Regeling vervallen per 01-01-2021

Bouwverordening Nuth 2012

Geldend van 18-07-2012 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2012

Intitulé

Bouwverordening Nuth 2012

1. Inleidende bepalingen.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen.

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      afwerkkamer: kamer die bestemd is voor de uitoefening van bedrijfsmatige sexuele handelingen;

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onder deel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

    • -

      bijgebouw: een gebouw, dat in bouwkundig opzicht en qua massa ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      kamerverhuurbedrijf: een (deel van een) gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van meerdere onzelfstandige woonruimten, waarbij de op grond van het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen die in de onzelfstandige woonruimte ontbreken, in het gebouw aanwezig zijn als gemeenschappelijke voorzieningen;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • -

      omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      straatpeil:

      a voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      b voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen.

(Vervallen).

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente.

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    a het gebied binnen de bebouwde kom;

    b het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

2. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden.

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning.

(Vervallen).

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens.

(Vervallen).

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden.

(Vervallen).

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren vanvergunningaanvragen.

(Vervallen).

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek.

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

    • b.

      (vervallen);

    • c.

      indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009, niet rechtvaardigen.

  • 5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij deaanvraag om een bouwvergunning.

(Vervallen).

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie.

(Vervallen).

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om een bouwvergunning voor woonwagens en standplaatsen.

(Vervallen).

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om een bouwvergunning.

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag.

(Vervallen).

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening.

(Vervallen).

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen.

(Vervallen).

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en faseringbouwvergunningverlening.

(Vervallen).

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek.

(Vervallen).

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleendebouwvergunning.

(Vervallen).

Paragraaf 3 Welstandstoetsing.

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria.

(Vervallen).

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem.

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem.

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.
    • 1.

      dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen.

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van een ontheffing vande stedenbouwkundige bepalingen.

(Vervallen).

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling.

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.Brandblusvoorzieningen.

(Vervallen).

Artikel 2.5.3A Brandweeringang.

(Vervallen).

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.

(Vervallen).

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn.

De voorgevelrooilijn is:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van devoorgevelrooilijn.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,30 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van devoorgevelrooilijn.

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken.

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet be-zwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • -

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • -

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

      en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg.

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van devoorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken.

  • 1. Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a.

      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    • b.

      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c.

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3. Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen.

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbij behorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn.

  • 1. De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    • b.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c.

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d.

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e.

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2. Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van deachtergevelrooilijn.

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • d.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • e.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • i.

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • k.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l.

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen.

  • 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1.

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2.

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

      • 3.

        bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen.

  • 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken.

  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

    Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen.

  • 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen enondergrondse hoofd-transportleidingen .

  • 1. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4. Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.

    Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4. Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover eenachtergevelrooilijn.

  • 1. Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2. Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken.

  • 1. De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2. Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weggrenzende terreinen.

  • 1. De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken.

  • 1. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelatenbouwhoogte.

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het produkt van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van detoegelaten bouwhoogte.

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en indien:

    • 1.

      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de ontheffing is gebaat;

    • 2.

      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogte-afmetingen andere hoogte-afmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer al dan niet van openbare aard, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.

    draagconstructies voor een reclame;

  • k.

    vrijstaande schoorstenen;

  • l.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkhedenbij of in gebouwen.

  • 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet over bemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

    Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen."

  • 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties.

(Vervallen).

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen.

(Vervallen).

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen.

(Vervallen).

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen.

(Vervallen).

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid.

(Vervallen).

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

(Vervallen).

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen.

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding.

(Vervallen).

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet.

(Vervallen).

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet.

(Vervallen).

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering.

1.(Vervallen).

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering.

(Vervallen).

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen.

(Vervallen).

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen.

(Vervallen).

3. De melding.

Artikel 3.1 De wijze van melden

(Vervallen).

Artikel 3.2 Welstandscriteria

(Vervallen).

4. Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk.

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start oftussentijdse staking van bouwwerkzaamheden.

(Vervallen).

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden.

(Vervallen).

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie.

(Vervallen).

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw.

(Vervallen).

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden.

(Vervallen).

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen enonderzoekingen.

(Vervallen).

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten.

(Vervallen).

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein.

(Vervallen).

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein.

(Vervallen).

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder.

(Vervallen).

Artikel 4.11 Bouwafval.

(Vervallen).

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) debouwwerkzaamheden.

(Vervallen).

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen.

(Vervallen).

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming.

(Vervallen).

5. Staat van open erven en terreinen en de aansluiting op de nutsvoorzieningen.

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen.

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen.

(Vervallen).

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen.

(Vervallen).

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.

(Vervallen).

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.

(Vervallen).

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen.

(Vervallen).

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard.

(Vervallen).

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen.

(Vervallen).

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen.

(Vervallen).

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen.

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding.

(Vervallen).

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet.

(Vervallen).

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet.

(Vervallen).

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering.

(Vervallen).

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering.

(Vervallen).

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen.

(Vervallen).

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingenvan het openbare net van de nutsvoorzieningen.

(Vervallen).

6. Brandveilig gebruik.

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning.

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk.

(Vervallen).

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen.

(Vervallen).

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing.

(Vervallen).

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden.

(Vervallen).

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand enbrandgevaar.

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken.

(Vervallen).

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen.

(Vervallen).

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen.

(Vervallen).

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen vanongevallen bij brand.

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen.

(Vervallen).

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen.

(Vervallen).

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid

(Vervallen).

7. Overige gebruiksbepalingen.

Paragraaf 1 Overbevolking.

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen.

(Vervallen).

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens.

