Beleidsregels voor het maken, veranderen of verwijderen van uitwegen

Geldend van 18-03-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het maken, veranderen of verwijderen van uitwegen

1. Inleiding

1.1 Definitie

Een uitweg (ook wel inrit, uitrit en oprit genoemd) is een ingang of uitgang van een perceel voor motorvoertuigen om de openbare weg te bereiken, gelegen op gemeentegrond. In deze notitie spreken we over een uitweg. In deze notitie worden de regels voor het maken, veranderen of verwijderen van uitwegen uiteengezet. In de openbare ruimte bevinden zich vele uitwegen. Deze uitwegen vormen een potentieel conflict voor het doorgaande verkeer, het openbare groen en het uiterlijk aanzien van de omgeving. Regels zijn daarom nodig om deze conflicten zoveel mogelijk integraal te benaderen en van hieruit te beperken. Zo weten inwoners of bedrijfseigenaren waar op gelet wordt bij een aanvraag voor een uitweg.

(Smalle) toegangspaden naar een perceel beschouwen we niet als uitweg als uit de inrichting duidelijk is dat dit enkel bestemd is voor voetgangers/ (brom)fietsers. Toestemming voor deze toegangspaden worden echter ook bij de gemeente aangevraagd, daarom behandelen we dergelijke aanvragen gelijk als de aanvraag voor een uitweg. Dus ook voor toegangspaden dient een omgevingsvergunning uitweg aangevraagd te worden.

De gemeente heeft als eigenaar zeggenschap over haar eigendom en ziet toe op behoud van de veiligheid. Uitwegen veroorzaken een verstoring voor het “doorgaande” verkeer en zijn potentiele conflictpunten.

1.2 Verschillende belangen

In eerste instantie lijkt de keuze voor een uitweg een eenvoudige kwestie. Bij de aanvraag en behandeling van uitwegen dient echter rekening te worden gehouden met veel verschillende (tegenstrijdige) factoren. Zo wil een bewoner een goede bereikbaarheid van zijn perceel, terwijl de groenbeheerder die mooie boom toch echt wil sparen. De verkeerskundige wil het aantal parkeerplaatsen in stand houden en de stedenbouwkundige wil zo veel mogelijk blik van de straat. Daarnaast speelt klimaatadaptatie hierin nog een rol.

In beginsel geldt het uitgangspunt zoveel mogelijk parkeren op eigen terrein. Hiermee voorziet iedere ontwikkeling in haar eigen behoefte, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de openbare ruimte (groen, parkeren en verkeer). Voor de openbare ruimte is namelijk op veel plekken al het optimum bereikt, zonder dat daar nog eens extra druk op wordt gelegd (zoals de toename van autobezit etc.).

Uitgangspunt is één uitweg per perceel. Het hebben van meerdere uitwegen heeft namelijk vaak een negatief effect op de omgeving. Ook ontstaat door het hebben van meerdere uitwegen een toename van de verstening van de (openbare) ruimte, wat gezien de klimaat adaptatie negatieve gevolgen als verdroging en opwarming tot gevolg heeft.

1.3 Scope

De in deze nota opgenomen beleidsregels gelden voor uitwegen naar alle woningen en bedrijven binnen en buiten de bebouwde kom, voor zover het wegen betreft die in beheer en/of eigendom zijn bij de gemeente Nuenen.

1.4 Vergunningverstrekking/weigering

Iedere vergunningsaanvraag wordt getoetst aan deze beleidsregels en (op locatie)

beoordeeld op de (civieltechnische) consequenties door een gemeentelijk medewerker. De aanvrager dient zelf aan te tonen dat de aanvraag past binnen deze beleidsregels. Indien een vergunning wordt geweigerd, wordt het besluit gemotiveerd onder verwijzing naar deze beleidsregels. Een vergunning wordt geweigerd wanneer een uitweg niet past binnen deze beleidsregels en ook niet is gebleken dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden dienen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd te worden.

1.5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de datum van bekendmaking en worden bekend gemaakt via overheid.nl en in de lokale huis-aan-huis bladen.

2. Beoordelingscriteria

2.1 Algemene Plaatselijke Verordening als basis

In Nuenen is veel mogelijk, maar ontwikkeling is wel gebonden aan bepaalde regels. Dit is vastgesteld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Zo is voor het maken, veranderen of verwijderen van een uitweg een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig. De aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt ingediend via het omgevingsloket www.omgevingsloket.nl.

