Regeling vervallen per 27-08-2021

Instellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord)

Geldend van 26-06-2019 t/m 26-08-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2019

Intitulé

Instellingsbesluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland houdende regels omtrent gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord)

Gedeputeerde Staten van Noord Holland;

De colleges van Burgemeester en Wethouders van

  • Alkmaar;

  • Bergen;

  • Castricum;

  • Den Helder;

  • Drechterland;

  • Enkhuizen;

  • Heerhugowaard;

  • Heiloo;

  • Hollands Kroon;

  • Hoorn;

  • Koggenland;

  • Langedijk;

  • Medemblik;

  • Opmeer;

  • Stede Broec;

  • Schagen;

  • Texel.

Gelet op het besluit van het Algemeen bestuur van 18 oktober 2018 om de naam van de Gemeenschappelijke Regeling te wijzigen in Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

Besluiten

de gemeenschappelijke regeling te wijzigen door in de naam en overal in de tekst de naam “Regionale Uitvoeringsdienst” te vervangen in “Omgevingsdienst”.

In de Regeling te bepalen dat de naamswijziging terug werkt tot 1 maart 2019.

Hiermee komt de Gemeenschappelijke regeling als volgt te luiden:

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemeen bestuur: algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 2.

    colleges: colleges van de deelnemers;

  • 3.

    dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 4.

    deelnemers: de aan de regeling deelnemende bestuursorganen;

  • 5.

    gedeputeerde staten: college van gedeputeerde staten van Noord-Holland;

  • 6.

    Omgevingsdienst: Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 7.

    regeling: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 8.

    vertegenwoordigende organen: provinciale staten van Noord-Holland en raden van de deelnemende gemeenten;

  • 9.

    voorzitter: voorzitter van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;

  • 10.

    wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2:Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Artikel 2: Instelling

  • 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.

  • 2. De Omgevingsdienst is gevestigd op het grondgebied van de gemeente Hoorn.

Artikel 3: Belang

  • 1. De regeling wordt getroffen voor de uitvoering van en ondersteuning bij taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving.

  • 2. De taken, bedoeld in het eerste lid, betreffen in elk geval taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten.

Artikel 4: Landelijke Basistaken milieu

  • 1. De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het verplichte Landelijk Basistakenpakket zoals dat is vermeld in bijlage 1 bij deze regeling (bijlage 1: Landelijk Basistakenpakket gemeenten en Landelijk Basistakenpakket provincie) met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

  • 2. Als gevolg van gewijzigde wetgeving of anderszins wijziging van het Landelijke Basistakenpakket stelt het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur voor om in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur te besluiten over instemming met de betreffende wijziging van bijlage 1.

  • 3. Tot het Landelijk Basistakenpakket wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 5: Overige milieu- en Wabotaken

  • 1. In aanvulling op de taken uit het Landelijk Basistakenpakket kan de Omgevingsdienst op verzoek van een deelnemer voor deze deelnemer ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden inzake de vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

    Het gaat onder andere om de volgende taken:

    • Alle overige wettelijke taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van de Wet milieubeheer

    • Specialistische adviezen behorend bij de overige milieutaken

    • Alle taken op het terrein van fysieke leefomgeving zoals klimaat, duurzaamheid, milieuzorg, communicatie en juridische zaken, geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, water en RO-adviezen.

  • 2. Op verzoek van een deelnemer kan de Omgevingsdienst voor deze deelnemer naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op vergunningverlening, toezicht en handhaving voor bouwen, reclame, inritten, kappen, slopen (BRIKS), brandveiligheid, flora en fauna. Maar ook toezicht- en handhavingstaken in het kader van bijvoorbeeld Drank- en Horecawet of APV.

  • 3. Iedere deelnemer draagt de taken, genoemd in artikel 4 en de overige taken via een takenlijst op aan de Omgevingsdienst, met dien verstande dat met de uitvoering van deze taken moet worden ingestemd door het algemeen bestuur.

  • 4. Een deelnemer kan een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering schriftelijk ter kennis brengen van de Omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de vermindering van taken en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast. De Omgevingsdienst wordt voor één jaar schadeloos gesteld.