(Vervallen).

Paragraaf 2 Staken van het gebruik.

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid.

(Vervallen).

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheiden gebrek aan hygiëne.

(Vervallen).

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen.

(Vervallen).

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen.

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf.

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op 5.

Artikel 7.3.2 Hinder.

(Vervallen).

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid.

Artikel 7.4.1 Preventie.

(Vervallen).

Paragraaf 5 Watergebruik.

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water.

(Vervallen).

Paragraaf 6 Installaties.

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties.

(Vervallen).

8. Slopen.

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen.

(Vervallen).

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning.

(Vervallen).

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen.

(Vervallen).

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing.

(Vervallen).

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen.

(Vervallen).

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen.

(Vervallen).

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen.

(Vervallen).

Paragraaf 2. Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen.

Artikel 8.2.1 Sloopmelding.

(Vervallen).

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen.

(Vervallen).

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen.

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein.

(Vervallen).

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden.

(Vervallen).

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingvergunning voor het slopen.

(Vervallen).

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt.

(Vervallen).

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest.

(Vervallen).

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen.

(Vervallen.)

Paragraaf 4 Vrij slopen.

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen.

(Vervallen).

9. Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de dorpsbouwmeester.

  • 1. De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders over aanvragen voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders desgevraagd over aanschrijvingen op grond van de op het moment van de adviesaanvraag vigerende excessenregeling op basis van artikel 12, lid 1, en artikel 12a, lid 1, onder b, van de alsdan vigerende Woningwet.

  • 3. De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders desgevraagd over ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingen, beeldkwaliteitplannen (e.d.) alsook specifieke bouw- en sloopplannen.

  • 4. De dorpsbouwmeester baseert zijn adviezen op de toepasselijke, in de vigerende welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2 Onafhankelijkheid en ondersteuning dorpsbouwmeester.

  • 1. De dorpsbouwmeester is onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

  • 2. De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.

  • 3. Het reglement van de dorpsbouwmeester dat als Bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere bepalingen betreffende de taken en verplichtingen van de dorpsbouwmeester.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur.

  • 1. De dorpsbouwmeester wordt door burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen.

  • 2. De dorpsbouwmeester kan ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Hij kan eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 3. De dorpsbouwmeester blijft bij het verstrijken van de in lid 2 genoemde benoemingstermijnen zijn functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording.

De dorpsbouwmeester stelt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden voor de gemeenteraad op, waarin ten minste aan de orde komen:

  • 1.

    Ervaringen van de dorpsbouwmeester;

    • -

      zienswijzen ten aanzien van het vigerende, gemeentelijke welstandsbeleid;

    • -

      eventuele betrokkenheid bij nieuwe ontwikkelingen/beeldkwaliteitplannen.

  • 2.

    Statistische gegevens;

    • -

      aantal vergaderingen van de dorpsbouwmeester;

    • -

      aantal bezichtigingen op locatie;

    • -

      aantal adviesaanvragen;

    • -

      aantal herhalingsplannen;

    • -

      aantal toelichtingen door aanvrager/architect;

    • -

      aantal gevallen van open voorafstemming, zonder aanvrage en verslaglegging;

    • -

      aantal spoedadviezen met verslagleggingen.

  • 3.

    Welstandsadvisering;

    • -

      algemene indruk van de beoordeelde plannen/algemeen kwaliteitsniveau;

    • -

      plannen, projecten of aandachtspunten die in het verslagjaar bijzondere aandacht hebben gevraagd van de dorpsbouwmeester;

    • -

      een beschrijving van de wijze waarop de dorpsbouwmeester toepassing heeft gegeven aan de geldende welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota;

    • -

      een beschrijving van de gevallen waarin de dorpsbouwmeester is afgeweken van het formele welstandsbeleid, inclusief de motivatie daarvan;

    • -

      een oordeel over de werkbaarheid van de welstandscriteria.

  • 4.

    Conclusies en aanbevelingen;

    • -

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • -

      de werkwijze van de dorpsbouwmeester;

    • -

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • -

      de aard van de beoordeelde plannen en eventuele bijzondere projecten.

Artikel 9.5 Termijn van advisering.

  • 1. De dorpsbouwmeester brengt het advies over de in artikel 9.1, eerste en tweede lid, bedoelde aanvragen en aanschrijvingen uit binnen een week nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2. De dorpsbouwmeester brengt het advies over de in artikel 9.1, derde lid, bedoelde ontwikkelingen en plannen uit binnen een week nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders onder meer worden gegeven indien de termijn van afdoening van een vergunningaanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. Het reglement van de dorpsbouwmeester dat als Bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere bepalingen omtrent termijnen en advisering.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting.

  • 1. De behandeling van aanvragen, zoals bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, door - of onder verantwoordelijkheid van - de dorpsbouwmeester is openbaar. De agenda voor de vergadering wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. De behandeling van aanschrijvingen, ontwikkelingen en plannen, zoals bedoeld in artikel 9.1, tweede en derde lid, is in beginsel niet openbaar tenzij een belanghebbende daarom vraagt.

  • 3. Indien de aanvrager van een vergunning, zoals bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de dorpsbouwmeester in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het plan.

  • 4. In het geval dat een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, in de vergadering van de dorpsbouwmeester wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een mondelinge toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de dorpsbouwmeester waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 5. Belanghebbenden hebben geen spreekrecht.

  • 6. Het reglement van de dorpsbouwmeester dat als Bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere regels omtrent de openbaarheid van de vergaderingen.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid.

