Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleid voor het stoken van vuren in de openlucht (conform het regionaal beleid van het Gewest Maastricht en Mergelland)

Geldend van 15-10-2005 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleid voor het stoken van vuren in de openlucht (conform het regionaal beleid van het Gewest Maastricht en Mergelland)

GEMEENTE NUTH

1. Inleiding

In Nederland is het stoken van vuren al enkele jaren onderwerp van discussie. Onder leiding van oud-minister Jan Pronk is ingezet op een algeheel stookverbod. Dit stookverbod is bij de behandeling in de Tweede Kamer niet haalbaar gebleken. Vooral door de VNG en enkele (onder meer Limburgse) gemeenten is het stookverbod ter discussie gesteld. Gebleken was immers dat met name het landschapsbeheer niet gebaat was met een algeheel verbod maar meer gediend was bij een ontheffingsregeling.

Dit voorstel voorziet in een regeling, waarmee invulling wordt gegeven aan beleid voor het stoken van vuren in de openlucht en waarbij aansluiting wordt gezocht bij gemeenten in het gewest Maastricht en Mergelland.

2.Wijziging in de regelgeving

Het stoken van vuren in de openlucht was tot 23 mei 2003 op grond van de Wet milieubeheer niet verboden. Weliswaar had een ieder zich te gedragen naar de Wet milieubeheer (zorgartikel) en enkele artikelen uit de Wet bodembescherming; een algemeen verbod was er niet. Gemeenten die dit stoken aan banden wilden leggen deden dit via een bepaling in de APV. Deze bepalingen verschilden nogal per gemeente. Zo waren er gemeenten die zeer tolerant waren en gemeenten die een verbod hanteerden met een zeer beperkte ontheffingsmogelijkheid onder strenge voorwaarden. Ook de wijze waarop met de ontheffingsmogelijkheid werd omgesprongen verschilde per gemeente en daarnaast waren er grote verschillen in de voorwaarden die aan een ontheffing (of vergunning) werden verbonden.

Op 23 mei 2003 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Artikel 10.2 bevat thans een verbod voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen. Artikel 10.63 van de Wet milieubeheer geeft het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid een ontheffing te verlenen van dit verbod. De bepalingen uit de APV omtrent het stoken van vuren in de openlucht zijn hiermee komen te vervallen voor zover deze betrekking hebben op het stoken van afval zoals snoeihout. Het stoken van brandstoffen (bijvoorbeeld open haarden) in relatie tot openbare orde (overlast) dient nog wel in de APV geregeld te worden.

3.Situatie in het gewest Maastricht en Mergelland en aangrenzende gemeenten waaronder Nuth

Het Zuidlimburgse heuvelland kenmerkt zich door veel bos, afgewisseld met landbouwgronden en cultuurlandschap. Het onderhoud dat niet alleen beroepsmatig maar ook door particulieren wordt uitgevoerd, levert veel groenafval op. Hoe de gemeenten omgaan met het verwerken van dit afval is verschillend. Veel gemeenten kennen een ruim stookbeleid, andere gemeenten hanteren strengere regels (bijv. d.m.v. een ontheffingenstelsel). De redenen die gemeenten opgaven voor een ruim ontheffingsbeleid waren vooral ingegeven door problemen bij het (vrijwillig) landschapsbeheer en de beroepsmatige fruitteelt. Bij het landschapsbeheer komen grote hoeveelheden snoeihout vrij. Het snoeien van hagen, heggen, graften, bomen en houtsingels is nodig ter voorkoming van ziektes als perenvuur én nodig voor het instandhouden van deze landschapselementen. De discussie rond het stoken van vuren is op een aantal fronten nog niet ten einde. Zo is het vermeend bodemprobleem dat zou ontstaan bij brandplekken weerlegd door een onderzoek, dat de gemeente Maastricht heeft uitgevoerd. De vraag of bij afvoer van snoeihout naar een milieupark minder fossiele brandstoffen worden verbruikt dan bij verbranding is ook nog niet beantwoord. De plantenziekte perenvuur is een speciaal probleem. Met perenvuur besmette takken moeten direct verbrand worden. Perenvuur ontstaat mede door slecht onderhoud en niet snoeien. Het zou vreemd zijn als slecht onderhoud (snoeiafval met perenvuur besmet) wordt beloond (wel verbranden) en goed onderhoud (normaal snoeihout) wordt gestraft (niet verbranden).