Als een uitweg is aangevraagd bij het omgevingsloket worden leges in rekening gebracht voor het behandelen van de aanvraag, ook wanneer er uiteindelijk geen vergunning voor de uitweg wordt verleend.

Artikel 2:12 van de APV meldt dat het zonder vergunning verboden is een uitweg naar de weg te maken, van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg en verandering aan te brengen in een bestaande uitweg. Ook indien sprake is van een geldige omgevingsvergunning voor de (nieuw)bouw van een object of plaatsing van poort of hek dient (nog) een aparte omgevingsvergunning uitweg aangevraagd te worden. In de APV staan in artikel 2:12 lid 2 de weigeringsgronden ofwel criteria op basis waarvan een aanvraag voor het maken of veranderen van een uitweg naar de openbare weg beoordeeld dient te worden. Deze beleidsregels dienen ertoe verdere invulling te geven aan de in de APV genoemde criteria. In deze nota is per criterium aangegeven wat hieronder verstaan wordt en hoe er invulling aan gegeven wordt. Voldoet een aanvraag niet aan de toetsingscriteria, dan is het maken of veranderen van de uitweg niet toegestaan.

De tekst van artikel 2:12 lid 2 uit de APV luidt als volgt:

Een vergunning kan worden geweigerd:

a. in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

b. in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen van de gemeente;

e. in het belang van de bruikbaarheid van een openbare parkeerplaats;

f. als sprake is van strijdigheid met andere wet- en regelgeving.

Onderstaand wordt per beoordelingscriterium uit de APV nadere uitleg gegeven over hoe het criterium bedoeld is. De beoordelingscriteria opgenomen in hoofdstuk 2 gelden voor zowel uitwegen van woningen als voor uitwegen van bedrijven.

2.2 Bruikbaarheid van de weg

Een aanvraag voor een nieuwe uitweg wordt toegekend indien de verkeers- doorstroming niet wordt belemmerd en voorzieningen bereikbaar blijven.

Verklaring

Het criterium ‘bruikbaarheid van de weg’ ziet op de rol die de betrokken weg

heeft, de inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg kan hebben op

deze rol. Deze kan bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden indien door een uitweg het

verkeer (ernstig) geremd wordt, de doorstroming of de vrije in-/uitrijruimte beperkt

wordt of de weg onvoldoende of zelfs niet meer gebruikt kan worden voor het doel

waarvoor hij bedoeld is.

Overwegingen en voorbeelden

Een omgevingsvergunning uitweg wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg in ieder geval geweigerd indien door het maken of veranderen van de uitweg:

de doorstroming op een gebiedsontsluitende weg of op een weg die deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur sterk negatief beïnvloed wordt;

een verzamelpunt van afval(containers) verloren gaat en indien er geen goede

alternatieve locatie in de directe nabijheid voorhanden is;

in de toekomst een probleem kan ontstaan, bijvoorbeeld door een op handen

zijnde wijziging van de omstandigheden ter plekke of precedentwerking.

Indien de bruikbaarheid van de weg negatief beïnvloed zal worden door een uitweg, kan toch een vergunning verleend kunnen worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die verstrekking kunnen rechtvaardigen. Bijvoorbeeld indien er geen andere manier is om een ontsluiting van het perceel mogelijk te maken.

2.3 Veilig en doelmatig gebruik van de weg

Een aanvraag voor een nieuwe uitweg wordt toegekend indien de verkeersveiligheid niet in het geding komt.

Verklaring

Het criterium “veilig en doelmatig gebruik van de weg” is een zwaarwegend criterium. Indien een aangevraagde uitweg een belangrijk negatief effect heeft op de verkeersveiligheid, wordt deze geweigerd. Het toetsingskader hiervoor is de meest recente publicatie van het kennisinstituut CROW, zoals het ASVV (aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom).