  • 1. De dorpsbouwmeester kan de advisering over een aanvraag om advies onder verantwoordelijkheid van hemzelf overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen personen. De aangewezen persoon of de aangewezen personen adviseren over aanvragen waarvan volgens hen het oordeel van de dorpsbouwmeester als bekend mag worden verondersteld.

  • 2. In geval van twijfel wordt de aanvraag alsnog voorgelegd aan de dorpsbouwmeester.

Artikel 9.8 Vorm waarin advies wordt uitgebracht.

  • 1. De dorpsbouwmeester adviseert en motiveert zijn advies schriftelijk.

  • 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 3. Het reglement van de dorpsbouwmeester dat als Bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, behelst de wijzen waarop adviezen kunnen worden vastgelegd en uitgebracht.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken.

(Vervallen).

10. Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning.

(Vervalen).

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van eenontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen.

Bij de aanvraag om de in artikel 61 van de Woningwet bedoelde vergunning moet worden aangegeven voor welk doel de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen zal worden gebruikt.

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen.

(Vervallen).

Artikel 10.4 Overdragen mededeling.

(Vervallen).

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen.

  • 1. Het kenteken met de woorden 'onbewoonbaar verklaard', bedoeld in artikel 31 van de Woningwet, bestaat uit een bord van ten minste 120 mm lang en 70 mm hoog, waarop de tekst met duidelijke letters, van ten minste 15 mm hoog, is aangegeven.

  • 2. Het kenteken wordt van gemeentewege aan de toegangsdeur van de onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen bevestigd.

  • 3. Voor zover het in het tweede lid bedoelde kenteken niet tevens vanaf de weg zichtbaar is, dient er een tweede kenteken met daarop de aanduiding van de woning of woonwagen bevestigd dan wel geplaatst te worden op een van de weg af in het oog vallende plaats.

  • 4. Het bepaalde in het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op de onbruikbaar verklaarde standplaats.

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen enandere voorschriften.

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

11. Handhaving.

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw.

(Vervallen).

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming.

(Vervallen).

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen.

(Vervallen).

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek.

(Vervallen).

12. Straf-, overgang- en slotbepalingen.

Artikel 12.1 Strafbare feiten.

(Vervallen).

Artikel 12.2 Algemene overgangsbepalingen.

Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast. Dit laatste geldt niet voor de van rechtswege vervallen artikelen van de bouwverordening tengevolge van de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling bodemonderzoek.

(Vervallen).

Artikel 12.4 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat vanopen erven en terreinen.

(Vervallen).

Artikel 12.5 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Artikel 12.6 Overgangsbepaling sloopmelding.

(Vervallen).

Artikel 12.7 Slotbepalingen.

  • 1. Deze verordening treedt - met terugwerkende kracht - in werking op 1 april 2012, het tijdstip waarop het Bouwbesluit 2012 in werking is getreden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 9 van deze verordening (Welstand) - met terugwerkende kracht - in werking op 1 januari 2012, het tijdstip waarop de gemeente Nuth overeenkomstig een besluit van de raad d.d. 13 december 2011 (Kenmerk: FLO/2011/16789) welstandsvrij is gemaakt.

  • 3. Deze verordening komt in de plaats van de door de raad op 13 juli 2010 vastgestelde Bouwverordening Nuth 2010.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Bouwverordening Nuth 2012".

Bijlagen.

Bijlage 1. Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning.

(Vervallen).

Bijlage 2. Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Bijlage 3. Gebruikseisen voor bouwwerken.

(Vervallen).

Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners.

(Vervallen).

Bijlage 5. Aangewezen brandgevaarlijke stoffen.

(Vervallen).

Bijlage 6. Opslag brandgevaarlijke stoffen.

(Vervallen.)

Bijlage 7. Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen.

(Vervallen).

Bijlage 8. Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest.

(Vervallen.)

Bijlage 9. Reglement van orde van de dorpsbouwmeester

Artikel 1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester is belast met wettelijk en niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden, voor zover van toepassing, uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen zoals die gelden op de dag van de aanvraag om een advies. De dorpsbouwmeester is, voor zover van toepassing, beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde, gemeentelijke welstandsbeleid.

Wettelijke taken:

  • 1.

    De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders over aanvragen voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester brengt bij aanvragen als bedoeld in lid 1 - samen met zijn plaatsvervanger - adviezen uit waarin de relevante aspecten op grond van het gemeentelijke welstandsbeleid, de Monumentenwet alsook toepasselijke monumentenverordeningen, gemeentelijk en provinciaal, worden betrokken. In deze adviezen komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten specifiek betrekking hebben op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1. Toetsing dient daarbij primair plaats te vinden met het oog op het behoud van de monumentale waarden van een monument.

  • 3.

    Jaarverslag dorpsbouwmeester.

De dorpsbouwmeester legt aan burgemeester en wethouders één maal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.

Niet wettelijke verplichte taken:

  • 4.

    Desgevraagd kan de dorpsbouwmeester naast zijn reguliere taken:

  • a.

    adviezen verstrekken m.b.t. de beoordeling van aanvragen voor reclames en/of bouwplannen;

  • b.

    adviezen uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidstukken;

  • c.

    adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

  • d.

    adviseren over aanschrijvingen op grond van de op het moment van de adviesaanvraag vigerende excessenregeling op basis van artikel 12, lid 1, en artikel 12a, lid 1, onder b, van de Woningwet c.q. de toepassing van de artikelen 13 en 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

  • e.

    overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort desgevraagd mede tot zijn taak;

  • f.

    advies uitbrengen over nieuwe (architectonische) ontwikkelingen, materiaaltoepassingen e.d. mede in relatie tot bestaand beleid c.q. bestaande welstandscriteria;

  • g.

    adviseren over aspecten van beleidsvoornemens waarbij de ruimtelijke kwaliteitszorg, het welstandstoezicht dan wel de monumentenzorg in het geding zijn.

