Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012 Oegstgeest

Geldend van 01-01-2012 t/m heden

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012 Oegstgeest

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1. In dit Besluit wordt verstaan onder:

    a.

    verordening

    Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oegstgeest;

    b.

    eigen auto

    auto die op naam staat van de aanvrager of zijn partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

    c.

    vervoerswaarde

    het aantal kilometers per kalenderjaar dat de aanvrager met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de voorziening zoveel mogelijk is afgestemd;

    d.

    strippentarief

    het tarief per zone in het regulier openbaar vervoer zoals bij de voormalige nationale strippenkaart werd gehanteerd;

    e.

    verzamelinkomen

    het totaal van de inkomsten per jaar van het huishouden, die geregistreerd staan bij de belastingdienst en betrekking hebben op een periode die twee jaar ligt voor het jaar dat de hoogte van het inkomen wordt bepaald.

  • 2. Alle begrippen, die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis, beschikken over goederen voor primaire levens-behoeften, beschikken over schone, draagbare en doel-matige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 2 Toekenning persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting vindt plaats op verzoek van de aanvrager, nadat deze uitdrukkelijk is geïnformeerd over de voor- en nadelen hiervan.

Artikel 3 Omvang van het persoonsgebonden budget

De omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt:

  • a.

    € 16,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie A gaat;

  • b.

    € 20,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie B gaat en de ondersteuning geboden wordt door een daartoe opgeleid persoon.

Artikel 4 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt na toekenning bij wijze van voorschot per maand uitbetaald.

  • 2. Tot betaling van het persoonsgebonden budget wordt overgegaan nadat de budgethouder een overeenkomst voor het verstrekken van hulp bij het huishouden heeft overgelegd.

Artikel 5 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

  • 1. De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

  • 2. De budgethouder moet voor de controle op de besteding van het persoonsgebonden een overzicht van de salarisadministratie / verantwoording bestede gelden aan het college overleggen, indien het college daarom verzoekt.

Artikel 6 Controle van het persoonsgebonden budget

  • 1. De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van ten minste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2. Bij verstrekkingen voor hulp bij het huishouden vanaf € 7.500,-, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van elk kalenderjaar.

  • 3. De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag van desbetreffend kalenderjaar.

  • 4. Over een bedrag van maximaal € 100,- per jaar hoeft geen verantwoording te worden afgelegd.

  • 5. Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaat: een geschikte woning

Artikel 7 Omvang van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura.

  • 2. Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten. Deze instandhoudingkosten worden jaarlijks vooraf betaald. De kosten bedragen 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum van € 250,- per jaar.

Artikel 8 Omvang van de financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting bedraagt:

    • a.

      € 1.975,- indien het een belanghebbende betreft die op advies van het college naar een geschikte woning verhuist;

    • b.

      € 4.050,- indien een belanghebbende op verzoek van de gemeente ten behoeve van een persoon met beperkingen zijn woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft vrijgemaakt.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van:

    • c.

      € 718,79 per maand indien de tijdelijke huisvesting zelfstandige woonruimte betreft ofwel de te verlaten woonruimte langer moet worden aangehouden;

    • d.

      € 360,70 per maand indien de tijdelijke huisvesting niet-zelfstandige woonruimte betreft.

  • 3. De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering wordt gebaseerd op de daarvoor geldende NIBUD normen. De definitieve vaststelling vindt plaats aan de hand van overgelegde rekeningen. De definitief toegekende financiële tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de genoemde NIBUD normen.

Artikel 9 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonruimteaanpassing, huurderving en het verwijderen van woningaanpassingen wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en inrichting, tijdelijke huisvesting en woonvoorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

  • 3. De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager dan wel de eigenaar van de woonruimte. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze wordt op declaratiebasis uitbetaald.

Artikel 10 Verantwoording van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1. Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze tegemoetkoming wordt op declaratiebasis verstrekt en heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar.

  • 2. De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 11 Controle persoonsgebonden budget/financiële tegemoet-koming

  • 1. De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van ten minste 10% van het aantal verstrekte budgetten.

  • 2. Verstrekkingen van een voorziening vanaf € 20.000,- worden altijd gecontroleerd. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking.

  • 3. Indien uit de controle blijkt dat het budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 4 Te bereiken resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget bij koop en huur

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

    Soort voorziening

    Totaal

    (A+B)

    Aanschaf

    (A)

    Verzekering en onderhoud voor hele periode (B)

    1

    duwwandelwagen voor continu gebruik

    3.650,-

    3.150,-

    500,-

    2

    handbewogen rolstoel voor incidenteel/kortdurend gebruik

    1.025,-

    775,-

    250,-

    3

    handbewogen rolstoel voor (semi)-permanent/algemeen gebruik

    2.750,-

    2.250,-

    500,-

    4

    handbewogen rolstoel voor actief gebruik

    2.600,-

    2.100,-

    500,-

    5

    elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook om het huis

    9.450,-

    6.950,-

    2.500,-

    6

    elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis

    10.800,-

    8.300,-

    2.500,-

  • 2. Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een rolstoel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of het niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 3. Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

  • 4. De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel.