In het gewest Maastricht en Mergelland loopt op dit moment een pilotproject naar de haalbaarheid van energieopwekking uit biomassa. Het verbanden van o.m. vrijkomend snoeihout wordt in dit haalbaarheidsonderzoek als een optie meegenomen.

Uit economisch oogpunt is het niet altijd efficiënt om het snoeihout af te voeren naar een milieupark of verwerkingsinstallatie. Een bijkomend argument is het in stand houden van hoogstambomen en meidoornhagen. Deze landschapselementen zijn vaak met veel overheidssubsidies aangebracht. Het zijn karakteristieke elementen die de gemeenten graag in stand willen houden. Op het moment dat het (vrijwillige) landschapsbeheerders veel geld kost om het snoeihout van deze elementen af te voeren naar een verwerker kan dit leiden tot het weghalen van deze elementen. Dit is een zeer ongewenste ontwikkeling in Limburg. Een ander aspect is de roep om uniformiteit. Vooral van strafrechtelijke zijde wordt al jarenlang gevraagd om een uniforme regeling. Voor handhavers is het moeilijk te achterhalen welke regeling in welke gemeente van kracht is. Een uniforme regeling draagt bij tot meer rechtsgelijkheid en meer duidelijkheid voor de handhavers.

4.Voorstel

Voorgesteld wordt, ook vanuit de fruittelersbranche, om aansluiting te zoeken bij het beleid in het Mergelland en zodoende een uniform ontheffingenbeleid te introduceren. Gemeenten hebben deze bevoegdheid omdat de rijksoverheid dit (nog) niet regelt in een AMvB. Elke gemeente kan een eigen ontheffingenbeleid op basis van artikel 10.63 opstellen.

Dit biedt de volgende voordelen:

  • -

    de gemeenten hoeven geen tijd te steken in het opstellen van een eigen beleidsregeling;

  • -

    uniformiteit in regelgeving, ontheffingsverlening (en voorwaarden);

  • -

    deze uniformiteit betekent meer rechtsgelijkheid voor de burger;

  • -

    deze uniformiteit biedt een betere basis voor de handhavers;

  • -

    deze regeling levert per saldo meer milieuwinst op dan de oude verschillende regelingen

Hiermee wordt dan ook voldaan aan het verzoek van de wetgever om een regeling met ontheffingsmogelijkheden bestuurlijk vast te stellen.

Wanneer kan er een ontheffing worden verleend? Bij de behandeling van de Wetswijziging is aangedrongen op een zeer terughoudend ontheffingenbeleid, waarbij ook gekeken moet worden naar alternatieve verwerkingsmethoden op basis van het alara-beginsel.

In artikel 10.63 wordt gesteld dat de ontheffing alleen mogelijk is indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. De mogelijkheid is aanwezig dat de wetgever gebruik maakt van artikel 10.2, tweede lid en een AMvB uitvaardigt waarin de categorieën van vrijstellingen zijn opgesomd. Aan een dergelijke regeling wordt thans nog niet gewerkt. Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel blijkt dat de ontheffing kan worden verleend voor de volgende omstandigheden:

  • -

    vreugdevuren, zoals Paas-, Sint Maartens- en oudejaarsvuren;

  • -

    instandhouding van waardevolle cultuurlandschappen.

De stoffen die verbrand mogen worden beperken zich in alle gevallen tot het hout dat vrijkomt van bomen of struiken ter bevordering van het natuurlijk groeiproces. Het snoeihout dat verbrand mag worden dient afkomstig te zijn van het perceel waarop de brandplaats zich bevind en waarvoor ontheffing is verkregen. De locale situatie is vaak bepalend (bijvoorbeeld een gebied met veel kleine landschapselementen). Het is in ieder geval verboden andere (gevaarlijke) afvalstoffen te verbranden of mee te verbranden.

Ook rooien kan worden gezien als onderhoud van cultuurlandschap zeker als herplant plaatsvindt. Bij het rooien komen echter ook stammen en boomstronken vrij. Het verdient aanbeveling deze “afvalstoffen” af te voeren. Indien deze materialen toch worden verbrand dan kunnen de voorwaarden die worden verbonden aan de ontheffing zorgen dat de schade en hinder tot een minimum worden beperkt.

Als basis voor dit uitgangspunt hebben de gemeentelijke landschapsplannen gediend. Het is dus aan de gemeente om te beoordelen of in casu sprake is van een cultuurlandschap.

