Regeling vervallen per 01-01-2020

Vakantie- en verlofregeling Omgevingsdienst Rivierenland 2016

Geldend van 02-08-2016 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2016

Intitulé

Vakantie- en verlofregeling Omgevingsdienst Rivierenland 2016

Vakantie- en verlofregeling Omgevingsdienst Rivierenland 2016

Inleiding

In hoofdstuk 6 van de CAR/UWO is de arbeidsvoorwaardelijke regelgeving voor ambtenaren vastgelegd over vakantie, vakantietoelage, en (zwangerschaps- en bevallings)verlof. Naast de CAR/UWO zijn voor de ODR op Gelders niveau (GSP) en op lokaal niveau aanvullende afspraken gemaakt die in deze regeling zijn vastgelegd. Bij de diverse artikelen zijn verwijzingen naar de betreffende artikelen uit het GSP en/of de CAR/UWO opgenomen.

  • 1.

    Vakantie

    1.1 Opbouw vakantie uren (art. 5.2 GSP)

    Naast vakantieverlof zoals geregeld in de CAR/UWO artikel 6:2 (22 dagen x 7,2 uur = 158,4 uur), heeft een medewerker recht op drie dagen vakantieverlof per jaar. Het totale vakantieverlof bedraagt derhalve 25 dagen per jaar (180 uur). De duur van een vakantieverlofdag komt overeen met de gemiddelde arbeidsduur per dag en bedraagt in de regel 7,2 uur.

    Bij een deeltijdbetrekking wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd.

    1.2 Kopen en verkopen van vakantie-uren (art. 4a CAR/UWO)

    In de CAR/UWO wordt de mogelijkheid omschreven om vakantie-uren te verkopen of aan te kopen. Het wettelijk verlof van 4 maal de gemiddelde werktijd per week kan niet worden verkocht. Voor de verdere voorwaarden wordt verwezen naar de CAR/UWO.

    De overige regelingen met betrekking tot het inzetten van vakantie-uren zijn opgenomen in de ‘fietsregeling’ en de ‘regeling vakbondscontributie’. Hierin zijn de nadere voorwaarden en de looptijd van deze regelingen opgenomen.

    1.3 Verlenen van vakantie (art. 6.2.2 CAR/UWO)

    Het afdelingshoofd beslist over het verlenen van vakantie en verlof. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere medewerkers dat toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar. De werkgever kan een medewerker ook verplichten vakantie op te nemen. Daarnaast kan op verzoek de vakantie ook worden opgesplitst. Een medewerker moet desondanks in de gelegenheid worden gesteld om tenminste tien dagen aaneensluitend vakantie te genieten.

    1.4 Wettelijk verlof (art. 6:2 lid 1 en 6:2a CAR/UWO)

    Iedere medewerker heeft per jaar recht op 144 uur wettelijk verlof. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar wegens dienstbelang of ziekte niet in staat is geweest dit verlof op te nemen.

    1.5 Bovenwettelijk verlof (art. 5.2 GSP en 6:2, 6:2a en 6:2b CAR/UWO)

    Extra verlofuren bovenop de 144 uur wettelijk verlof zijn bovenwettelijk. Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden (5 jaar) na het einde van dat kalenderjaar.

    1.6 Vakantie bij indiensttreding of ontslag

    De medewerker die in de loop van het jaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van dat deel van het kalenderjaar gedurende welke hij zijn betrekking vervult of heeft vervuld. Verlofopbouw vindt plaats vanaf de datum van indiensttreding. Aan een medewerker die ontslag neemt mag worden opgedragen dat vakantie-uren zoveel mogelijk voor de ontslagdatum worden opgenomen. Vakantie-uren die bij ontslag nog resteren worden aan de medewerker uitbetaald.

  • 2.

    Buitengewoon verlof

    • 2.

      1 Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging

      Bijzondere situaties

      In de onderstaande situaties wordt aan de medewerker verlof met doorbetaling van het salaris toegekend:

      • a.

        De dag dat het huwelijk of het geregistreerd partnerschap van de medewerker wordt voltrokken: één dag.

