

Artikel 3

 

Bij een generieke ontheffing zijn de data waarop gevlogen wordt veelal niet bekend. Ook voor een locatiegebonden ontheffing kan dit het geval zijn. Om uiting te geven aan het tijdelijk gebruik in artikel 8a.51 Wlv, is behoudens het 12-dagen criterium ook de geldigheidsduur van een ontheffing beperkt tot één jaar. ¶Bij veel locatiegebonden en specifieke ontheffingen zijn de data bekend waarop het terrein voor luchtvaartactiviteiten wordt gebruikt en geldt de ontheffing alleen voor de aangevraagde data.

 

Artikel 4

 

Bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing zijn een aantal criteria, die bij de beoordeling betrokken kunnen worden. Er kunnen zich specifieke omstandigheden voordoen waardoor beoordeling van een criterium noodzakelijk is dat niet is genoemd in dit artikel. De genoemde criteria zijn daarom niet limitatief.

 

Artikel 5

 

In dit artikel zijn een aantal omstandigheden genoemd die leiden tot weigering van een aangevraagde ontheffing. In lid 1 wordt het landen en/of opstijgen met een gemotoriseerd luchtvaartuig in EHS-, Natura 2000- of stiltegebieden niet toegestaan. De stiltegebieden zijn aangegeven op de kaarten in bijlage 6 behorend tot de Provinciale Milieuverordening 2010. De EHS-gebieden zijn aangegeven op de kaarten behorend tot de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012. De Natura 2000-gebieden zijn aangegeven op de kaarten behorend tot de besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 10a Natuurbeschermingswet 1998.

Op de website van de provincie Noord-Brabant is onder Kaart ontheffing Wet luchtvaart een actuele overzichtskaart aanwezig zijn waarop de EHS-, Natura 2000- en stiltegebieden zijn aangegeven. Deze kaart kent een vergrotingsmogelijkheid tot op perceelsniveau zodat bezien kan worden of het gewenste terrein niet in één of meerdere van genoemde gebieden is gelegen.

 

Indien 2 percelen naast elkaar als 2 terreinen worden aangemerkt, zou er veel opgestegen en geland kunnen worden. Om te voorkomen dat naastliggende terreinen gebruikt gaan worden is lid 1, sub d opgenomen. Als richtlijn voor het bepalen van ‘directe omgeving’ in lid 2 geldt: locaties die minder dan 1000 meter hemelsbreed van elkaar verwijderd zijn. Let wel: hier is de term ‘richtlijn’ bewust gebruikt, er kan om specifieke redenen goede aanleiding zijn om in een lokale situatie tot een andere gedragslijn te komen.

 

Artikel 6 en 7

 

Het in deze artikelen genoemde aanvraag- en meldingsformulier staan op de provinciale website, onder aanvraagformulier TUG respectievelijk meldingsformulier TUG. De beleidsregel inclusief kaart en formulieren worden tevens geplaatst op de Brabantsite onder het dossier Luchtvaart.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter de secretaris

 

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk drs. W.G.H.M. Rutten