5.Ontheffingsmogelijkheid

Voorgesteld wordt dat gemeenten op basis van artikel 10 lid 63 van de Wet milieubeheer beleid formuleren voor het verlenen van ontheffingen t.b.v. het verbranden van afval buiten inrichtingen. Bij het verlenen van een ontheffing zal de gemeente altijd moeten afwegen of een andere mogelijkheid meer milieurendement oplevert dan wel doelmatiger is. Hierbij wordt verwezen naar de provinciale leidraad voor de verwijdering van plantaardig afval en houtachtig groenafval in de Provincie Limburg van 9 december 2003 (kenmerk 200/47158).

Wanneer kan de ontheffing worden verleend:

  • 1.

    Voor vreugdevuren en traditionele vuren binnen het grondgebied van de gemeente op door het gemeentebestuur erkende feesten, zoals Oudjaar, Pasen en Sint Maarten.

  • 2.

    Voor het verbranden van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap op alle percelen waarbij een minimale afstand van 50 meter tot gebouwen respectievelijk 100 meter tot andere brandgevoelige objecten wordt aangehouden. In bijlage a. bij dit voorstel treft u definities aan van de begrippen cultuurlandschap, perceel en brandgevoelige objecten.

Voor het verbranden van houtresten ter voorkoming van plantenziektes geldt deze regeling niet. Deze houtresten moeten direct worden verbrand. Het verlenen van een ontheffing is dan niet zinvol omdat de verbranding immers bij het verlenen vaak al heeft plaatsgevonden. Wel kan in dergelijke gevallen een melding op zijn plaats zijn waarbij alsnog voorwaarden aan het verbranden van deze houtresten kunnen worden verbonden.

De ondernemer vraagt een perceelsgebonden ontheffing aan. Als hij die ontheffing ontvangen heeft hoeft hij vervolgens nog slechts een melding te doen bij de gemeente op de dag (of eerder) dat hij gaat stoken. Er is een model aanvraagformulier (Excel-document) bijgevoegd als bijlage d. waarmee ontheffingen kunnen worden aangevraagd.

6. Voorwaarden

Aan een ontheffing ingevolge artikel 10.63 Wet milieubeheer kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:;

  • -

    de tijdstippen, waarop afvalstoffen mogen worden verbrand;

  • -

    de omvang van de brandstapel;

  • -

    de soort afval, die verbrand mag worden;

  • -

    de zorg rond de brandplaats;

  • -

    de weersomstandigheden waaronder afvalstoffen mogen worden verbrand;

  • -

    de wijze van melden van het stoken van vuur in het kader van een ontheffing.

In bijlage b. bij dit voorstel is een aantal standaard voorwaarden opgenomen die een gemeente kan hanteren.

De op te nemen voorwaarden zoals deze in bijlage b zijn opgenomen hebben vooral betrekking op het verbranden in verband met het onderhoud van cultuurlandschap. Voor vreugdevuren en traditionele vuren kan van de standaardvoorwaarden worden afgeweken gezien het incidentele karakter van deze vuren.

Het opnemen van uniforme voorwaarden heeft onder meer tot voordeel dat handhavers zich niet in de plaatselijke regelgeving behoeven te verdiepen. Bij het opnemen van de laatste voorwaarde is het goed dat rekening wordt gehouden met het feit dat de meeste verbrandingen in de weekends plaats vinden en dan de gemeentehuizen gesloten zijn.

7. Procedure

De procedure die voor deze beleidsnotitie moet worden gevolgd is vastgelegd in de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb. Deze wet is sinds 1 juli 2005 van kracht. De VNG heeft in een Nieuwsbrief van 29 januari 2004 (nr. 1671) geadviseerd om bij de behandeling van de aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer te anticiperen op het nieuw artikel 10.63 van de Wet milieubeheer. Dit betekent dat bij het verlenen van deze ontheffing de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.5 niet meer hoeft te worden gevolgd.

8.De APV-regeling

De huidige (milieu) bepalingen in de APV vervallen omdat een hogere regeling (Wet milieubeheer) dit onderwerp regelt. Slechts voor het aspect openbare orde kan de APV nog aanvullend regels voorschrijven, bijv. voor het weren van overlast van openhaarden of kachels.

Een dergelijke bepaling zou kunnen luiden:

Het is verboden om in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Het verbod geldt niet voor zover:

  • -

    op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

  • -

    de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

  • -

    artikel 429, aanhef 1 of 3 , Wetboek van toepassing is of e e

  • -

    het betreft verlichting d.m.v. kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Hier wordt bij de herziening van de APV op teruggekomen.

