Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021)

Geldend van 22-12-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021)

De raad van de gemeente Noordwijk;

gelezen het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2020;

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021.

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Definities

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:2

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4

Artikel 2:5

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Artikel 2:7

Artikel 2:8

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijken

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 (Omgevings-) vergunning voor voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats

Artikel 2:11 (Omgevings-) vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 (Omgevings-) vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

Artikel 2:13

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19

Artikel 2:20

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Definities

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:25a Evenementenmelding

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Afdeling 4. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34

Artikel 2:34a Definities

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definities

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38 Definities

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt, kermisterrein en dergelijke

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Verbod oplaten ballonnen

Artikel 2:55

Artikel 2:56

Artikel 2:57 Honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definities

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

Afdeling 10. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definities

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers

Artikel 2:73b Verbod carbid-schieten

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten en dergelijke

Artikel 2:74c Handel in lachgas

Artikel 2:74d Gebruik van lachgas

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Artikel 2:80 Sluiting overlast gevende voor het publiek openstaande gebouwen

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:82

Afdeling 13. Strand, zee en duin

Artikel 2:83 Definities

Artikel 2:84 Activiteiten en voorwerpen op het strand

Artikel 2:85 Geen glas op het strand

Artikel 2:86 Varen en beoefenen watersport

Artikel 2:87 Naaktrecreatie op het strand, in de duinen en in zee

Artikel 2:88 Paarden op het strand

Artikel 2:89 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening

Artikel 2:90 Hulpdiensten en werkverkeer

Artikel 2:91 Zweeftoestel

Artikel 2:92 Verlichten van het strand en de zee

Artikel 2:93 Verbod gebruik metaaldetectoren

Artikel 2:94 Noordvoort

HOOFDSTUK 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene Bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

Artikel 3:2 Definities

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven (en maximering aantal seksinrichtingen)

Artikel 3:6 Aanvraag

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

Artikel 3:13 Adverteren

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

Artikel 4:4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a Mosquito

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:12

Artikel 4:12a Herplant

Artikel 4:12b Illegale kap; herplantplicht; instandhoudingsplicht

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

Artikel 4:14

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definities

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Grote voertuigen

Artikel 5:9 Uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Verbod op sampling

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

Artikel 5:26

Artikel 5:27

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 7. Crossterreinen, gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Afdeling 8. Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen

Afdeling 9. Asverstrooiing

Artikel 5:35 Definitie

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Afdeling 10 Overnachten

Artikel 5:38 Overnachten op openbare plaatsen

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Artikel 6:7 Citeertitel

BIJLAGE: SPECIFIEKE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities*

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: de gebieden binnen de bebouwde komgrenzen zoals vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening Gemeente Noordwijk;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn waaronder begrepen de zee tot 1 kilometer uit de kustlijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • -

    strand: de zone tussen de duinvoet en de gemiddelde laagwaterlijn met inbegrip van de daarop aanwezige voor het publiek toegankelijke gebouwen en terrassen inclusief de op- en afritten;

  • -

    weg(en): hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn*

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing indien het een aanvraag om een omgevingsvergunning betreft zoals bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:3

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen*

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het redelijkerwijze te verwachten aantal aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden*

  • 1. De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu;

    • e.

      de verkeersveiligheid.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. De burgemeester kan een vergunning weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is en daardoor de openbare orde of veiligheid in gedrang kan komen.

HOOFDSTUK 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden om, wanneer een voorval, gebeurtenis of samenscholing als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, tezamen met anderen zich in die richting te begeven als daarbij voorwerpen worden meegevoerd, die plegen te worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt bij wanordelijkheden, zoals een ketting, knuppel, helm of bivakmuts.

  • 4. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4

(Vervallen)

Artikel 2:5

(Vervallen)

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7

(Vervallen)

Artikel 2:8

(Vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijken*

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 (Omgevings-) vergunning voor voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats*

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan door het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven die openbare plaats.

  • 2. De vergunning wordt door het daartoe bevoegde gezag verleend als omgevingsvergunning als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      voorwerpen die worden geplaatst in het kader van evenementen waarvoor vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:25;

    • b.

      strandbedden, strandstoelen, windschermen en parasols in het kader van tijdelijke verhuur hiervan aan badgasten, voor zover geplaatst door of namens degene die op grond van een huurovereenkomst gerechtigd is tot het op het betreffende deel van het strand plaatsen van de bedoelde voorwerpen;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • d.

      inzamelmiddelen voor afvalstoffen voor zover de wijze van plaatsing daarvan is geregeld in de Afvalstoffenverordening;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op de volgende voorwerpen, mits wordt voldaan aan de krachtens het vijfde lid gestelde algemene regels:

    • a.

      voorwerpen of stoffen die, incidenteel, na zonsopgang op een openbare plaats niet zijnde een rijbaan of betaald parkeerplaats worden geplaatst en diezelfde dag voor zonsondergang weer zijn verwijderd;

    • b.

      een op het strand geplaatste tafel, bank, kist of paal dan wel een op het strand geplaatst windscherm of strandtentje;

    • c.

      de door of namens de gemeente geplaatste aanplakborden of digitale panelen in het kader van verkiezingen van publiekrechtelijke organen;

    • d.

      bouwwerken ten behoeve van infrastructuur of openbare voorziening zoals bedoeld in artikel 2 lid 18 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);

    • e.

      borden in het kader van een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit;

    • f.

      bouwsteigers waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend, bijvoorbeeld steigers ten behoeve van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden, voor zover niet langer aanwezig dan 14 dagen;

    • g.

      een puinbak of container met inbegrip van de daarin opgeslagen roerende goederen mits niet langer aanwezig dan 14 dagen;

    • h.

      vlaggen, wimpels, vlaggenmasten en spandoeken;

    • i.

      kerstbomen, geplaatst en aanwezig in de periode 1 december tot en met 30 december;

    • j.

      nader door het college aan te wijzen voorwerpen.

  • 5. Het college stelt algemene regels vast betreffende de wijze van plaatsing van de categorieën voorwerpen, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 7. In dit artikel wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings-) vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg*

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die in opdracht van de wegbeheerder worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening Zuid-Holland, de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur Noordwijk.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg*

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning tevens worden geweigerd:

    • a.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • b.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • c.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland of de provinciale wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:13

(Vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes*

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      na sluitingstijd van de winkel terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf met uitzondering van de daartoe ingerichte winkelwagentjesstalling.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. Het in het eerste lid aanhef en onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp*

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op een zodanige wijze dat het uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd waardoor voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1˚ of 3˚ van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en duingebieden

  • 1. Het is verboden in bossen en duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚ van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19

(Vervallen)

Artikel 2:20

(Vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Gereserveerd)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Definities*

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie, een kofferbakmarkt of andere markt niet zijnde een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

    • c.

      een optocht op de weg niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 3. In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan: een eendaags evenement waarbij,

    • a.

      de activiteiten, inclusief opbouw en afbouw, plaatsvinden tussen 09.00 en 23.00 uur;

    • b.

      in de buitenlucht of tijdelijk geplaatste tent geen muziek ten gehore wordt gebracht na 22.00 uur;

    • c.

      de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, een (brom)fietspad of een parkeerplaats danwel anderszins een belemmering vormen voor de vrije doorgang van het verkeer en de hulpdiensten; en

    • d.

      de toegang van gebouwen en terrassen van derden door de activiteiten niet wordt belemmerd.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning*

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De vergunningsplicht als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en het spelen van een spel als bedoeld in artikel 2:38a (speelgelegenheid);

    • b.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • c.

      een wedstrijd op de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. De vergunningsplicht als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 (straatartiest),

    • b.

      bioscoop- en theatervoorstellingen, voor zover plaatsvindend binnen een bioscoop of theater,

    • c.

      sportwedstrijden voor zover plaatsvindend binnen de grenzen van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en niet zijnde vechtsportwedstrijden of –gala’s,

    • d.

      het in een kerkgebouw geven van een concert, muziekvoorstelling, theatervoorstelling, tentoonstelling of lezing,

    • e.

      elke verrichting van vermaak als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering voor zover deze plaatsvindt in een gebouw behorende tot een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer,

  • voor zover daarbij, naar het oordeel van de burgemeester, in redelijkheid mag worden verwacht dat er daarbij niet voor verstoring van de openbare orde hoeft te worden gevreesd.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd als één of meer van de aanvragers of organisatoren:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is zoals bedoeld in de Drank- en Horecawet.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Evenementenmelding*

  • 1. Het verbod zoals opgenomen in artikel 2:25 lid 1 geldt niet voor een klein evenement, als:

    • a.

      de organisator ten minste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

    • b.

      de melding plaatsvindt door middel van het daartoe door de burgemeester vastgestelde formulier, waarbij het formulier duidelijk, volledig en waarheidsgetrouw is ingevuld en

    • c.

      wordt voldaan aan de door de burgemeester vastgestelde voorwaarden en voorschriften voor het houden van een klein evenement.

  • 2. De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, het milieu of de verkeersveiligheid in gevaar komt.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 4. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities*

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder openbare inrichting:

    • a.

      een hotel, restaurant, strandpaviljoen, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt plus;

    • b.

      een buiten de bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras.

  • 2. In deze afdeling wordt verstaan onder bezoekers: personen die in de openbare inrichting aanwezig zijn met uitzondering van: de exploitant, de beheerder, het personeel dat in de openbare inrichting werkzaam is tot een uur na sluitingstijd, de ambtenaren belast met opsporing van strafbare feiten en/of toezicht op de naleving van deze verordening en andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting*

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op openbare inrichtingen die op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling reeds geëxploiteerd worden en zich in of bij die inrichting in de zes maanden daaraan voorafgaand geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning weigeren als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. De burgemeester kan de vergunning voorts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    • a.

      winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      zorginstelling;

    • c.

      museum; of

    • d.

      bedrijfskantine of -restaurant.

  • 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd als één of meer van de beoogde exploitanten:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      de leeftijd van éénentwintig jaar nog niet heeft bereikt;

    • c.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is zoals bedoeld in de Drank- en Horecawet.

  • 6. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd*

  • 1. Het is verboden om een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. In afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod is het verboden om bezoekers toe te laten op een terras of daar te laten verblijven tussen 23.00 uur en 08.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan een algemene of een incidentele ontheffing verlenen van de in het eerste lid en tweede lid genoemde sluitingstijden.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen*

Het is verboden binnen de grenzen van een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van artikel 2:29 of op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    als bezoeker vanaf het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die zich bevinden buiten de grenzen van de inrichting.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34

(Vervallen)

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    horecabedrijf;

  • -

    horecalokaliteit;

  • -

    inrichting;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    slijtersbedrijf;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen*

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan onverminderd artikel 2:29 alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf twee uren voor aanvang en tot uiterlijk drie uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, met dien verstande dat geen alcoholhoudende drank mag worden verstrekt voor 12.00 uur.

  • 2. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven*

(Gereserveerd)

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden*

(Gereserveerd)

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven*

(Gereserveerd)

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’*

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie*

(Gereserveerd)

Artikel 2:37 Verschaffing gegevens nachtregister*

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of een daarop gebaseerde gemeentelijke verordening.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten*

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden*

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een toezichthoudend ambtenaar of opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet is bestemd voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken en grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het is verboden in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, bermen, grasperken of bloembakken schade toe te brengen aan een boom, een bloem- of heesterperk, gazon of berm, dan wel aldaar bloemen te plukken, takken te snoeien, verhardingen aan te brengen, afrastering of particuliere toebehoren te plaatsen.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

(Gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen*

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of overlast te veroorzaken;

    • c.

      te vechten.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik*

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerst lid bedoelde verbod.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang wordt versperd.

  • 2. Het is verboden een fiets of een bromfiets op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg te plaatsen, indien daardoor de doorgang over dat gedeelte wordt versperd.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt, kermisterrein en dergelijke*

Het is verboden op door het college of de burgemeester ter plaatse kenbaar gemaakte tijden en plaatsen een fiets of bromfiets te berijden of een fiets of een bromfiets aan de hand mee te voeren op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

Artikel 2:54 Verbod oplaten ballonnen*

  • 1. Het is verboden één of meerdere onbemenste ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of andere gassen lichter dan lucht, in de lucht te brengen op zodanige wijze dat richting en/of hoogte van de ballon niet door menselijk ingrijpen kan worden bepaald.

  • 2. Het verbod in dit artikel geldt niet voor zover daarin reeds is voorzien in de Wet luchtvaart.

