Regeling vervallen per 01-06-2020

Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018

Geldend van 01-06-2018 t/m 31-05-2020

Intitulé

Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld besluit;

Gelet op de Wmo 2015, de Jeugdwet en de verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2018 gemeente Noordenveld;

Vast te stellen de hierna volgende uitvoeringsregels:

Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018

Wijzigingen in wet- en regelgeving en rechterlijke uitspraken kunnen gevolgen hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet 2015. Daarnaast kan gewijzigd inzicht aanleiding zijn om de regels omtrent de uitvoering aan te passen. De uitvoeringsregels kunnen en zullen als dat nodig is door het College worden aangepast.

HOOFDSTUK 1. AFWEGINGSKADER BIJ IEDERE HULPVRAAG

Het college beoordeelt in iedere situatie in hoeverre de hulpvrager in staat is om zijn problemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te verminderen of weg te nemen. Daarnaast beoordeelt het college of gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen hiertoe kan leiden. Indien bovengenoemde oplossingen niet aanwezig zijn, kan het college een maatwerk- of individuele voorziening verstrekken.

Dit betekent dat elke hulpvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht. Van belang is echter dat persoonskenmerken, problemen, behoeften en voorkeuren van de inwoner altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek. Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de inwoner verkeert leiden tot verschillende oplossingen. Hieronder volgt verdere uitwerking van dit algemene afwegingskader.

1 Andere wetgeving

Indien andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang, voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal het college van de inwoner verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden.

2 Zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid

In het bepalen van wat iemand zelf nog kan of zou moeten kunnen, worden een aantal begrippen door elkaar gebruikt: zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid.

Het onderscheid tussen de begrippen wordt duidelijk door er een kernvraag aan te verbinden.

Begrip

Kern

Kernvraag

Zelfregie

Zelf bepalen

Wat wil ik?

Eigen kracht

Zelf kunnen

Wat kan ik?

Zelfredzaamheid

Zelfstandig mee kunnen doen

Wat heb ik daarvoor nodig?

Eigen verantwoordelijkheid

Zelf moeten of mogen

Wat moet of mag ik zelf doen?

Ik wil (zelfregie) naar de eerste verdieping van dit huis, maar ik kan het niet op eigen kracht. Als er een trap is, die ik kan gebruiken, kan ik mezelf redden en is het mijn eigen verantwoordelijkheid, als ik dat zonder leuning doe.

In de Wmo 2015 is het begrip eigen kracht geherdefinieerd in ‘dat wat iemand zelf kan, waar nodig en mogelijk met ondersteuning van anderen’. Daarmee is het veel belangrijker ‘wat iemand wil’ en hoe dat te bereiken is, dan of hij ‘recht’ heeft op een voorziening ter ondersteuning.

Bijvoorbeeld; iemand is in zijn mobiliteit beperkt, maar heeft nauwelijks reisdoelen, waar hij alleen op af moet, dan is de kans groot, dat het in de afsprakensfeer georganiseerd kan worden. En als dat niet geregeld kan worden, wat is er verder mogelijk. Zelfredzaamheid is zo het resultaat van zelfregie, eigen kracht en ondersteuning, oftewel het wel kunnen.

Voorzienbaarheid

Het begrip voorzienbaarheid gaat over het anticiperen op situaties waarvan gesteld kan worden dat die te voorzien zijn. Bij het beoordelen van een situatie en de mate van voorzienbaarheid zal rekening gehouden worden met de omstandigheden van betrokkene. Ook hier is maatwerk weer het uitgangspunt.

Voorbeeld

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand zijn badkamer gaat renoveren, verwachten wij van hem dat hij rekening houdt met de gezondheidsverwachtingen over de langere periode. Ook als er op dat moment nog geen beperkingen zijn. Dat betekent dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad.

Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente moet daarover voorlichting geven en duidelijk maken waar verwachtingen mogen beginnen, maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen.

3 Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend.

In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp is het van belang om toeval en willekeur te voorkomen. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden, Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen elkaar in een bepaalde situatie zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

Per situatie zal dan ook beoordeeld moeten worden in hoeverre de persoon met wie de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om geen gebruikelijke hulp van toepassing te achten.

Gebruikelijke hulp in huishouden

Echtgenoten/ouders/huisgenoten

Van echtgenoten, ouders en huisgenoten (18+) mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie, in staat worden geacht tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden,

Als er sprake is van fysieke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten per week en de huisgenoot is op die momenten dus niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kan het college ondersteuning inzetten voor de niet uitstelbare taken.

Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra hij niet langer afwezig is.

Kinderen

Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat acht wordt geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk. Er is een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Tot 18 jaar mag in algemene zin echter van kinderen worden verwacht dat zij hun bijdrage leveren. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden

  • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien)

  • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen)

  • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging

Dit deel heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functie Persoonlijke Verzorging (PV).

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

  • 1.

    In kortdurende situaties, maximaal 3 maanden, is het uitgangspunt dat alle PV door de gebruikelijke helper worden geboden.

  • 2.

    In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuning behoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.

Ondersteuning op het gebied van PV aan volwassen inwonende kinderen valt nooit onder gebruikelijke hulp. Voor ondersteuning op het gebied van PV aan jeugdigen tot 18 jaar staat onder “Gebruikelijke hulp bij begeleiding” omschreven wat in beginsel mag worden verwacht van een kind van een bepaalde leeftijd.

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Bij begeleiding is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen kortdurende en langdurige situaties.

Hoofdregels:

  • 1.

    Als er sprake is van een kortdurende situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor die periode. Het gaat hierbij om een periode van maximaal 3 maanden.

  • 2.

    Als er sprake is van een chronische situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven.

Het gaat hierbij om:

- het bieden van begeleiding op het gebied van de maatschappelijke participatie;

- het begeleiden van de inwoner bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts enzovoort;

- het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie en het eten voor elkaar bereiden. Van de persoon zonder beperkingen mag worden verwacht deze taken over te nemen indien de inwoner hiertoe wegens zijn beperkingen niet langer in staat is.

Ook het leren omgaan door derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met beperkingen (waarmee ook wordt bedoeld kinderen met beperkingen) valt onder gebruikelijke hulp.

Ouders-kinderen

Betreft het gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen, dan dient het college te beoordelen in hoeverre de hulp in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel, is het uitgangspunt om te beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp. .

Kinderen van 0 tot en met 4 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen • moeten volledig verzorgd worden; aan- en uitkleden, eten en wassen • zijn tot 4 jaar niet zindelijk • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel- en vrijetijdsbesteding, hebben dit niet in verenigingsverband • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar:

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen • hebben toezicht nodig (en nog maar weinig hulp) bij hun persoonlijke verzorging • zijn overdag zindelijk en 's nachts merendeel ook • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, gemiddeld 2x per week • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en haar hun activiteiten gaan • hebben vanaf 5 jaar een reguliere dagbesteding op school, oplopen van 22 tot 25 uur per week.

Kinderen van 12 tot en met 17 jaar:

  • hebben geen hulp (en maar weinig toezicht) nodig bij hun persoonlijke verzorging • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen; kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden, kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden, kunnen vanaf 18 zelfstandig wonen • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, onbekend aantal keer per week • hebben bij hun vrijetijdsbesteding geen begeleiding nodig in het verkeer • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding

Bovengebruikelijke begeleiding komt bij kinderen tot 3 jaar zelden voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan er sprake zijn van bovengebruikelijke begeleiding of persoonlijke verzorging. Bovengebruikelijk is zorg die nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijke ouderlijke zorg. Het ziet bijvoorbeeld op toezicht en aansturen op gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte. Het kan soms ook gaan om hulp die niet standaard aan kinderen wordt geboden, zoals het geven van medicijnen of het injecteren.

4. Mantelzorg

Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke hulp. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Een veel voorkomende vorm van mantelzorg is de zorg voor een dementerende door de partner. Bij de gesprekken met de hulpvrager en partner kijken we ook naar de problemen die de mantelzorger ervaart. Ter voorkoming van overbelasting kan b.v. dagbesteding (Meedoen) ingezet worden.

Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk.

Voorbeelden

Er is sprake van mantelzorg indien de partner de zorg heeft voor een dementerende partner die steeds verder achteruitgaat. Een vrijwilliger is iemand die namens Humanitas een bezoekje aflegt eens per maand aan een dementerende dorpsgenoot.

5. Sociale netwerk

Het sociale netwerk zijn de personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring dient volgens de Wmo te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt betreft personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of medeleden van een vereniging. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie de inwoner hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd. Van belang is dat vraagverlegenheid van de inwoner en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk dienen te worden doorbroken. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek zoals verricht wordt na de melding.

Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele ondersteuning die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel, etc.

Voorbeelden

Indien de inwoner niet in staat is tot het doen van de boodschappen, of niet in staat is tot het zelfstandig bezoeken van instanties, zal het college de inwoner tijdens het keukentafelgesprek bevragen naar de mogelijkheden binnen het sociale netwerk.

Ook als de inwoner tijdelijk niet in staat is zich per vervoermiddel te verplaatsen binnen de eigen leefomgeving, mag van de inwoner verwacht worden om binnen het sociale netwerk om hulp te vragen.

6. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bij de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is moeten we – hoe tegenstrijdig het ook klinkt –kijken naar het individuele geval. Altijd moeten we kijken naar de concrete omstandigheden van de aanvrager (zie bijvoorbeeld CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De vraag die we ons moeten stellen is of een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een voorziening is daarmee dus nooit als zodanig algemeen gebruikelijk.

Of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor een persoon als de aanvrager wordt bepaald door het antwoord op de vraag: zou de aanvrager over de voorziening hebben kunnen beschikken als hij geen beperking had gehad. Uit jurisprudentie blijkt dat bij die beoordeling een aantal criteria een rol kan spelen. Zoals: is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek ontworpen voor mensen met een beperking?

Volgens de CRvB kan met het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ worden beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij geen beperking had gehad (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG).

Voorbeelden

Aan de CRvB is de vraag voorgelegd of een fiets met trapondersteuning algemeen gebruikelijk is. De rechter oordeelde daar bij een jeugdige van 12 jaar ontkennend. Vergeleken met een gewone fiets is een fiets met trapondersteuning duurder. Bij een jeugdige van 16+ werd de vraag bevestigend beantwoord. Daar werd de fiets vergeleken met een brommer.

7. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijk nuttige activiteiten zijn activiteiten, die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.

Met het opzetten van een algemene voorziening wordt voor de hele doelgroep Wmo en Jeugdwet een basisvoorziening gecreëerd, waarvan mensen met een beperking gemakkelijk gebruik kunnen maken. Het is laagdrempelig, administratief eenvoudig en er kan zonder uitgebreid onderzoek gebruik van gemaakt worden.