Artikel 2 Uitsluiting van bevoegdheden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen advies aan de dorpsbouwmeester over een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 13 en 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van bouwwerken of standplaatsen waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    In die gevallen dat tegen het besluit tot aanschrijving als bedoeld in het eerste lid door een belanghebbende bezwaar is gemaakt op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester ter verdere advisering inschakelen.

  • 3.

    Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de dorpsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de dorpsbouwmeester over een plan dat door hem zelf (mede) ontwikkeld is. In die gevallen zullen burgemeester en wethouders advies vragen aan de plaatsvervangende dorpsbouwmeester.

Artikel 3 Ondersteuning van de dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris welstand voor de schriftelijke vastlegging van de adviezen.

Artikel 4 Taakomschrijving secretaris welstand

  • 1.

    Burgemeester en wethouders wijzen een ambtelijke secretaris welstand, alsmede diens plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De secretaris welstand selecteert vergunning- en adviesaanvragen en toetst de compleetheid daarvan voor behandeling.

  • 3.

    De gemeentelijke secretaris welstand stelt de agenda op voor de vergadering, geeft die door aan de dorpsbouwmeester en draagt zorg voor de tijdige terinzagelegging van de agenda op de voor de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4.

    Tijdens de vergadering introduceert de secretaris welstand de plannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied.

  • 5.

    Onder de verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een plan door de secretaris welstand uitgewerkt in een schriftelijk advies. Het advies moet binnen een week naar het college van burgemeester en wethouders en aanvrager (met desgevraagd een afschrift naar de betrokken ontwerper/architect c.q. gemachtigde) worden verzonden.

Artikel 5 Advies en bijstand

  • 1.

    De dorpsbouwmeester is bevoegd tot het inwinnen van een ambtelijk advies en kan zich met dit doel in zijn vergadering doen bijstaan door een of meer ambtenaren dan wel medewerkers, werkzaam in ondergeschiktheid dan wel onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester kan zich voor het adviseren over complexe vergunningaanvragen of plannen doen bijstaan door een of meer deskundige adviseurs met specifieke kennis op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit en de monumentenzorg.

  • 3.

    Bij instemming tot het inwinnen van een advies als bedoeld in het tweede lid, verlenen burgemeester en wethouders tevens machtiging tot het bedrag van de aan dit advies verbonden kosten.

Artikel 6 Vooroverleg

  • 1.

    De gemeente biedt een aanvrager de mogelijkheid om een informeel plan door middel van een vooroverlegaanvraag aan de dorpsbouwmeester voor te leggen, toe te laten lichten door de betrokken ontwerper dan wel persoonlijk te bespreken met de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    Een vooroverlegaanvraag wordt middels een daartoe door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld formulier ingediend.

  • 3.

    Het beoordelingsresultaat van het vooroverleg wordt in een besprekingsverslag vastgelegd.

Artikel 7 Onderzoek ter plaatse door de dorpsbouwmeester

  • 1.

    De dorpsbouwmeester kan een onderzoek ter plaatse instellen indien hij bij de beoordeling van een plan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak als bedoeld in artikel 3 nodig is.

  • 2.

    Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan de aanvrager, de ontwerper alsmede belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht die een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1 van die wet hebben ingediend, mededeling gedaan. Bij de mededeling als bedoeld in de vorige volzin wordt gewezen op de mogelijkheid bij het onderzoek aanwezig te kunnen zijn.

Artikel 8 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerpplan

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vermijdt dat over een plan als bedoel in artikel 1, lid 1, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 6 tot een negatief oordeel heeft geleid, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.

  • 2.

    Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de dorpsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de dorpsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.

Artikel 9 Openbare vergadering.

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vergadert in de regel één keer per twee weken. In vakantieperioden kunnen er perioden van 4 weken worden aangehouden.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester vergadert in een nader aan te wijzen vergaderruimte van het gemeentehuis.

  • 3.

    Opdrachtgevers en ontwerpers kunnen in de openbare vergadering de behandeling van hun plan bijwonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of maken bij de secretaris welstand een afspraak.

  • 4.

    Tijdens de openbare vergadering wordt niemand in de gelegenheid gesteld het woord te voeren, tenzij dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het plan toe te lichten op de wijze, zoals aangegeven in lid 3.

Artikel 10 Het welstandsadvies

De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:

  • 1.

    Akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Desgewenst motiveert de dorpsbouwmeester zijn advies schriftelijk.

  • 2.

    In principe akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.

  • 3.

    Niet akkoord: De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een plan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde (welstand)criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de resterende termijn voor behandeling van de vergunningaanvraag te realiseren zijn.

  • 4.

    Aanhouden: De dorpsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer aanvullende informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

Artikel 11 Termijnen

Voor het uitbrengen van een welstandsadvies gelden de volgende termijnen:

  • a.

    De dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder 1, uit binnen een week nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in lid 1 van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het welstandsadvies wordt aan de aanvrager toegezonden en op verzoek van de aanvrager met een afschrift naar de betrokken architect c.q. gemachtigde.

Artikel 12 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden van de gemeente

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor door hen aan te wijzen gebieden van de gemeente, de dorpsbouwmeester of een andere onafhankelijke deskundige aanwijzen die de architectuursupervisie heeft over de binnen deze gebieden te ontwikkelen bouwplannen.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester dan wel de onafhankelijke deskundige, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, brengt schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 13 De inschakeling van de dorpsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen

Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerp-bestemmingsplannen alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht voor advies aan de dorpsbouwmeester voorleggen.