Artikel 2:55

(Vervallen)

Artikel 2:56

(Vervallen)

Artikel 2:57 Honden*

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speel- of sportweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats en/of gedurende een door het college aangewezen periode indien de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op een openbare plaats als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidhond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden*

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4. De eigenaar of houder van een hond is verplicht om, wanneer hij zich met de hond op een openbare plaats begeeft te beschikken over een doeltreffend hulpmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder e, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in eerste lid genoemde verbod geldt niet indien:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein is voorzien van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61

(Vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

(Gereserveerd)

Artikel 2:63 Duiven

(Gereserveerd)

Artikel 2:64 Bijen*

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland.

  • 4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarbij er tussen de weg en het bijenvolk een aanvliegafscheiding is of wordt aangebracht van minimaal twee meter hoogte of het bijenvolk op daken met een hoogte van minimaal twee meter boven het maaiveld is geplaatst.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

(Gereserveerd)

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1°.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2°.

      van een verandering van de onder 1˚ bedoelde adressen;

    • 3°.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4°.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69

(Vervallen)

Artikel 2:70

(Vervallen)

Afdeling 10. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definities*

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit en wordt onder jaarwisseling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers*

  • 1. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder is het, buiten de periode zoals bedoeld in artikel 2:73, verboden vuurwerk af te steken tussen 23.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien de activiteit expliciet deel uitmaakt van een evenement waarvoor vergunning is verleend op grond van artikel 2:25.

Artikel 2:73b Verbod carbid-schieten*

  • 1. Ter voorkoming van geluidhinder en gevaar is het verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen, op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op een openbare plaats middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten en dergelijke*

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg, dan wel in afvalbakken achter te laten.

Artikel 2:74c Handel in lachgas*

Het is verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, lachgas (distikstof(mon)oxide, N2O) af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74d Gebruik van lachgas*

Het is verboden op een openbare plaats lachgas (distikstof(mon)oxide, N2O) te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen*

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van parkeerterreinen en parkeergarages.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven indien het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de krachtens in het eerste of tweede lid gestelde bevelen indien hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:80 Sluiting overlast gevende voor het publiek openstaande gebouwen*

  • 1. De burgemeester kan, indien dat naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een openbare inrichting of seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of perceelsgedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3. Eenieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of de ruimte waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is eenieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6. Op aanvraag van een belanghebbende kan:

    • a.

      een sluiting voor onbepaalde duur door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden;

    • b.

      een sluiting door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat*

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder(s): de natuurlijke persoon of personen die door de exploitant is of zijn aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden, bedrijfsmatige activiteiten of een combinatie daarvan aanwijzen waarvan in of rondom dat gebouw, dat gebied of ten gevolge van die bedrijfsmatige activiteit naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat dan wel aannemelijk is dat deze onder druk kan komen te staan.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen dat valt onder het aanwijzingsbesluit als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of een beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie van het bedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.

  • 5. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 6. De burgemeester vraagt de gegevens op die hij voor de beoordeling nodig acht. Daartoe worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden begrepen:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en, indien deze niet ook de beheerder is, van de beheerder(s);

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend en waarop de exploitant en, indien deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s) kunnen worden bereikt;

    • c.

      een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel voor de bedrijfsmatige activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant en, indien deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s);

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en, indien deze niet ook de beheerder is, de beheerder(s) gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      zich een situatie voordoet als bedoeld in het vierde lid; of

    • b.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat in of vanuit het bedrijf strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • e.

      er in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • f.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd of gewijzigd en niet voldaan is aan het bepaalde in het negende lid.

  • 8. Indien een bedrijf wordt uitgeoefend in strijd met het verbod, als bedoeld in het derde lid, of indien een situatie als bedoeld in het zevende lid zich voordoet, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9. De exploitant is verplicht binnen drie dagen na een verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens de burgemeester daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Indien mogelijk verleent de burgemeester een gewijzigde vergunning.

  • 10. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 11. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 12. Exploitanten die op het moment van inwerkingtreding van een aanwijzingsbesluit, als bedoeld in het tweede lid, onder de werking van dit besluit vallen, dienen binnen drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit te beschikken over de vergunning als bedoeld in het derde lid. Nieuwe exploitanten dienen eerst over een vergunning te beschikken voordat zij mogen starten met de exploitatie van hun bedrijf.

  • 13. Op de vergunning als bedoeld in het derde en negende lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:82

(Gereserveerd)

Afdeling 13. Strand, zee en duin

Artikel 2:83 Definitie*

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    barbecue: het in de open lucht grillen of opwarmen van etenswaren, ongeacht de wijze van verhitting en ongeacht de brandstof waarmee dat gebeurt;

  • -

    surfplank: een plank ten behoeve van windsurfen, golfsurfen, skimboarden, suppen (stand up paddle) of wakeboarden

  • -

    zweeftoestel: een luchtvaartuig, niet zijnde een TMG (Touring Motor Glider), zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht kan worden gehouden door aerodynamische reactiekrachten en waarvan de vrije vlucht niet afhankelijk is van een motor.

Artikel 2:84 Activiteiten en voorwerpen op het strand*

  • 1. In aanvulling op het in deze verordening onder artikel 2:10 ten aanzien van een openbare plaats gestelde, is het verboden:

    • a.

      op het strand een spel of activiteit te beoefenen indien daardoor hinder kan worden veroorzaakt;

    • b.

      op het strand met een motorvoertuig of bromfiets te rijden;

    • c.

      op het strand een sulky of een andere vorm van aanspanning te hebben of daarmee op het strand te rijden;

    • d.

      op het strand een zeilwagen te hebben of daarmee op het strand te rijden;

    • e.

      op het strand een motorvaartuig te hebben, (aan land) te brengen of daarmee zee te kiezen;

    • f.

      op het strand een surfplank te hebben of daarmee zee te kiezen;

    • g.

      op het strand een kitesurfboard te hebben of daarmee zee te kiezen;

    • h.

      op het strand een door middel van twee of meer lijnen bestuurbare vlieger, met inbegrip van een voor kitesurfing te gebruiken kite, op te laten;

    • i.

      op het strand, met uitzondering van het strand dat is gelegen binnen de grenzen van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, een barbecue te houden;

    • j.

      op het strand met een fiets te rijden.

  • 2. Het college kan gedeelten van het strand, de zee en de duinen aanwijzen waar de verboden als genoemd in het eerste lid niet van toepassing zijn.

  • 3. Het college kan activiteiten en voorwerpen aanwijzen waarop de verboden als genoemd in het eerste lid niet van toepassing zijn.

  • 4. Het college kan van de in het eerste lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5. De in het eerste lid onder a en b gestelde verboden gelden niet voor zover de bedoelde activiteiten deel uitmaken van een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 waarvoor op grond van artikel 2:25 vergunning is verleend.

  • 6. De bevoegdheden onder het tweede, derde en vierde lid gelden niet voor de in het eerste lid onder c en d gestelde verboden.

  • 7. Het in het eerste lid onder j gestelde verbod is niet van toepassing op het fietsen op het strand, voor zover daarbij wordt voldaan aan de krachtens het zevende lid gestelde algemene regels.

  • 8. Het college stelt algemene regels vast betreffende het fietsen op het strand zoals bedoeld in het eerste lid onder j.

Artikel 2:85 Geen glas op het strand*

  • 1. Het is verboden op het strand drank te verkopen in glazen of flessen van glas.

  • 2. Het is verboden op het strand in de uitoefening van handel drank te schenken in glazen drinkgerei van welke vorm of uitvoering dan ook.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor het verkopen en schenken van drank in glas binnen de grenzen van een openbare inrichting zoals bedoeld in artikel 2:27 of binnen een andere inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, en de bedoelde drank ter plaatse wordt genuttigd.

  • 4. Het is verboden het strand door onachtzaamheid of opzettelijk handelen te verontreinigen met glas in welke vorm of op welke wijze dan ook waardoor een onveilige situatie ontstaat voor overige strandgebruikers.

Artikel 2:86 Varen en beoefenen watersport*

Het is verboden op zee te varen, zich te laten voortbewegen door een vaartuig of enige (andere) vorm van watersport te beoefenen op een zodanige wijze dat daardoor gevaar of hinder voor anderen kan ontstaan.

Artikel 2:87 Naaktrecreatie op het strand, in de duinen en in zee*

  • 1. Het is verboden op het strand, in de duinen of in de zee naakt te recreëren of anderszins naakt op het strand, in de duinen of in de zee aanwezig te zijn.

  • 2. Het in het voorgaande lid gestelde verbod geldt niet op de volgende strand- en zeegedeelten:

    • a.

      het strand tussen de rijksstrandpalen 79.500 en 78.000 (zijnde globaal genomen het strand tussen afrit 22 en 500 m ten zuiden van de Duindamseslag) en het daarvoor gelegen gedeelte van de zee;

    • b.

      het strand tussen de rijksstrandpalen 74.000 en 73.000 en het daarvoor gelegen gedeelte van de zee.

Artikel 2:88 Paarden op het strand*

  • 1. Het is verboden zich met een rij- of trekdier op te houden op door het college aangewezen delen van het strand gedurende de bij die aanwijzing aangegeven periode.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de bedoelde activiteit deel uitmaakt van een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 en waarvoor op grond van artikel 2:25 vergunning is verleend.

Artikel 2:89 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening*

  • 1. Het is verboden op het strand de doorgang voor reddingwerkers, politie of hulpverleners te versperren. Aanwijzingen van daartoe bevoegde ambtenaren of reddingwerkers ter voorkoming of opheffing van een versperring moeten direct worden opgevolgd.

  • 2. Het is verboden de bereikbaarheid van de informatie- en EHBO-post op het strand onnodig te beperken.

  • 3. Het is verboden op enigerlei wijze de uitrukmogelijkheden en uitruksnelheid van politie, gemeente en hulpdiensten onnodig nadelig te beïnvloeden.

  • 4. Onverminderd het gestelde in lid 1, 2 en 3 moet te allen tijde een strook strand, evenwijdig aan, en gemeten vanaf, de waterlijn van 10 m breed worden vrijgehouden van voorwerpen en obstakels die de doorgang voor de hulpdiensten belemmeren.

Artikel 2:90 Hulpdiensten en werkverkeer*

De in de artikelen 2:84, 2:86, 2:88 en 2:94 opgenomen verboden gelden niet voor bestuurders van motorvoertuigen of vaartuigen dan wel berijders van paarden in dienst van de gemeente Noordwijk, de politie, de brandweer, de Noordwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, de geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten.

Artikel 2:91 Zweeftoestel*

  • 1. Het is verboden om te starten met een zweeftoestel op het strand en in de duinen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het starten op de KNVvL-vliegplaats bij de Langevelderslag.

Artikel 2:92 Verlichten van het strand en de zee*

  • 1. Het is verboden om het strand en de zee te verlichten.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de door of namens de gemeente aangebrachte openbare verlichting en voor het naar beneden, verticaal aanlichten van de loopruimte langs het strandpaviljoen binnen een afstand van maximaal 5 meter van het betreffende paviljoen.

Artikel 2:93 Verbod gebruik metaaldetectoren*

  • 1. Het is verboden in de duinen een metaaldetector of enig ander voorwerp dat kennelijk is bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens en munitie te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de politie, het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).

Artikel 2:94 Noordvoort*

  • 1. In aanvulling op het in deze verordening in de artikelen 2:10 en 2:84 ten aanzien van een openbare plaats en in artikel 5:33 ten aanzien van natuurgebieden gestelde, is het op het strand tussen rijksstrandpaal 73 en de gemeentegrens met Zandvoort, en op of in de parallel met dat strandgedeelte gelegen strook zee met een breedte van 20 m (zijnde de vooroever) verboden:

    • a.

      te recreëren anders dan lopend of staand;

    • b.

      te zwemmen;

    • c.

      te varen;

    • d.

      te graven;

    • e.

      met een voertuig harder te rijden dan stapvoets, dan wel de snelheid die strikt noodzakelijk is ter voorkoming van het in het zand vastlopen van het voertuig;

    • f.

      met een paard harder te gaan dan stapvoets;

    • g.

      activiteiten uit te voeren met metaaldetectieapparatuur;

    • h.

      mechanische strandreiniging uit te voeren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

HOOFDSTUK 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning Seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning*

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogte twaalf weken worden verlengd.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 4. De vergunning wordt verleend voor maximaal 3 jaar en kan ten hoogste tweemaal met 3 jaar worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen*

Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren anders dan op bedrijventerrein ’s Gravendam te Noordwijkerhout of bedrijventerrein Klei-Oost te Noordwijk.

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen*

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Er kan voor maximaal één seksinrichting vergunning worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan, kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • g.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

      • 4.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto artikel 8 en artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen of

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • i.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • j.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijk gesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

    • g.

      als het escortbedrijf wordt gevestigd in een woonruimte waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is verleend.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 eerste en tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met h;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

(Gereserveerd)

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

(Gereserveerd)

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang*

  • 1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 09.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3. Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 00.30 uur en 08.30 uur tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1. Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3. Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

Een werkruimte wordt bij aanvang van het huren voor ten minste vier aaneengesloten weken verhuurd.