Een basisvoorziening, waar bedoelde inwoners in aanvulling op de eigen kracht ondersteuning kunnen krijgen om zelfredzaam te zijn en in zelfstandigheid te participeren.

De algemene voorziening staat zo in de lijn, die steeds beoogd is. Eigen kracht, alleen of met inzet van het sociaal netwerk, de algemene voorziening en als dat niet de gewenste oplossing biedt, is een melding voldoende om verdergaand onderzoek in te stellen en zo maatwerk te leveren.

Er zijn wettelijk drie algemene voorzieningen voorgeschreven en beschikbaar:

• Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis Drenthe)

• Luisterend oor (anonieme 7 x 24 -uurs hulp op afstand)

• Onafhankelijke cliëntondersteuning

Als de hierboven onder de paragrafen 1 t/m 8 aangedragen oplossingen niet tot een gewenste oplossing leidt, zal het college in (of na) samenspraak met de inwoner beoordelen of de inwoner in aanmerking dient te komen voor een maatwerk- of individuele voorziening.

Maatwerkvoorziening of individuele voorziening

Een maatwerk- of individuele voorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Voor een maatwerk- of individuele voorziening zijn twee financieringsvormen mogelijk, namelijk in natura of een persoonsgebonden budget. Daarbij geldt dat een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo wordt verstrekt en een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet

Voor een maatwerkvoorziening geldt een eigen bijdrage. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het soort voorziening. Voor een individuele voorziening geldt nooit een eigen bijdrage.

Bij de afweging of er sprake is van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp moeten de toegangsmedewerkers vaststellen of de ondersteuning een bijdrage levert aan één van de volgende vier resultaatgebieden.

Veiligheid

Zie hiervoor artikel 2.3 van de Jeugdwet

Zelfredzaamheid

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.(artikel 1.1.1 onder 1 Wmo )

Gezondheid

Zie hiervoor artikel 2.3 van de Jeugdwet

Participatie(Meedoen)

Volgens de wettelijke definitie gaat het bij participatie om ‘deelnemen aan het maatschappelijke verkeer’. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. Participatie is sterk individueel bepaald en de mogelijkheden zullen samenhangen met de beperking.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG IN NOORDENVELD

Artikel 1. Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Melding

Wie

Inwoners van Noordenveld met ondersteuningsvragen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en onderwijs kunnen met deze vragen bij de Noordenveldwerker terecht. Ondersteuningsvragen voor jeugdhulp worden door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) opgepakt. Jeugdhulp is ondersteuning aan kinderen en jongeren tot 18 jaar en hun verzorgers. Jeugdhulp heeft als doel: gezond en veilig opvoeden en opgroeien van kinderen. In sommige gevallen kan jeugdhulp doorlopen tot maximaal 23 jaar. Als het gaat om hulpmiddelen of woonvoorzieningen ten behoeve van jeugdigen, dan worden deze door de Noordenveldwerker opgepakt.

Door of namens een inwoner kunnen ondersteuningsvragen vorm vrij worden ingediend. Naast de inwoner kan ook diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene een melding doen.

Hoe

Dit kan via: de Noordenveldwerker, het CJG Noordenveld, Welzijn in Noordenveld, Noordermaat, MEE Drenthe, ISD Noordenkwartier en de gemeente.

Informatie en advies

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat met informatie en advies de ondersteuningsvraag is beantwoord. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan zal een afspraak worden gemaakt met de Noordenveldwerker dan wel de CJG-medewerker om een breed gesprek te voeren. Voor de schulddienstverlening vindt binnen 4 weken het eerste gesprek plaats; dit is de wettelijke termijn op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).

Registratie

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding onder de Wmo of de Jeugdwet valt en niet kan worden afgehandeld met informatie en advies wordt de melding geregistreerd. Bij een melding op grond van de Wmo begint vanaf dat moment de termijn van zes weken onderzoek te lopen. Bij een melding op grond van de Jeugdwet wordt eerst de woonplaatstoets gedaan.

Spoed

In spoedeisende gevallen kan er na een melding direct een tijdelijke passende maatregel getroffen worden.

Onderzoek

Alle meldingen waarvoor een onderzoek nodig is komen terecht bij het team Noordenveldveldwerkers of bij het CJG. Ondanks het feit dat de meldingen op verschillende plaatsen kunnen binnenkomen en op verschillende manier kunnen worden gedaan, komen ze allemaal in hetzelfde registratiesysteem terecht.

Persoonlijk plan/familiegroepsplan

Bij de Wmo wordt de inwoner gewezen op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. Een jeugdige of zijn ouders kan een familiegroepsplan (art. 1.1 Jeugdwet) indienen. Als er een persoonlijk plan of familiegroepsplan wordt ingediend dan wordt dit bij het onderzoek betrokken.

De inwoner, jeugdige of zijn ouders heeft na de melding zeven dagen de tijd om dit plan in te dienen. Voor een familiegroepsplan kan deze termijn langer zijn. Hij wordt daarover bij het doen van de melding geïnformeerd.

In dit plan dienen de volgende omstandigheden te worden beschreven:

  • zijn/haar behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn/haar behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn/haar situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s);

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de mogelijkheden om tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening te komen met het oog op de behoefte aan verbetering van zelfredzaamheid, participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • welke resultaten hij of zij wil bereiken.

Het gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner of jeugdige. Daarbij kan aandacht zijn voor:

  • het eventuele persoonlijke plan/familieplan dat is ingediend;

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner of jeugdige of zijn ouders;

  • de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie (Jeugd)

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie de financiële situatie van de inwoner;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwonende of jeugdige;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de noodzaak om gebruik te maken van een maatwerk- of individuele voorziening;

  • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de inwoner of jeugdige en zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • welke eigen bijdrage van toepassing is;

  • afstemming met onderwijs/zorg/werk en inkomen

De Noordenveldwerker of CJG-medewerker stelt de identiteit van de inwoners, ouders of jeugdige vast aan de hand van een document. Daarnaast wordt op basis van de gegevens uit het gesprek onderzoek gedaan om te bepalen of de inwoner het aangegeven probleem zelf of met steun van zijn omgeving kan bereiken.

Gegevensverzameling

De betrokken inwoner, jeugdige of zijn ouders kan gevraagd worden gegevens en informatie te verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Waar mogelijk wordt de mantelzorger of de vertegenwoordiger van degene waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft betrokken bij het onderzoek. Een medisch of ergonomisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats na melding of indiening van het persoonlijke plan. Ook bestaande zorgplannen, al uitgevoerde diagnostische onderzoeken en informatie van professionals kunnen onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Voor schulddienstverlening kan een BKR-toetsing onderdeel zijn van het onderzoek. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden. Het College heeft toestemming nodig om gegevens van inwoners te verwerken en zal in het onderzoek de inwoner toestemming vragen om zijn persoonsgegevens te verwerken.

Resultatenplan

De uitkomsten van het onderzoek worden schriftelijk vastgelegd in een resultatenplan. Daarbij wordt in ieder geval opgenomen: de hulpvraag, de gewenste resultaten van de ondersteuning en, indien van toepassing, de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning op grond van de Wmo dan wel de Jeugdwet. Dit resultatenplan wordt verstrekt aan de betrokken inwoner/jeugdige en/of zijn/haar ouder(s)/vertegenwoordiger. De inwoner/jeugdige of zijn ouders heeft de mogelijkheid in het resultatenplan correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke plan, maar worden aan het oorspronkelijke plan toegevoegd.

Aanvraag

Wie

Een inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger, of een jeugdige en/of zijn/haar ouder(s) of vertegenwoordiger moet een aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de inwoner die een melding kan indienen.

Hoe

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraag of resultatenplan voorzien van naam, adres en ondertekening door de inwoner (of gemachtigde) of jeugdige en/of zijn/haar ouder(s)/vertegenwoordiger. bij de gemeente is ingeleverd. Het college kan een ondertekend resultatenplan, aanmerken als aanvraag als de inwoner of jeugdige en/of zijn/haar ouder(s)/vertegenwoordiger op het plan heeft aangegeven dat hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening dan wel een individuele voorziening wil indienen.

Als er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de inwoner om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht)

HOOFDSTUK 3 RESULTATEN

Vanaf 1 januari 2017 werken de gemeenten in Noord en Midden Drenthe voor Jeugdhulp en Wmo met een resultatenmatrix. De matrix koppelt interventies op een overzichtelijke manier aan resultaten. Door het werken met de matrix kunnen medewerkers van de ‘toegang’, aanbieders, huisartsen en gecertificeerde instellingen beter sturen op resultaat.

De gemeenten staan in deze nieuwe werkwijze een aanpak voor, waarbij niet het aantal uren het uitgangspunt is van de omvang van de ondersteuning, maar het te bereiken resultaat. De gemeenten kopen dus geen producten in , maar resultaten. De omvang van de ondersteuning is afhankelijk van de situatie en kan per inwoner verschillen. Zo wordt maatwerk gewaarborgd. In het resultatenplan komt te staan welke haalbare resultaten de inwoner wil of kan bereiken. Het gaat dus vooral om de ‘wat’ vragen.

De inwoner zoekt, eventueel met ondersteuning van de gemeente, daar waar nodig een bijpassende aanbieder. Deze stelt vervolgens een ondersteuningsplan op. Het ‘hoe’ blijft dus van de aanbieder, in samenspraak met de inwoner. Het plan dat opgesteld wordt door de aanbieder en waarin wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de subresultaten wordt ondersteuningsplan genoemd, door aanbieders wordt dit veelal aangeduid als behandelingsplan.

Bij de hulpmiddelen, huishoudelijke hulp en woningaanpassingen voor de Wmo wordt niet met de resultatenmatrix gewerkt.

Artikel 2 Domeinen

De resultatenmatrix kent vaste domeinen, hoofd- en subresultaten om de te bereiken resultaten van de inwoner te omschrijven. Om de zwaarte en intensiteit van de ondersteuning binnen de resultatenmatrix te duiden gebruiken we interventieniveau’s. Deze worden verderop toegelicht.

Domeinen

In de resultatenmatrix worden vier domeinen onderscheiden. Deze domeinen komen voort uit de Jeugdwet en de Wmo. Te weten veilig (V), zelfredzaam (Z), meedoen (M) en gezond (G).

Hoofdresultaten

De vier domeinen zijn onderverdeeld in een aantal hoofdresultaten. Deze zijn afgeleid van de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) van de GGD Amsterdam.

Subresultaten

De subresultaten zijn ontwikkeltredes van volledige ondersteuning naar zelfredzaamheid. De tredes gaan veelal van c naar a. Bij subresultaat c gaat het dan om het voorkomen van het verslechteren van een situatie, terwijl de inwoner bij subresultaat a de meest zelfredzame situatie bereikt.