      • b.

        Bij het overlijden van de partner, (schoon)ouders, kinderen (eerste graad): vier dagen na de dag van overlijden.

      • c.

        Bij het overlijden van grootouders, kleinkinderen, broers en zussen van de medewerker of de partner (tweede graad): twee dagen na de dag van overlijden.

      • d.

        Bij het overlijden van bloed- en aanverwanten in de derde en vierde graad: één dag om de begrafenis bij te wonen.

      • e.

        Bij overlijden van een collega: alle medewerkers mogen onder werktijd de begrafenisplechtigheid bijwonen. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de continuïteit en voortgang op de afdelingen. Deze beperking geldt niet voor medewerkers van de afdeling van de overledene.

      • f.

        In geval de medewerker belast is met de regeling van de begrafenis of de nalatenschap of met beide wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen vanaf de dag van overlijden.

      • g.

        Bij ernstige ziekte (in een terminaal stadium) van de echtgenoot of geregistreerd partner, ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief- en aangehuwde kinderen: de duur van het verlof is voor deze situaties niet vastgelegd omdat dit moeilijk vooraf te bepalen is, maar hierbij geldt als voorwaarde dat het een korte naar billijkheid te berekenen tijd betreft.

      • h.

        Voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, zonder geldelijke vergoeding, waarvan de invulling niet in de vrije tijd kan geschieden en aanpassing van de werktijd niet mogelijk is: maximaal de tijd die daarvoor nodig is (bijvoorbeeld aangifte doen van een geboorte).

      Verlof in het kader van de Wet arbeid en zorg (Waz)

      De medewerker die op grond van de Waz recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuim- of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van het salaris.

      Calamiteitenverlof

      Bij calamiteitenverlof is het absoluut noodzakelijk dat de medewerker verlof moet hebben, omdat de medewerker als persoon aanwezig moet zijn en geen uitstel mogelijk is. Het gaat daarbij om een korte naar billijkheid te berekenen tijd. De medewerker moet zoveel mogelijk vooraf aan de werkgever melden dat hij buitengewoon verlof wil opnemen en waarom hij het verlof wil opnemen. Dit zal in acute noodsituaties niet altijd mogelijk zijn. Wanneer daarvan sprake is, meldt de medewerker het opnemen en de reden van het verlof zo spoedig mogelijk achteraf. De werkgever mag ook achteraf aan de medewerker vragen aannemelijk te maken dat sprake was van een calamiteit. Calamiteitenverlof is met behoud van salaris.

      Kraam- en bevallingsverlof na bevalling van de partner

      Onder kraamverlof wordt verstaan dat een medewerker na de bevalling van de partner of degene van wie hij het kind erkent, twee dagen verlof extra mag genieten met behoud van salaris. Deze twee dagen komen bovenop het bevallingsverlof van één dag. Kraamverlof moet binnen vier weken nadat het kind op hetzelfde adres als de moeder woont worden opgenomen. Deze twee dagen hoeven niet aaneengesloten opgenomen te worden. Kraamverlof dient minimaal 24 uur van tevoren te worden aangevraagd.

    • 2.

      2 Kortdurend zorgverlof (art. 6:4:3 CAR/UWO)

    Met het kortdurend zorgverlof worden medewerkers in de gelegenheid gesteld om een thuiswonend ziek (pleeg)kind, partner, (schoon)ouder, grootouder, kleinkind, broer of zus, andere huisgenoten of mensen met wie een sociale band bestaat (bijvoorbeeld buren of een vriend) gedurende maximaal tien dagen (72 uur) per jaar te verzorgen. Voor parttimers geldt dit naar evenredigheid. De verlofuren die worden opgenomen komen voor de helft voor rekening van de werkgever en de andere helft voor rekening van de medewerker. Deze verlofuren worden in mindering gebracht op het verlof of kunnen op een later moment in de tijd ingehaald worden. Verrekening met het salaris is geen mogelijkheid.