Overwegingen en voorbeelden

Een omgevingsvergunning uitweg wordt in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg bijvoorbeeld geweigerd indien de uitweg komt te liggen:

op een plaats waar het doorgaande verkeer wordt gehinderd, bijvoorbeeld als er wegens te beperkte manoeuvreerruimte niet direct kan worden ingereden of wanneer het snelheidsverschil te groot is zoals bij gebiedsontsluitingswegen;

op een onveilige en/of onverwachte plaats zoals bijvoorbeeld op of nabij een kruising, splitsing van wegen of op korte afstand van een verkeersregelinstallatie (zonder dat hiervoor ondersteunende maatregelen getroffen (kunnen) worden);

op een plaats waarbij de bestuurder van een personenauto niet of nauwelijks zicht heeft op de weg, het trottoir of het fietspad;

op een plaats waar op eigen terrein geen volwaardige parkeerplaats met voldoende afmetingen kan worden gerealiseerd;

op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uit komt welke moet worden bereden om het betreffende perceel te kunnen bereiken;

op een plaats van een lichtmast die wegens verlichtingseisen niet kan worden verplaatst;

2.4 Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

Een aanvraag voor een nieuwe uitweg wordt toegekend indien de nieuwe uitweg past binnen de gewenste beeldkwaliteit van de omgeving.

Verklaring

Het criterium “bescherming van het uiterlijk aanzien van de weg” betreft een stedenbouwkundig criterium. Het belang van de beeldkwaliteit van de omgeving en de beleving van de openbare ruimte zijn hierin zwaarwegende criteria. Indien een uitweg naar verwachting een negatief effect heeft op de gewenste beeldkwaliteit, wordt deze geweigerd.

Overwegingen en voorbeelden

Een omgevingsvergunning uitweg wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving in ieder geval geweigerd indien:

naar het oordeel van het college afbreuk wordt gedaan aan de beeldkwaliteit en de beleving van openbare ruimte van het desbetreffende gebied;

de uitweg is bedoeld voor een tussenwoning waarbij het alleen mogelijk is om te parkeren voor de voorgevelrooilijn;

in een Bestemmingsplan, Stedenbouwkundige randvoorwaarden, de Welstandsnota, een Beeldkwaliteitplan, in beleidsstukken vanwege de Monumentencommissie, of in het kader van beschermd dorpsgezicht is vastgelegd dat uitwegen ter plekke niet wenselijk of niet toegestaan zijn.

2.5 Bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente

Een aanvraag voor een nieuwe uitweg wordt toegekend indien daardoor openbaar groen niet (onacceptabel) wordt aangetast.

Verklaring

Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg is dat er één of meerdere bomen die op gemeentegrond staan gekapt moeten worden of openbare groenvakken onacceptabel aangetast worden, wordt de omgevingsvergunning uitweg in beginsel geweigerd. Dit geldt ook indien geen kapvergunning vereist zou zijn.

De groenstructuren binnen de bebouwde kommen van de gemeente, vastgesteld in het groenstructuurplan, spelen hierin een belangrijke rol. Groen in deze gebieden heeft een belangrijke status gericht op het behoud en ontwikkeling van het waardevolle groene karakter van de gemeente Nuenen.

Mocht toch besloten worden een boom of groenvak omwille van een uitweg te verwijderen, dient dit naar oordeel van de gemeente passend gecompenseerd te worden. De gemeente kan hiervoor gebruik maken van een boomtaxatie. Bomen en groenvakken dienen zo veel mogelijk in de nabijheid van het te verwijderen groen gecompenseerd te worden. De kosten voor deze compensatie komen voor rekening van de aanvrager van de vergunning.

Overwegingen en voorbeelden

De belangenafweging kan echter toch leiden tot verstrekken van een omgevingsvergunning uitweg indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of het noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.

De uitweg moet minimaal 2 meter van de stam van de boom worden aangelegd, waarbij boomwortels niet beschadigd mogen worden. Dit moet onderbouwd worden aangetoond. In specifieke gevallen kan de afstand van de uitweg tot de stam op aangeven van een groenmedewerker van de gemeente worden vergroot. Deze afstand is mede afhankelijk van de stamomtrek van de boom;

Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg is dat openbare groenvakken aangetast worden, kan dit een reden zijn de vergunning te weigeren. De overblijvende groenstrook dient minimaal 5 m2 te bedragen. Kleinere groenstroken dienen op kosten van de aanvrager te worden verhard en indien mogelijk elders in de straat te worden gecompenseerd. Per geval wordt een belangenafweging gemaakt, waarbij beoordeeld wordt of het aantasten van het groenvlak een negatieve uitstraling heeft op het uiterlijk van de straat of op het overige aanwezige groen.