9. Handhaving

De handhaving is gebaat met de nieuwe regeling. In de toekomst is elke brandplaats binnen de gemeente bekend. Er is een kaart te produceren waarop alle brandplaatsen met ontheffing in de gemeente staan aangegeven. Wordt er vuur gestookt dan moet dit plaatsvinden op één van de plaatsen met een ontheffing. Zo niet begaat de veroorzaker een overtreding van de Wet milieubeheer. Wordt er vuur gestookt op een brandplaats met ontheffing dan hoeft enkel gecontroleerd te worden (kan ook achteraf) of er een melding is gedaan. Een controle hoeft dan nog slechts plaats te hebben op de voorwaarden die genoemd zijn in de ontheffing.

10. Evaluatie

De afspraak is gemaakt dat de regeling in het Mergelland een jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Op basis van de resultaten van deze evaluatie kan bijstelling van het beleid plaatsvinden. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de nieuwste ontwikkelingen die eerder vermeld zijn m.b.t. energieopwekking uit biomassa.

11. Communicatie

De gemeente zal het nieuwe beleid aan haar burgers moeten melden. Dit kan door een bericht in de zgn. huis-aan-huisbladen en middels een folder. Ook de communicatie kan t.z.t. regionaal of provinciebreed worden opgezet. Voor de communicatie is een voorstel als bijlage c. bijgevoegd.

12. Mandaat

Het verdient uit een oogpunt van efficiency aanbeveling om de afdoening van aanvragen voor het stoken van vuren te mandateren. Voorgesteld wordt het mandaat te verlenen aan het Hoofd BJZ, waarbij de voorbereidende werkzaamheden worden verricht door de milieucontroleur van afd. VROM. Omdat deze echter ook belast is met handhaving, is de vergunningverlening niet aan hem of zijn afdeling gemandateerd.

13. Bijlagen

  • a.

    Definities en begrippen

  • b.

    Voorwaarden

  • c.

    Opzet voorlichting

  • d.

    Aanvraagformulier

Voorwaarden

Ontheffing stookverbod artikel 10.63 Wet milieubeheer

1. Gegevens aanvrager ontheffing

Naam: ………………………………………………………………………………

Adres: ………………………………………………………………………………

Postcode en woonplaats: ……………………………………………………………………………….

Telefoon : ………………………………………………………………………………

Fax: ……………………………………………………………………………….

E-mail: ……………………………………………………………………………….

2. Stookgegevens

Wanneer u zowel bij vraag 1 als vraag 2 of vraag 4 het antwoord “nee” heeft gegeven, komt u niet in aanmerking voor het verkrijgen van een ontheffing van het stookverbod.

De bij vraag 5a en b bedoelde afstanden dienen minimaal respectievelijk 50 meter en 100 meter te bedragen. In andere gevallen kan een ontheffing niet verleend worden.

Wanneer u bij vraag 6 het antwoord “ja” heeft ingevuld, komt u niet in aanmerking voor het verkrijgen van een ontheffing van het stookverbod.

3. Gegevens perceel

Als bijlage dient een tekening van het onder 7 bedoelde perceel te worden bijgevoegd (schaal 1:1000).

Op de plattegrondtekening dient de brandplaats te zijn ingetekend.

Er is geen ontheffing nodig voor verlichting d.m.v. kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals

terrashaarden, vuurkorven en dergelijke en vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Gelieve dit formulier ingevuld en ondertekend retour te zenden aan:

Burgemeester en wethouders van Nuth

T.a.v. Hoofd BJZ.

Postbus 22.000

63630 AA Nuth

Bijlagen: 1

Bijlage bij formulier aanvraag ontheffing stookverbod 10.63 Wet milieubeheer

Bijlage a.

 

Definities van de begrippen “waardevol cultuurlandschap”, “perceel” en “brandgevoelige objecten” in het kader van de beleidsregels voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen:

Waardevol cultuurlandschap.

De volgende typen landschapselementen worden onderscheiden:

  • 1.

    Bossen.

  • 2.

    Hoogstamboomgaarden.

  • 3.

    Halfstamboomgaarden en laagstamboomgaarden.

  • 4.

    Parken.

  • 5.

    Houtsingels, aangelegd als begeleidende beplanting bij infrastructurele (bouw)werken, zoals wegen en als afschermende beplanting rond recreatieterreinen of sportvelden.

  • 6.

    Bomenrijen (een- en tweerijig) langs wegen en beeklopen.

  • 7.

    Heggen, bestaande uit meidoorn of een mengsel van bijvoorbeeld meidoorn, sleedoorn, beuk of hondsroos.