    Het kortdurend zorgverlof is een aanvulling op het calamiteitenverlof. Bij samenloop van calamiteitenverlof met zorgverlof eindigt het calamiteitenverlof na één dag en gaat het vervolgens over in zorgverlof.

    De medewerker dient minimaal 24 uur van tevoren een schriftelijk verzoek in bij het afdelingshoofd om in aanmerking te komen voor zorgverlof (uitgezonderd spoedeisende gevallen). De leidinggevende gaat hierover in overleg met de medewerker. De leidinggevende bekijkt in alle redelijkheid of het verzoek voldoet aan de gestelde criteria:

    • -

      mogelijkheid om gezinsleden en/of familieleden in te schakelen voor de (gedeeltelijke) verzorging;

    • -

      bedrijfsbelang zelf of gezinsleden en/ of familieleden (gedeeltelijk) noodzakelijke verzorging te verrichten en daarnaast het bedrijfsbelang).

    In eerste instantie wordt gekeken of het één en ander op te lossen is door werktijden te verschuiven. Indien daadwerkelijk sprake is van kortdurend zorgverlof wordt het aantal benodigde verlofuren afgestemd met de leidinggevende.

    2.3 Langdurend zorgverlof (art. 6:4:1a CAR/UWO)

    De medewerker die op de grond van de Waz recht heeft op langdurend zorgverlof, heeft over de uren dat hij dit verlof geniet, aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn salaris. Dit wordt bij de maandelijkse salarisbetaling verwerkt.

    Verdere afspraken die gelden bij samenloop langdurend zorgverlof en ziekte en langdurend zorgverlof en vakantie, zijn na te lezen in CAR/UWO.

    2.4 Vakbondsverlof (art. 6:4:2 CAR/UWO)

    De medewerker heeft in een aantal gevallen recht op betaald verlof voor vakbondsactiviteiten. Dit verlof wordt niet in mindering gebracht op het vakantieverlof. Voor een gedetailleerde omschrijving wanneer vakbondsverlof mag worden toegekend wordt verwezen naar de CAR/UWO.

    2.5 Non-activiteit in verband met verlof politieke functie (art. 6:4:4 CAR/UWO)

    Als een medewerker wordt gekozen of benoemd in een publiekrechtelijk college (bijvoorbeeld een college van burgemeester en wethouders) en deze functie niet gelijktijdig kan vervullen met zijn werk bij de Omgevingsdienst, wordt hij (gedeeltelijk) op non-actief gesteld. Tijdens de non-activiteit heeft de medewerker geen recht op doorbetaling van het salaris en de vakantietoelage.

    Indien het dienstbelang zich tegen deze non-activiteit verzet en een medewerker niet of gedeeltelijk op non-actief is gesteld heeft hij recht op buitengewoon verlof. Dit verlof wordt, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet, verleend voor:

    • ·

      Het bijwonen van vergaderingen en zittingen van het publiekrechtelijke college.

    • ·

      Het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van het publiekrechtelijke college.

    Als de medewerker verlof geniet en een vaste vergoeding ontvangt (geen onkostenvergoeding) voor de functie in het publiekrechtelijke college, wordt het salaris gekort over de tijd dat hij het verlof geniet.

    2.6 Overige redenen buitengewoon verlof (art. 6:4:5 CAR/UWO)

    De directeur kan in samenspraak met het Algemeen bestuur aan een medewerker op diens verzoek, met behoud van het gehele of gedeeltelijke salaris al dan niet onder bepaalde voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in de CAR/UWO. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

3.Ouderschapsverlof (art. 6:5 CAR/UWO)

Op grond van de Waz hebben ouders recht op 13 weken betaald en 13 weken onbetaald ouderschapsverlof voor kinderen onder de leeftijd van acht jaar tot wie zij in een familierechtelijke betrekking staan of die zij als hun eigen kinderen opvoeden en verzorgen en die zoals blijkt uit een verklaring uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres als de medewerker wonen. Voor verdere voorwaarden over het betaald ouderschapsverlof wordt verwezen naar de CAR/UWO.