2.6 Bruikbaarheid van een openbare parkeerplaats

Een aanvraag voor een nieuwe uitweg wordt toegekend indien de huidige openbare parkeergelegenheid niet onevenredig wordt aangetast.

Verklaring

Een omgevingsvergunning uitweg wordt in het belang van de bruikbaarheid van een openbare parkeergelegenheid in ieder geval toegestaan indien door het maken of veranderen van de uitweg het aantal openbare parkeerplaatsen niet verminderd of wanneer deze vermindering voor de gemeente acceptabel is.

Overwegingen en voorbeelden

Een omgevingsvergunning uitweg wordt toegestaan wanneer:

Geen parkeergelegenheid komt te vervallen

Wel parkeergelegenheid komt te vervallen, maar binnen acceptabele loopafstand (volgens CROW-richtlijnen) een goed alternatief beschikbaar is. Bijvoorbeeld wanneer bij voorbaat een extra parkeerplaats aangelegd kan worden op een andere locatie waarmee alle beleidsterreinen akkoord zijn. Het initiatief voorstel voor deze extra parkeerplaats en de kosten komen voor rekening van de aanvrager.

Wel parkeergelegenheid komt te vervallen, maar geen alternatief noodzakelijk is. Bijvoorbeeld omdat de algemene parkeerdruk in de directe omgeving dit naar oordeel van de gemeente toelaat, zonder dat precedentwerking ontstaat.

2.7 Strijdigheid met andere wet- en regelgeving

Naast de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is meer wet- en regelgeving van toepassing op een omgevingsvergunning uitwegen. Strijdigheden met andere wet- en regelgeving kan ertoe leiden dat de vergunning wordt afgewezen. Daarbij valt te denken aan Bestemmingsplannen, Omgevingsvisie, Mobiliteitsplan, Groenstructuurplan, Groenbeleidsplan en bomenbeleidsplan.

2.8 Toegangspaden

Smalle toegangspaden naar een perceel beschouwen we niet als uitweg wanneer deze uitsluitend bedoeld is voor voetgangers/ (brom)fietsers. Maar omdat een toegangspad ook getoetst dient te worden aan verschillende criteria, gebruiken we hiervoor hetzelfde toetsingskader als bij de toestemming voor uitwegen. Dus ook voor toegangspaden dient een omgevingsvergunning uitweg aangevraagd te worden.

In de praktijk leggen bewoners dergelijke paden vaak zelf aan zonder toestemming van de gemeente. Dit gaat (vaak) ten koste van gemeentelijke groenstroken. Wanneer handhaving gewenst is, wordt dit vanuit de beleidsmedewerker groen geïnitieerd.

2.9 Uitzonderingen

De uitgangspunten opgenomen in deze notitie zijn beleidsregels. In uitzonderlijke omstandigheden kan afgeweken worden van deze beleidsregels. De juridische grondslag hiervan is gelegen in artikel 4:84 Awb: “het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen”.

Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden dienen door de aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd te worden en worden door het college beoordeeld.

3. Overige relevante aspecten

3.1 Eigendomssituatie

De gemeente blijft eigenaar van de grond en de uitweg. Ook het beheer en onderhoud

blijft in handen van de gemeente. De gemeente behoudt daarom het recht van toegang

tot de uitweg en de onderliggende kabels en leidingen.

3.2 Inrichting

3.2.1 Breedte uitweg

De breedte van een uitweg bij een woning bedraagt minimaal 3 meter en maximaal 6 meter voor een ‘dubbele’ uitweg, dit is inclusief kantopsluiting.

Als twee uitwegen bij woonpercelen zo dicht bij elkaar liggen dat bij de uitvoering de opgaande trottoirband en de neergaande band tegen elkaar aan komen te liggen, worden deze twee uitwegen uitgevoerd als één uitweg. De breedte van deze uitweg bedraagt in dat geval maximaal 7 meter, dit is inclusief kantopsluiting. Een uitweg moet voldoende breed kunnen worden aangelegd om schade aan verhardingen, bermen en groenstroken te voorkomen. In bijzondere gevallen kan in overleg met de wegbeheerder een bredere uitweg worden toegestaan.

In gevallen waar belangen van economische bedrijfsvoering aanleiding geven kan een bredere uitweg worden aangelegd.