Artikel 14 Onpartijdige behandeling

De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangende dorpsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een plan indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 15 Wijze van planbeoordeling

  • a.

    De dorpsbouwmeester beoordeelt een omgevingsvergunningaanvraag op grond van de in de vigerende welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • b.

    Bij de beoordeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel handelt de dorpsbouwmeester tevens in overeenstemming met het bepaalde in de vastgestelde beleidsregels op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c.

    Indien de dorpsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk en gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking van de beleidsregel gerechtvaardigd is.

Artikel 16 Uitbrengen advies

Het advies van de dorpsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op een omgevingsvergunningaanvraag door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 17 Afwijking van het advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van een toetsing van het advies van de dorpsbouwmeester van oordeel zijn dat feiten en omstandigheden nopen tot het afwijken van dit advies. Alvorens zij hieromtrent een beslissing nemen, maken zij hun standpunt gemotiveerd kenbaar aan de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    In de volgende gevallen kan van het welstandsadvies worden afgeweken:

    • a.

      Afwijking op welstandspecifieke gronden:

    • b.

      Het college is van oordeel dat de dorpsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft toegepast dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier een afwijking op inhoudelijke, welstandspecifieke gronden.

    • c.

      Afwijking op andere dan welstandspecifieke gronden, zoals zwaarwegende economische of maatschappelijke omstandigheden.

  • 3.

    Indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste lid van dit artikel bieden burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn zijn gevoelen hieromtrent kenbaar te maken.

Artikel 18 Tweede advies

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de dorpsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn - ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing - een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/ Stein/Schinnen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies. Dit advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.

  • 3.

    Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een vergunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies hebben zij met betrekking tot de welstandsaspecten in beginsel de volgende mogelijkheden:

  • a.

    het college kan op grond van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden afwijken van het oorspronkelijke welstandsadvies van de dorpsbouwmeester, mits het daarvoor goed onderbouwde argumenten aandraagt;

  • b.

    het college kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de dorpsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;

  • c.

    het college kan een tweede, onafhankelijk advies aanvragen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen;

  • d.

    het college kan eerst mogelijkheid ‘b’ uitvoeren en daarna - wanneer het zich na heroverweging niet met het advies van de dorpsbouwmeester kan verenigen - overgaan tot mogelijkheid ‘c’.

  • 4.

    Alvorens tot het inwinnen van een tweede advies over te gaan, geven burgemeester en wethouders hiervan kennis aan de dorpsbouwmeester. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager van de vergunning eveneens op de hoogte van het voornemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De gemeente stuurt het secretariaat van de hiervoor bedoelde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

  • a.

    de volledige bescheiden voor het uitbrengen van een welstandsadvies, zoals genoemd in de gemeentelijke welstandsnota en/of de Ministeriële regeling omgevingsrecht.

  • b.

    de gemeentelijke welstandsnota;

  • c.

    de gemeentelijke bouwverordening;

  • d.

    informatie over de termijn waarbinnen het second opinion-advies moet worden uitgebracht;

In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.

  • 6.

    Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventueel betrokken ambtenaren, de secretaris welstand, de dorpsbouwmeester en leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.

  • 7.

    De welstandscommissie die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie, hetzij door de secretaris welstand en/of gemandateerden, hetzij door de gehele commissie.

  • 8.

    Het aanvragen van een tweede advies kan uitsluitend door of namens burgemeester en wethouders geschieden.

    Bijlage 10. Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1. Brandmeldinstallaties.

    (Vervallen).

    Bijlage 11. Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest

    Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (NB: de aanduiding “hechtgebonden” geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.).

    Product

    Mogelijk toegepast in

    Mate waarin het is toegepast

    Uiterlijk

    Asbestcement, vlakke plaat

    Gevels, dakbeschot, rondom schoorstenen

    Vaak

    Grijze plaat van 3 tot 8 mm dik, vaak aan een kant “wafelstructuur”

    Asbestcement, vlakke gevelplaat met coating

    Decoratieve buitengevels, galerij

    Vrij algemeen in flats

    Als vlakke plaat maar met aan een kant gekleurde geëmailleerde of gespoten coating

    Asbestcement, schoorsteen of luchtkanaal

    Bij kachel of CV-installatie, ventilatiekanalen

    Vaak

    Rond of vierkant kanaal, verder als vlakke plaat

    Asbestcement, bloembak

    Zowel buiten als binnen, balkons

    Vaak

    In diverse vormen, verder als vlakke plaat, meestal dunner dan betonnen bak

    Asbestcement, golfplaat

    Daken van schuren en garages

    Vaak

    Als golfplaat, in diverse dikten

    Asbestcement met cellulosevezels (asbestboard)

    Alleen geschikt voor binnentoepassingen, aftimmeringen, inpandige kasten

    Soms

    Geelbruine, dunne plaat, lijkt op hardboard

    Asbestcement, dakleien

    Imitatieleien

    In Nederland weinig toegepast

    Vlakke plaatjes, aan één zijde gecoat

    Asbestcement, standleidingen

    Afvoer toilet

    Vaak

    Als luchtkanaal, maar dikker

    Asbestcement, imitatiemarmer

    Vensterbanken en schoorsteenmantels

    Soms

    Als marmer, in breuk of zaagvlakken zijn witte vezels zichtbaar

    Harde asbesthoudende vinyltegels

    Toiletten, keukens

    Soms, meestal bij de bouw gelegd

    Harde tegel met meestal een wit gevlamd motief

    Producten waarin asbest in een niet-hechtgebonden vorm voorkomt.