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg seksuele handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities*

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 onder a van het Besluit;

  • c.

    geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

  • d.

    gevoelig gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Besluit;

  • e.

    gevoelig terrein: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Besluit;

  • f.

    houder van de inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • g.

    incidentele festiviteit: festiviteit zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 onder b van het Besluit;

  • h.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • i.

    HMRI-99: de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999, van het ministerie van VROM.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten*

  • 1. Als collectieve festiviteiten waarvoor de geluidnormen zoals opgenomen in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet gelden, worden de festiviteiten aangewezen die plaatsvinden op de volgende dagdelen:

    • -

      de zaterdag voor aswoensdag (carnaval);

    • -

      Koningsdag;

    • -

      Bevrijdingsdag (5 mei) en

    • -

      Oudejaarsdag,

  • aanvangende om 07.00 uur en uitlopende tot de daarop aansluitende ochtend tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 2. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college het dagdeel waarop die festiviteit zal plaatsvinden terstond aanwijzen als dagdeel zoals bedoeld in artikel 2.21 lid 1 van het Besluit.

  • 3. Gedurende de dagen en dagdelen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid mag het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende, binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende, festiviteit en gemeten op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan:

    • -

      op de gevel van een gevoelig gebouw, tussen 07.00 en 24.00 uur: 75 dB(A);

    • -

      op de gevel van een gevoelig gebouw, tussen 24.00 en 02.00 uur: 50 dB(A);

    • -

      in een in- of aanpandig gelegen geluidsgevoelige ruimte: 50 dB(A).

  • 4. Onverminderd het gestelde in lid 3 mag het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende festiviteit, gemeten in de meterstand “fast” en op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan 10 dB(A) boven de geldende norm voor het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau.

  • 5. Als binnen een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting geen woning of ander gevoelig gebouw aanwezig is, gelden de normen zoals in lid 3 en lid 4 zijn bepaald voor het geluidsniveau op de gevel, in plaats daarvan op 50 meter afstand van de grens van de inrichting.

  • 6. Metingen en berekeningen ter controle van de in deze afdeling genoemde geluidsniveaus vinden plaats overeenkomstig de HMRI-99, met dien verstande dat, in afwijking daarvan, bij toetsing aan de gestelde normen geen rekening wordt gehouden met een bedrijfsduurcorrectie of een correctie in verband met het tonale karakter van muziekgeluid.

  • 7. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet tijdens collectieve festiviteiten op de in het eerste lid bedoelde dagdelen.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten*

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 8 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, niet van toepassing zijn, mits en voor zover die festiviteiten worden gehouden tussen 07.00 en 24.00 uur en de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid is het aantal dagen waarop incidentele festiviteiten mogen worden georganiseerd voor de inrichtingen gelegen aan De Grent of gelegen op het strand, beperkt tot maximaal 3 per jaar.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde melding is gedaan wanneer het door of vanwege het college daartoe vastgestelde formulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is aangeleverd op de op dat formulier vermelde plaats.

  • 4. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond schriftelijk toestaat.

  • 5. Gedurende een incidentele activiteit zoals bedoeld in dit artikel mag het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende, binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende, festiviteit en gemeten op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan:

    • -

      op de gevel van een gevoelig gebouw, tussen 07.00 en 24.00 uur: 75 dB(A);

    • -

      in een in- of aanpandig gelegen geluidsgevoelige ruimte: 50 dB(A).

  • 6. Onverminderd het gestelde in lid 5 mag het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door het gebruik van instrumenten, apparatuur en installaties ten behoeve van de betreffende binnen de grenzen van de inrichting plaatsvindende festiviteit, gemeten in de meterstand “fast” en op 1,5 meter hoogte, niet hoger zijn dan 10 dB(A) boven de geldende norm voor het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau.

  • 7. Als binnen een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting geen woning of ander gevoelig gebouw aanwezig is, gelden de normen zoals in lid 5 en lid 6 zijn bepaald voor het geluidsniveau op de gevel, in plaats daarvan op 50 meter afstand van de grens van de inrichting.

  • 8. Metingen en berekeningen ter controle van de in deze afdeling genoemde geluidsniveaus vinden plaats overeenkomstig de HMRI-99, met dien verstande dat, in afwijking daarvan, bij toetsing aan de gestelde normen geen rekening wordt gehouden met een bedrijfsduurcorrectie of een correctie in verband met het tonale karakter van muziekgeluid.

  • 9. Het is een inrichting toegestaan om tijdens en ten behoeve van de viering van incidentele festiviteiten de verlichting van een buitensportterrein langer aan te houden dan bepaald in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit, mits de houder van inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(Gereserveerd)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder*

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op de geluidproductie tijdens een evenement waarvoor op grond van artikel 2.25 vergunning is verleend of een klein evenement waarvoor een melding is ingediend zoals bedoeld in artikel 2.25a.

  • 4. Het verbod is tevens niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de provinciale milieuverordening.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Mosquito

(Gereserveerd)

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities*

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Houtopstand: één of meer bomen, boomvormers, hakhout of andere houtachtige gewassen.

  • b.

    Vellen: kappen, rooien, verplanten, het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume, alle handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge hebben.

  • c.

    Dunning: vellen dat uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.

  • d.

    Knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud.

  • e.

    Percelen: grondgebied bestaande uit aaneengesloten voor-, achter- en zijtuinen bij woningen inclusief bebouwing, dat een zelfstandige eenheid vormt.

  • f.

    Boom effect analyse (Bea): rapportage waarin beschreven wordt wat het effect is van een werk of ingreep binnen de boombeschermingszone.

  • g.

    Beheerplan: document waarin voor een terrein of perceel wordt beschreven welke doelen worden nagestreefd voor de instandhouding, het herstel en/of de ontwikkeling van bos- en/of natuurwaarden.

Artikel: 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden*

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

    • g.

      de zeldzaamheidswaarde van de houtopstand;

    • h.

      ouderdom en levensverwachting van de houtopstand.

  • 3. Het onder lid 1 genoemde verbod tot vellen geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek van minder dan 63 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld behoudens houtopstanden die op grond van artikel 4:13 of artikel 4:14 zijn herplant;

    • b.

      houtopstand binnen de bebouwde kom met een stamomtrek van minder dan 110 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld die tot de door het college aangewezen snelgroeiende soorten behoren;

    • c.

      houtopstand op percelen kleiner dan 200 m²;

    • d.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • e.

      het periodiek snoeien, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel om een reeds aanwezige habitus in stand te houden;

    • f.

      dunning van gemeentelijke houtopstand of particuliere houtopstand dat is gebaseerd op een door het bevoegd gezag goedgekeurd en vastgesteld beheerplan;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12c;

    • h.

      een op natuurlijke wijze afgestorven houtopstand, mits de voorgenomen kap daarvan tenminste vier weken voorafgaand aan de voorgenomen kapdatum is gemeld aan het bevoegd gezag.

  • 4. Het onder lid 1 genoemde verbod tot vellen is niet van toepassing op commercieel geëxploiteerde houtopstanden waaronder wordt begrepen:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot.

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden.

    • c.

      fijnsparren of andere naaldbomen, niet ouder dan twintig jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bijzonder bestemde terreinen.

    • d.

      kweekgoed.

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bos- en natuur ondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de opstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan tien are, ofwel in geval van een rijbeplanting, gerekend over een totaal aantal rijen, niet meer bomen omvat dan twintig stuks.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 4:12

(Vervallen)

Artikel 4:12a Herplant*

  • 1. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. In geval van herplant als bedoeld in het eerste lid wordt tevens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Artikel 4:12b Illegale kap; herplantplicht; instandhoudingsplicht*

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen tot herplant of compensatie overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. De compensatie wordt vastgesteld door een erkend boomtaxateur, verhoogd met de kosten van de taxatie.

  • 2. Bij de verplichting, als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens vastgelegd binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen waardoor de bedreiging wordt weggenomen en/of de verplichting een Bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 5. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen ook gelden voor bomen met een stamomtrek kleiner dan het in artikel 4:11 van deze verordening genoemde minimum.

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten*

  • 1. Indien zich op een terrein houtopstand bevindt die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte, gevaar voor de volksgezondheid of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform de richtlijnen van het bevoegd gezag de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde houtopstanden of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een soort betreft die de desbetreffende ziekte kan verspreiden.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de provinciale verordening ruimte.

Artikel 4:14

(Vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16

(Vervallen)

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definities

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1

(Vervallen)

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen*

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het door een particulier te koop aanbieden van maximaal één voertuig tegelijkertijd en voor zover dat voertuig is geparkeerd in de directe nabijheid van de woning van die particulier.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

(Gereserveerd)

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen*

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Grote voertuigen*

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur gedurende ten hoogste één uur;

    • b.

      gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid ter plaatse noodzakelijk is;

    • c.

      op de daartoe door het college aangewezen parkeergelegenheden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzicht belemmerende voertuigen

(Gereserveerd)

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen*

Voor zover daarin niet reeds bij wet of verordening is voorzien, kan het college openbare plaatsen aanwijzen waarop het verboden is een voertuig te parkeren of te laten stilstaan.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen*

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen terwijl die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van de overheid;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen*

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of vakken te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving*

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengt geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door een instelling die is opgenomen in het door het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving plaatsvindt overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster, ten minste 5 werkdagen voorafgaand aan de inzameling of werving schriftelijk is gemeld aan het college, elke collectant zich tijdens de inzamelings- of wervingsactie kan legitimeren;

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4. Het verbod geldt niet voor de inzameling van afvalstoffen en tweedehands goederen zoals kleding, voor zover daarin wordt voorzien door het bepaalde in de Afvalstoffenverordening.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie*

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

    • c.

      het aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen zoals bedoeld in artikel 2:6.

  • 3. In deze afdeling wordt onder sampling verstaan: het op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis uitdelen van gratis producten, zoals proefmonsters of gratis diensten, zoals abonnementen.

  • 4. Onder sampling wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het uitdelen van gratis producten of diensten vanaf een standplaats als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      het aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen zoals bedoeld in artikel 2:6.

Artikel 5:15 Ventverbod*

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college te venten.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16 Verbod op sampling*

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college te samplen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      het vanaf een vaste plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, als vergund onderdeel van een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21

(Vervallen)

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt*

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning tevens weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water*

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op de plaatsing van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen*

  • 1. Het is verboden met een woonschip ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in openbaar water met uitzondering van:

    • a.

      het gedeelte van de Woensdagse Watering gelegen langs de Hogeweg tussen de Nachtegaalslaan en de provinciale weg N206. Het maximum aantal woonschepen dat aldaar is toegestaan bedraagt drie;

    • b.

      het gedeelte van de Leidsevaart gelegen tussen de ’s Gravendamseweg en Halfweg. Het maximum aantal woonschepen dat aldaar is toegestaan bedraagt negenentwintig.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college in het openbaar water met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het innemen van een ligplaats voor een periode van ten hoogste 48 uur (passantenligplaats) met dien verstande dat passanten uitsluitend ligplaats mogen innemen aan de kade van de Schiestraat en aan de kade van de Leidsevaart ter hoogte van de Vogelsloot op de daartoe aangegeven plaatsen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      in het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de betreffende watergang;

    • c.

      indien de beschikbare ruimte onvoldoende is;

    • d.

      indien het betreffende vaartuig een onevenredig beslag zou leggen op de beschikbare ruimte voor het afmeren van vaartuigen;

    • e.

      wegens strijd met een bestemmingsplan.

  • 5. De verboden in het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland of de provinciale landschapsverordening.

  • 6. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 7. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5:26

(Vervallen)

Artikel 5:27

(Vervallen)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland en de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen, gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden*

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:84 lid 1, artikel 2:88 en artikel 2:94 is het verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 8. Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken*

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand of

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden (met inbegrip van barbecueën),

  • voor zover dat niet plaatsvindt op het strand, in de duinen, in het bos of in een natuurgebied.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen*

Het is verboden wensballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

Afdeling 9. Asverstrooiing

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen*

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van openbare plaatsen;

    • b.

      het strand;

    • c.

      de zee tot 1 kilometer uit de kustlijn;

    • d.

      sportterreinen;

    • e.

      kinderspeelplaatsen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele verstrooiing van as is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10. Overnachten

Artikel 5:38 Overnachten op openbare plaatsen*

  • 1. Het is verboden om op een openbare plaats te overnachten.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing wanneer wordt overnacht op een kampeerterrein zoals bedoeld in artikel 4:18 of een door het college krachtens artikel 4:19 aangewezen plaats.