  • 5. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

  • 6. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

  • 7. De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij geldt het in lid 1 genoemde maximum.

  • 8. De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordt een voorschot van € 50,- verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

  • 9. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 10. Indien vast staat dat de aanvrager de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 11. Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

  • 12. Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12. De restwaarde van de rolstoel wordt als volgt bepaald:

    Bij verhuizing of overlijden van aanvrager of niet meer adequaat zijn van de voorziening

    Restwaarde als percentage van verstrekt aanschafgedeelte van het PGB

    ~ in het eerste jaar

    85%

    ~ in het tweede jaar

    70%

    ~ in het derde jaar

    55%

    ~ in het vierde jaar

    40%

    ~ in het vijfde jaar

    25%

    ~ in het zesde jaar

    10%

Artikel 13 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 14 Verantwoording van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1. Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 2. De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 15 Controle persoonsgebonden budget/financiële tegemoet-koming

  • 1. De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van ten minste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

  • 2. Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 5 Te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 16 Norminkomen

  • 1. Voor de toepassing van artikel 15 lid 3 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan het bruto inkomen van de aanvrager van 18 jaar of ouder en, indien van toepassing, dat van diens echtgeno(o)t(e) dan wel het (gezamenlijk) bruto inkomen van de ouder(s) of pleegouder(s) van de aanvrager jonger 18 jaar na aftrek van:

    • a.

      de daarover verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting;

    • b.

      de daarover verschuldigde premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen dan wel een inhouding die met één of meer van deze premies overeenkomt alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet;

    • c.

      ten laste van de belanghebbende komende verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen;

    • d.

      andere ten laste komende verplichte inhoudingen.

  • 2. onder inkomen als bedoeld in lid 1 wordt mede verstaan

    • a.

      inkomen uit partner- en kinderalimentatie;

    • b.

      de algemene heffingskorting als bedoeld in artikel 8.10 van de Wet Inkomstenbelasting 2001;

  • 3. niet tot het inkomen als bedoeld in lid 1 wordt gerekend:

    • a.

      het gereserveerde dan wel betaalde vakantiegeld.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 15 lid 3 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzen gehanteerd:

    • a.

      voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op anderhalf maal de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand;

    • b.

      voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op anderhalf maal de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand;

    • c.

      voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op anderhalf maal de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 17 Omvang van de voorziening

  • 1. De vervoerswaarde van de individuele dan wel collectieve voorzieningen is gesteld op 2.000 kilometer per kalenderjaar.

  • 2. De vervoersvoorziening in de vorm van het gebruik van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer tegen gereduceerd tarief bestaat op jaarbasis maximaal uit:

    a.

    gebruik van het CVV

    384 zones

    b.

    vervoer vrij besteedbaar (forfaitair)

    288,-

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer bedraagt op jaarbasis maximaal:

    a.

    voor vervoer per taxi

    1.860,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

    b.

    voor vervoer per eigen auto (forfaitair)

    576,-

    (2.000 kilometer à € 0,29)

    c.

    voor een combinatie van a en b:

    voor de taxi (1.000 kilometer)

    930,-

    plus voor de auto (1.000 kilometer, forfaitair)

    288,-

    d.

    voor een rolstoeltaxi

    2.832,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

  • 4. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid kan naar boven en naar beneden worden vastgesteld indien de individuele vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.

  • 5. Personen die een vervoersvoorziening van de gemeente ontvangen in de vorm van de Regiotaxi, moeten een bijdrage betalen in de Regiotaxi. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan het strippentarief.

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van de in het tweede en derde lid van dit artikel genoemde bedragen, namelijk:

    a.

    0%

    voor aanvragers tot

    4 jaar;

    b.

    25%

    voor aanvragers van

    4 tot 6 jaar;

    c.

    50%

    voor aanvragers van

    6 tot 12 jaar;

    d.

    75%

    voor aanvragers van

    12 tot 16 jaar.

Artikel 18 Wijzigen omvang bij echtparen

  • 1. Voor zover echtgenoten beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in kosten van vervoer dan wel voor het CVV en ten minste één van hen kan geen gebruik maken van het CVV, wordt aan elk van hen een percentage (25%, 50% dan wel 75%, afhankelijk van de gezamenlijke vervoersbehoefte) van het maximumbedrag voor vervoer per reguliere taxi toegekend.