  • 8.

    Eenrijige singels veelal van haagbeuken, elzen of populieren, welke als windsingel zijn geplant langs laagstamplantages.

  • 9.

    Begroeide steilranden, waaronder worden verstaan de begroeide steilranden van graften en holle wegen.

Perceel.

Het ter plaatse als één geheel zichtbare terrein, al dan niet voorzien van een omheining, dat kan bestaan uit een of meer kadastrale percelen of gedeelten daarvan.

Brandgevoelige objecten.

  • -

    Gebouwen

  • -

    Andere objecten, die door hun aard en samenstelling brandgevoelig zijn, zoals een opstapeling van oogstproducten (hooi of stro), houtopstanden, bos- en heidegrond, opslag van brandbare vloeistoffen, gassen etc.

Bijlage b.

Voorwaarden

Aan de ontheffing voor het stoken van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:

  • -

    geheel op eigen risico, waarbij de gemeente geen enkele aansprakelijkheid aanvaardt voor eventuele schade;

  • -

    zonder gevaar of hinder op te leveren voor de omgeving;

  • -

    waarbij alle aanwijzingen door de gemeente, politie en de brandweer te geven, stipt en onmiddellijk opgevolgd dienen te worden;

  • -

    niet bij een windkracht groter dan 3 Beaufort;

  • -

    onder het voortdurend toezicht van een persoon van 18 jaar of ouder;

  • -

    niet binnen een afstand van 50 meter tot gebouwen respectievelijk 100 meter tot andere brandgevoelige objecten;

  • -

    het vuur mag pas een half uur na zonsopgang ontstoken worden en dient een half uur voor zonsondergang gedoofd te worden;

  • -

    de verbranding mag niet plaatsvinden op zondagen en algemeen of plaatselijk erkende feestdagen;

  • -

    de ontheffing heeft uitsluitend betrekking op droog snoeihout of rooihout en vergelijkbare houtachtige resten van bomen en struiken die van het onderhavige perceel afkomstig zijn;

  • -

    de brandstapel mag geen volume hebben groter dan 2m3

  • -

    van de voorgenomen verbranding wordt de gemeente minimaal 1 werkdag vóór de verbranding in kennis gesteld d.m.v. het sturen van een e-mail.

Openbare bekendmaking

Beleid voor het stoken van vuur in de openlucht.

Burgemeester en Wethouders hebben op 4 oktober 2005 vastgesteld een beleidsnotitie o.g.v. artikel 10.63 van de Wet milieubeheer. Dit beleid treedt op 15 oktober 2005 in werking.

Op grond van deze beleidsnotitie (die aansluit bij de regeling in het gewest Maastricht en Mergelland) is het mogelijk een ontheffing te krijgen van het verbod vuur in de open lucht te maken. Ontheffing kan worden verleend voort de volgende omstandigheden:

  • Vreugdevurendoor het gemeentebestuur erkend zoals Paas-, St. Maartens en oudejaarsvuren;

  • Voor het verbranden van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap op alle percelen waarbij een minimale afstand van 50 meter tot gebouwen respectievelijk 100 meter tot andere brandgevoelige objecten wordt aangehouden. In de regeling zijn de begrippen cultuurlandschap, perceel en brandgevoelige objecten verder uitgewerkt. In elk geval vallen daar bossen, boomgaarden, parken, houtsingels, heggen e.d. onder. Deze mogelijkheid is m.n. van belang voor ondernemers. Aan de ontheffing zullen voorwaarden worden verbonden.

Voor het verbranden van houtresten ter voorkoming van plantenziektes geldt deze regeling niet. Deze houtresten moeten direct worden verbrand.

De ondernemer dient een perceelsgebonden ontheffing aan te vragen. Als hij die ontheffing ontvangen heeft hoeft hij vervolgens nog slechts een melding te doen bij de gemeente op de dag (of eerder) dat hij gaat stoken. Er is een model aanvraagformulier waarmee ontheffingen kunnen worden aangevraagd.

De regeling staat op www.nuth.nl en daar (onder Loket) is ook het aanvraagformulier te vinden, dat, bij wijze van uitzondering, digitaal naar de gemeente mag worden teruggezonden.

De regeling ligt ter inzage in de leeskamer van het gemeentehuis en wordt op verzoek toegezonden. Meet informatie 045-5659128/5659146.