Eenvoudige diagnostiek (D1)

Voor de toegangsmedewerker bestaat de mogelijkheid om eenvoudige diagnostiek aan te vragen, voordat een jeugdige door wordt verwezen naar een specifieke zorgaanbieder. Het gaat dan om eenvoudige diagnostiek om te bepalen voor welk resultaatgebied of interventieniveau zij een aanbieder kunnen benaderen

Randvoorwaarden

  • Eenvoudige diagnostiek wordt alleen ingezet op verzoek van de toegangsmedewerker indien niet duidelijk is welke hulp de jeugdige dient te ontvangen.

  • Het betreft diagnostiek om juiste interventies te bepalen. Dit kan zowel ondersteuning uit de resultaatgebieden zijn, maar ook vanuit andere wetten zoals bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg.

  • Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de beoordeling van veiligheid en de ondersteuning ervan al heeft plaatsgevonden en dat dit aspect in het gezin stabiel of op orde is.

  • Eenvoudige diagnostiek is snel beschikbaar en laagdrempelig in de buurt van de jeugdige georganiseerd. Als de situatie daarom vraagt, werken de verschillende aanbieders samen.

  • Het diagnostisch traject omvat een advies voor het in te zetten resultaatgebied, zodat een adequaat en integraal resultatenplan kan worden opgesteld.

  • Deze uitvraag heeft uitsluitend betrekking op jeugd. De medische indicatiestelling voor andere onderdelen in het sociaal domein valt hier buiten.

Hoofdresultaten

V1 Veilige huiselijke relatie

Het gaat om (ambulante) begeleiding van de inwoners in geval de huiselijke relatie niet op orde is. Er is sprake van huiselijk geweld in welke vorm dan ook of verwaarlozing, dan wel een dreiging daartoe. Dit resultaat is niet van toepassing als er kinderen betrokken zijn.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan op het domein huiselijke relaties zoals vermeld in de ZRM.

  • Dit hoofdresultaat geldt voor volwassen echtparen en samenwonenden zonde kinderen, maar ook voor echtparen en samenwonenden met volwassen kinderen (18+).

  • De focus op veiligheid bij kinderen is verweven in alle ondersteuning en hulp in de gehele jeugdhulpketen (van preventief tot specialistische hulp). Specifieke interventies op veiligheid rond kinderen, de veiligheid van het kind (in het systeem), wordt op een andere wijze georganiseerd onder andere via Jeugdbeschermings- en Jeugdreclasseringmaatregelen, Spoed voor Jeugd, Veilig Thuis en crisisopvang.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De huisgenoten communiceren open met elkaar. Huisgenoten ondersteunen elkaar.

V2 Veilig wonen

Veilig wonen richt zich op volwassenen met psychiatrische problematiek. Het resultaat is (tijdelijke) veilige en toereikende huisvesting in een beschermde omgeving. Na een gesprek met de Toegang vindt verdere besluitvorming en afhandeling plaats door centrumgemeente Assen.

Z1 Zelfstandig wonen

Het gaat om (ambulante) begeleiding van de inwoners gericht op het groeien naar zelfstandige huisvesting en behouden van deze huisvesting.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan op het domein huisvesting zoals vermeld in de ZRM.

  • Ambulante begeleiding gericht op subresultaten a, b en d gebeurt vanuit een zelfstandige woonsituatie van inwoner. Mogelijke interventieniveaus zijn 4, 5 en 6.

  • Z1c is begeleid kamer wonen voor jeugdigen en jongvolwassenen. Begeleid kamer wonen is inclusief verblijf op locatie van de aanbieder, dan wel een door de aanbieder te organiseren locatie dichterbij de eigen context. De ondersteuning is erop gericht om zelfstandig te worden op sociaal, maatschappelijk en praktisch gebied. De aanbieder helpt de inwoner om zijn of haar vaardigheden maximaal te ontwikkelen, zodat de inwoner zich weet te redden op verschillende leefgebieden. De inwoner is leerbaar en de ondersteuning is eindig. Het einddoel is altijd zelfstandig wonen.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner heeft veilige en toereikende huisvesting. Dat wil zeggen een (huur)contract en zelfstandige huisvesting.

Z2 Financiën op orde

Ambulante begeleiding van de inwoner(s) ingeval de financiële situatie niet op orde is. Er is bijvoorbeeld sprake van schuldenproblematiek, onvoldoende inkomsten en/of spontaan of ongepast uitgavenpatroon.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan op het domein financiën zoals vermeld in de ZRM.

  • Het verwerven van inkomen maakt geen onderdeel uit van dit resultaat.

  • Bewindvoering en mentorschap maken geen onderdeel uit van dit resultaat (zowel een bewindvoerder als een zorgmentor worden aangesteld door de rechtbank)

  • Subresultaat c moet altijd in overleg met de GKB, waarbij de taken duidelijk worden verdeeld.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner is financieel zelfredzaam en kan het geld goed beheren.

Z3 Omgang met instanties op orde

Dit betreft ambulante begeleiding van inwoners ingeval er sprake is van een onvoldoende beeld welke instanties er zijn, wat je er mee moet doen en hoe ze te benaderen.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan op het domein omgang met instanties zoals vermeld in de ZRM.

  • De begeleiding is voor inwoners waarvoor ondersteuning door bijvoorbeeld een mantelzorger of het netwerk niet voldoende of niet aanwezig is.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner weet voldoende van welke instanties waarvoor ze zijn en hoe ze te benaderen. De inwoner heeft daar geen hulp bij nodig.

Z4 Activiteiten dagelijks leven op orde

Dit betreft ambulante begeleiding van inwoners ingeval er sprake is van onvoldoende mogelijkheden om de dagelijkse activiteiten in het leven zelfstandig te organiseren. Voor de zelfredzaamheid zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:

  • In en uit bed komen

  • Aan- en uitkleden

  • Bewegen

Lopen

  • Gaan zitten en weer opstaan

  • Lichamelijk hygiëne

  • Toiletbezoek

  • Eten/drinken

  • Medicijnen innemen

  • Ontspanning

  • Sociaal contact

Randvoorwaarden

  • De begeleiding is voor inwoners waarvoor ondersteuning door bijvoorbeeld een mantelzorger of het netwerk niet voldoende of niet aanwezig is.

  • Dit resultaat sluit aan bij ‘activiteiten dagelijks leven’ in de ZRM.

  • Voor jeugdigen tot 18 jaar valt onder dit resultaat tevens ondersteuning op het gebied van persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet.

  • Voor volwassenen valt persoonlijke verzorging en verpleging onder de Zorgverzekeringswet.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner heeft voldoende regelvermogen, besluitvaardigheid en initiatief om zelfregie en dagstructuur te ontwikkelen en te behouden.

M1 Arbeidsmatige dagbesteding

Arbeidsmatige dagbesteding betreft ondersteuning van de inwoner in groepsverband op locatie overdag. Het betreft activiteiten met een zelfstandig karakter waarbij het vaak zal gaan om het tot stand brengen van een product of dienst, of het verrichten van vrijwilligerswerk in de buurt van de leefomgeving van de inwoner of bij een maatschappelijke instelling of vrijwilligersorganisatie. De activiteiten zijn afgestemd op de mogelijkheden en interesse van de inwoner om daarmee werkervaring op te doen.

Arbeidsmatige dagbesteding is bedoeld om structuur te geven aan de dag en als dat mogelijk is, de mogelijkheden om te werken of vrijwilligerswerk te verrichten te vergroten door vaardigheden aan te leren.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij ‘dagbesteding’ in de ZRM.

  • Dit resultaat kan in aanvulling op het onderwijs worden ingezet voor jeugdigen.

  • Arbeidsmatige dagbesteding vindt in beginsel plaats op locatie van de aanbieder. Er is geen sprake van loonvormende arbeid.

  • Trajecten op grond van de Participatiewet zijn voorliggend op dit resultaatgebied.

  • Indien arbeidsmatige dagbesteding wordt vormgegeven door met ondersteuning vrijwilligerswerk te verrichten, dan mag dit vrijwilligerswerk buiten de locatie van aanbieder plaatsvinden.

  • Indien arbeidsmatige dagbesteding wordt vormgegeven door met ondersteuning vrijwilligerswerk te verrichten, dan mag er geen sprake zijn van verdringing van betaalde arbeid.

  • Begeleiding op de groep en dagelijkse verzorging van inwoner op locatie van de dagbesteding wordt geacht onderdeel uit te maken van dit resultaat.

  • Dit resultaat kan aangevuld worden met een ander resultaatgebied in het geval dat er individuele begeleiding ingezet moet worden tijdens de arbeidsmatige dagbesteding.

  • Er is sprake van arbeidsmatige dagbesteding op het moment dat werken bij een werkgever of het verrichten van vrijwilligerswerk binnen het toekomstperspectief van de inwoner binnen enkele jaren mogelijk lijkt.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner is in staat om regulier werk (met ondersteuning) te verrichten.

M2 Educatieve dagbesteding

Educatieve dagbesteding betreft ondersteuning van de inwoner in groepsverband op locatie overdag. Educatieve dagbesteding is bedoeld om de talenten en vaardigheden van de inwoner te ontwikkelen die gericht zijn op het maken van de stap naar arbeidsmatige dagbesteding, maatschappelijke participatie of opleiding. De inwoner is vanwege beperkingen (nog) niet in staat om onderwijs te volgen (ontheven van de leerplicht) of eventueel zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten. Hiermee wordt structuur gegeven aan de dag en als dat mogelijk is de mogelijkheden om te werken te vergroten.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij ‘dagbesteding’ in de ZRM.

  • Jeugdige of jongvolwassene moet leerbaar zijn.

  • De stap naar arbeidsmatige dagbesteding, maatschappelijke participatie of opleiding is binnen afzienbare tijd te maken.

  • Dit resultaat kan uitsluitend onderwijs vervangend worden ingezet voor jeugdigen indien er geen andere ondersteuning voor de jeugdige mogelijk blijkt te zijn.

  • De jeugdige tot 18 jaar moet (tijdelijk) ontheven zijn van de leerplicht (tot 16 jaar) of kwalificatieplicht (16 tot 18 jaar).

  • Dit resultaat kan voor jeugdigen of jongvolwassen inwoners slechts tijdelijk worden ingezet als opmaat naar arbeidsmatige dagbesteding.

  • Dit resultaat kan voor jeugdigen of jongvolwassen inwoners slechts tijdelijk ingezet worden als opmaat naar een reguliere (beroeps)opleiding en dient niet als vervanging van een reguliere (beroeps)opleiding.

  • Dit resultaat kan voor jeugdigen of jongvolwassen inwoners slechts tijdelijk ingezet worden als opmaat naar het zelfstandig verrichten van vrijwilligerswerk.

  • Indien educatieve dagbesteding wordt vormgegeven door met ondersteuning vrijwilligerswerk te verrichten, dan mag er geen sprake zijn van verdringing van betaalde arbeid.