  • 2. Voor zover echtgenoten beide geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van het CVV wordt aan hen ieder maximaal toegekend:

    • a.

      100% van het aantal zones voor het gebruik van het CVV; en

    • b.

      indien van toepassing, 50% van vrij besteedbaar bedrag.

  • 3. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van het CVV, en één van hen kiest voor de tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, wordt aan ieder van hen maximaal 50% toegekend van het maximumbedrag voor het gebruik van de eigen auto.

Artikel 19 Wijzigen omvang bij meerdere vervoersvoorzieningen

Indien belanghebbende gebruik kan maken van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, dan wel een eigen verplaatsingsmiddel, kan het aantal kilometers met 25%, 50% dan wel 75% worden verlaagd, afhankelijk van de mate waarin het andere verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

Artikel 20 Omvang van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura.

  • 2. Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten. Deze instandhoudingkosten worden jaarlijks vooraf betaald, voor het eerst in het jaar volgende op het jaar van aanschaf. De kosten bedragen 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum van € 250,- per jaar.

Artikel 21 Omvang van het persoonsgebonden budget voor scootmobielen koop en huur

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

    • a.

      voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur):

      € 2.800,- (A)+ € 1.100,- (B) = € 3.900,-;

    • b.

      voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur):

      € 3.150,- (A)+ € 1.250,- (B) = € 4.400,-;

    • c.

      voor een scootmobiel voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur):

      € 4.825,- (A)+ € 1.750,- (B) = € 6.575,-.

  • 2. Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een scootmobiel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of het niet meer adequaat zijn van de scootmobiel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 3. Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

  • 4. De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een scootmobiel.

  • 5. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel voldoende te laten onderhouden.

  • 6. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel ten minste een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

  • 7. De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de scootmobiel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

  • 8. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 9. De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootmobiel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordteen voorschot van € 50,- verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

  • 10. Indien vast staat dat de aanvrager de scootmobiel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de scootmobiel rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 11. Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel.

  • 12. Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 13. De restwaarde van de scootmobiel wordt als volgt bepaald:

    Bij verhuizing of overlijden van aanvrager of niet meer adequaat zijn van de scootmobiel

    Restwaarde als percentage van verstrekt aanschafgedeelte van het PGB

    ~ in het eerste jaar

    85%

    ~ in het tweede jaar

    70%

    ~ in het derde jaar

    55%

    ~ in het vijfde jaar

    40%

    ~ in het vierde jaar

    25%

    ~ in het zesde jaar

    10%

Artikel 22 Uitbetaling van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 21 en artikel 17 lid 3 onder a en d wordt na toekenning bij wijze van voorschot per maand uitbetaald.

Artikel 23 Verantwoording van het persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

  • 1. Verantwoording van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

  • 2. De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen dan wel in geval van een financiële tegemoetkoming voor individueel taxivervoer als bedoeld in artikel 17 lid 3 onder a, c en d een overzicht van de verreden ritten en daarbij behorende kosten.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 24 Controle persoonsgebonden budget/de financiële tegemoetkoming

  • 1. De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van ten minste 10% van het aantal verstrekte budgetten.

  • 2. Indien uit de controle blijkt dat het budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 6 Te bereiken resultaat: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Artikel 25 Omvang van de financiële tegemoetkoming voor de sportrolstoel

  • 1. Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel, indien hij zonder deze sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel bedraagt € 2.500,-.

  • 3. Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel wordt slechts eenmaal per drie jaar verstrekt.

Artikel 26 Uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van de aanvrager.

Artikel 27 Verantwoording van de financiële tegemoetkoming

  • 4. Verantwoording van de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 5. De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 28 Controle financiële tegemoetkoming

  • 3. De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van ten minste 10% van het aantal verstrekte budgetten.

  • 4. Indien uit de controle blijkt dat de tegemoetkoming niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten de tegemoetkoming geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 7 verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

Artikel 29 Keuzevrijheid

  • 1. Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard aan een huurwoning betreft.

  • 2. Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien de vervoersvoorziening collectief vraagafhankelijk vervoer betreft.

Artikel 30 Omvang van de eigen bijdrage

De maximale eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23 van de Verordening is voor:

a.

Hulp bij het huishouden Categorie A natura

€ 17,00 per uur.

b.

Hulp bij het huishouden Categorie B natura

€ 20,50 per uur.

De eigen bijdrage kan nooit meer zijn dan de werkelijke kosten van de verstrekte voorziening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 31 Citeertitel en inwerkingtreding

  • a. Dit Besluit treedt wordt aangehaald als: 'Besluit maatschappelijke ondersteuning 2012 Oegstgeest'.

  • b. Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2012.