Artikel 6: Verzoektaken

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 4 en 5 bedoelde taken, kan de Omgevingsdienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van zorg voor de omgeving verrichten.

  • 2. Onder derden wordt verstaan: niet-deelnemers aan de regeling, niet zijnde een marktpartij.

Artikel 7: Overige bepalingen met betrekking tot de taken

  • 1. Naast de in de artikelen 4, 5 en 6 genoemde taken, verricht de Omgevingsdienst taken ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

  • 2. Met betrekking tot de reikwijdte, uitvoering en nadere invulling van de in de artikelen 4 en 5 genoemde taken, worden door of namens het dagelijks bestuur schriftelijk werkafspraken gemaakt met de deelnemers.

  • 3. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, ter bescherming van de leefomgeving, uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 4 en 5 gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die artikelen 4 en 5 aan de dienst opdragen.

  • 4. Het algemeen bestuur beslist over de vraag of de Omgevingsdienst bereid en in staat is om in de artikelen 4 en 5 genoemde taken voor een deelnemende partij of een derde, als bedoeld in artikel 6 die daartoe een verzoek indient gaat uitvoeren op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het algemeen bestuur bepaalt daarbij onder welke condities en in welke omvang deze uitvoering mogelijk wordt gemaakt.

  • 5. De Omgevingsdienst geeft aan de taken die zij verricht zo effectief en efficiënt mogelijk invulling.

Artikel 8: Bevoegdheden

  • 1. Aan het bestuur worden geen bevoegdheden overgedragen door de deelnemers.

  • 2. De colleges kunnen bevoegdheden mandateren aan het bestuur en de directeur.

  • 3. Ambtenaren in dienst van de deelnemers kunnen ondermandaat verlenen aan de directeur, voor zover zij hiertoe bevoegd zijn.

  • 4. Voor een geldig mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid is de instemming van het bestuur respectievelijk de directeur vereist, overeenkomstig artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Een mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid wordt schriftelijk gegeven, overeenkomstig artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6. Het dagelijks bestuur houdt een register bij van de aan het bestuur respectievelijk aan de directeur gemandateerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

§1. Algemeen bestuur

Artikel 9: Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2. De colleges benoemen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur.

  • 3. De colleges kunnen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges in nieuwe samenstelling.

  • 5. Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college, dat hem heeft aangewezen, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het desbetreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 6. Het college kan zijn lid in het algemeen bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature.

Artikel 10: Incompatibiliteiten

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met een ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van een der deelnemers dan wel de Omgevingsdienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 11: Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe beslist.

  • 3. Voorts vergadert het indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een lid van het algemeen bestuur schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur ten minste twee weken van tevoren schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 5. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst een aantal leden tegenwoordig is dat minimaal twee derde van het aantal stemmen vertegenwoordigt.

  • 6. Indien ingevolge het vijfde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dan ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 7. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vijfde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 12: Stemmen

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over de gevallen genoemd in artikel 28 van de Provinciewet.

  • 2. De artikelen 31 en 32 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13: Besluitvorming

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering een vastgesteld aantal stemmen, waarbij de stemverdeling voor de gemeenten is gebaseerd op de combinatie van inwonertal en in te brengen budget en het aantal stemmen voor de provincie is gebaseerd op het in te brengen budget. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast aangaande deze stemverdeling.

  • 2. Voor het tot stand komen van een besluit is minimaal twee derde meerderheid vereist, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

Artikel 14: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 15: Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten genoemd in de leden twee en drie van dit artikel moeten voldoen.

  • 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen.

§2. Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter

Artikel 16: Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt in de eerste vergadering van iedere zittingsperiode van het algemeen bestuur door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur van iedere zittingsperiode door het algemeen bestuur uit de leden van het dagelijks bestuur.

§3. Dagelijks bestuur

Artikel 17: Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter, het door Gedeputeerde Staten aangewezen lid van het algemeen bestuur en drie andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Den Helder, Hollands Kroon, Schagen en Texel voor zover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 4. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo, Heerhugowaard en Langedijk voor zover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 5. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec voor zover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 6. Indien één van de in lid 3 tot en met 5 genoemde leden voor het dagelijks bestuur wordt aangewezen als voorzitter kiest het algemeen bestuur uit zijn midden een vijfde lid voor het dagelijks bestuur. Zij kiezen dit vijfde lid uit de leden van het algemeen bestuur die het lid van het algemeen bestuur dat als voorzitter is aangewezen, hebben voorgedragen als lid van het dagelijks bestuur.