3.2.2 Materiaalgebruik uitwegen

Bij het aanleggen van een uitweg worden soort en kwaliteit materialen gebruikt die

gelijk of vergelijkbaar zijn met de soort en kwaliteit materialen die het meest voorkomen in de nabijgelegen uitwegen. Ook dienen de gebruikte materialen standaard en handzaam te zijn om in- en uitnemen door bijvoorbeeld nutsbedrijven niet te bemoeilijken. Dit ter beoordeling van de gemeente.

3.2.3 Aantal uitwegen

Zoals eerder vermeld is het uitgangspunt één uitweg per perceel.

Incidenteel kan aan een verzoek voor een tweede uitweg voldaan worden. Hierbij wordt getoetst aan dezelfde beoordelingscriteria (zie hoofstuk 2) als bij een eerste uitweg en dient aan al deze criteria te worden voldaan. Ook dient de reden voor een tweede uitweg goed gemotiveerd te worden door de aanvrager.

Vanwege de toegenomen parkeerdruk is het ook van belang om de aanwezige parkeercapaciteit op openbaar gebied zoveel mogelijk te behouden. Dit geldt vooral voor gebieden met een hoge parkeerdruk. Mocht een uitweg in een dergelijk geval ten koste gaan van de parkeercapaciteit op openbaar gebied, dan is de impact onevenredig en dient de openbare parkeerruimte te prevaleren en de aanvraag te worden afgewezen. Om te voorkomen dat openbare parkeercapaciteit verloren gaat, is het bovendien van belang om bij meerdere uitwegen een voorwaarde te stellen aan de onderlinge afstand tussen de uitwegen. Door een minimaal afstand te eisen van zes meter blijft de tussenruimte voldoende groot voor het parkeren van een personenauto.

3.2.4 Aanleg duiker/ waterkerende constructie

Naast de omgevingsvergunning voor een uitweg is een ontheffing nodig van het

Waterschap wanneer een bermsloot moet worden overbrugt of een bestaande waterkerende constructie moet worden doorsneden. Deze dient door de initiatiefnemer aangevraagd te worden.

Alvorens overgegaan wordt tot de aanleg van de uitweg dient de gemeente in het bezit

te zijn van een kopie van de benodigde ontheffing dan wel een schriftelijke verklaring

van het waterschap dat deze niet noodzakelijk is.

Het aanleggen van de duiker wordt gerealiseerd door de gemeente. De kosten voor de aanleg van de duiker worden in rekening gebracht bij de vergunninghouder.

3.3 Parkeren in de voortuin

Parkeren in de voortuin voor de woning (tuinparkeren) is in beginsel niet toegestaan. Een auto die in de voortuin staat geparkeerd is schadelijk voor het uiterlijk aanzien van de omgeving. Daarnaast kan deze auto het uitzicht van de buren belemmeren en kan de parkeercapaciteit in de betreffende straat worden aangetast.

3.4 Andere uitwegen / precedentwerking

In het verleden verworven rechten op het (met toestemming van de gemeente) maken/hebben van een (ogenschijnlijk vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van deze beleidsregels is getrokken. Het college heeft te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent. Indien de verleende toestemming voor een uitweg, die vergelijkbaar lijkt met de aangevraagde vergunning, dateert van voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zal afwijzing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid. Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij concentratie van uitwegen een argument kan zijn om de uitweg te weigeren.

3.5 Uitweg bij nieuwbouwplannen

In een nieuwbouwplan zijn uitwegen al meegenomen in de totale omgevingsvergunning bouwen. Uiteraard dient de activiteit ‘uitrit aanleggen’ dan wel aangevraagd te worden. Op het moment dat de betrokkene de geplande uitweg wil aanpassen, of juist een extra uitweg wil, neemt hij/zij contact op met de gemeente en wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van het ontwerp van de straat en deze beleidsregels.

3.6 Verwijderen van een uitweg

Wanneer een uitweg kan of moet worden verwijderd, gebeurt dit op kosten van de eigenaar van het perceel. Het initiatief hiervoor kan genomen worden door de gemeente of door de eigenaar van een perceel.

De gemeente behoudt bovendien het recht om in voorkomende gevallen de uitweg aan te passen, te verplaatsen dan wel op te heffen zonder dat dit tot enige schadeclaim kan leiden jegens de gemeente.

