Erfgoedverordening 2010 Gemeente Nuenen c.a.

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening 2010 Gemeente Nuenen c.a.

De Raad van de gemeente Nuenen c.a.;

gezien het voorstel van het college van 18 mei 2010;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit vast te stellen de volgende ‘Erfgoedverordening 2010 gemeente Nuenen c.a.’.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

  • 1.

    onroerende zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • 2.

    terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

c. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (beschermd rijksmonument);

d. kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

e. monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monu-mentenbeleid;

f. bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

g. gemeentelijk dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, karakteristieke eigenschappen, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en welke door het college als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht is aangewezen;

h. gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

i. landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

j. provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

k. archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

l. gebied van archeologische waarde: zone die als zodanig op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nuenen is aangeduid en waarvan is aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig kunnen worden gekarakteriseerd;

m. hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

n. middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

o. lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

p. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

q. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

r. gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan;

s. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

t. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;

u. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

v. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

w. Beleidskaart archeologie gemeente Nuenen: kaart, getekend door SRE Milieudienst in opdracht van de gemeente Nuenen, d.d. 20 januari 2009, met projectnummer 453472 en bijlagenummer 008.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument een bouwhistorisch onderzoek (laten) verrichten.

  • 4.

    Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijziging van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Wijzigen van de aanwijzing

1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2, achterwege.

4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, mits de daar vermelde activiteiten overeenkomstig deze nadere regels plaatsvinden.

  • 4.

    Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een kerkelijk monument, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12 Termijnen advies

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2.

    Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteiten zouden leiden tot een onevenredige aantasting van het monument.

  • 2.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 3.

    Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    d. niet binnen 1 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

Hoofdstuk 4 Beschermde gemeentelijke dorpsgezichten

Artikel 15 De aanwijzing tot gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    Het college kan een dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het daarover het advies van de monumentencommissie.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 16 Termijnen advies en plaatsingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 17 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke dorpsgezicht op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde gemeentelijke dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18 Wijzigen en intrekken van de aanwijzing

De artikelen 8 en 9 zijn overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat aan artikel 9, tweede lid nog wordt toegevoegd dat de aanwijzing tevens wordt geacht te zijn ingetrokken als toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19 Vaststellen beschermend bestemmingsplan

1. De gemeenteraad stelt, binnen twee jaar na vaststelling van het gemeentelijk dorpsgezicht, ter bescherming van het beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

3. Voor het college de gemeenteraad een bestemmingsplan voor legt, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd.

4. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 20 Vergunning tot slopen in beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1.

    In beschermde gemeentelijke dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college.

  • 2.

    Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college.

  • 3.

    Op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 11, 12, 13 en 14 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Beschermde (rijks)monumenten

Artikel 21 Vergunning voor beschermd monument

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 6 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 22 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om in een op de bij deze verordening behorende ‘Beleidskaart archeologie gemeente Nuenen’ als zodanig aangegeven:

    • a.

      Beschermd archeologisch monument;

    • b.

      Gebied van archeologische waarde;

    • c.

      Gebied met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde;

    de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld te roeren (bij esdekken dieper dan 50 cm onder maaiveld).

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      het een roeren betreft dat dieper dan 30 cm onder maaiveld (en bij esdekken dieper dan 50 cm) gaat en waarbij die verstoring plaatsvindt:

    • 1. in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en de bodemingreep of het te bebouwen oppervlak kleiner is dan 10.000 m2, of;

    • 2. in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en de bodemingreep of het te bebouwen oppervlak kleiner is dan 2.500 m2, of;

    • 3. in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en de bodemingreep of het te bebouwen oppervlak kleiner is dan 500 m2, of;

    • 4. in een gebied van archeologische waarde en de bodemingreep of het te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m2;

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg en dit bestemmingsplan na de vaststelling van het gemeentelijke archeologiebeleid is vastgesteld;

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die kunnen leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied, zoals aangegeven op de ‘Beleidskaart archeologie gemeente Nuenen’, mits het roeren als bedoeld in lid 1 overeenkomstig deze nadere regels plaatsvindt;

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • 1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

    • 2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

    • 3. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 23 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Nuenen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 onder h van de Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    a. het college, als bevoegd gezag, een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder q van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder p van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels neemt het college, als bevoegd gezag, bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 24 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

a. de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

b. de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder d;

e. een aanwijzing als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 25 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 10, artikel 20 of artikel 22, met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 26 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 27 Intrekken oude regeling

De ‘Monumentenverordening gemeente Nuenen c.a.’, vastgesteld door de Raad op 29 maart 2007, wordt ingetrokken.

Artikel 28 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de onder artikel 27 ingetrokken ‘Monumentenverordening gemeente Nuenen c.a.’ aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 27 ingetrokken verordening.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de wettelijke termijn van acht dagen na bekendmaking of op de dag dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 30 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening 2010 Gemeente Nuenen c.a.’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de Raad van de gemeente Nuenen c.a. in de openbare raadsvergadering van 23 juni 2010.

De voorzitter,
De griffier,