  • 7. Elk lid van het dagelijks bestuur, behalve de voorzitter, heeft één stem in het dagelijks bestuur. Indien bij stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd. Bij het staken van de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, beslist de voorzitter.

Artikel 18: Ontslag

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het ontslag als bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur verliest zijn functie wanneer hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

§4. Commissies

Artikel 19: Adviescommissies

Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

Hoofdstuk 4: Bevoegdheden van het bestuur

§1. Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 20: Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Omgevingsdienst.

  • 2. Alle bevoegdheden, bedoeld in de regeling, berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 57 van de wet is het algemeen bestuur in ieder geval bevoegd tot:

    • a.

      Het vaststellen van de begroting en jaarrekening;

    • b.

      Het vaststellen van beleidsregels waarmee de andere organen van de Omgevingsdienst rekening houden bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

§2. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 21: Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst berust bij het dagelijks bestuur voor zover niet bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur, tenzij bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 4. Het dagelijks bestuur neemt, alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, om te besluiten tot het procederen in eerste aanleg in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst of het bestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, te besluiten om beroep in te stellen of bezwaar in te brengen alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 7. Het besluit om bezwaar te maken of beroep in te stellen wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

Artikel 22: Verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het dagelijks bestuur verschaft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

§3. Bevoegdheden voorzitter

Artikel 23: Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Omgevingsdienst.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte.

  • 3. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 24: Verantwoording

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter verschaft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

Hoofdstuk 5: Ambtelijke organisatie

Artikel 25: ambtelijk apparaat, secretaris en directeur

  • 1. De Omgevingsdienst heeft een ambtelijk apparaat, met aan het hoofd een directeur. De directeur is, onder verantwoording van het algemeen bestuur, belast met de dagelijkse leiding en de zorg voor een juiste taakvervulling van de Omgevingsdienst.

  • 2. De directeur wordt door het algemeen bestuur benoemd, geschorst en ontslagen. Voor benoeming, schorsing en ontslag wordt door het dagelijks bestuur een voordracht gemaakt.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur overgaan. Zij doen daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing wordt opgeheven, wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 4. De directeur is tevens ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 5. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en eventuele commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 6. De directeur is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 7. De directeur draagt zorg voor:

    • a.

      het voorbereiden, agenderen en notuleren van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • b.

      het coördineren en bewaken van en zorgdragen voor de uitvoering van de besluitvorming van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 8. De directeur ondertekent als secretaris mede alle stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 9. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de directeur.

  • 10. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 26: Overig personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur is, binnen het kader van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het lichaam, de directeur van de Omgevingsdienst uitgezonderd.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst.

  • 3. De rechtspositie en bezoldiging van de ambtenaren en van het personeel, werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, wordt bepaald door het dagelijks bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels vaststellen.

Hoofdstuk 6: Financiën en beheer van de Omgevingsdienst

§1. Begroting

Artikel 27: Vaststelling begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de door hem aan de Omgevingsdienst opgedragen taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 28: Voorbereiding begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een ontwerpbegroting op.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting, 10 weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3. De colleges dragen er zorg voor dat de ontwerpbegroting voor een ieder ter inzage wordt gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving.

  • 4. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen uiterlijk binnen de in het tweede lid genoemde termijn bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur reageert gemotiveerd op deze zienswijzen en voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, voor zover deze wijziging van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

§2. Jaarrekening

Artikel 29: Vaststelling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpjaarrekening uiterlijk 15 april van het jaar, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen uiterlijk 10 weken na de in voorgaand lid genoemde datum bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpjaarrekening naar voren brengen. Het dagelijks bestuur reageert gemotiveerd op deze zienswijzen en voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpjaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 30: Resultaatsbestemming

  • 1. Indien de rekening sluit met een batig saldo, besluit het algemeen bestuur dit saldo geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor de algemene reserve of de bestemmingsreserve;

    • b.

      uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 33 lid 2 van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft;

  • 2. Indien de rekening sluit met een nadelig saldo, besluit het algemeen bestuur dit saldo geheel of ten dele af te boeken van de algemene reserves, voor zover aanwezig. Indien het algemeen bestuur dit noodzakelijk oordeelt, wordt een plan opgesteld dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo, waarbij tevens wordt bepaald of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Dit plan wordt eerst vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de vertegenwoordigende organen van de deelnemers gedurende een termijn van ten minste twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld hierover hun mening te geven.