  • Kosten van een reguliere (beroeps)opleiding maken geen onderdeel uit van dit resultaatgebied.

  • Trajecten op grond van de Participatiewet zijn voorliggend op dit resultaatgebied.

  • Begeleiding op de groep en dagelijkse verzorging van inwoner op locatie van de dagbesteding wordt geacht onderdeel uit te maken van dit resultaat.

  • Dit resultaat kan aangevuld worden met een ander resultaatgebied in het geval dat er individuele begeleiding ingezet moet worden tijdens de educatieve dagbesteding.

  • Voor de kinderdagcentra wordt M2 gecombineerd met G1 behandeling op interventieniveau 6. Indien noodzakelijk is stapeling met G3 behandeling op interventieniveau 6 mogelijk.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner is in staat om zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten of een opleiding te volgen.

M3 Dagbesteding

Dagbesteding betreft ondersteuning van de inwoner in groepsverband op locatie overdag. Belevingsgerichte activiteiten op een eenvoudig niveau met extra aandacht voor sfeer, geborgenheid, veiligheid, ritme en regelmaat.

Dagbesteding kan ook een vorm van ondersteuning zijn richting zelfredzaamheid waarbij de inwoner op de locatie vaardigheden oefent om te communiceren met betrokkenen in zijn leefomgeving.

Er is sprake van het ontbreken van structuur en/of het hebben van de behoefte aan het invullen van een dagritme. De inwoner kan door bijvoorbeeld een handicap, leeftijd of ziekte of een combinatie van problematiek (nog) niet participeren, werken of naar school gaan. Bovendien is dit resultaat gericht op het ontlasten van de thuissituatie.

Randvoorwaarden

  • Het gaat bij dit resultaat om ondersteuning van de jeugdige bij een zinvolle invulling van de dag, de zogenaamde dagbesteding. Dit resultaat is bijvoorbeeld ingericht voor jeugdigen die op woensdagmiddag en/of in het weekend gebruik maken van de opvang bij bijvoorbeeld een zorgboerderij.

  • Het gaat bij dit resultaat om het bieden van daginvulling in een veilige en adequate omgeving die bij de beperking of problematiek van de inwoner past.

  • Dit resultaat sluit aan bij ‘dagbesteding’ en/of ‘maatschappelijke participatie’ in de ZRM.

  • Begeleiding op de groep en dagelijkse verzorging van inwoner op locatie van de dagbesteding wordt geacht onderdeel uit te maken van dit resultaat.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner heeft een zinvolle invulling van de dag.

M4 Sociaal netwerk/Logeren

(Ambulante) begeleiding van de inwoners ingeval het sociaal netwerk niet op orde is. Er is geen of weinig steun van familie en vrienden, er zijn nauwelijks contacten buiten de deur. De inwoner trekt zich passief of actief terug.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘sociaal netwerk’ in de ZRM.

  • De begeleiding richt zich niet uitsluitend op het individu maar ook op de andere leden van het systeem waar het individu deel van uitmaakt.

  • Voorwaarden subresultaat d (logeren), interventieniveau 8:

    • de kosten van individuele begeleiding, dagbesteding/begeleiding groep en dagelijkse verzorging worden geacht onderdeel uit te maken van dit resultaat

    • de bekostiging vindt plaats per etmaal. Er kunnen meerdere etmalen per maand worden toegekend.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

Er is een gezond sociaal netwerk en inwoner ondervindt steun van dit sociaal netwerk.

M5 Maatschappelijke participatie

Ambulante begeleiding van de inwoner ingeval de inwoner niet of nauwelijks participeert in de maatschappij. Er is ofwel gebrek aan motivatie, ofwel gebrek aan sociale vaardigheden om deel te nemen aan de maatschappij.

Randvoorwaarden

  • De begeleiding is voor inwoners waarvoor ondersteuning door bijvoorbeeld een mantelzorger of het netwerk niet voldoende is.

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘maatschappelijke participatie’ in de ZRM.

  • Indien maatschappelijke participatie wordt vormgegeven door met ondersteuning vrijwilligerswerk te verrichten, dan mag er geen sprake zijn van verdringing van betaalde arbeid.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De inwoner participeert actief in de maatschappij.

G1 Gezondheid (begeleiding)

Dit resultaat gaat over het geestelijk welbevinden van de inwoner. De begeleiding is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de inwoner en de inwoner leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren.

Randvoorwaarden

  • De begeleiding kan worden ingezet naast behandeling indien dit noodzakelijk is voor de behandeling.

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘geestelijke gezondheid’ in de ZRM.

  • Interventieniveau 7: inzet van G1 op interventieniveau 7 is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

    • dit resultaatgebied kan alleen worden ingezet als geen van de andere resultaatgebieden volstaat;

    • het gaat om individuele begeleiding;

    • dit resultaatgebied kan alleen gestapeld worden met M1, M2, M3 en in uitzonderlijke gevallen met G1 behandeling of G3;

    • er is zeer intensieve ambulante begeleiding voor de inwoner noodzakelijk, omdat er bijvoorbeeld sprake is van een van de onderstaande redenen:

      • er is sprake van multiproblematiek bij de inwoner, waarbij de inwoner de problematiek niet erkent of overziet en/of zijn omgeving niet kan bijdragen aan de ondersteuning;

      • de problematiek van de inwoner is zodanig dat de ondersteuning moeilijk planbaar is, waardoor de begeleider meerdere keren in de week aanwezig dient te zijn;

      • de inwoner is niet in staat om zijn hulpvraag te formuleren, maar kan door de ondersteuning deze vaardigheid ontwikkelen en zo ook thuis blijven wonen;

      • de begeleiding maakt het mogelijk voor ouderen om langer thuis te blijven wonen;

      • er is sprake van afschalen van zorg uit de zorgverzekeringswet, zoals behandeling of uit beschermd wonen Wmo, waarbij intensieve begeleiding belangrijk is om het zelfstandig wonen te laten slagen.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De symptomen van de problematiek hebben beperkte invloed op het dagelijks functioneren en het functioneren bij diverse activiteiten. Er zijn niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.

G1 Gezondheid (behandeling alleen voor jeugdigen)

Dit resultaat gaat over het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. De jeugdige kan ten behoeve van de behandeling voor korte of langere tijd intramuraal worden opgenomen.

Randvoorwaarden

• Dit resultaatgebied kent twee vormen:

- behandeling regulier;

- behandeling kort intensief.

  • Behandeling kort intensief is gepositioneerd onder interventieniveau 4 en duurt maximaal 3 maanden. Er vindt gemiddeld ten minste 1 gesprek per week plaats. Een evaluatiegesprek na afloop van de kort intensieve behandeling (na afloop van de 3 maanden) wordt geacht onderdeel uit te maken van de kort intensieve behandeling.

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘geestelijke gezondheid’ in de ZRM.

  • De behandeling richt zich niet uitsluitend op de jeugdige. Ook de andere leden van het systeem worden betrokken bij de behandeling.

  • Onderdeel van de subresultaten a en b is dat de ouders in staat zijn om zelfstandig of met ondersteuning met de problematiek van de jeugdige om te gaan en hem te ondersteunen.

  • Subresultaat c heeft betrekking op de veiligheid van de jeugdige. Veiligheid is altijd een aandachtspunt en loopt dwars door alle interventies heen. Onder veiligheid verstaan we de inkoop van een aantal voorzieningen die betrekking hebben op veiligheid, namelijk: Veilig Thuis, de Jeugdreclassering en de Jeugdbescherming, Spoed4Jeugd en crisisopvang. Deze taken worden in heel Drenthe met twaalf gemeenten gezamenlijk gecontracteerd.

  • Daghulp: het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling sluiten zoveel als mogelijk op elkaar aan.

  • Voorwaarden Verblijf met bed:

    • er is sprake van een intensieve verstoring in het psychiatrische ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), ernstige beperking in de sociale redzaamheid en/of ernstige gedragsproblemen waardoor er een noodzaak is tot (crisis-)opname om de zorg te kunnen leveren. Permanente begeleiding is noodzakelijk;

    • dit resultaatgebied omvat mede de dagelijkse verzorging van de jeugdige, zoals het bieden van een slaapplaats en voeding en de dagelijkse opvoeding en begeleiding bij onderwijs en vrijetijdsbesteding. Ook het specifiek opvoeden gelet op de problematiek maakt onderdeel uit van dit resultaatgebied;

    • behandeling is altijd een onderdeel van dit resultaatgebied. Er dient sprake te zijn van een behandelperspectief;

    • er is sprake van een evidence based behandelmethodiek;

    • de behandeling is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin om daar binnen zijn/haar mogelijkheden succesvol op te groeien. Verblijf in de 24-uurs behandelgroep is daarom tijdelijk en vaak onderdeel van een traject.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De symptomen van de problematiek zijn afwezig of zeldzaam of de symptomen van de problematiek hebben beperkte invloed op het dagelijks functioneren en het functioneren bij diverse activiteiten. Er zijn niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.

G1 Gezondheid Medicatiecontrole (alleen voor jeugdigen)

Dit resultaat gaat over het geestelijk welbevinden van de jeugdige. De behandeling is gericht op het stabiel houden van de mentale toestand van de jeugdige en de jeugdige leert om te gaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘geestelijke gezondheid’ in de ZRM.

  • Dit resultaat betreft laagfrequente controle van het gebruik van medicatie voor een psychische beperking van de jeugdige.

  • Dit resultaatgebied wordt uitsluitend ingezet indien de behandeling is afgerond. In andere gevallen maakt de medicatiecontrole onderdeel uit van het resultaatgebied dat bij het behandeltraject hoort.

  • Dit resultaatgebied wordt toegekend voor de duur van één jaar.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De symptomen van de problematiek zijn afwezig of zeldzaam of de symptomen van de problematiek hebben beperkte invloed op het dagelijks functioneren en het functioneren bij diverse activiteiten. Er zijn niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.

G2 Verslaving ( begeleiding)

De begeleiding is gericht op het stabiel houden van de verslavingsproblematiek in brede zin. De inwoner leert omgaan met zijn beperkingen in het dagelijks functioneren. Het betreft de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen daarvan. Doelstelling is afbouw van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.

Randvoorwaarden

• Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘verslaving’ in de ZRM.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

Er is geen sprake van middelengebruik dan wel middelenmisbruik.

G2 Verslaving (behandeling alleen voor jeugdigen)

Bij jeugdigen betreft het behandeling van verslavingsproblematiek in brede zin. Het betreft de afhankelijkheid van middelen en het kunnen omgaan met de eventuele gevolgen daarvan. Doelstelling is afbouw van de afhankelijkheid en het zo goed mogelijk functioneren in de maatschappij.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘verslaving’ in de ZRM.