    Afdichtkoord

    Afdichting schoorstenen kachelruitjes en deurtjes, in oude haarden en allesbranders

    Regelmatig

    Wit tot vuilgrijs pluizig koord

    Asbesthoudend stucwerk

    Op (vochtige) muren en plafonds

    Nauwelijks

    Vezelige korrelstructuur

    Brandwerend board

    Onder CV-ketels, wanden CV-kast, stoppenkast, plafonds, trapbeschot

    Regelmatig, vooral in flats en grotere complexen

    Lichtbruin tot geel, zachtboardachtig

    Asbestkarton

    Bekleding zoldering

    Weinig

    Lichtgrijs, kartonachtig

    Vinylzeil met asbesthoudende onderlaag

    Keukens, trappen enz., geproduceerd voor 1983

    Zeer vaak

    Zeer divers, alleen te herkennen door analyse onderlaag

    Toelichting tabel.

    Herkennen van asbest.

    Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.

    -Astbesthoudende vinylvloertegels

    Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit “gevlamde” decoratie.

    -Asbesthoudende vinylvloerbedekking

    Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.

    Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zel met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).

    Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde astbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.

    Bijlage 12. Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5. Ontruimingsalarminstallaties.

    (Vervallen).

    Bijlage 13. Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 Vluchtrouteaanduiding.

    (Vervallen).

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Nuth op 26 juni 2012.
De griffier, De voorzitter,
P.J.M. Boyen Mr. H.G. Vos

Bijlage 1. Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning.

(Vervallen).

Bijlage 2. Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning.

(Vervallen).

Bijlage 3. Gebruikseisen voor bouwwerken.

(Vervallen).

Bijlage 4. Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners.

(Vervallen).

Bijlage 5. Aangewezen brandgevaarlijke stoffen.

(Vervallen).

Bijlage 6. Opslag brandgevaarlijke stoffen.

(Vervallen).

Bijlage 7. Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen.

(Vervallen).

Bijlage 8. Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest.

(Vervallen).

Bijlage 9. Reglement van orde van de dorpsbouwmeester 

Artikel 1 Taakomschrijving dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester is belast met wettelijk en niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken worden, voor zover van toepassing, uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen zoals die gelden op de dag van de aanvraag om een advies. De dorpsbouwmeester is, voor zover van toepassing, beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde, gemeentelijke welstandsbeleid.

Wettelijke taken:

  • 1.

    De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders over aanvragen voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester brengt bij aanvragen als bedoeld in lid 1 - samen met zijn plaatsvervanger - adviezen uit waarin de relevante aspecten op grond van het gemeentelijke welstandsbeleid, de Monumentenwet alsook toepasselijke monumentenverordeningen, gemeentelijk en provinciaal, worden betrokken. In deze adviezen komt duidelijk naar voren welke toetsingsaspecten specifiek betrekking hebben op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1. Toetsing dient daarbij primair plaats te vinden met het oog op het behoud van de monumentale waarden van een monument.

  • 3.

    Jaarverslag dorpsbouwmeester.

De dorpsbouwmeester legt aan burgemeester en wethouders één maal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.

Niet wettelijke verplichte taken:

  • 4.

    Desgevraagd kan de dorpsbouwmeester naast zijn reguliere taken:

    • a.

      adviezen verstrekken m.b.t. de beoordeling van aanvragen voor reclames en/of bouwplannen;

    • b.

      adviezen uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidstukken;

    • c.

      adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

    • d.

      adviseren over aanschrijvingen op grond van de op het moment van de adviesaanvraag vigerende excessenregeling op basis van artikel 12, lid 1, en artikel 12a, lid 1, onder b, van de Woningwet c.q. de toepassing van de artikelen 13 en 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

    • e.

      overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort desgevraagd mede tot zijn taak;

    • f.

      advies uitbrengen over nieuwe (architectonische) ontwikkelingen, materiaaltoepassingen e.d. mede in relatie tot bestaand beleid c.q. bestaande welstandscriteria;

    • g.

      adviseren over aspecten van beleidsvoornemens waarbij de ruimtelijke kwaliteitszorg, het welstandstoezicht dan wel de monumentenzorg in het geding zijn.

Artikel 2 Uitsluiting van bevoegdheden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen advies aan de dorpsbouwmeester over een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 13 en 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van bouwwerken of standplaatsen waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    In die gevallen dat tegen het besluit tot aanschrijving als bedoeld in het eerste lid door een belanghebbende bezwaar is gemaakt op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester ter verdere advisering inschakelen.

  • 3.

    Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de dorpsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de dorpsbouwmeester over een plan dat door hem zelf (mede) ontwikkeld is. In die gevallen zullen burgemeester en wethouders advies vragen aan de plaatsvervangende dorpsbouwmeester.

Artikel 3 Ondersteuning van de dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijke secretaris welstand voor de schriftelijke vastlegging van de adviezen.

Artikel 4 Taakomschrijving secretaris welstand

  • 1.

    Burgemeester en wethouders wijzen een ambtelijke secretaris welstand, alsmede diens plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De secretaris welstand selecteert vergunning- en adviesaanvragen en toetst de compleetheid daarvan voor behandeling.

  • 3.

    De gemeentelijke secretaris welstand stelt de agenda op voor de vergadering, geeft die door aan de dorpsbouwmeester en draagt zorg voor de tijdige terinzagelegging van de agenda op de voor de gemeente gebruikelijke wijze.

  • 4.