HOOFDSTUK 6 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 4:11 eerste lid en de artikelen 2:10 en 2:11 voor zover er daarbij sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit.

  • 3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Handhaving*

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • -

      de daartoe door het college aangewezen medewerkers van de gemeente Noordwijk;

    • -

      de met handhaving belaste medewerkers van de Omgevingsdienst West-Holland voor wat betreft de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:34b, 2:34f, 4:2 en 4:3 en afdeling 3 van hoofdstuk 4;

    • -

      buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering in dienst bij Staatsbosbeheer voor wat betreft de artikelen 2:87, 2:93 en 2:94;

    • -

      (duin-) opzichters in dienst van Gemeentewaterleidingen Amsterdam, voor zover het de in Noordwijk gelegen terreinen van Gemeentewaterleidingen Amsterdam betreft;

    • -

      buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst zijn van en/of werkzaam zijn voor de gemeente Noordwijk en

    • -

      politieambtenaren.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3. Onverminderd het eerste en het tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel) van de gemeente Noordwijk omvat.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordeningen*

Met de inwerkingtreding van deze verordening worden de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017, de Algemene plaatselijke verordening Noordwijkerhout 2010 en de Drank- en horecaverordening Noordwijkerhout 2014 ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen*

  • 1. Vergunningen en ontheffingen en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017 of de Algemene plaatselijke Verordening Noordwijkerhout 2010, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd – op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Noordwijk 2017 of de Algemene plaatselijke verordening Noordwijkerhout 2010 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 3. De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van:

…………………….

Griffier

……………………………………..

Voorzitter

BIJLAGE: SPECIFIEKE TOELICHTING OP DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING NOORDWIJK 2021

ALGEMEEN:

De Algemene plaatselijke verordening Noordwijk is gebaseerd op de modelverordening (versie: zomer 2020) zoals opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de modelverordening hoort een uitgebreide toelichting, waarin ook jurisprudentie en achtergrondinformatie is opgenomen. Voor die delen van de verordening die overeenkomen met het VNG-model wordt dan ook naar die VNG-toelichting verwezen, waarbij de bedoelde delen moeten worden geacht deel uit te maken van de voorliggende toelichting op de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021.

In de verordening is elk van het model afwijkend artikel voorzien van een asterisk (*) achter de aanhef. In een aantal gevallen is daarbij slechts sprake van een iets andere formulering of tekstuele aanpassing, zonder dat de inhoud van de bepaling verschilt van de modelbepaling. In die gevallen is geen specifieke toelichting gemaakt maar geldt hetgeen hierover is gemeld ten aanzien van de artikelen zonder asterisk.

Artikelen zijn “vervallen” als deze niet meer in de APV behoeven te worden opgenomen omdat deze bijvoorbeeld in het kader van deregulering zijn geschrapt of omdat een hogere regelgeving hier inmiddels in voorziet. Artikelen zijn “gereserveerd” als er op dit moment geen of onvoldoende reden is om het artikel op te nemen.

De vervallen en gereserveerde artikelen worden wel genoemd, zodat de nummering van het model aangehouden kan worden, hetgeen wenselijk is in verband met de vindbaarheid, kenbaarheid en leesbaarheid van de bepalingen en de daarop gebaseerde jurisprudentie.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In de Wet openbare manifestaties wordt onder openbare plaats verstaan: elke plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van kerken.

Het strand is dus een openbare plaats. Het strand valt ook onder de definitie van “weg” zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994. Het voorgaande is geen gemeentelijke keuze, maar volgt rechtstreeks uit de wet. De definitie van “strand” is wel een gemeentelijke keuze. Als gevolg van de gehanteerde definitie vallen ook de strandop- en afritten en zelfs de strandpaviljoens en andere voor het publiek toegankelijke gebouwen en terrassen onder het begrip “strand”.

Artikel 1:2 Beslistermijn

Er is aangesloten bij de gangbare termijn van acht weken.

Artikel 1:7 Termijnen

De bewoording is iets aangepast. De strekking komt overeen met die van de Modelverordening.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Het model van de VNG heeft ten aanzien van de weigeringsgronden aansluiting gezocht bij het lichtste regime van de Dienstenrichtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en milieu. Echter, volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie EU wordt het begrip openbare orde veel enger uitgelegd dan dat de Nederlandse rechter dit doet en valt verkeersveiligheid niet onder het begrip openbare orde. Om deze reden is verkeersveiligheid zekerheidshalve apart als weigeringsgrond benoemd.

Naast deze algemene weigeringsgronden zijn voor bepaalde vergunningen uit de APV specifieke weigeringsgronden van toepassing die bij het betreffende artikel zijn opgenomen. In dergelijke gevallen dient bij de aanvraag om een vergunning naast de algemene weigeringsgronden ook toetsing aan de specifieke weigeringsgronden plaats te vinden.

In art. 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald, dat een onvolledige aanvraag (na het bieden van een mogelijkheid tot aanvulling) buiten behandeling kan worden gesteld. In de Awb zijn tevens voorschriften opgenomen betreffende de zorgvuldigheid waarmee het bevoegd gezag besluiten moet nemen en de deugdelijke belangenafweging die daarbij plaats moet vinden. Uit die bepalingen van de Awb volgt, dat het bevoegd gezag voldoende tijd moet hebben om alle van belang zijnde gegevens te verzamelen. Het kan daarbij noodzakelijk zijn om bijvoorbeeld advies te vragen aan hulpdiensten als politie en brandweer.

In artikel 1:2 APV is bepaald dat het bevoegd gezag in beginsel binnen acht weken moet beslissen op een aanvraag. Die termijn wordt beschouwd als redelijke termijn zoals bedoeld in de Awb. Daaruit volgt, dat het redelijk is om te stellen dat het bevoegd gezag acht weken nodig heeft om tot een goed afgewogen beslissing te komen. Een aanvraag die wordt ingediend minder dan acht weken voor de datum van de beoogde activiteit kan daarom worden geweigerd. Daarbij wordt opgemerkt, dat het hier gaat om een kan-bepaling.

Het derde lid is als extra weigeringsgrond toegevoegd. Informatiebron voor de burgemeester kunnen politie- of strafvorderlijke gegevens zijn. Op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet politiegegevens kan de politie aan de burgemeester politiegegevens verstrekken voor zover hij deze behoeft in het kader van de handhaving van de openbare orde. En op grond van artikel 39f, eerste lid, onder b en d, en tweede lid, onder a, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan het college van procureur-generaals aan de burgemeester strafvorderlijke gegevens verstrekken voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang in het kader van het handhaven van de orde en veiligheid en het nemen van een bestuursrechtelijke beslissing.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU

AFDELING 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijken

De Modelverordening gebruikt als aanhef: “Vertoningen op openbare plaatsen”. Dat kan verwarring opleveren met de regels voor evenementen. Daarom is gekozen voor het behouden van de reeds jaren gebruikte aanhef: “Straatartiest en dergelijken”.

AFDELING 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 (Omgevings-) vergunning voor voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats

Lid 1

Bij de redactie van dit artikel is in beginsel uitgegaan van variant 3 uit de Modelverordening. Het artikel in de modelverordening laat zich echter lastig lezen omdat niet voor een ieder duidelijk zal zijn wat moet worden verstaan onder “gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan”. Ter verduidelijking is daarom in de aanhef van het artikel en in lid 1 aangegeven dat het artikel betrekking heeft op het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats.

Volgens dit artikel is alleen sprake van een vergunningplicht voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven een openbare plaats als daardoor die openbare plaats anders wordt gebruikt dan de publieke functie hiervan.

Het plaatsen van een reclamebord of uitstalling met verkoopwaar in een winkelstraat is niet in overeenstemming met de publieke functie hiervan. Gebruik overeenkomstig de publieke functie impliceert immers het reguliere gebruik dat in zijn algemeenheid door het grote publiek van een weg of openbare plaats wordt gemaakt en niet alleen het gebruik dat de betreffende detailhandelaar van de weg of openbare plaats wenst te maken, bijvoorbeeld het maken van reclame of het verkopen van producten.

Lid 2

Voor zover het bij het op, aan of boven een openbare plaats neerzetten van voorwerpen gaat over het opslaan van roerende zaken, is artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing. Als voor die opslag op grond van de APV een vergunning is vereist, moet die vergunning verleend worden als omgevingsvergunning.

Daarbij kan gedacht worden aan de opslag van roerende goederen in (zee-) containers. (Zie ook de toelichting op lid 4).

Lid 3

Het verbod geldt niet voor de plaatsing van voorwerpen waaraan reeds op andere wijze regels zijn gesteld.

Lid 4

Naast de uitzonderingen zoals bedoeld in het derde lid, zijn er ook categorieën van voorwerpen waarvoor het goed mogelijk is om algemene voorschriften te stellen aan de plaatsing daarvan. De bedoelde categorieën zijn daarom in dit lid uitgezonderd van de vergunningsplicht. De plaatsing moet dan wel plaatsvinden overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of, bij openbare inrichtingen: de burgemeester) gestelde algemene regels. Als die algemene regels in een specifiek geval te beperkend zijn, kan alsnog een vergunning worden aangevraagd waarin maatwerkvoorschriften kunnen worden opgenomen.

In artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat als voor de opslag van roerende goederen op grond van de APV een vergunning is vereist, die vergunning moet worden verleend als omgevingsvergunning. De procedure voor de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning is echter zodanig, dat dit praktische problemen oplevert. Daarom is in lid 4 bepaald, dat voor het plaatsen van een puinbak of container geen vergunning nodig is indien de objecten niet langer dan 14 dagen op dezelfde plaats staan en voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde algemene regels.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

In afwijking van de Modelverordening is in lid 1 onder b bepaald dat winkelwagentjes niet terstond, maar na sluitingstijd moeten worden verwijderd.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

In aanvulling op de bepaling zoals opgenomen in de Modelverordening is bepaald, dat er niet alleen sprake moet zijn van belemmering van het vrije uitzicht, maar dat er ook sprake moet zijn van daardoor veroorzaakte hinder of gevaar.

AFDELING 3. Evenementen

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

De definitie van evenement is erg breed. Ook bijvoorbeeld theatervoorstellingen in De Muze en voetbalwedstrijden op sportparken zouden onder die definitie vallen. Dat is echter niet de bedoeling. Het is daarom noodzakelijk diverse activiteiten van het begrip evenement uit te sluiten.

Bij het formuleren van de uitzonderingen is rekening gehouden met het feit, dat alles wat plaatsvindt binnen de grenzen van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer reeds moet voldoen aan de regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat betekent onder andere dat voor alle activiteiten binnen de grenzen van een inrichting reeds voorschriften gelden ten aanzien van geluidproductie, gasflessen, afvalbehandeling, rookgassen en dergelijke. Een evenement-vergunning zou in een dergelijke situatie slechts een zeer beperkte meerwaarde hebben. Onder andere vanwege het feit dat onversterkt stemgeluid vanuit een inrichting niet valt onder de restricties (de geluidnormen) van het Activiteitenbesluit is er voor gekozen om alleen die activiteiten uit te sluiten van de evenementvergunningplicht die plaatsvinden in een gebouw. Dit laatste geldt niet voor sportwedstrijden.

Er zijn ook bedrijven waarbij het regelmatig organiseren van feesten, voorstellingen of andere vormen van vermaak tot de reguliere bedrijfsvoering behoort. Daarbij kan gedacht worden aan een zwembad waarin maandelijks een disco-zwemmiddag wordt georganiseerd, een theater waarin tevens concerten worden gegeven en een horecabedrijf waar gelegenheid wordt gegeven tot dansen. Voor het begrip “reguliere bedrijfsvoering” kan worden aangesloten bij het gangbare uitgangspunt dat elke activiteit die minder dan 12 keer per jaar wordt ondernomen kan worden beschouwd als incidenteel, dus niet regulier. Het lijkt tegenstrijdig dat voor een incidentele activiteit wel een evenementvergunning nodig is, maar voor een reeks van dergelijke activiteiten niet. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met het feit, dat het hier gaat om inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, waardoor reeds vele regels gelden ter beperking van gevaar, schade en hinder voor omwonenden. Bij een incidentele activiteit kan een evenementvergunning een beperkte meerwaarde hebben, bijvoorbeeld ter regulering van het komen en gaan van bezoekers. Voor een inrichting waar op reguliere basis bepaalde activiteiten plaatsvinden is in het vigerende bestemminsplan echter reeds rekening gehouden met aspecten als verkeer aantrekkende werking.