  • De behandeling richt zich niet uitsluitend op de jeugdige. Ook de andere leden van het systeem worden betrokken bij de behandeling.

  • Onderdeel van de subresultaten a en b is dat de ouders in staat zijn om zelfstandig of met ondersteuning met de problematiek van de jeugdige om te gaan en hem te ondersteunen.

  • Subresultaat c heeft betrekking op de veiligheid van de jeugdige. Veiligheid is altijd een aandachtspunt en loopt dwars door alle interventies heen. Onder veiligheid verstaan we de inkoop van een aantal voorzieningen die betrekking hebben op veiligheid, namelijk: Veilig Thuis, de Jeugdreclassering en de Jeugdbescherming, Spoed4Jeugd en crisisopvang. Deze taken zijn in Drenthe gezamenlijk gecontracteerd.

  • Daghulp: Het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling sluiten zoveel als mogelijk op elkaar aan.

  • De inkoop van ‘Verblijf met bed’ maakt geen onderdeel uit van dit resultaat. De contractering vindt bovenregionaal plaats.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

Er is geen sprake van middelengebruik dan wel middelenmisbruik.

G3 Gezond opgroeien/opvoeden (voor jeugdigen)

Dit resultaatgebied heeft betrekking op de ondersteuning van zowel de ouders als de jeugdige. Het gaat om (ambulante) behandeling of begeleiding van de jeugdige en/of de ouders als er behoefte is aan opvoedingsondersteuning van de ouders of behandeling/begeleiding van de jeugdige met gedragsproblematiek.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘opvoedingsstress’ en/of ‘huiselijke relaties’ in de ZRM.

  • De ondersteuning richt zich niet uitsluitend op het kind, maar ook op de andere leden van het systeem waar het kind deel van uitmaakt. Als er sprake is van meerdere kinderen in het gezin met gedragsproblematiek dan kan het resultaat per kind worden toegekend.

  • Er wordt bij voorkeur gewerkt met evidence based methodieken.

  • De gemeente kiest ervoor om ook ouders te ondersteunen bij opvoedvraagstukken, indien er voor de jeugdige niet direct een toekenning voor een individuele voorziening is. Een toekenning voor de ouders op grond van de Wmo is niet noodzakelijk.

  • De inkoop van ‘Pleegzorg’ maakt geen onderdeel uit van dit aanbestedingsdocument. Dit onderdeel wordt in Drenthe met twaalf gemeenten gezamenlijk gecontracteerd.

  • Daghulp: het dagprogramma betreft een integraal aanbod, gebaseerd op een multidisciplinair behandelplan. Onderwijs en behandeling worden zoveel als mogelijk op elkaar afgestemd. Aan de gezinssituatie wordt intensieve ambulante hulpverlening geboden, waarbij het doel is het gezin beter toe te rusten om een antwoord te geven op het specifieke gedrag van het kind.

  • Voorwaarden Verblijf met bed:

    • Er kunnen meerdere redenen zijn waarom Verblijf met bed aan de orde is.

      • Er kan sprake zijn van complexe en meervoudige problemen van jeugdigen die maken dat intensievere ondersteuning nodig is dan thuis of in een pleeggezin geboden kan worden, en waarvoor de begeleiding zoals begeleid kamerwonen (Z1c) die kent onvoldoende is. Hiervoor kan het gezinshuis worden ingezet.

      • Of het kan zinvol zijn om de jeugdige of jongvolwassene tijdelijk uit zijn context te halen en elders te laten verblijven (time out). Dit tijdelijke verblijf kan ook in het buitenland zijn en is in tegenstelling tot de rest van dit hoofdresultaat ook in te zetten voor jongvolwassenen.

    • Dit resultaatgebied omvat mede de dagelijkse verzorging van de jeugdige dan wel jongvolwassene, zoals het bieden van een slaapplaats en voeding en de dagelijkse opvoeding en begeleiding bij onderwijs en vrijetijdsbesteding. Ook het specifiek opvoeden gelet op de problematiek maakt onderdeel uit van dit resultaatgebied.

    • Het verblijf is gericht op herstel van het gewone leven, bij voorkeur terugkeer van de jeugdige in het gezin of jongvolwassene naar zelfstandig leven om daar binnen zijn/haar mogelijkheden succesvol op te groeien. Verblijf in de 24-uurs setting is daarom tijdelijk en vaak onderdeel van een traject.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

Er is slechts sprake van alledaagse herkenbare opvoedingsvragen die gaan over enkelvoudige en praktische problemen. De ouders kunnen de situatie goed aan. Jeugdige verblijft in een positief en veilig opvoedklimaat.

G4 Dyslexie

Dit resultaatgebied heeft betrekking op diagnosestelling en behandeling van dyslexie. De behandeling is gericht op het vergroten van leesvaardigheid, het opheffen of verminderen van de beperking, het omgaan met de beperking en het voorkomen van nadelige gevolgen ervan.

Randvoorwaarden

  • Dit resultaat sluit aan bij het domein ‘geestelijke gezondheid’ in de ZRM.

  • Slechts indien sprake is van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) kan er sprake zijn van behandeling van dyslexie.

  • Randvoorwaarden twaalf Drentse gemeenten:

    • Vanaf 1 januari 2017 zal de dyslexiezorg worden gecontracteerd op basis van een vaste trajectprijs voor zowel diagnostiek als behandeling. De kaders voor dyslexiezorg en de bijbehorende trajectprijzen zijn voor de beide Drentse regio’s gelijk. De voorwaarden en zorgroute zoals die voor de dyslexiezorg golden in de contractperiode 2015-2016 zijn ook van toepassing voor de nieuwe contractperiode vanaf 2017. Dit is verwoord in het document ‘Dyslexiezorg in Drenthe’ versie mei 2016. De raamovereenkomst voor dyslexie zal worden aangegaan voor het jaar 2017 met de mogelijkheid tot eenzijdige verlenging voor het jaar 2018.

    • Aanbieders die inschrijven op de bouwsteen dyslexie dienen naast de in het aanbestedingsdocument genoemde kwaliteitseisen, lid te zijn van de kwaliteitsinstituten KD of NRD of de samenvoeging hiervan.

    • Dyslexiezorg is in Drenthe beschikbaar voor kinderen tot en met 13 jaar.

    • Dyslexiezorg in Drenthe is vormgegeven conform het geldende protocol ‘Dyslexie Diagnostiek & Behandeling versie 2.0’ uit 2013.

    • De diagnose valt binnen interventieniveau 4.

    • De behandeling EED valt binnen interventieniveau 5.

    • Voortraject: basisscholen in Drenthe dragen zorg voor de begeleiding en ondersteuning van leerlingen met lees- en spellingsproblemen. Zij doen dit vanuit de protocollen leesproblemen en dyslexie (masterplan Dyslexie) en geven dit vorm volgens het onderwijscontinuüm waarbij begeleiding van kinderen met leesproblemen op 4 zorgniveaus wordt uitgevoerd.

    • Verwijzing en diagnose: mocht naar aanleiding van de uitgevoerde protocollen (testresultaten) blijken dat de problematiek zodanig is dat inzet op zorgniveau 3 niet meer toereikend is, dan heeft de school of het schoolbestuur (afhankelijk van de keuze die schoolbesturen maken) de mogelijkheid om, in overleg met ouders, de leerling aan te melden voor gespecialiseerd zorgaanbod om een diagnose uit te voeren gericht op het vaststellen van EED.

    • Diagnose en behandeling: mocht er na de diagnose gestart worden met een behandeling dan vindt er tijdens de behandeling afstemming plaats tussen behandelaar en school, zodat ondersteuning en begeleiding vanuit school afgestemd kan worden op de behandeling. Wanneer na de diagnose blijkt dat er geen sprake is van EED vindt er eveneens een terugkoppeling plaats richting de school waarbij gekeken wordt welke andere ondersteuning, begeleiding mogelijk vanuit school gewenst is. In beide gevallen gebeurt dit uiteraard in afstemming met ouders.

    • Transformatie: gemeenten, samenwerkingsverbanden passend onderwijs en een afvaardiging van zorgaanbieders zijn in 2015 gezamenlijk gestart met een transformatieproces dyslexiezorg. Wij verwachten van aanbieders die zich inschrijven op de bouwsteen dyslexiezorg een positieve houding ten opzichte van het transformatieproces rond dyslexiezorg in Drenthe. Een belangrijk onderdeel van dit transformatieproces is het opstellen van een startfoto dyslexiezorg in Drenthe. Aanbieders die inschrijven op de bouwsteen dyslexiezorg verplichten zich om, al dan niet via de kwaliteitsinstituten, informatie aan te leveren voor het actualiseren van deze startfoto.

Resultaat bij volledige zelfredzaamheid (ZRM)

De jeugdige is in staat om zelfstandig met zijn beperkingen vanwege dyslexie in het dagelijks functioneren om te gaan.

Artikel 3.Interventieniveau’s

Naast de hoofd- en subresultaten gebruiken gemeenten interventieniveaus om de intensiteit van de ondersteuning aan te duiden. De interventieniveaus maken het mogelijk om het op- en afschalen van ondersteuning te kunnen monitoren.

Niveau 1-3

De toegang is in de uitvoering verantwoordelijk voor informatie, advies, preventie en vrij toegankelijke lichte vormen van ondersteuning.

Niveau 4 ambulant, generalistisch

Jeugd: Ondersteuningsvraag gericht op een mild enkelvoudig probleem/ondersteuning op het gebied van de ontwikkeling of opvoeding van jeugdige

Wmo: Ondersteuningsvraag van een (jong) volwassen inwoner gericht op een mild enkelvoudig probleem in een leefgebied

Het betreft enkelvoudige problematiek of laagfrequente ondersteuning

Niveau 5 ambulant, specialistisch

Jeugd: Ondersteuningsvraag gericht op een ernstig enkelvoudig probleem of meervoudige problematiek op het gebied van de ontwikkeling of opvoeding van jeugdige

Wmo: Ondersteuningsvraag van een (jong) volwassen inwoner gericht op een ernstig enkelvoudig probleem in een leefgebied of gericht op meerdere leefgebieden of meervoudige problematiek

Niveau 6 ambulant, intensief specialistisch

Jeugd: Ondersteuningsvraag gericht op complexe meervoudige problematiek op het gebied van de ontwikkeling of opvoeding van jeugdige, waarbij de verschillende probleemgebieden door elkaar heen lopen en elkaar beïnvloeden (diffuus beeld)

Wmo: Ondersteuningsvraag van een (jong) volwassen inwoner gericht op complexe meervoudige problematiek, waarbij de problematiek op de verschillende leefgebieden door elkaar heen lopen en elkaar beïnvloeden (diffuus beeld)

De complexiteit vloeit voort uit een combinatie van onderstaande factoren:

  • er is sprake van meervoudige problematiek op verschillende leefgebieden die elkaar negatief beïnvloeden;

  • de problematiek is diffuus;

  • de inwoner is niet in staat of bereid om de ondersteuningsvraag te formuleren (onwil dan wel onmacht);

  • de sociale omgeving/gezin is niet in staat of bereid om mee te werken.