    Tijdens de vergadering introduceert de secretaris welstand de plannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied.

  • 5.

    Onder de verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een plan door de secretaris welstand uitgewerkt in een schriftelijk advies. Het advies moet binnen een week naar het college van burgemeester en wethouders en aanvrager (met desgevraagd een afschrift naar de betrokken ontwerper/architect c.q. gemachtigde) worden verzonden.

Artikel 5 Advies en bijstand

  • 1.

    De dorpsbouwmeester is bevoegd tot het inwinnen van een ambtelijk advies en kan zich met dit doel in zijn vergadering doen bijstaan door een of meer ambtenaren dan wel medewerkers, werkzaam in ondergeschiktheid dan wel onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester kan zich voor het adviseren over complexe vergunningaanvragen of plannen doen bijstaan door een of meer deskundige adviseurs met specifieke kennis op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit en de monumentenzorg.

  • 3.

    Bij instemming tot het inwinnen van een advies als bedoeld in het tweede lid, verlenen burgemeester en wethouders tevens machtiging tot het bedrag van de aan dit advies verbonden kosten.

Artikel 6 Vooroverleg

  • 1.

    De gemeente biedt een aanvrager de mogelijkheid om een informeel plan door middel van een vooroverlegaanvraag aan de dorpsbouwmeester voor te leggen, toe te laten lichten door de betrokken ontwerper dan wel persoonlijk te bespreken met de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    Een vooroverlegaanvraag wordt middels een daartoe door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld formulier ingediend.

  • 3.

    Het beoordelingsresultaat van het vooroverleg wordt in een besprekingsverslag vastgelegd.

Artikel 7 Onderzoek ter plaatse door de dorpsbouwmeester

  • 1.

    De dorpsbouwmeester kan een onderzoek ter plaatse instellen indien hij bij de beoordeling van een plan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak als bedoeld in artikel 3 nodig is.

  • 2.

    Van plaats en tijdstip van het onderzoek wordt aan de aanvrager, de ontwerper alsmede belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht die een bezwaarschrift op grond van artikel 7:1 van die wet hebben ingediend, mededeling gedaan. Bij de mededeling als bedoeld in de vorige volzin wordt gewezen op de mogelijkheid bij het onderzoek aanwezig te kunnen zijn.

Artikel 8 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerpplan

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vermijdt dat over een plan als bedoel in artikel 1, lid 1, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 6 tot een negatief oordeel heeft geleid, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.

  • 2.

    Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de dorpsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de dorpsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.

Artikel 9 Openbare vergadering.

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vergadert in de regel één keer per twee weken. In vakantieperioden kunnen er perioden van 4 weken worden aangehouden.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester vergadert in een nader aan te wijzen vergaderruimte van het gemeentehuis.

  • 3.

    Opdrachtgevers en ontwerpers kunnen in de openbare vergadering de behandeling van hun plan bijwonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of maken bij de secretaris welstand een afspraak.

  • 4.

    Tijdens de openbare vergadering wordt niemand in de gelegenheid gesteld het woord te voeren, tenzij dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het plan toe te lichten op de wijze, zoals aangegeven in lid 3.

Artikel 10 Het welstandsadvies

De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:

  • 1.

    Akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Desgewenst motiveert de dorpsbouwmeester zijn advies schriftelijk.

  • 2.

    In principe akkoord: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.

  • 3.

    Niet akkoord: De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/of specifiek toepasselijke monumentenregelgeving. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een plan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde (welstand)criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de resterende termijn voor behandeling van de vergunningaanvraag te realiseren zijn.

  • 4.

    Aanhouden: De dorpsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer aanvullende informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

Artikel 11 Termijnen

Voor het uitbrengen van een welstandsadvies gelden de volgende termijnen:

  • a.

    De dorpsbouwmeester brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder 1, uit binnen een week nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • b.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester een langere termijn dan genoemd in lid 1 van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het welstandsadvies wordt aan de aanvrager toegezonden en op verzoek van de aanvrager met een afschrift naar de betrokken architect c.q. gemachtigde.

Artikel 12 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden van de gemeente

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor door hen aan te wijzen gebieden van de gemeente, de dorpsbouwmeester of een andere onafhankelijke deskundige aanwijzen die de architectuursupervisie heeft over de binnen deze gebieden te ontwikkelen bouwplannen.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester dan wel de onafhankelijke deskundige, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, brengt schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 13 De inschakeling van de dorpsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen

Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit, zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerp-bestemmingsplannen alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht voor advies aan de dorpsbouwmeester voorleggen.

Artikel 14 Onpartijdige behandeling

De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangende dorpsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een plan indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 15 Wijze van planbeoordeling

  • a.

    De dorpsbouwmeester beoordeelt een omgevingsvergunningaanvraag op grond van de in de vigerende welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • b.

    Bij de beoordeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel handelt de dorpsbouwmeester tevens in overeenstemming met het bepaalde in de vastgestelde beleidsregels op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c.

    Indien de dorpsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk en gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking van de beleidsregel gerechtvaardigd is.

Artikel 16 Uitbrengen advies

Het advies van de dorpsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op een omgevingsvergunningaanvraag door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 17 Afwijking van het advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van een toetsing van het advies van de dorpsbouwmeester van oordeel zijn dat feiten en omstandigheden nopen tot het afwijken van dit advies. Alvorens zij hieromtrent een beslissing nemen, maken zij hun standpunt gemotiveerd kenbaar aan de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    In de volgende gevallen kan van het welstandsadvies worden afgeweken:

    • a.

      Afwijking op welstandspecifieke gronden:

    • b.