  • 3. Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het tweede lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, dan wordt dit door de deelne-mers gedragen naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 33, tweede lid van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

§3. Beheer en garantstelling

Artikel 31: Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt een reglement vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van de Omgevingsdienst.

Artikel 32: Betaling

  • 1. De deelnemers betalen voor aanvang van een kwartaal 25 procent van de jaarlijkse bijdrage voor het betreffende boekjaar zoals dat is vastgesteld in de begroting.

  • 2. De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 33: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 34: Wijziging van de regeling

  • 1. Een deelnemer alsmede het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. Wijziging van deze regeling kan geschieden indien de bevoegde bestuursorganen van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste twee derde van het aantal stemmen in het algemeen bestuur hiertoe besluiten.

  • 3. De deelnemers besluiten niet tot wijziging dan nadat zij ingevolge artikel 51, tweede lid, van de wet in samenhang met de artikelen 96 en 98 van de wet toestemming hebben gekregen van hun vertegenwoordigende organen.

  • 4. De wijziging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 5. De wijziging bepaalt wanneer deze in werking treedt.

Artikel 35: Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van gemeenten, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van andere openbare lichamen, waartoe ook de Minister behoort die het aangaat, toetreden.

  • 2. Toetreding is mogelijk op ieder moment.

  • 3. Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming als bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 5. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe heeft besloten.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de wet.

Artikel 36: Uittreding

  • 1. Een college kan uit de regeling treden na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

  • 2. Uittreding of opzegging dan wel aankondiging daarvan kan niet plaatsvinden gedurende de eerste drie jaar na de instelling van het openbaar lichaam.

  • 3. Uittreding kan slechts plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twaalf maanden.

  • 4. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de uittreding en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast. De Omgevingsdienst wordt voor één jaar schadeloos gesteld.

  • 5. In bijzondere omstandigheden kan het algemeen bestuur een andere schadeloosstelling vaststellen.

Artikel 37: Opheffing

  • 1. Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers vertegenwoordigende ten minste twee derde van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, na toestemming van hun vertegenwoordigende organen.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan vast om tot opheffing van de Omgevingsdienst te komen. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 3. Bij ontbinding van de Omgevingsdienst in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Omgevingsdienst voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 38: Archief

  • 1. De archivering van de dossiers van zaken volgt het bevoegd gezag. De deelnemers van de Omgevingsdienst zijn verantwoordelijk voor de zorg van het archief met betrekking tot de door hun aan de Omgevingsdienst opgedragen taken. De deelnemers kunnen het beheer van het archief uitbesteden aan de Omgevingsdienst.

  • 2. De Omgevingsdienst heeft, conform artikel 40 van de Archiefwet, een voorziening die in lijn is met de bepalingen in de Archiefwet. Dat betekent dat het bestuur verplicht is de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer vast en draagt het dagelijks bestuur de zorg op voor de archiefbescheiden van de Omgevingsdienst.

  • 4. Overeenkomstig de door het algemeen bestuur vastgestelde verordening komen de kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het derde lid bedoelde zorg, ten laste van de Omgevingsdienst.

  • 5. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van het bestuur wordt een archiefbewaarplaats aangewezen.

  • 6. De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de archiefbewaarplaats.

  • 7. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris van de Omgevingsdienst. Met betrekking tot dit toezicht heeft het algemeen bestuur een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer vastgesteld conform het derde lid.