Ontheffing stookverbod artikel 10.63 Wet milieubeheer

1. Gegevens aanvrager ontheffing

Naam: ………………………………………………………………………………

Adres: ………………………………………………………………………………

Postcode en woonplaats: ……………………………………………………………………………….

Telefoon : ………………………………………………………………………………

Fax: ……………………………………………………………………………….

E-mail: ……………………………………………………………………………….

2. Stookgegevens

1. Gaat u snoei-afval en/of rooi-afval verbranden in verband met het onderhoud van een waardevol cultuurlandschap? (voor de definitie van het begrip cultuurlandschap zie bijlage)

□ ja □ nee

2. Gaat u een vreugdevuur organiseren bij gelegenheid van een door het gemeentebestuur erkend feest (bijvoorbeeld Oudjaar, Pasen, Sint Maarten)?

□ ja □ nee

3. Welke materialen gaat u verstoken? …………………………………………………….

4. Is het te verstoken materiaal afkomstig van het perceel waarop de brandplaats is gelegen?

(Indien sprake is van het organiseren van een vreugdevuur dient u “n.v.t.” in te vullen)

□ ja □ nee □ n.v.t.

5a. Wat is de afstand van de brandplaats tot gebouwen ? ……… meter

b. Wat is de afstand van de brandplaats tot andere brandgevoelige objecten? ……… meter

(voor de definitie van het begrip brandgevoelig object zie bijlage)

6. Maakt het perceel deel uit van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer?

□ ja □ nee

Wanneer u zowel bij vraag 1 als vraag 2 of vraag 4 het antwoord “nee” heeft gegeven, komt u niet in aanmerking voor het verkrijgen van een ontheffing van het stookverbod.

De bij vraag 5a en b bedoelde afstanden dienen minimaal respectievelijk 50 meter en 100 meter te bedragen. In andere gevallen kan een ontheffing niet verleend worden.

Wanneer u bij vraag 6 het antwoord “ja” heeft ingevuld, komt u niet in aanmerking voor het verkrijgen van een ontheffing van het stookverbod.

3. Gegevens perceel

7. Op welk perceel bent u voornemens te gaan stoken? (voor de definitie van perceel zie bijlage)

Adres:……………………………………………...………………………………

Kadastrale aanduiding(en)………………………………………………………...

Als bijlage dient een tekening van het onder 7 bedoelde perceel te worden bijgevoegd (schaal 1:1000).

Op de plattegrondtekening dient de brandplaats te zijn ingetekend.

Ondertekening:

Plaats:datum:handtekening:

__________________ ____________________

naam:

____________________

Er is geen ontheffing nodig voor verlichting d.m.v. kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals

terrashaarden, vuurkorven en dergelijke en vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Gelieve dit formulier ingevuld en ondertekend retour te zenden aan:

Burgemeester en wethouders van Nuth

T.a.v. Hoofd BJZ.

Postbus 22.000

63630 AA Nuth

Bijlagen: 1

Bijlage bij formulier aanvraag ontheffing stookverbod 10.63 Wet milieubeheer

WAARDEVOL CULTUURLANDSCHAP

De volgende typen landschapselementen worden onderscheiden:

  • 1.

    Bossen

  • 2.

    Hoogstamboomgaarden

  • 3.

    Halfstamboomgaarden en laagstamboomgaarden

  • 4.

    Parken

  • 5.

    Houtsingels, aangelegd als begeleidende beplanting bij infrastructurele (bouw)werken, zoals wegen en als afschermende beplanting rond recreatieterreinen of sportvelden

  • 6.

    Bomenrijen (een –en tweerijig) langs wegen en beeklopen

  • 7.

    Heggen, bestaande uit meidoorn of een mengsel van bijvoorbeeld meidoorn, sleedoorn, beuk of hondsroos;

  • 8.

    Eenrijige singels veelal van haagbeuken, elzen of populieren, welke als windsingel zijn geplant langs laagstamplantages;

  • 9.

    Begroeide steilranden, waaronder worden verstaan de begroeide steilranden van graften en holle wegen

PERCEEL

Het ter plaatse als één geheel zichtbare terrein, al dan niet voorzien van een omheining, dat kan bestaan uit een of meer kadastrale percelen of gedeelten daarvan.

BRANDGEVOELIGE OBJECTEN

  • -

    Gebouwen

  • -

    Andere objecten, die door hun aard en samenstelling brandgevoelig zijn, zoals een opstapeling van oogstproducten (hooi of stro), houtopstanden, bos- en heidegrond, opslag van brandbare vloeistoffen, gassen, etcetera.