Er kan zich een uitzonderlijke situatie voordoen waarbij er in redelijkheid toch gevreesd kan worden voor verstoring van de openbare orde. Daarbij kan gedacht worden aan een trainingswedstrijd van het Nederlands voetbal-elftal op het sportpark van SJC of een groot carnavalsfeest in De Schelft. In een dergelijke situatie moet de burgemeester de mogelijkheid hebben om toch een vergunning noodzakelijk te achten. Het 3e lid van artikel 2:25 APV voorziet daar in.

Artikel 2:25a Evenementenmelding

Er is voorzien in een meldingsplicht voor kleine evenementen. Het gaat daarbij om evenementen waarvoor een maatwerkvergunning niet nodig is, maar waarvoor volstaan kan worden met een standaardset voorwaarden en voorschriften. Om toezicht op die kleine evenementen mogelijk te maken is het wel van belang dat de gemeente door middel van een melding vooraf op de hoogte wordt gesteld van de voorgenomen activiteiten.

AFDELING 4. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

In voorgaande versies van de APV was geen exploitatievergunningenstelsel opgenomen. Er is echter (op landelijke schaal) behoefte aan een uitgebreider instrumentarium om op te kunnen treden tegen openbare inrichtingen waarbij sprake is van bijvoorbeeld geweld, overlast of drugsgebruik. Het artikel komt grotendeels overeen met het artikel zoals opgenomen in de Modelverordening. In het tweede lid is echter (in afwijking van het model) bepaald, dat de exploitatievergunningplicht niet geldt voor reeds bestaande bedrijven. Dat om te voorkomen dat opeens een paar honderd bedrijven een exploitatievergunning moeten gaan aanvragen.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

Het doel van het opnemen van sluitingstijden voor openbare inrichtingen is met name het voorkomen van verstoring van de openbare orde. De regels om dat te bereiken zijn verdeeld over meerdere niveaus: algemene regels in de verordening, nadere regels in een aanwijzingsbesluit of beleidsnota en detailvoorschriften in vergunning of ontheffing.

In de verordening (de APV) worden de hoofdlijnen uitgezet. Die hoofdlijnen moeten zodanig zijn, dat in redelijkheid mag worden aangenomen dat daarmee voldoende bescherming wordt geboden tegen verstoring van de openbare orde. Voor alle horeca kan worden gesteld, dat gedurende de dag en avond er geen grote kans op ordeverstoring is. Het ’s ochtends vroeg bezoeken van een openbare inrichting, bijvoorbeeld om te ontbijten zal weinig overlast opleveren en is daarom toegestaan vanaf 06.00 uur. Op een terras ontbijtende personen kunnen door hun stemgeluid hinder veroorzaken voor omwonenden die nog genieten van de nachtrust. Daarom is voor terrassen uitgegaan van een openingstijd vanaf 08.00 uur.

’s Avond tot 24.00 uur is de kans op overlast door bezoekers van een openbare inrichting relatief klein. Bij gebruik van een terras is de kans op verstoring van de openbare orde weliswaar iets groter, maar tot 23.00 uur is ook daar de kans op ordeverstoring klein. Als alle horecabedrijven om 24.00 uur dicht zouden gaan en alle terrassen om 23.00 uur, dan mag er in redelijkheid van uit worden gegaan dat er geen verstoring van de openbare orde zou optreden. De in de verordening opgenomen sluitingstijden kunnen dan ook worden gezien als een soort basisniveau.

Als een horecabedrijf langer open wil zijn dan tot 24.00 uur of een terras wil exploiteren na 23.00 uur, dan is de kans op verstoring van de openbare orde groter. De kans op verstoring van de openbare orde is echter mede afhankelijk van het soort bedrijf, de bedrijfsvoering en de locatie. Daarom is de kans op verstoring van de openbare orde na 24.00 uur respectievelijk 23.00 uur niet te ondervangen door het stellen van algemene regels. Daar is maatwerk voor nodig.

Een verordening is per definitie niet geschikt voor dergelijk maatwerk. Er is daarom gekozen voor het (gebruikelijke) systeem van algemene regels in de verordening, een uitwerking in beleidsregels en maatwerk bij het verlenen van vergunningen en ontheffingen.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

De redactie is iets anders dan die van de Modelverordening, maar de strekking van de bepalingen is gelijk.

AFDELING 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Met dit artikel wordt invulling gegeven aan artikel 4 van de Drank- en Horecawet. In dat artikel is namelijk bepaald, dat gemeenten verplicht zijn om ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken.

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

Het stunten met goedkope alcoholhoudende drank bevordert een overmatig gebruik daarvan. Overmatig gebruik van alcoholhoudende drank heeft een negatieve invloed op de volksgezondheid en kan bovendien leiden tot verstoring van de openbare orde. “Happy hours” zijn daarom ongewenst.

AFDELING 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:37 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die bedrijfsmatig nachtverblijf verstrekt is op grond van het strafrecht verplicht een nachtregister bij te houden. Degene die de nacht wil verblijven is echter niet verplicht om de gevraagde gegevens te verstrekken. Dat plaatst de verblijfverstrekker voor een lastige opgave. De meest voor de hand liggende handelwijze is, dat de verblijfsverstrekker in het kampreglement of de huisregels opneemt, dat een persoon die de voor het nachtregister noodzakelijk gegevens niet wil geven, geen toegang tot de inrichting krijgt. Daarmee kan de medewerking via privaatrechtelijke weg worden afgedwongen. Er is in de praktijk echter ook behoefte gebleken aan een bestuursrechtelijke stok achter de deur. Daarin wordt voorzien door middel van dit artikel.

AFDELING 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Tweede lid

De regeling voor de exploitatie van speelautomatenhallen is ondergebracht in een afzonderlijke verordening: de Speelautomatenhallenverordening 2019.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

In deze modelbepaling is gekozen voor het maximaal aantal van twee kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen en een totaalverbod op kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen.

AFDELING 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:42 Plakken en kladden

In afwijking van de modelbepaling is in lid 5 bepaald, dat het college aanplakborden kán aanwijzen, maar daartoe niet is verplicht.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

In aanvulling op de Modelverordening is een derde lid toegevoegd. Daarin is bepaald dat het college ontheffing kan verlenen. Daarvan kan gebruik worden gemaakt voor bijvoorbeeld Lichtjesavond in Noordwijkerhout.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Op verzoek van de politie is de tekst van lid 1 onder b aangepast en onderdeel c toegevoegd.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt, kermisterrein en dergelijke

Voor reguliere situaties (bijvoorbeeld een winkelstraat) kan een fietsverbod worden opgelegd door middel van een verkeersbesluit. Dit APV-artikel ziet op incidentele situaties, waarbij een verkeersbesluit geen bruikbaar instrument is. Het verbod beperkt zich niet tot het (brom-) fietsen, maar betreft ook het aan de hand meevoeren van een (brom-) fiets omdat dat vooral bij grote drukte kan leiden tot ernstige hinder, irritaties en opstoppingen. Dat laatste is vooral vanuit crowd-management oogpunt ongewenst en nadelig voor de openbare orde.

Artikel 2:54 Verbod oplaten ballonnen

Ballonnen die in de lucht worden opgelaten/losgelaten zijn oncontroleerbaar. Ze kunnen daardoor hinder en overlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van visuele hinder (bijvoorbeeld als felgekleurde ballonnen of resten daarvan in bomen blijven hangen).

Resten van ballonnen kunnen gevaarlijk zijn voor dieren, zoals vogels en vissen. Dieren raken erin verstrikt of zien de ballonnen aan voor voedsel en stikken erin.

Het zijn de bedoelde hinder en veiligheidsrisico’s die opname van het verbod in de APV rechtvaardigen. Het vaak gehoorde argument van het voorkomen van zwerfafval is dat niet. Bepalingen omtrent zwerfafval horen immers thuis in de Afvalstoffenverordening. Bovendien is het maar zeer de vraag of het afval van in Noordwijk opgelaten ballonnen terecht komen binnen de grenzen van de gemeente. Dat is een voorwaarde voor opname in de APV want de APV moet betrekking hebben op het huishouden van de gemeente. Het tegengaan van verspreiding van afval buiten Noordwijk valt dan ook buiten de reikwijdte van de APV.

De bedoelde hinder- en veiligheidsrisico’s kunnen al optreden direct na het oplaten van een ballon en vormen daardoor wel een goede grond voor opname van het verbod.

Artikel 2:57 Honden

Redactioneel wijkt dit artikel iets af van de Modelverordening. Inhoudelijk komen de artikelen overeen.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Het vierde lid is extra toegevoegd. Onder een doeltreffend hulpmiddel wordt een papieren of een plastic zakje verstaan dat stevig en groot genoeg is om daadwerkelijk de uitwerpselen van de hond te kunnen verwijderen. Verder dient de eigenhaar c.q. houder van een hond altijd een opruimmiddel aan de gemeentelijke toezichthouder te kunnen tonen (men dient dus meerdere zakjes bij zich te hebben).

Artikel 2:64 Bijen

In de Modelverordening van de VNG is het aantal meters facultatief gesteld. In de praktijk blijkt de afstand van 30 meter een veelgebruikte afstand in gemeentelijke APV’s. Belangrijke factoren bij het bepalen van de (kans op) overlast voor derden zijn de aard van de betreffende bijensoort en de aanvliegroute van de bijen. Als een afstand van 30 meter wordt aangehouden is de kans op overlast voor derden erg klein, zodat bij een grotere afstand geen verbod nodig is. Bij een kleinere afstand kan ontheffing worden verleend. Aan die ontheffing zullen dan voorschriften verbonden kunnen worden, bijvoorbeeld betreffende de te houden bijensoort en (vooral) de regulering van de vliegroute van de bijen. Er kan bijvoorbeeld worden voorgeschreven, dat binnen 6 meter vanaf de bijenkast of -korf een schutting moet zijn aangebracht van ten minste 2 meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen. Het zal van de situatie afhangen of het uit- en invliegen zodanig kan worden gestuurd dat derden er geen last van hebben. Dat zal dus maatwerk vergen.

Het werken met een ontheffingsmogelijkheid biedt voor derden (buren) de mogelijkheid om eventuele bezwaren tegen het houden van bijen bekend te maken, zodat gewaarborgd wordt dat hun belangen goed worden meegewogen bij het beslissen op een ontheffingsaanvraag.

AFDELING 10. Vuurwerk

Artikel 2:71 Definities

In aanvulling op het bepaalde in de Modelverordening is ook een definitie van “jaarwisseling” opgenomen.

Artikel 2:73a Bezigen van vuurwerk door professionele toepassers

Algemeen

Het Vuurwerkbesluit heeft als voornaamste doel de bescherming tegen vuurwerk voor mens en milieu. Het besluit maakt onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Normaliter kan een verschil tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk worden gemaakt naar aanleiding van de lading die wordt gebezigd.

Consumentenvuurwerk mag normaal gesproken alleen worden afgestoken tijdens de jaarwisseling. Wanneer consumentenvuurwerk buiten deze periode wordt afgestoken, dan mag dit niet door consumenten worden gedaan maar alleen door professionele toepassers. In dit opzicht kan ook consumentenvuurwerk buiten de periode van de jaarwisseling als professioneel vuurwerk worden gezien. Met andere woorden, al het vuurwerk dat niet tijdens de jaarwisseling (maar bijvoorbeeld tijdens een trouwerij bij een strandpaviljoen) wordt afgestoken, is per definitie professioneel vuurwerk. Aan het afsteken van professioneel vuurwerk stelt het Vuurwerkbesluit strenge eisen. Het afsteken van vuurwerk gebeurt in de praktijk door een gespecialiseerd bedrijf. Dat bedrijf moet een toepassingsvergunning hebben. De provincie waarin het bedrijf is gevestigd, is bevoegd om een dergelijke vergunning te verlenen.

Naast een toepassingsvergunning moet het bedrijf een ontbrandingstoestemming aanvragen bij de provincie. Dat kan op twee manieren: via een ontbrandingsmelding of via een ontbrandingsvergunning.

Er kan worden volstaan met een ontbrandingsmelding indien er maximaal 200 kg consumentenvuurwerk en maximaal 20 kg theatervuurwerk wordt afgestoken. (Theatervuurwerk is een soort vuurwerk dat zodanig is gemaakt dat het geschikt is om te gebruiken in besloten ruimten.)

Wordt er meer afgestoken dan 220 kg, dan moet er een vergunning worden aangevraagd.

In de Noordwijkse praktijk is gebleken, dat er met name op het strand regelmatig vuurwerk wordt afgestoken bij de viering van bijvoorbeeld bruiloften. Voor de gasten een mooie ervaring, maar door omwonenden kan het als hinderlijk worden beschouwd, vooral als het vuurwerk ’s nachts wordt afgestoken. Daarom is in de APV, aanvullend aan de reeds geldende regels ten aanzien van het afsteken van vuurwerk, een verbod opgenomen voor het afsteken van vuurwerk tussen 23.00 uur en 07.00 uur. Deze periode sluit aan bij de nachtperiode zoals gehanteerd in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Op het verbod is een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarbij er sprake is van een voor een ieder toegankelijk evenement waarvoor door de burgemeester een evenementenvergunning is verleend. In een dergelijk geval is het mogelijk om vuurwerk na 23.00 uur af te steken mits uit de vergunning blijkt dat daarmee is ingestemd.