Artikel 39: Klachtregelingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is, onverminderd het bepaalde in de Wet Nationale ombudsman, bevoegd tot behandeling van klachtschriften als bedoeld in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 40: Duur regeling

Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 41: Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1. Gedeputeerde staten van Noord-Holland zenden de Regeling, alsmede de wijzigingen daarvan, toe aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Deze regeling treedt in werking op de dag na de dag dat de regeling door het provinciebestuur van Noord-Holland is bekend gemaakt en werkt terug tot 1 maart 2019.

Artikel 42: Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord”.

Ondertekening

BIJLAGE 1: Landelijk Basistakenpakket voor Omgevingsdiensten

Versie 2.3 van 25 mei 2011

Versie 2.3 van het Basistakenpakket brengt geen verandering in de eerder gemaakte en bestuurlijk geaccordeerde afspraken over de inhoud van het basistakenpakket. Beoogd is slechts de terminologie aan te passen aan wijzigingen in wet- en regelgeving die na de totstandkoming van versie 2.2 zijn doorgevoerd. De actualisatiedatum is 1 juni 2011.

Het basistakenpakket is uitgangspunt voor het takenpakket dat door de RUD wordt uitgevoerd ten behoeve van alle deelnemende gemeenten en de provincie. De ervaringen met de toepassing van dit basistakenpakket kunnen na verloop van tijd leiden tot aanpassing.

Versie

Wijziging betreft

Status

Datum

1.0

N.v.t.

Bijlage bij de

package deal

16-06-09

2.0

  • -

    toelichting

  • -

    volgorde opsomming taken

  • -

    redactionele aanpassingen

  • -

    uitbreiding van onderdeel 3 (nieuw) met niet-IPPC- en niet-BRZO-inrichtingen

  • -

    schrappen van sloopwerkzaamheden in opdracht van particulieren in onderdeel 4 (nieuw)

  • -

    vervanging van onderdeel 1 (oud) door volledig herzien onderdeel 5 (nieuw)

Volledige

versie is

bestuurlijk

vastgesteld

27-01-10

2.1

  • -

    toevoegen voetnoot in onderdeel 1

  • -

    invoegen in onderdeel 5 van:

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten

    • ijsbanen

    • skihellingen

    • (niet-academische) ziekenhuizen

Ambtelijk

advies aan

bestuurders

van IPO, VNG,

UvW en het

Rijk

(ambtelijke

werkconferentie

in Zeist)

01-04-10

2.2

  • -

    toevoegen voetnoot in onderdeel 1

  • -

    invoegen in onderdeel 5 van:

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten

    • ijsbanen

    • skihellingen

    • (niet-academische) ziekenhuizen

Bestuurlijk vastgesteld

24-06-10

2.3

redactionele aanpassingen i.v.m. de inwerkingtreding van de tweede tranche van de tweede fase van het Activiteitenbesluit en de introductie van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht

25-05-11

  • 1.

    De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening voor activiteiten waarvoor GS op 19 juni 2009 bevoegd waren 1 om milieuvergunningen te verlenen op grond van de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (betreft omgevingsvergunningen in hun geheel).

  • 2.

    De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening door GS voor de verwezenlijking van een project van provinciaal belang, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder ten derde, van de Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken (betreft omgevingsvergunningen in hun geheel).

  • 3.a.

    De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening voor het oprichten en in werking hebben van inrichtingen die onder het bevoegd gezag van B&W vallen of in de toekomst komen te vallen. Het betreft hier alleen het milieudeel van deze omgevingsvergunningen. In een aantal gevallen geldt, tot de omgevimgsdiensten zijn gerealiseerd, het vereiste van een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van GS.

  • 3.b.

    De voorbereiding van de. Het gaat hier om activiteiten die voorheen omgevingsvergunningplichtig waren op grond van art. 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, maar nu (sinds de tweede tranche van de tweede fase van het Activiteitenbesluit) onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hierbij geldt echter dat er nog wel een beperkte voorafgaande individuele toets moet plaatsvinden, de omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Een en ander is geregeld op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo en de artikelen 2.2a en 3.3a van het BOR. Het betreft inrichtingen in de categorieën windturbines, RWZI’s, autodemontage, metaalrecycling, opslag banden, combibedrijven en apotheken.

  • 4.