      Het college is van oordeel dat de dorpsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft toegepast dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier een afwijking op inhoudelijke, welstandspecifieke gronden.

    • c.

      Afwijking op andere dan welstandspecifieke gronden, zoals zwaarwegende economische of maatschappelijke omstandigheden.

  • 3.

    Indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste lid van dit artikel bieden burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn zijn gevoelen hieromtrent kenbaar te maken.

Artikel 18 Tweede advies

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de dorpsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn - ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing - een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/ Stein/Schinnen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies. Dit advies wordt gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.

  • 3.

    Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een vergunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies hebben zij met betrekking tot de welstandsaspecten in beginsel de volgende mogelijkheden:

    • a.

      het college kan op grond van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden afwijken van het oorspronkelijke welstandsadvies van de dorpsbouwmeester, mits het daarvoor goed onderbouwde argumenten aandraagt;

    • b.

      het college kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de dorpsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;

    • c.

      het college kan een tweede, onafhankelijk advies aanvragen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen;

    • d.

      het college kan eerst mogelijkheid ‘b’ uitvoeren en daarna - wanneer het zich na heroverweging niet met het advies van de dorpsbouwmeester kan verenigen - overgaan tot mogelijkheid ‘c’.

  • 4.

    Alvorens tot het inwinnen van een tweede advies over te gaan, geven burgemeester en wethouders hiervan kennis aan de dorpsbouwmeester. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager van de vergunning eveneens op de hoogte van het voornemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De gemeente stuurt het secretariaat van de hiervoor bedoelde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

    • a.

      de volledige bescheiden voor het uitbrengen van een welstandsadvies, zoals genoemd in de gemeentelijke welstandsnota en/of de Ministeriële regeling omgevingsrecht.

    • b.

      de gemeentelijke welstandsnota;

    • c.

      de gemeentelijke bouwverordening;

    • d.

      informatie over de termijn waarbinnen het second opinion-advies moet worden uitgebracht;

    In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen.

  • 6.

    Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventueel betrokken ambtenaren, de secretaris welstand, de dorpsbouwmeester en leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.

  • 7.

    De welstandscommissie die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De commissie stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie, hetzij door de secretaris welstand en/of gemandateerden, hetzij door de gehele commissie.

  • 8.

    Het aanvragen van een tweede advies kan uitsluitend door of namens burgemeester en wethouders geschieden.

Bijlage 10. Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1. Brandmeldinstallaties.

(Vervallen).

Bijlage 11. Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest

 

Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (NB: de aanduiding “hechtgebonden” geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.).

Product

Mogelijk toegepast in

Mate waarin het is toegepast

Uiterlijk

Asbestcement, vlakke plaat

Gevels, dakbeschot, rondom schoorstenen

Vaak

Grijze plaat van 3 tot 8 mm dik, vaak aan een kant “wafelstructuur”

Asbestcement, vlakke gevelplaat met coating

Decoratieve buitengevels, galerij

Vrij algemeen in flats

Als vlakke plaat maar met aan een kant gekleurde geëmailleerde of gespoten coating

Asbestcement, schoorsteen of luchtkanaal

Bij kachel of CV-installatie, ventilatiekanalen

Vaak

Rond of vierkant kanaal, verder als vlakke plaat

Asbestcement, bloembak

Zowel buiten als binnen, balkons

Vaak

In diverse vormen, verder als vlakke plaat, meestal dunner dan betonnen bak

Asbestcement, golfplaat

Daken van schuren en garages

Vaak

Als golfplaat, in diverse dikten

Asbestcement met cellulosevezels (asbestboard)

Alleen geschikt voor binnentoepassingen, aftimmeringen, inpandige kasten

Soms

Geelbruine, dunne plaat, lijkt op hardboard

Asbestcement, dakleien

Imitatieleien

In Nederland weinig toegepast

Vlakke plaatjes, aan één zijde gecoat

Asbestcement, standleidingen

Afvoer toilet

Vaak

Als luchtkanaal, maar dikker

Asbestcement, imitatiemarmer

Vensterbanken en schoorsteenmantels

Soms

Als marmer, in breuk of zaagvlakken zijn witte vezels zichtbaar

Harde asbesthoudende vinyltegels

Toiletten, keukens

Soms, meestal bij de bouw gelegd

Harde tegel met meestal een wit gevlamd motief

Producten waarin asbest in een niet-hechtgebonden vorm voorkomt.

Afdichtkoord

Afdichting schoorstenen kachelruitjes en deurtjes, in oude haarden en allesbranders

Regelmatig

Wit tot vuilgrijs pluizig koord

Asbesthoudend stucwerk

Op (vochtige) muren en plafonds

Nauwelijks

Vezelige korrelstructuur

Brandwerend board

Onder CV-ketels, wanden CV-kast, stoppenkast, plafonds, trapbeschot

Regelmatig, vooral in flats en grotere complexen

Lichtbruin tot geel, zachtboardachtig

Asbestkarton

Bekleding zoldering

Weinig

Lichtgrijs, kartonachtig

Vinylzeil met asbesthoudende onderlaag

Keukens, trappen enz., geproduceerd voor 1983

Zeer vaak

Zeer divers, alleen te herkennen door analyse onderlaag

Toelichting tabel.

Herkennen van asbest.

Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.

- Astbesthoudende vinylvloertegels

Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit “gevlamde” decoratie.

- Asbesthoudende vinylvloerbedekking

Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.

Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zel met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).

Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde astbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.

Bijlage 12. Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5. Ontruimingsalarminstallaties.

 

 

(Vervallen).

Bijlage 13. Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 Vluchtrouteaanduiding.

 

(Vervallen).