Artikel 2:73b Verbod carbid-schieten

Het carbid-schieten is geen traditie in Noordwijk en komt (gelukkig) ook niet zo veel voor in Noordwijk en omstreken. Met het verbod op knalvuurwerk (en vuurpijlen) bestaat de kans dat het carbid-schieten gezien gaat worden als een alternatief voor het reguliere knalvuurwerk. De overlast van het carbid-schieten is (minimaal) vergelijkbaar met de overlast van knalvuurwerk. Het wordt daarom noodzakelijk geacht om het verbod op carbid-schieten in de APV op te nemen.

AFDELING 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten en dergelijke

Dit artikel is aanvullend op hetgeen is bepaald in de Afvalstoffenverordening en in de Wet milieubeheer. Het achterlaten van aan drugs-gerelateerde voorwerpen zorgt immers niet alleen voor verontreiniging van de natuur en verstoring van de optimale wijze van inzamelen van afvalstoffen. Het achterlaten van dergelijke voorwerpen kan bijdragen aan een gevoel van onveiligheid en criminaliteit. In die zin draagt drugs-gerelateerd afval bij aan verstoring van de openbare orde. Het is vanuit die invalshoek dat dit artikel in de APV is opgenomen.

Artikel 2:74c Handel in lachgas

De verkoop en het oneigenlijk gebruik van het gas als recreatief roesmiddel leveren vaak hinder en overlast op. Ook blijkt uit een risicobeoordeling door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) dat lachgas als recreatief roesmiddel aanzienlijke risico’s meebrengt voor de individuele gezondheid én voor de volksgezondheid. Verder zorgt gebruik van lachgas in het verkeer voor onveilige situaties op de weg.

De overlast en gezondheidsrisico’s door oneigenlijk gebruik van lachgas waren voor het kabinet redenen om in een Kamerbrief van 9 december 2019 aan te kondigen dat lachgas zal worden geplaatst op lijst II behorende bij de Opiumwet. Daardoor zal onder meer de verkoop, het vervaardigen en het bezit van lachgas verboden worden.

Los van de aangekondigde wijziging van de Opiumwetgeving hebben gemeenten eigen mogelijkheden om op te treden tegen oneigenlijk gebruik van lachgas. De VNG stelt zich daarbij op het standpunt, dat een algemeen lachgasverbod waarschijnlijk geen stand zou houden bij de rechter. De VNG geeft daarbij als reden dat er zou moeten worden onderbouwd dat in de hele gemeente sprake is van aantasting van de openbare orde of overlast als gevolg van oneigenlijk gebruik van lachgas.

Het gaat daarbij echter om een standpunt van de VNG en dus niet om een juridisch gegeven. De redenatie van de VNG valt niet goed te rijmen met het feit dat bijvoorbeeld het verbod op drugshandel (art. 2:74) en drugsgebruik (art. 2:74a) wel in de Modelverordening zijn opgenomen. Bovendien zou de redenatie van de VNG betekenen, dat er uitsluitend bepalingen in de APV zouden kunnen worden opgenomen nadat zich in de praktijk problemen hebben voorgedaan, terwijl de regels juist bedoeld zouden moeten zijn om problemen te voorkómen.

Uiteraard is stilgestaan bij het gegeven, dat lachgas ook wordt gebruikt voor legitieme doeleinden, bijvoorbeeld als drijfgas in slagroomspuiten. Een verbod op de verkoop van lachgas vanaf een openbare plaats maakt een dergelijk gebruik echter niet onmogelijk en ook niet onnodig belastend.

Artikel 2:74d Gebruik van lachgas

Door het verbod op genoemde handelingen te beperken tot openbare plaatsen blijft het gebruik van lachgas voor bijvoorbeeld huishoudelijk gebruik of het gebruik in professionele keukens ongemoeid.

AFDELING 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Sinds 1 juli 2016 is artikel 151c van de Gemeentewet gewijzigd waardoor het ook mogelijk is om ter handhaving van de openbare orde mobiele camera’s in te zetten. Onder handhaving van de openbare orde valt volgens de regering ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit betekent dat bij een evenement ten behoeve van voorkoming van verstoring van de openbare orde ook mobiele camera’s zouden kunnen worden ingezet. Een zodanig besluit wordt door de burgemeester genomen. In het tweede lid zijn parkeerterreinen en parkeergarages met name genoemd.

Artikel 2:80 Sluiting overlast gevende voor het publiek openstaande gebouwen

Dit artikel wordt gezien als een belangrijk onderdeel van het instrumentarium ter bestrijding van ondermijning.

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Op basis van dit artikel kan de burgemeester bepaalde gebouwen, gebieden en/of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen. Die aanwijzing vindt plaats door een aanwijzingsbesluit (al dan niet als onderdeel van het Algemeen aanwijzingsbesluit). Vervolgens is het verboden om zonder vergunning een bedrijf dat valt onder die aanwijzing uit te oefenen. In tegenstelling tot artikel 2:80 (waarbij een specifiek gebouw of erf kan worden gesloten) is het op basis van dit artikel mogelijk om hele categorieën van bedrijven aan te wijzen.

Met nadruk moet worden opgemerkt, dat de onderbouwing van die aanwijzing bijzonder sterk zal moeten zijn. Het aanwijzen van bijvoorbeeld glazenwassers of autoverhuurbedrijven (zoals gedaan door respectievelijk de gemeente Zaanstad en de gemeente Tilburg) kan alleen plaatsvinden indien uit feiten en omstandigheden (vaak door de politie vastgelegd in een bestuurlijke rapportage) blijkt, dat er een directe relatie is tussen enerzijds de aan te wijzen activiteiten en anderzijds de bedreiging van de veiligheid, de leefbaarheid of de verstoring van de openbare orde.

AFDELING 13. Strand, zee en duin

De Modelverordening van de VNG bevat geen specifieke bepalingen betreffende het strand. Deze afdeling bevat dus uitsluitend Noordwijks maatwerk.

Artikel 2:84 Activiteiten en voorwerpen op het strand

Eerste lid, onder b (in combinatie met het vierde lid)

Van belang is op te merken, dat bij de strandafritten verkeersborden staan op grond waarvan het verboden is met een motorvoertuig het strand (waartoe ook de strandop- en afgangen behoren) op te rijden. Om ondanks de bedoelde C1-borden (gesloten voor alle verkeer behalve voetgangers) het strand op te mogen rijden is een ontheffing nodig van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV). Een eventuele ontheffing van art. 2:84, lid 1 onder c APV zal dus altijd gecombineerd moeten worden met een RVV-ontheffing.

Eerste lid, onder c en d (in combinatie met het zesde lid)

Het op het strand rijden met een sulky of andere vorm van aanspanning en het gebruik van een zeilwagen op het strand is niet op een veilige manier te combineren met het overige strandgebruik. Het wordt niet mogelijk geacht om aan een eventuele vergunning zodanige voorschriften te verbinden dat de veiligheid voldoende gewaarborgd zou worden. Aangezien het dus praktisch niet mogelijk zou zijn een vergunning te verlenen, heeft het opnemen van een vergun-mogelijkheid geen zin. Het zou juridisch gezien zelfs onjuist zijn. Er geldt voor deze gebruiksvormen dan ook een absoluut verbod. Er is geen ontheffing mogelijk.

Eerste lid, onder j (in combinatie met het zevende en achtste lid)

In de vorige APV was bij de regulering van het fietsen op het strand gekozen voor een ontheffingenstelsel. Voordeel daarvan is dat er grip gehouden kan worden op het aantal te verlenen ontheffingen. Daardoor kan worden voorkomen dat het te druk zou worden met fietsers op het strand. Nadeel is echter de bewerkelijkheid voor zowel aanvrager als ontheffingverlener. Praktisch punt is, dat een fietser die over een ontheffing beschikt, verplicht zou zijn die ontheffing (of een bewijs daarvan, bijvoorbeeld in de vorm van een bij de beschikking behorend pasje) bij zich te hebben tijdens het fietsen op het strand.

Van doorslaggevend belang is echter, dat over het algemeen moet worden gestreefd naar een beperking van (administratieve) lasten. Het opnemen van algemene regels heeft in die zin de voorkeur boven een ontheffingenstelsel.

De algemene regels worden opgenomen in het Algemeen Aanwijzingsbesluit.

Artikel 2:85 Geen glas op het strand

Glasscherven in het zand kunnen leiden tot (ernstige) verwondingen bij strandgebruikers. Het gebruik van glaswerk moet daarom zoveel mogelijk worden beperkt. In het 4e lid van dit artikel wordt gewezen op het veiligheidsaspect van de verontreiniging met glas. Het tegengaan van verontreiniging op zich is geregeld in de Afvalstoffenverordening.

Artikel 2:86 Varen en beoefenen watersport

Dit artikel ziet er onder andere op dat de schipper van een boot met een schroef op voldoende afstand moet blijven van de badgasten/zwemmers dan wel de schroef moet hebben afgedicht zodat deze geen gevaar kan opleveren voor de badgasten/zwemmers die zich in zee bevinden.

Artikel 2:87 Naaktrecreatie op het strand, in de duinen en in zee

Naakt recreëren in de duinen is geheel verboden.

Artikel 2:88 Paarden op het strand

Dit artikel heeft betrekking op de aanwezigheid van rij- en trekdieren op het strand in zijn algemeenheid en op het berijden van rij- en trekdieren op het strand door een ruiter. Hieronder valt dus ook het door een paard/pony met ruiter voorttrekken van een wakeboard, visnet, schelpennet of iets dergelijks in de branding.

Artikel 2:89 Vrijhouden van het strand voor redding en hulpverlening

Dit artikel beoogt er voor te zorgen, dat hulpdiensten te allen tijde langs de waterlijn kunnen rijden, zodat zij de locatie van een incident zo dicht mogelijk kunnen benaderen.

Artikel 2:90 Hulpdiensten en werkverkeer

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2:91 Zweeftoestel

Het landen en vliegen met een zweeftoestel is geregeld in de Wet luchtvaart. Om die reden kunnen in de APV uitsluitend regels worden gesteld ten aanzien van het starten met zweeftoestellen. Deltavliegen en/of parapenten (= duinsoaren) valt onder dit artikel.

Artikel 2:92 Verlichten van het strand en de zee

Om de gasten van de paviljoens ook in het donker uitzicht op zee te bieden, hebben paviljoens in het verleden verlichting aangebracht die gericht was op de zee. Vanuit omwonenden, overige strandbezoekers en maatschappelijke organisaties kwam echter steeds meer weerstand tegen hinder en vervuiling door kunstlicht op het strand. In het Activiteitenbesluit van de Wet Milieubeheer zijn geen regels hieromtrent gesteld.

Het toepassen van op de zee gerichte verlichting kan nadelig zijn voor het zeeleven. Bovendien wordt de veiligheid benadeeld. De KNRM heeft namelijk aangegeven dat het zeewaarts verlichten van het strand met sterke schijnwerpers zeer hinderlijk is voor reddingsacties en voor oefeningen in het donker. Eventuele drenkelingen zullen minder snel worden gevonden. Om genoemde redenen is dit verbod in de APV opgenomen

Artikel 2:93 Verbod gebruik metaaldetectoren

Bij het gebruik van een metaaldetector in de duinen is de kans op het vinden van een explosief (mortier/granaat) relatief groot. Een blootgelegd explosief is gevaarlijk voor bezoekers. Het op verantwoorde wijze opruimen van deze explosieven is arbeidsintensief en kan overlast met zich

meebrengen in verband met het afsluiten van locaties of gebieden voor bezoekers c.q. gebruikers

van het strand.

Controle op naleving van deze bepaling wordt hoofdzakelijk gedaan door de opsporingsambtenaren werkzaam bij Staatsbosbeheer. Zij zijn op grond van artikel 6:2 van deze verordening daartoe aangewezen als toezichthouder ten behoeve van naleving van hetgeen in dit artikel is bepaald.

Artikel 2:94 Noordvoort

Eerste lid onder a, b, c en d

Noordvoort is een natuurgebied in wording. Landschappelijke aanpassingen en een afwijkend beheer moeten er op termijn voor gaan zorgen dat Noordvoort een enclave van rust en natuur gaat worden. Er is daarom bepaald, dat er in Noordvoort geen verblijfsrecreatie is toegestaan.