4. Uitvoering

4.1 Publicatie

Een omgevingsvergunning uitweg wordt op overheid.nl gepubliceerd. Daarnaast kan deze vergunning ingezien worden op het gemeentehuis. Hiervoor dient een afspraak gemaakt te worden met de afdeling Openbare Werken. Belanghebbenden hebben zes weken de tijd om hun bezwaren tegen de omgevingsvergunning uitweg kenbaar te maken. De aanvrager krijgt van de gemeente een bericht indien bezwaren zijn binnengekomen.

Een uitweg wordt door, dan wel namens, de gemeente aangelegd wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is en de leges- en aanlegkosten zijn voldaan. Het is niet toegestaan een uitweg zelf aan te leggen.

Ook andere vergunningen die met het oog op de aanleg van een uitweg zijn aangevraagd (zoals een kapvergunning of een vergunning van het waterschap) dienen onherroepelijk te zijn.

4.2 Kosten

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning uitweg zijn leges verschuldigd conform de legesverordening van de gemeente Nuenen. Ook als geen vergunning verkregen wordt dienen legeskosten betaald te worden.

Naast de leges worden alle kosten die samenhangen met de daadwerkelijke aanleg of verandering van de uitweg bij de vergunninghouder in rekening gebracht.

Onder die kosten vallen in ieder geval:

1. het aanleggen of veranderen van het deel van de uitweg dat zich op gemeentegrond bevindt;

het waarborgen van de afwatering van de weg;

2. het verplaatsen van kolken, openbare verlichting, bebording, nutsvoorzieningen, etc.;

3. het kappen van bomen of aanpassen van groenvoorzieningen;

4. het herplanten van een nieuwe boom en/of groenvoorziening;

5. onderzoek naar aanwezigheid en aantastbaarheid van boomwortels;

6. compensatie van vervallen openbare parkeerplaatsen en openbaar groen (inclusief taxatiekosten);

7. het aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een duiker alsook het schoon houden en bouwkundig onderhoud aan deze duiker.

De aanlegkosten worden vooraf berekend en samen met de omgevingsvergunning uitweg aan de vergunninghouder kenbaar gemaakt. De aanvrager ontvangt twee facturen, voor leges- en voor uitvoeringskosten.

4.3 Tijdelijke (bouw)uitweg

Het aanvragen van een tijdelijke bouwuitweg wijkt zodanig af van de reguliere normering dat deze aanvraag buiten dit uitwegenbeleid valt. Wanneer een tijdelijke uitweg later definitief wordt, zijn deze beleidsregels wel van toepassing.

5. Handhaving

Uitgangspunt bij de handhaving is dat ieder geval beoordeeld wordt op individuele basis en afstemming plaats vindt tussen de afdeling Openbare werken en het cluster THOV over de gewenste aanpak. In beginsel wordt uitgegaan van een bestuursrechtelijke aanpak. Wanneer dit niet mogelijk is volgt een privaatrechtelijke aanpak.

Bij constatering dat een uitweg wordt aangelegd in eigen beheer, wordt door een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of toezichthouder geëist dat de aanleg onmiddellijk wordt stopgezet.

Hierop volgt een legalisatietoets. (zie bijlage 1)

Indien de uitweg te legaliseren is volgt het verzoek aan de betrokkene een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de uitweg aan te vragen en wordt het vergunningentraject alsnog afgehandeld. Hierbij worden alle kosten (leges en de kosten voor het eventueel aanpassen van de uitweg) doorberekend aan de aanvrager. Dit kan ook van toepassing zijn op uitwegen die in strijd met de verkregen omgevingsvergunning in eigen beheer zijn aangelegd.

Indien de uitweg niet te legaliseren is volgt een waarschuwingsbrief en start de handhavingsprocedure. Hierbij is het uitgangspunt dat de openbare ruimte wordt teruggebracht in oude staat. Alle hiervoor benodigde kosten worden op de betrokkene verhaald. Dit vervolg traject wordt gevoerd door het cluster THOV.

Is de illegale uitweg al geheel aangelegd, volgt eerst de legalisatietoets. Hierna ontvangt de betreffende betrokkene een brief vanuit de afdeling THOV. In deze brief wordt aan de betrokkene duidelijk gemaakt dat de uitweg zonder vergunning is aangelegd en de te volgen stappen. Aanvragen vergunning wanneer legaliseren mogelijk is of een waarschuwing voor de start van de handhavingsprocedure.

Een dergelijke ‘slecht nieuws’ brief wordt wanneer mogelijk voorafgegaan door een telefoongesprek.

Ondertekening