De ondersteuning is kortdurend en gericht op het stabiliseren van de situatie.

Niveau 7 daghulp

Jeugd: Ondersteuningsvraag jeugdige gericht op dagbehandeling, dagdeelbehandeling, dagbegeleiding of dagbesteding

Wmo: Ondersteuningsvraag van een (jong) volwassen inwoner gericht op dagbesteding en dagbegeleiding, en de complexe meervoudige problematiek raakt het hele gezin.

De ondersteuning in de vorm van dagbesteding wordt hoofdzakelijk buitenshuis geboden gedurende een dag of dagdeel. De dagbegeleiding betreft intensieve ambulante begeleiding. Voor de voorwaarden zie G1 Gezondheid begeleiding.

Niveau 8 Verblijf met bed

Jeugd: Ondersteuningsvraag jeugdige gericht op (deeltijd) verblijf met bed in een residentiële voorziening, met of zonder behandeling of ondersteuningsvraag jeugdige gericht op pleegzorg.

Wmo: Ondersteuningsvraag van een (jong) volwassen inwoner gericht op (deeltijd) verblijf met bed binnen een 24-uurssetting met begeleiding en/of toezicht

De ondersteuning wordt buitenshuis geboden gedurende 24 uur per dag.

HOOFDSTUK 4 MAATWERK WMO EN JEUGD

Artikel 4. Maatwerk in de vorm van zorg in natura

Wanneer duidelijk is dat er een maatwerkvoorziening of individuele voorziening moet komen is het mogelijk om te kiezen voor een voorziening in natura (Zorg in Natura – ZIN). Daarmee wordt bedoeld dat het college aan de aanvrager een voorziening verstrekt, die de inwoner kant-en-klaar ontvangt of die het college rechtstreeks aan de leverancier van die voorziening betaalt. Bijvoorbeeld begeleiding geleverd door de door de gemeente gecontracteerde instelling, een scootmobiel of een rolstoel.

Met de voorziening die de inwoner in natura krijgt, wordt hij/zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren en/of gezond en veilig op te groeien. Een maatwerkvoorziening kan ook een passende bijdrage leveren ten aanzien van de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

Artikel 5. Maatwerk in de vorm van een persoonsgebonden budget

Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) als financieringsvorm van de maatwerkvoorziening. Het pgb is een bruikbaar instrument voor individueel maatwerk en keuzevrijheid: inwoners hebben hiermee directe zeggenschap over hun ondersteuning. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of ondersteuning en - waar het gaat om een hulpmiddel - het onderhoud, de reparaties en de verzekering.

Bekwaamheid van de aanvrager

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college blijkens de wet of hij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

De inwoner moet in staat zijn een contract aan te gaan, moet een zorgverlener kunnen kiezen die aan de zorgvraag kan voldoen, deze kunnen aansturen en moet de administratie met betrekking tot de verleende zorg kunnen bijhouden. Het gaat hierbij overigens niet om het kunnen beheren van het budget zelf. Dat gebeurt door de SVB. Als de inwoner 4 of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, is hij als werkgever aan te merken met de daarbij behorende verplichtingen. Deze werkgevers taken moeten ook uitgevoerd kunnen worden. Kan de cliënt de genoemde taken niet zelf uitvoeren, dan kan hij zich ook laten bijstaan door iemand uit zijn sociaal netwerk, of door bijvoorbeeld zijn vertegenwoordiger (bewindvoerder, mentor of curator). Aan een eventuele derde wordt ook de eis gesteld dat hij in staat is om de taken die bij het Pgb behoren te kunnen uitvoeren. Het is niet toegestaan dat de zorgaanbieder het Pgb beheert. Dit kan leiden tot ongewenste belangenverstrengeling. Er kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie dat de wettelijk vertegenwoordiger ook de ondersteuning uitvoert.

Degene aan wie het Pgb is toegekend, blijft verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de cliënt en niet van de derde die het Pgb beheert.

Bij het onderzoek betrekt het college of er overwegende bezwaren zijn, of er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De volgende situaties kunnen van invloed zijn op het besluit om al dan niet een pgb toe te kennen:

  • de inwoner is handelingsonbekwaam;

  • de inwoner heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • er is sprake van schuldenproblematiek;

  • er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

  • er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn die van invloed kunnen zijn op de beslissing om al dan niet een pgb toe te kennen, bijvoorbeeld de mogelijke inzet vanuit de naaste omgeving.

In de genoemde situaties kan er aanleiding zijn een pgb niet toe te kennen. Om een aanvraag af te wijzen vanwege dergelijke overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn ter motivering van het besluit.

Motivering pgb

Als een inwoner een pgb wenst voor het te behalen resultaat dan moet hij dit motiveren. Voor Jeugd betekent dit dat de inwoner aan moet geven waarom ZIN niet passend is. Daarnaast moet de inwoner aangeven hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingericht (kwaliteit) en van wie hij de ondersteuning wil inkopen (professionals of mensen uit eigen netwerk)

Motivering

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Door de motiveringseis wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over de invulling van zijn ondersteuningsvraag en deze te concretiseren.

Kwaliteit

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college of de maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en inwonergericht worden verstrekt. Daarbij wordt tevens beoordeeld of de maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Wie de ondersteuning biedt

De inwoner kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een professioneel tarief en een ‘sociaal netwerk-tarief’. De bedragen genoemd in het financieel besluit vloeien voort uit de verordening.

Professioneel tarief

Iemand komt in aanmerking voor het professioneel tarief als hij/zij voldoet aan de professionaliteitsvereisten passend bij de zorgvraag en ook beroepsmatig die hulp verleend. Registratie als zorgverlener is alleen van belang als die specifieke registratie noodzakelijk is om de specifieke zorg te verlenen.

Sociaal netwerk-tarief (eigen netwerk/naasten)

Tot ondersteuning uit het sociaal netwerk behoren:

1. de familie in de 1e en 2e graad, en voorts

2. de rest van de familie en de vrienden, met wie een overeenkomst tot opdracht is gesloten of die als werknemer in dienst is, en die niet voldoen aan de professionaliteitsvereisten en niet beroepsmatig jeugdhulp verleend.

Pgb voor hulpmiddel

Bij een aanvraag om een pgb voor een hulpmiddel kan worden volstaan met de beantwoording van de vragen:

• waarom de inwoner een pgb wil (motivering, doel);

• hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en inwonergericht wordt ingericht.

Diagnostiek

Een aantal zaken lenen zich minder voor pgb. Zo is eenvoudige diagnostiek een hulpmiddel in te zetten door de Toegang om de aard van de ondersteuning te kunnen beoordelen.

Dyslexie

Voor dyslexie volgen we de zorgroute zoals die is vastgelegd in het document Dyslexiezorg in Drenthe, “De zorgroute naar dyslexiezorg in de regio Drenthe” (februari 2015) en de herziening (7 oktober 2015). Hierover zijn afspraken gemaakt met de samenwerkingsverbanden. Het verstrekken van een pgb voor dyslexie past minder goed binnen deze afspraken.

Behandeling en verblijf in instelling

Voor alle vormen van behandeling en verblijf in instelling (G1, G3 en Z1) is de inzet van een geregistreerde professional nodig. Dit houdt in dat in beginsel voor deze vormen van hulp geen pgb sociaal netwerk wordt verstrekt.

Zie hiervoor de bijlage met alle tarieven in de resultatenmatrix.

Hoogte van pgb

  • wordt mede bepaald aan de hand van een door de inwoner aangegeven motivering over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en omvat mede een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • bedraagt voor een hulpmiddel en een woningaanpassing, na marktconsultatie, maximaal de kostprijs van de in de situatie van de hulpvrager goedkoopst compenserende voorziening;

  • bedraagt voor diensten uitgevoerd door professionals 90% van het zorg in natura tarief

  • bedraagt voor diensten uit het sociale netwerk € 20,00 per uur

  • bedraagt voor huishoudelijke ondersteuning door het sociale netwerk € 12,80 per uur

Uit het pgb wordt niet betaald:

  • a.

    Bemiddelingskosten;

  • b.

    Administratieve kosten;

  • c.

    Vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering;

  • d.

    Feestdagenuitkering;

  • e.

    Reiskosten.

Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via een zorgovereenkomst en declaraties of facturen aan de SVB weten welk(e)/hoeveel uren hulp(middelen) zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de hulpverlener / de leverancier. De niet-bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode (kalenderjaar) teruggestort naar de gemeente

Eenmalige pgb’s voor een hulpmiddel hoeven niet te worden overgemaakt naar de SVB, maar kan na indiening van de factuur aan de inwoner worden uitbetaald. Een eenmalige pgb voor een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

Weigeringsgronden schulddienstverlening

Een inwoner kan een maatwerkvoorziening in het kader van schulddienstverlening geweigerd worden als:

  • de inwoner onvoldoende inzage geeft in diens financiële situatie;

  • de inwoner geen aantoonbare motivatie heeft om tot oplossing van schulden te komen;

  • de inkomsten en uitgaven van inwoner niet in balans zijn;

  • er sprake is van fraudevorderingen jonger dan vijf jaar op inwoner door een bestuursorgaan;

  • een eerder traject schuldregeling (minnelijk en/of wettelijk) voortijdig door inwoner is afgebroken, minder dan 1 jaar voor nieuwe aanvraag door inwoner (recidive);

  • een eerder traject schuldregeling (minnelijk en/of wettelijk) door inwoner succesvol is doorlopen, minder dan 2 jaar voor nieuwe aanvraag (recidive).

  • De inwoner een ondernemer is die aanspraak kan doen op het Bijstandsbesluit Zelfstandigen.

Artikel 6. Beschikking

6.1 Inhoud beschikking

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2017 is geregeld wat in ieder geval in de beschikking moet staan. Daarnaast wordt in de beschikking verder vermeld dat de inwoner wijzigingen in zijn of haar omstandigheden aan het college moet melden. Het besluit moet zijn gebaseerd op een zorgvuldige motivering die de inwoner inzicht geeft in de beslissing van het college. In de onderzoeksfase hebben burgemeester en wethouders zicht gekregen op de aard en omvang van de behoefte aan ondersteuning door middel van een maatwerkvoorziening. Op basis van het verslag van het onderzoek zal het college tot zijn beslissing inzake de aard en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorziening kunnen komen.

6.2 Beschikking Schulddienstverlening

Binnen de maatwerkvoorziening voor schulddienstverlening geldt voor het product Budgetbeheer dat een beschikking voor maximaal 18 maanden afgegeven wordt, met de mogelijkheid tot verlenging met nogmaals maximaal 18 maanden.