Eerste lid onder e en f

Vaak wordt een natuurgebied gerealiseerd door een gebied af te sluiten voor doorgaand verkeer. In het geval van Noordvoort is dat praktisch onmogelijk. Een voor alle verkeer afgesloten Noordvoort zou een bijna onneembare blokkade vormen voor activiteiten waarbij men zich over het strand wenst te verplaatsen van Noordwijk naar Zandvoort en vice versa. Daarbij kan gedacht worden aan lange-afstand-wandeltochten en wielerwedstrijden. Een redelijk bruikbare omweg is niet voorhanden. Er is dan ook nauwelijks aan te ontkomen om toch enig verkeer door Noordvoort toe te staan. Er is echter wel de beperking opgenomen dat er niet sneller dan stapvoets gereden mag worden. Dat betekent dat, ook indien er bijvoorbeeld op grond van artikel 2:10 APV een ontheffing is verleend van het verbod om met een motorvoertuig op het strand te rijden, er alsnog bij Noordvoort niet sneller dan stapvoets gereden mag worden. (Daarbij is overigens wel rekening gehouden met het feit, dat het in bepaalde omstandigheden, afhankelijk van zand en water, niet mogelijk is om stapvoets te rijden zonder vast te komen zitten. In die omstandigheden is het toegestaan in een snelheid te rijden die absoluut noodzakelijk is om vastrijden te voorkomen.)

HOOFDSTUK 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE

ONDERWERPEN

AFDELING 2. Vergunning Seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

In dit artikel zijn de stippellijntjes zoals opgenomen in de Modelverordening ingevuld. Er is sprake van een zogenaamde “schaarse vergunning”. Een dergelijke vergunning mag niet voor onbeperkte tijd worden verleend. Er is gekozen voor 3 jaar zodat er na die periode een moment van hertoetsing plaats zal vinden. De verguntermijn moet echter zijn afgestemd met de mogelijkheid om investeringen terug te verdienen. Daarom is gekozen voor de mogelijkheid om de vergunning te verlengen en wel tot maximaal 9 jaar. Die termijn wordt voldoende geacht voor het terug verdienen van gedane investeringen voor de opstart van het bedrijf.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het is niet toegestaan om de hele gemeente aan te wijzen als locatie waar geen seksinrichting gevestigd mag worden. Er zijn daarom vestigingsmogelijkheden open gehouden op de twee genoemde locaties.

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

Er is gekozen voor de variant waarbij het aantal prostitutiebedrijven en seksinrichtingen zoveel mogelijk is beperkt.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. Voorkomen of beperken van geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten en Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

De artikelen 4.2 en 4.3 zijn gebaseerd op artikel 2.21 van het (op de Wet milieubeheer gebaseerde) Activiteitenbesluit. In dat artikel is bepaald, dat er maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar mogen worden aangewezen waarop de reguliere geluidnormen niet gelden. Die 12 dagen kunnen worden onderverdeeld in collectieve festiviteiten en incidentele festiviteiten. Er is voor gekozen om 4 dagen aan te wijzen voor collectieve festiviteiten en 8 dagen (voor het strand en de Grent: 3) waarop incidentele festiviteiten mogen worden georganiseerd. Het aantal incidentele activiteiten op het strand en op de Grent is beperkt tot 3 per jaar omdat er daar anders (door de concentratie van inrichtingen) een cumulatie van incidentele festiviteiten zou kunnen plaatsvinden waardoor er in de praktijk bijvoorbeeld elk weekend luidruchtige activiteiten georganiseerd zouden kunnen worden op het strand of op De Grent.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

In afwijking van de Modelverordening is in dit artikel bepaald, dat het verbod niet van toepassing is op de geluidproductie tijdens een evenement.

AFDELING 3. Het bewaren van houtopstanden

De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Dat betekent dat het hier gaat om een Wabo-vergunning. Vaak zal naast de Wabo-vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Wet natuurbescherming haakt aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd.

In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor, Staatscourant 2010-5162) zijn voor de aanvraag van een omgevingsvergunning indieningsvereisten opgenomen.

In afwijking van de Awb is in artikel 6.1 lid 1 jo. lid 2 van de Wabo bepaald dat een omgevings-vergunning voor het vellen van houtopstand niet eerder inwerking treedt dan na afloop van de bezwaar-/beroepstermijn. Ingevolge lid 3 van de Wabo wordt de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning verder uitgesteld indien een rechtsmiddel wordt aangewend. Dit is eveneens het geval wanner er een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan. In dat geval dient de beslissing van de voorzieningenrechter te worden afgewacht alvorens eventueel van de vergunning gebruik kan worden gemaakt.

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

Onderdeel a (houtopstand)

Houtopstand is het algemene begrip dat Wet Natuurbescherming zelf ook hanteert. Tevens is dit het algemene kernbegrip van deze verordening waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan het in het algemene spraakgebruik gehanteerde begrip ´boom´.

Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester – struik – struikachtige boom – (meerstammige) boom.

Met hakhout wordt bedoeld: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Onderdeel b (vellen)

Vellen is het allesomvattende juridische begrip dat in het verbod staat. Onder vellen wordt zowel kappen, rooien als verplanten begrepen.

Kappen is het bovengronds omleggen van een houtopstand waarbij een stobbe achterblijft en

waarbij het doel van de handeling gericht is op het definitief verwijderen van de houtopstand.

Rooien is het met wortel en al verwijderen van een houtopstand.

Verplanten is een vorm van rooien waarbij de desbetreffende houtopstand elders wordt herplant.

Onderdeel d (knotten)

Kandelaberen is het voor meer dan 30% gelijkmatig weghalen van de takken die de kroon van de

boom vormen.

Onderdeel f (Boom effect analyse)

Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast zijn of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur.

De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

Besluit inzake een Boom Effect Analyse: besluit, waarop staat vermeld of een werk of ingreep in de boombeschermingszone, eventueel onder voorwaarden, is toegestaan.

Om bomen op bouwplaatsen te beschermen dient een boombeschermingszone te worden ingesteld, die op de grond fysiek met een stevig hekwerk wordt gemarkeerd. In de beschermingszone blijft de bestaande situatie in beginsel gehandhaafd. Een bevoegde toezichthouder waakt over de gestelde beschermingsregels, die in werkbestekken zijn vastgelegd.

Met goedkeuring van de toezichthouder kunnen noodzakelijke werkzaamheden in de boombeschermingszone verricht worden die voor de levensvatbaarheid van de te beschermen boom geen nadelige gevolgen heeft. De toezichthouder kan hiervoor om een Bomen effect analyse vragen.

Werkzaamheden in de boombeschermingszone, die BEA-plichtig zijn, betreffen:

  • a.

    wijziging van de maaiveldhoogte door afgraven, ophogen en uitwisselen van grond;

  • b.

    grondbewerking als ploegen of andere bodembewerking;

  • c.

    verdichting en verharding van de bodem;

  • d.

    aanleg van kabels, leidingen en riolen;

  • e.

    opslag van grond, grondstoffen, bouwmaterialen en afvalstoffen;

  • f.

    lozen van vloeistoffen o p en in de bodem;

  • g.

    plaatsing van keten, toiletten, betonmolens, voertuigen, machines of tijdelijke bouwwerken;

  • h.

    heiwerk;

  • i.

    sloop van gebouwen of andere bouwwerken met machines;

  • j.

    andere werkzaamheden die van invloed zijn op de groeiplaats van de boom.

Waterhuishoudkundige ingreep binnen 100 meter van de boombeschermingszone, die BEA-plichtig is, betreft: wijziging van de grondwaterstand door pompen of bronbemaling of op een andere manier veranderen van de waterhuishouding.

Artikel: 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Tweede lid

Onder de onder lid 2 genoemde waarden wordt het volgende verstaan:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand

  • Een houtopstand is uit ecologisch oogpunt waardevol als deze van belang is voor de instandhouding van flora en fauna. De houtopstand speelt in dit geval een ecologische rol als “stepping stone” of “corridor” of is van belang als voedselbron, nest- of schuilplaats. Een verbindingszone kan bestaan uit kleine gebiedjes die kunnen dienen als tijdelijke verblijfplaats voor soorten die aan het migreren zijn van het ene naar het andere kerngebied, in dit geval wordt gesproken van stepping stones. Corridors zijn verbindingszones met relatief kleine of helemaal geen onderbrekingen. Daarnaast wordt hieronder ook begrepen houtopstanden die meerwaarde hebben of van belang zijn voor een (gemeentelijk) ecologische zone.

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand

  • Houtopstanden die een uitdrukkelijke relatie hebben met het landschap, bijvoorbeeld als herkenningspunt of landschappelijk element. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een haag, rij knotwilgen, een bossingel of laanbeplanting. Ook houtopstanden die een belangrijke functie hebben ten aanzien van de overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied.

  • Vooral houtopstanden die een camouflerende functie hebben, dienen gehandhaafd te blijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bomen voor grote bedrijfsgebouwen of schuren of bomen die aan de rand van de bebouwde kom staan.

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • Houtopstanden die vallen onder een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook de beplantingsvorm van houtopstanden die een belangrijk deel uitmaken van, of in belangrijke mate het beeld bepalen van structuren (hoofdassen/lanen/pleinen) is waardevol. Dit zowel vanuit groen- als stedenbouwkundige architectuur benaderd.

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • Opvallende houtopstanden die bepalend zijn voor het karakter van de omgeving omdat ze door hun voorkomen de visuele kwaliteit van hun omgeving verhogen. De omgeving zal qua groene uitstraling duidelijk veranderen indien de desbetreffende houtopstand ontbreekt.

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • Een houtopstand is uit cultuurhistorisch oogpunt waardevol als deze een rol van betekenis speelt in de geschiedenis van zijn omgeving. Te denken valt aan relicten of restanten van een oud natuur- of bosgebied (natuurhistorie), bomen die deel uitmaken van een cultuurhistorische object (zoals monumentale panden) of bomen die herinneren aan gebeurtenissen, markeringen of handelingen uit het verleden (zoals herinneringsbomen).

  • f.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;

  • Houtopstanden die de kwaliteit, beleving en het woongenot van de omgeving vergroten. Bijvoorbeeld doordat ze onderdeel uitmaken van de groenstructuur van parken of speelplaatsen. Ook bomen die op publieke plekken beschutting geven tegen o.a. wind of de zon.

  • g.

    de zeldzaamheidswaarde van de houtopstand;

  • Een houtopstand is dendrologisch waardevol als de soort of de groeivorm in Nederland (zeer) zeldzaam is. Ook herkomsten/houtopstanden die in Nederland algemeen voorkomen, maar in de regio een zeldzaamheid zijn vallen hier onder.

  • h.

    ouderdom en levensverwachting van de houtopstand;

  • Wanneer sprake is van een, voor de soort, combinatie van hoge ouderdom en minimaal redelijke vitaliteit. Daarnaast wordt hierin ook meegenomen of de betreffende houtopstand een eenheid vormt met omringende houtopstanden, die schade zullen ondervinden van het verdwijnen van de betreffende houtopstand (zoals risico op windworp, windschade of zonnebrand).

Derde lid, onder a

Een stamomtrek van minder dan 63 cm betekent dat de diameter van een stam kleiner is dan 20,05 cm. De stamomtrek kan met behulp van de volgende formule worden omgerekend naar de diameter van de stam: omtrek in centimeters gedeeld door 3,14 (= π). Een stamomtrek van bijvoorbeeld 100 cm betekent een diameter van 100/3,14= 31,85 cm.

De manier waarop een stamomtrek kan worden omgerekend naar de diameter van de stam is van belang omdat het landelijk vastgestelde formulier om een omgevingsvergunning voor het kappen aan te vragen spreekt over de diameter van de te kappen boom in plaats van over de stamomtrek. In de praktijk is een stamomtrek anders dan de diameter van de stam eenvoudig te meten. Om die reden wordt in dit artikel uitgegaan van stamomtrek.

Derde lid, onder b

In het kader van lastenverlichting is er voor gekozen om snelgroeiende boomsoorten tot een stamomtrek van 110 cm (diameter tot 35,03 cm) gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld vergunningsvrij te maken Dit omdat in de praktijk bleek dat voor deze bomen in de meeste gevallen een vergunning kon worden verleend. De lijst met in dit artikel bedoelde snelgroeiende boomsoorten wordt door het college vastgesteld.

Derde lid, onder c

Ook als houtopstand in deze situatie een grotere omtrek heeft dan 63 cm gemeten op 1,30 meter

hoogte boven het maaiveld, mag deze zonder omgevingsvergunning worden geveld.

Derde lid, onder f

In het geval dat een beheerplan door of namens het college is goedgekeurd en vastgesteld

mogen de houtopstanden die daarvan onderdeel uitmaken conform het vastgestelde plan worden

gedund zonder dat daarvoor nog een omgevingsvergunning benodigd is.