    Het milieutoezicht op de volgende omgevingsvergunningplichtige activiteiten:

    • sloopwerkzaamheden in opdracht van bedrijven of instellingen,

    • het oprichten en in werking hebben van een omgevingsvergunningplichtige inrichting waarvoor B&W of GS 2 het bevoegd gezag zijn,

    • activiteiten waarvoor krachtens provinciale verordening een vergunning is vereist,

    • activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning vereist is op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub b, Wabo 3 .

    • activiteiten met stoffen, preparaten en GGO’s die onder een amvb op grond van titel 9.2 Wet milieubeheer vallen of producten en toestellen die onder de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, titel 9.4 Wet milieubeheer of titel 10.3 Wet milieubeheer vallen en die worden uitgevoerd door de houder van een omgevingsvergunning.

  • 5.

    Het milieutoezicht op niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen dan wel inrichtingen die OBM-plichtig zijn en die vallen onder de meldingsplicht van het Activiteitenbesluit of onder het Besluit landbouw 4 , het Besluit glastuinbouw 5 of het Vuurwerkbesluit inrichtingen en die deel uitmaken van een hierna genoemde branche of een hierna genoemde activiteit uitvoeren:

    • glastuinbouw en open teelt

    • veehouderijen 6 met uitzondering van melkrundveehouderijen

    • champignonkwekerijen

    • loonwerkers

    • metaal- en elektrotechnische industrie

    • afvalsector (opslag en be- en verwerking, inclusief autodemontage)

    • industriële vervaardiging van voedingsmiddelen

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten

    • textielindustrie 7

    • kunststofindustrie (verwerking thermoplasten)8

    • schietbanen 8

    • ijsbanen en skihellingen

    • betonmortelindustrie en betonproductenindustrie, waaronder de vervaardiging van

    • cement, gips en kalk 9

    • windturbines 10

    • warmtekracht-installaties 11

    • vervaardigen papier en kartonwaren

    • crematoria

    • grafische industrie

    • textielreinigingsbedrijven

    • timmerfabrieken waar coaten plaats vindt

    • chemische behandeling van natuursteen

    • opslag vuurwerk

    • rioolwaterzuiveringsinstallaties 12

    • bodemsaneringen

    • laboratoria

    • bunkerstations 13

    • foto-ontwikkelcentrales

    • havensector

    • (niet-academische) ziekenhuizen.

  • 6.

    Het milieutoezicht bij de opsporing en winning van natuurlijke hulpbronnen voor zover het die activiteiten betreft.

  • 7.

    Het milieutoezicht bij het tot stand brengen en beheren van werken en infrastructurele voorzieningen door bedrijven of instellingen voor zover het die activiteiten betreft.

  • 8.

    Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft.

  • 9.

    Het milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft.

  • 10.

    Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten 14 met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest, vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen, voor zover het die activiteiten betreft. Het gaat hierbij om het ketengerichte milieutoezicht.

Uitzondering

Indien een onder punt 4 t/m 10 bedoelde activiteit plaatsvindt in of met een Defensieinrichting waarvoor de minister van VROM het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, of in of met een mijnbouwinrichting of mijnbouwwerk waarvoor de minister van Economische zaken het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, vinden toezicht en handhaving plaats door de betrokken Rijksinspectie.


Noot
1

16 juni 2009 is de datum van de geconsolideerde versie van de package deal.

Noot
2

Indien GS het bevoegd gezag zijn gaat het niet alleen om het milieutoezicht maar om het toezicht op de gehele omgevingsvergunning.

Noot
3

Het betreft activiteiten waarvoor voorheen een aanlegvergunning op grond van de Wro vereist was.

Noot
4

Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit.

Noot
5

Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit.

Noot
6

Indien de vergunningplicht komt te vervallen in de derde of een volgende tranche van de Tweede fase van de modernisering van de algemene regels, zie o.a. TK 29 383, nr. 133.

Noot
7

Zie voetnoot 6.

Noot
8

Zie voetnoot 6.

Noot
9

Zie voetnoot 6.

Noot
10

Gedeeltelijk OBM.

Noot
11

Gedeeltelijk OBM.

Noot
12

Gedeeltelijk OBM.

Noot
13

Zie voetnoot 6.

Noot
14

Waaronder afvalmakelaardij en activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.