6.3 Einde beschikking

Een toekenning eindigt wanneer de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken. In de volgende situaties komt eveneens een einde aan het recht op een voorziening:

  • de inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • de situatie van de inwoner is veranderd en het college stelt vast dat de verstrekte voorziening niet meer voldoet.

Een verandering van de situatie dient, zoals hiervoor aangegeven, door de inwoner te worden doorgegeven aan de gemeente. Het college zal dan een besluit nemen over de beëindiging (of wijziging) van de toekenning.

6.4 Beëindigingsgronden beschikking schulddienstverlening

Een toekenning maatwerkvoorziening schulddienstverlening kan – naast de bepaling in 6.2 – beëindigd worden als:

  • een inwoner zijn beschikbare aflossingscapaciteit niet wil gebruiken voor de aflossing van de schulden;

  • een inwoner gedurende de looptijd van de maatwerkvoorziening schulddienstverlening nieuwe schulden aangaat;

  • na de beschikking blijkt dat op basis van onjuiste gegevens door inwoners de maatwerkvoorziening schulddienstverlening is toegewezen, terwijl indien deze informatie ten tijde van het onderzoek bekend zou zijn geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Artikel 7. Bijdrage in de kosten

Bij gebruikmaking van een maatwerkvoorziening (in natura of PGB) is de inwoner een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 2.1.4 lid 1 sub b van de wet Wmo en artikel 10 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld”.

De bijdrage van de hulpvrager voor de maatwerkvoorzieningen begeleiding, dagbesteding en logeren bedraagt € 17,50 per voorziening per bijdrageperiode. Voor educatieve en arbeidsmatige dagbesteding is geen eigen bijdrage verschuldigd. Voor overige voorzieningen geldt een inkomensafhankelijke bijdrage.

Cliëntondersteuning

Voor cliëntondersteuning, verzorgd door MEE, en ondersteuning door de vertrouwenspersoon vraagt de gemeente geen eigen bijdrage. Cliëntondersteuning is gratis en toegankelijk voor iedereen.

Bijdragen voor een algemene voorziening worden door de inwoner rechtstreeks aan de leverancier van het product en/of de ondersteuning voldaan.

Procedure van inning eigen bijdrage

  • De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK.

  • Het CAK stelt de eigen bijdrage vast.

  • Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de inwoner.

  • Het CAK stuurt de factuur, waarop de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, naar de inwoner.

  • Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

Artikel 8. Vrijstelling bijdrage in de kosten

8.1 De eigen bijdrage is niet verschuldigd:

  • a.

    als de hulpvrager of de echtgenoot van de hulpvrager een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 3.3.2.1 of 3.3.2.2 van het Besluit langdurige zorg verschuldigd is;

  • b.

    indien de hulpvrager of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

  • c.

    voor een rolstoel;

  • d.

    voor een inwoner die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing;

Artikel 9. Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening dan wel krachtens een aan de verordening voorafgaande verordening een bouwkundige woonvoorziening heeft ontvangen dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het college kan de eigenaar/bewoner de verplichting opleggen om een deel van de investering aan de woning terug te betalen. De investering aan de woning door de gemeente wordt in 10 jaar afgeschreven. Het gaat alleen om het terugbetalen van het bedrag dat de gemeente in de verbouwing heeft geïnvesteerd. De reeds betaalde eigen bijdrage wordt van het terug te betalen bedrag afgetrokken.

Het bedrag dat na verkoop van de woning moet worden terugbetaald bedraagt voor het:

  • Eerste jaar 60% van de investering;

  • Tweede jaar 50% van de investering;

  • Derde jaar 40% van de investering;

  • Vierde jaar 30% van de investering;

  • Vijfde jaar 20% van de investering;

  • Zesde jaar 10% van de investering;

  • Zevende jaar 10% van de investering;

  • Achtste jaar 10% van de investering;

  • Negende jaar 10% van de investering;

  • Tiende jaar 10% van de investering;

  • Elfde jaar 0% van de investering.

Artikel 10. Huishoudelijke hulp

De hulp bij het huishouden is een maatwerkvoorziening onder de Wmo. Deze voorziening wordt geïndiceerd in uren. Voor vaststelling van de indicaties hanteren we naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep vooralsnog als uitgangspunt het CIZ protocol (onafhankelijk). Hier kan echter wel gemotiveerd van worden afgeweken.

Artikel 11. Regeling tegemoetkoming meerkosten

Deze regeling is bedoeld om chronisch zieken en gehandicapten tegemoet te komen in de extra kosten die hun ziekte en/of beperking met zich meebrengt. Vooral inwoners met een laag inkomen en een laag vermogen worden financieel getroffen door het wegvallen van de regelingen chronisch zieken, ouderen en gehandicapten, de Wtcg en de CER. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake moet zijn van aannemelijke meerkosten en dat, wanneer nodig, er maatwerk geleverd wordt.

Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor de regeling tegemoetkoming meerkosten moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • er is sprake van een chronisch ziekte en/of een beperking;

  • de betrokkene is 18 jaar of ouder en inwoner van Noordenveld;

  • de draagkracht is onvoldoende om de betreffende meerkosten zelf te kunnen betalen (dit houdt in dat het inkomen niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm die voor de inwoner geldt);

  • het (gezamenlijk) vermogen mag de geldende vermogensgrenzen zoals bedoeld in de Participatiewet niet overschrijden;

  • er is sprake van aannemelijke meerkosten. Deze kosten worden als aannemelijk beschouwd als de inwoner beschikt over:

    • een Wmo-voorziening, of;

    • een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar de klasse van 80 – 100%, of;

    • een geldige indicatie heeft o.g.v. de Wlz van 12 maanden of langer;

  • er voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening;

  • de tegemoetkoming is bedoeld voor het jaar waarin deze wordt aangevraagd. Een tegemoetkoming kan niet met terugwerkende kracht verstrekt worden;

  • de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgelegd in het financieel besluit en kan jaarlijks worden aangepast.

Deze regeling geldt ook voor ouders met een ten laste komend kind.

Artikel 12. Waardering mantelzorgers

Voor de waardering van mantelzorgers is jaarlijks een budget per hulpvrager beschikbaar. De hoogte van het bedrag is te vinden in het financieel besluit.

Om te beoordelen of er sprake is van mantelzorg, wordt de definitie van mantelzorg zoals verwoord in de Wmo 2015, gebruikt. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de waardering zijn:

  • de hulpvrager doet aanvraag bij de gemeente;

  • de hulpvrager woont in de gemeente Noordenveld;

  • de hulp wordt verleend op basis van een sociale relatie;

  • de waardering geldt voor het kalenderjaar waarin deze wordt aangevraagd;

  • de waardering wordt één keer per kalenderjaar toegekend aan de hulpvrager;

  • het moet gaan om mantelzorg die langdurig ( > 3 maanden ) en intensief (> 8 uur per week) gegeven wordt.

HOOFDSTUK 5. Privacy

Om de taak vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet 2015 goed uit te kunnen voeren, werkt de gemeente samen met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere betrokken partijen op het gebied van de jeugdzorg, onderwijs, preventieve gezondheidszorg, welzijn, wonen en werk en inkomen. Om tot een goede afweging te komen rondom de nodige ondersteuning, moet het College de beschikking hebben over verschillende persoonsgegevens.

Hulpverlening in het sociaal domein draait om vertrouwen, en de gemeente moet dat vertrouwen verdienen. Daarbij hoort terughoudendheid in het vragen van persoonsgegevens. Soms is het noodzakelijk om wel persoonsgegevens te vragen. Bijvoorbeeld om verschillende vormen van ondersteuning optimaal op elkaar af te stemmen, of wanneer de veiligheid van betrokkenen of van de omgeving in het geding is. De gemeente heeft ook als taak om misbruik of onrechtmatig gebruik van voorzieningen te voorkomen en mag daarvoor ook persoonsgegevens vragen. Vanuit de wet mág de gemeente in deze gevallen informatie verwerken, maar het moet wel zorgvuldig gebeuren.

Uitgangspunt moet zijn dat gemeenten, en professionals die gemeentelijke taken uitvoeren, de betreffende inwoner zoveel mogelijk betrekken wanneer zij zijn of haar persoonsgegevens verwerken. Dat kan bijvoorbeeld door transparant met de burger te communiceren over hoe er met zijn persoonsgegevens wordt omgegaan en hem actief te wijzen op zijn rechten. Als professionals met elkaar overleggen over een zaak, dan is het goed als de betrokken persoon of het gezin daarbij zelf aanwezig kan zijn. Transparantie is niet hetzelfde als het vooraf vragen van toestemming aan de inwoner om gegevens te verwerken. Een toestemmingsverklaring vooraf is onvoldoende, omdat de burger dan geen controle meer heeft over de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens. Het is wel verplicht om actief toestemming te vragen wanneer bijzondere persoonsgegevens zoals medische gegevens worden verwerkt. In alle andere gevallen moet worden gewerkt vanuit het transparantiebeginsel. Hierbij hebben we aandacht voor ”nice to know” en “need to know” en daar waar de veiligheid geen vraagstuk is het uitgangspunt “Less is more”: alleen persoonsgegevens verwerken en uitwisselen als het niet anders kan, en dan gemotiveerd en transparant.

De bevoegdheden die het College heeft om gegevens te verwerken en te verstrekken in het kader van de uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet 2015 worden in dit hoofdstuk nader beschreven.

Artikel 13. Verwerken van gegevens

Verwerken van persoonsgegevens

De vereisten die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn in de Wmo 2015 en Jeugdwet 2015 geborgd. De bevoegdheden van het College om persoonsgegevens te verwerken en te verstrekken staan in hoofdstuk 5 van de wettekst Wmo 2015 en hoofdstuk 7 Jeugdwet. Het College moet bij de gegevensverwerking transparant zijn over het proces richting de betrokken inwoner. Het moet voor de inwoner duidelijk zijn door wie en welke gegevens met welk doel verwerkt worden.

Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van betrokkene, voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken met betrekking tot de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het College is ook bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten, voor zover het noodzakelijk is om te bepalen welke hulp zij de betrokken inwoner kunnen bieden.

Het College is tevens bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van mantelzorgers en anderen uit het sociale netwerk, die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp die personen aan de betrokken inwoner bieden of kunnen bieden.

Noodzakelijke gegevens

Voor het verwerken van gegevens, is de invulling van het begrip noodzakelijk cruciaal. Afhankelijk van de situatie, moet het College over bepaalde gegevens beschikken en moeten deze verwerkt worden. Het College moet altijd in staat zijn te kunnen redeneren waarom gegevens worden verwerkt en vastgelegd: waarom dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

Voorbeeld

Een buurvrouw doet regelmatig boodschappen voor de inwoner die voor ondersteuning contact zoekt met de toegang. Het is niet noodzakelijk dat het College persoonsgegevens van deze buurvrouw vastlegt. Dat een buurvrouw regelmatig boodschappen doet, is dan voldoende (zogenaamde dat-informatie).