Dit kan ook het geval zijn voor particuliere houtopstanden. Ook hiervoor kan door de eigenaar c.q. beheerder van het perceel een beheerplan aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd zodat voor het dunnen van de houtopstanden geen omgevingsvergunning vereist is.

Derde lid, onder e

Onder habitus wordt de uiterlijke verschijningsvorm van een boom, plant of struik verstaan. Bij bomen zijn er bijvoorbeeld de treurvorm en de zuilvorm.

Artikel 4:12c Bestrijding ziekten

Alle ziekten en plagen in één artikel. Uitgangspunt is beschermen van bomen, maar vaak zijn er linken naar gezondheid van mensen en dieren, bijvoorbeeld bij eikenprocessierupsen.

Indien op een terrein de bovenstaande ziekten voorkomen in een zodanige situatie dat er naar oordeel van het bevoegd gezag sprake is van ernstig gevaar voor verspreiding dan wel gevaar voor de volksgezondheid, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn, maatregelen te treffen om dit gevaar te voorkomen dan wel te verminderen.

In dit artikel wordt onder andere bedoeld de volgende plantenziekten en plagen:

  • a.

    iepziekte (Ophiostoma ulmi Nannf. / Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau)

  • b.

    kastanjebloedingsziekte (Pseudomonas syringae var.);

  • c.

    bacterievuur (Erwinia amylovora) (o.a. in meidoorn);

  • d.

    massaria (S planchnonema platani) (o.a. platanen);

  • e.

    bacteriekanker (o.a. populieren);

  • f.

    watermerkziekte (o.a. populieren en wilgen);

  • g.

    bastknobbelziekten (o.a. essen);

  • h.

    essen(tak)sterfte;

  • i.

    eikenziekte

  • j.

    eikenprocessierupsen;

  • k.

    rhododendronziekte;

  • l.

    wilgenhoutrups;

  • m.

    korsthoutskoolzwam.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

In afwijking van de Modelverordening is er een mogelijkheid gecreëerd dat een particulier zijn of haar eigen auto te koop kan aanbieden.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

In afwijking van de Modelverordening is er gekozen voor een maximale duur van zeven dagen in plaats van drie dagen. De reden daarvoor is, dat bijvoorbeeld eigenaren van een caravan of camper vaak het weekend willen gebruiken om de caravan of camper in te ruimen of leeg te halen. Door een termijn van zeven dagen aan te houden zit daar altijd een weekend tussen.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

In de Modelverordening is uitgegaan van de situatie dat het college plaatsen kan aanwijzen waar grote voertuigen niet mogen worden geparkeerd. In de Noordwijkse APV is uitgegaan van de omgekeerde situatie: het is (op enkele uitzonderingen na) in het hele dorp verboden ’s nachts grote voertuigen te parkeren, behalve op de door het college aangewezen parkeerterreinen voor grote voertuigen (waaronder ook bussen).

In het derde lid is een uitzondering gemaakt voor grote campers, caravans en dergelijke. Hierbij is een maximale termijn aangehouden van drie dagen. Dit lijkt in tegenstrijd met het bepaalde in artikel 5:3, waarin immers een termijn van zeven dagen wordt aangehouden. Bij recreatie-voertuigen van meer dan 6 meter lang of hoger dan 2,4 meter is de (potentiële) hinder voor de omgeving echter groter. Daarom is voor dergelijke grote voertuigen het maximum gesteld op drie dagen.

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen

De VNG wijst in de toelichting bij de modelverordening terecht op een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden (23-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3927), waarbij is gewezen op het feit dat de verbodsborden E1, E2 en E3 uit bijlage 1 bij het RVV 1990 uitsluitend betrekking hebben op de rijbaan en dus niet op bijvoorbeeld de berm of een braakliggend terrein. Het is daarbij echter wel van belang te beseffen, dat er op grond van de Wegenverkeerswet nog allerlei andere parkeerverboden gelden, zoals het verbod op gevaarlijk/hinderlijk parkeren en het verbod tot parkeren op het trottoir.

Voor de verhouding tussen deze APV-bepaling en verkeersbesluiten wordt verwezen naar de toelichting op de Modelverordening.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

De redactie is iets anders dan het artikel uit de Modelverordening. De strekking is echter hetzelfde.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

Het college kan plaatsen aanwijzen waar het onbeheerd neerzetten en laten staan van fietsen of bromfietsen niet is toegestaan. Een dergelijke aanwijzing moet gemotiveerd zijn op het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, het voorkomen of opheffen van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.

AFDELING 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

Bij de regulering van het collecteren is aansluiting gezocht bij het collecte- en wervingsrooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF): de instellingen die op dat rooster zijn vermeld hoeven geen APV-vergunning aan te vragen zolang zij de collecte uitvoeren zoals gemeld in het bedoelde rooster.

Ter afbakening van het artikel is voor de duidelijkheid lid 4 opgenomen.

AFDELING 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

In aanvulling op het bepaalde in de Modelverordening is een definitie opgenomen van het begrip “sampling”.

Artikel 5:15 Ventverbod

De gemeente Noordwijkerhout kende voor venten algemene regels en de gemeente Noordwijk een vergunningenstelsel. In het kader van het harmoniseren van de regelgeving is besloten om voor de fusiegemeente Noordwijk een vergunningenstelsel te hanteren teneinde mogelijke overlast van venten zoveel mogelijk te voorkomen c.q. te beperken. Door middel van beleidsregels wordt nadere invulling aan deze bevoegdheid gegeven.

In afwijking van de Modelverordening is er voor gekozen om het verbod tot venten zonder vergunning te laten gelden voor de gehele gemeente. De reden daarvoor is, dat de hinder en mogelijke verstoring van de openbare orde niet zozeer afhankelijk is van de locatie waar gevent wordt, maar van de manier waarop dat plaatsvindt. Die manier van venten is weer onder andere afhankelijk van het product waarmee wordt gevent en de achterliggende doelstelling. Het voorkomen dan wel beperken van hinder en ordeverstoring vergt dan ook maatwerk. Dat maatwerk is niet te vatten in algemeen geldende regels, maar kan slechts worden geleverd door middel van aan de ontheffing te verbinden voorschriften.

Artikel 5:16 Verbod op sampling

Het uitdelen van gratis proefmonsters (sampling) is een marketingmethode die vaak wordt gebruikt bij productpromotie of –lancering. Bij sampling worden producten of diensten vaak uitgedeeld aan personen die daar niet om hebben gevraagd. Daarbij kan het voorkomen dat de samples worden opgedrongen en dat personen onder druk worden gezet om de aangeboden producten of diensten in ontvangst te nemen. Dat kan door betrokkenen als hinderlijk worden ervaren en kan zelfs leiden tot verstoring van de openbare orde. Als de samples niet worden gewaardeerd door degenen aan wie ze worden uitgedeeld, is de kans groot dat de samples op straat worden gegooid, waardoor er ontsiering van het straatbeeld optreedt. De bedoelde mogelijke nadelige effecten van samplen kunnen worden tegengegaan door aan een ontheffing te verbinden voorschriften. Dat vergt maatwerk. Daarom is gekozen voor de ontheffingensystematiek.

AFDELING 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

In aanvulling op het artikel in de Modelverordening is in lid 3 voor de duidelijkheid aangegeven, dat uiteraard ook de weigeringsgronden zoals genoemd in 1:8 van toepassing zijn.

AFDELING 6. Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

In aanvulling op het artikel in de Modelverordening is in lid 3 bepaald, dat de verboden niet van toepassing zijn op bouwwerken die vallen onder de Wabo.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

Reeds vele jaren ligt er in de kernen Noordwijk en Noordwijkerhout een aantal woonschepen. Het uitbreiden van het aantal woonboten wordt niet wenselijk geacht, vooral omdat het ontbreekt aan daarvoor geschikte ligplaatsen. Er is daarom voor gekozen om het huidige aantal woonboten als maximum vast te leggen.

Ook voor andere boten is het aantal geschikte en beschikbare ligplaatsen beperkt. Er moet bovendien evenwicht zijn in enerzijds de behoefte aan ligplaatsen en anderzijds een verantwoord gebruik van het water en de oever. Aspecten als veiligheid, doorvaarbaarheid, overlast, schade aan oevers, verstoring van natuur en kwaliteit van het uiterlijk aanzien van de gemeente spelen daarbij een rol. Om daarbij maatwerk mogelijk te maken is gekozen voor voortzetting van het al jaren bestaande vergunningensysteem.

Het overgrote deel van de ligplaatsen in Noordwijk wordt ingenomen door boten die in Noordwijk een vaste ligplaats hebben. Er komen slechts weinig passanten met de boot naar Noordwijk. Voor die passanten zijn enkele ligplaatsen gereserveerd. Daar kan (voor maximaal 48 uur) worden afgemeerd zonder vergunning.

AFDELING 7. Crossterreinen, gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen betreffende het verkeer in natuurgebieden. In afwijking van de Modelverordening is in het eerste lid bepaald, dat de artikelen 2:84, 2:88 en 2:94 onverminderd van kracht zijn. Dit is met name van belang voor bijvoorbeeld Noordvoort. Noordvoort is een natuurgebied en valt daarmee onder de werking van artikel 5:33. Op grond van lid 4 van artikel 5:33 zou het verbod op verkeer niet van toepassing zijn op wegen binnen Noordvoort. Op grond van de wegen(verkeers)wetgeving moet het strand worden beschouwd als weg. Het verbod zoals verwoord in lid 1 van artikel 5:33 is dus niet van toepassing op het binnen Noordvoort gelegen strand.

De verboden zoals verwoord in de artikelen 2:84, 2:88 en 2:94 zijn echter onverminderd van toepassing binnen Noordvoort.

AFDELING 8. Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

De aanwezigheid van vuur op het strand, in de duinen, in het bos of in een natuurgebied kan zeer risicovol zijn. Het uitbreken van brand in die gebieden kan rampzalig uitpakken en moet daarom zo veel mogelijk worden voorkomen. Vuurkorven, kaarsen, barbecues en dergelijk zijn daar dan ook niet toegestaan. Met nadruk wordt er op gewezen, dat volgens de definitie van “strand” (zie artikel 1:1 APV) bijvoorbeeld ook de terrassen van strandpaviljoens onderdeel uitmaken van het strand, zodat het vuurverbod ook daar van toepassing is. Het college kan ontheffing verlenen.

Artikel 5:34a Verbod op het gebruik van wensballonnen

Het ongecontroleerd oplaten van een ballon met een vuurbron erin is onverantwoord en risicovol.

AFDELING 9. Asverstrooiing

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

In de toelichting bij de Modelverordening is aangegeven dat asverstrooiing niet wenselijk is op plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg.

Asverspreiding door de wind speelt in wat mindere mate op het strand, maar bij het strand moet rekening gehouden worden met de vele varianten van strandgebruik. Het verstrooien van as in/over het zand is niet te combineren met bijvoorbeeld in het zand spelende kinderen en is daarom verboden.

Om dezelfde reden is het verboden om as op zee te verstrooien: de combinatie van asverstrooiing en het zwemmen in zee is zeer onwenselijk. Aangezien het grondgebied van Noordwijk (en daarmee de werking van de APV) zich uitstrekt tot 1 kilometer uit de kustlijn, is die beperking in lid 1 onder c voor de duidelijkheid vermeld.

De onwenselijkheid van asverstrooiing op sportterreinen en kinderspeelplaatsen is evident en hoeft geen nadere toelichting.

AFDELING 10. Overnachten

Artikel 5:38 Overnachten op openbare plaatsen

Met dit artikel wordt beoogd het slapend op een openbare plaats doorbrengen van de nacht tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan dak- en thuislozen, maar zeker ook aan bijvoorbeeld badgasten die op het strand de nacht willen doorbrengen.

Het artikel kan worden gezien als een aanvulling op het bepaalde in artikel 4:18, waarin het verbod is opgenomen tot het ten behoeve van recreatief nachtverblijf plaatsen of geplaatst houden van een kampeermiddel. (Aangezien een kampeermiddel over het algemeen geen openbare plaats is, is er geen sprake van overlapping.)

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:2 Handhaving

Er is gekozen voor een brede aanwijzing van toezichthouders. Ook de BOA’s en politieambtenaren zijn als toezichthouders aangewezen. Zij zullen daarbij rekening moeten houden met de tweepettenproblematiek (verschillende bevoegdheden als toezichthouder en als opsporingsambtenaar).

Artikel 6:4 Intrekking oude verordeningen

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

Om misverstanden te voorkomen wat de gevolgen zouden kunnen zijn van de inwerkingtreding van deze verordening is gekozen voor een overgangsregeling.

Met nadruk wordt gewezen op het gesteld in lid 3. Op grond daarvan blijven bijvoorbeeld veel bestaande beleidsregels van kracht.