Verwerken van gegevens andere gemeentelijke taken

Als het College persoonsgegevens - die het College ten behoeve van de uitvoering van taken vanuit de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening heeft verkregen - wil verwerken voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, dan mag dat enkel als deze inwoner zijn of haar ondubbelzinnige toestemming (expliciete schriftelijke toestemming) heeft verleend. Hierbij moet het College aan kunnen geven waarom het noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet om deze gegevens te verwerken.

Verwerken van gegevens derden

Het College heeft ook, na uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner, de bevoegdheid om gegevens te verwerken die verkregen zijn van een zorgverzekeraar of een zorg-/ ondersteuningsaanbieder en die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Ook hierbij is de invulling van het begrip noodzakelijk weer cruciaal.

Voorbeeld

Vanuit de Wmo 2015 heeft het College de plicht om de problematiek van de betrokken inwoner in het sociale domein in onderlinge samenhang in kaart te brengen en te bevorderen dat de dienstverlening zo goed mogelijk op elkaar is afgestemd. Problemen op grond van de Participatiewet (werkloosheid) kunnen bijvoorbeeld samenhangen met participatieproblemen in het kader van de Wmo 2015 (problemen bij de zelfredzaamheid en participatie) de Jeugdwet. Daarnaast kan het ook van belang zijn om de zorg die deze inwoner op grond van de Zorgverzekeringswet ontvangt, af te stemmen op de ondersteuning die hij of zij in aansluiting of in aanvulling daarop nodig heeft vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Omdat deze gegevens oorspronkelijk voor een ander doel zijn verwerkt, kan het College deze gegevens enkel verwerken voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet als de inwoner zijn of haar toestemming heeft gegeven.

Artikel 14. Verstrekken gegevens

Bevoegdheid verstrekken persoonsgegevens Wmo 2015 en de Jeugdwet.

De wettekst Wmo 2015 geeft zorg- en ondersteuningsaanbieders, het CAK, de SVB en toezichthouders ook bevoegdheden om gegevens te verwerken zodat deze organisaties hun (wettelijke) taken kunnen uitvoeren. Het College is bevoegd om persoonsgegevens te verstrekken aan deze organisaties, voor zover het gaat om gegevens die het College heeft verkregen in het kader van een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het College mag alleen die informatie verstrekken die de ontvangende organisatie nodig heeft die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de taak.

Voorbeeld

Het is mogelijk een ondersteuningsaanbieder die gegevens te verstrekken, die deze aanbieder nodig heeft om een inwoner de maatwerkvoorziening te leveren waarvoor een toekenning is ontvangen zoals bijvoorbeeld een hulpmiddelen, woningaanpassingen of een andere dienst. Voor het CAK zal het gaan om die gegevens, die noodzakelijk zijn om de inkomensafhankelijke bijdrage vast te stellen.

Gegevens verstrekken aan zorgverzekeraars

Het College mag gegevens aan zorgverzekeraars verstrekken na toestemming van de betrokken inwoner. Het gaat dan om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken in de Zorgverzekeringswet die aan de zorgverzekeraar zijn opgedragen. Hiermee wordt de zorgverlening van de zorgverzekeraar en de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet goed op elkaar afgestemd.

Rechten en plichten inwoner in het kader van gegevensverstrekking Wmo 2015 en de Jeugdwet.

De inwoner heeft ook rechten in het kader van de verwerking en verstrekking van zijn persoonsgegevens: het recht om inzage te verkrijgen in de gegevens van deze inwoner waarover het College beschikt.

Het verwerken en verstrekken van gegevens is in bepaalde gevallen - zoals hierboven beschreven - afhankelijk gesteld van de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner. De inwoner heeft ook de mogelijkheid om deze toestemming te weigeren. Een gevolg van de weigering zal zijn dat het College niet in staat is te komen tot een integraal aanbod voor de ondersteuning. De voorziening in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet zal niet of minder goed afgestemd zijn op andere voorzieningen die de betrokken inwoner eventueel ontvangt. Als het College - als gevolg van het niet verlenen van uitdrukkelijke toestemming - niet kan vaststellen of er reden is om de betrokken inwoner met een maatschappelijke voorziening te ondersteunen, dan kan het College negatief besluit nemen over de aanvraag. De betrokken inwoner wordt met de mogelijkheid om al dan niet toestemming te verlenen, zelf in staat gesteld een afweging te maken of hij of zij de gegevensverwerking en verstrekking in verhouding vindt staan tot de benodigde ondersteuning.

Het College meldt aan de inwoner die een melding doet bij de toegang dat de gemeente - indien noodzakelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet - gegevens ophaalt, verstrekt en verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet conform de regel- en wetgeving die van toepassing is. Na een melding volgt het onderzoek (hoofdstuk 1) dus de inwoner moet direct bij de melding geïnformeerd worden en toestemming geven.

Huiselijk geweld en kindermishandeling

Het College draagt in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet ook zorg voor de organisatie van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis Drenthe - VTD). VTD heeft op grond van de wet rechten en plichten om gegevens te verwerken en te verstrekken.

Derden, waaronder leden van de toegang, die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken, kunnen aan het VTD inlichtingen verschaffen. Deze inlichtingen kunnen worden verschaft op verzoek van het VTD of uit eigen beweging van één van de leden van de toegang. Hiervoor is geen toestemming vereist van de inwoner die het betreft en het kan - indien nodig - met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Dit is het zogenoemde ‘meldrecht’. Bij de uitoefening van dit recht heeft de professional - het lid van de toegang - beoordelingsvrijheid. Het recht om te zwijgen en het recht van spreken zal moeten worden afgewogen, waarbij de professional deze afweging moet kunnen verantwoorden.

Verwijsindex

In Paragraaf 7.1 van de Jeugdwet zijn de bepalingen betreffende de verwijsindex risicojongeren (VIR) opgenomen. Hier zijn ook enkele bepalingen opgenomen ten behoeve van een gezinsfunctionaliteit, die het mogelijk maakt dat hulpverleners van elkaars betrokkenheid bij andere jeugdigen binnen eenzelfde gezin op de hoogte worden gesteld.

HOOFDSTUK 6. KLACHTEN

Artikel 15. Klachtenregeling

In hoofdstuk 9 van de Awb is geregeld hoe de overheid, dus ook de gemeente, met klachten om moet gaan.

Het klachtrecht is bestemd voor klachten over gedragingen van bestuurders en ambtenaren.

Een klacht indienen kan als de hulpvrager vindt dat er niet serieus naar hem/haar geluisterd wordt of dat hij/zij aan het lijntje gehouden wordt. Ook als men van mening is verkeerd of helemaal niet geïnformeerd te zijn, kan dit bijvoorbeeld een reden zijn om een klacht in te dienen.

In de regel zal de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 3.2 e.v. Wmo en artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Als een hulpvrager een klacht in willen dienen over gedragingen van medewerkers van organisaties die onderdeel uit maken van de toegang, dan dient de klachtenregeling van de betreffende organisatie te worden gevolgd.

Als de hulpvrager een klacht in willen dienen over gedragingen van gemeenteambtenaren dan wordt de klachtenregeling van de gemeente gevolgd.

https://www.gemeentenoordenveld.nl/bestuur_en_organisatie/service,_inspraak_en_klachten/klachtenregeling

Het indienen van een klacht

Een klacht moet schriftelijk ingediend worden bij het bestuursorgaan waarop de klacht betrekking heeft. Het spreekt vanzelf dat naam en adres van de klager vermeld worden, want anonieme klachten kunnen niet in behandeling genomen worden. In de brief moet een zo duidelijk mogelijke omschrijving staan van wat er gebeurd is. Ook moet er in staan welke ambtenaar of bestuurder het betreft, waar en wanneer het is gebeurd en waarom bezwaar gemaakt wordt tegen de gedraging.

Vindt de hulpvrager het moeilijk om de klacht op papier te zetten, dan kan cliëntondersteuning of de vertrouwenspersoon ze daarbij helpen. Wanneer de brief is ontvangen, krijgt de indiener daarvan een schriftelijke bevestiging. In deze bevestiging staat ook hoe de klacht behandeld zal worden.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Indexering

Bij deze uitvoeringsregels hoort een financieel besluit. De daarin opgenomen bedragen kunnen jaarlijks door het college worden geïndexeerd.

Artikel 17. Intrekking oude beleidsregels en nadere regels

De uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018 vervangen uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2017.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

De uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018 treden in werking op 1 juni 2018. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018 “.

Ondertekening

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018

1 INLEIDING

2 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

2.1 Maximale tarieven voor professionals

2.2 Maximale tarieven voor mensen uit eigen netwerk

3 WAARDERING MANTELZORG

4 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

5 SLOTBEPALINGEN

5.1 Inwerkingtreding

5.2 Citeertitel

Bijlage

Inkoopmodel Noord-Midden Drenthe tarieven percelen 1 en 2

1Inleiding

In aansluiting op de Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2017 worden in dit Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2017 de normen en bedragen weergegeven.

2. Persoonsgebonden budget

2.1 Maximale tarieven voor diensten door professionals

90% van het zorg in natura tarief 2018 (zie voor de zorg in natura tarieven het inkoopmodel regio Noord/Midden Drenthe tarieven percelen 1 en 2 welke als bijlage aan dit document is toegevoegd)

2.2 Maximale tarieven voor diensten door mensen uit eigen netwerk

Voor mensen uit het eigen netwerk (niet-professionals) wordt een maximaal tarief van € 20 per uur aangehouden. De vermenigvuldigingsfactoren voor Dagbesteding en Logeren zijn dezelfde als bij de maximale tarieven voor professionals in 2016.

Product

Tarief

Berekening

Begeleiding

€ 20,00 per uur

Standaard

Dagbesteding

€ 26,20 per dagdeel

€ 20,00 x 1,31

Logeren

€ 56,40 per etmaal

€ 20,00 x 2,82

Huishoudelijke hulp

€ 12,80 per uur

€ 20,00 x 0,64

3Waardering mantelzorg

De hoogte van het budget voor de waardering van mantelzorgers bedraagt per hulpvrager

€ 200,00 per kalenderjaar.

4Tegemoetkoming meerkosten

De tegemoetkoming meerkosten bedraagt voor 2018 € 300,00 per persoon per kalenderjaar. De inkomensgrens die geldt is 110% van de bijstandsnorm. De regeling tegemoetkoming meerkosten wordt uitgevoerd door de ISD Noordenkwartier.

5Slotbepalingen

5.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2018.

5.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Noordenveld 2018.