De medewerker meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen tenminste drie maanden van tevoren door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier, tenzij de medewerker bij de eerste aanvraag al exact de verschillende periodes van ouderschapsverlof heeft vastgelegd. De Waz bepaalt namelijk dat het ouderschapsverlof mag worden opgesplitst in zes termijnen. De mogelijkheid van splitsing geldt voor zowel het betaald als voor het onbetaald ouderschapsverlof.

De medewerker tekent een verklaring dat hij op de hoogte is van de terugbetalingsverplichting zoals is gesteld in CAR/UWO. Als een medewerker het ouderschapsverlof opdeelt in meerdere perioden moet voor de toepassing elke periode worden beschouwd als een afzonderlijk deel.

Indien sprake is van onbetaald ouderschapsverlof voor langer dan drie maanden, dan dient de medewerker zelf de pensioenpremie over deze periode te betalen.

Tweeling of meerling

Wanneer de medewerker verantwoordelijk is voor de verzorging van een tweeling of een meerling, heeft hij recht op betaald ouderschapsverlof voor één kind. Op grond van de Waz bestaat voor het tweede kind of de andere kinderen wel recht op onbetaald ouderschapsverlof.

Nieuwe werkgever

In de situatie dat een medewerker bij de oude werkgever het ouderschapsverlof heeft gesplitst en de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het totale verlof is genoten, heeft de medewerker, als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst of aanstelling aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof dat hij nog niet heeft genoten bij zijn vorige werkgever. Het komt erop neer dat indien de oude werkgever heeft ingestemd met een splitsing van het verlof, de nieuwe werkgever daaraan is gebonden.

Samenloop met ziekte, zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof

Bij ziekte vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehele of gedeeltelijke ziekte. Ook wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaald en onbetaald ouderschapsverlof.

De medewerker die het ouderschapsverlof geniet en langer dan veertien kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag aanspraak op zijn volledige salaris. Het ouderschapsverlof schort echter niet op.

Als de medewerker zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof op wil nemen en de periode van dit verlof valt samen met het ouderschapsverlof, dan kan het ouderschapsverlof worden opgeschort. De medewerker moet hiervoor een verzoek indienen.

Opbouw vakantie en vakantietoelage

De korting van het vakantieverlof vindt gedurende het ouderschapsverlof plaats overeenkomstig de omvang en de duur van dit verlof.

3.1 Vaderschapsverlof/partnerverlof

Na de bevalling van de echtgenote op partner heeft een medewerker recht op twee dagen betaald kraamverlof (‘vaderschapsverlof’). Daarnaast heeft de medewerker recht op 3 dagen ouderschapsverlof (partnerverlof). Dit verlof gaat af van het totale tegoed aan ouderschapsverlof en is onbetaald.

4.Zwangerschaps- en bevallingsverlof (art. 6:7 CAR/UWO)

Als een medewerkster zwanger is, heeft zij recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dit verlof bedraagt in totaal tenminste zestien weken. Het zwangerschapsverlof vangt tenminste vier weken en maximaal zes weken voor de datum van de bevalling aan. Het bevallingsverlof duurt tenminste tien weken en ten hoogste twaalf weken vanaf de datum van de bevalling. Als de bevalling later plaatsvindt dan verwacht, kan dit invloed hebben op de totale duur van het verlof.

De laatste periode van het bevallingsverlof kan in delen worden opgenomen, dit gaat om het verlof dat overblijft na weken na de datum van de bevalling. Dit deel kan gespreid worden opgenomen over een periode van maximaal 30 weken. De totale duur van het verlof verandert hierdoor niet.

De medewerkster vraagt het verlof tenminste twee maanden voor de vermoedelijke bevallingsdatum schriftelijk via het aanvraagformulier buitengewoon verlof aan. Bij dit verzoek dient ook een zwangerschapsverklaring gevoegd te worden.

5.Adoptie- en pleegzorgverlof (art. 6:8 CAR/UWO)

Een medewerker die een kind adopteert of voor een kind de pleegzorg op zich neemt heeft recht op vier weken adoptie- en pleegzorgverlof met behoud van salaris. Dit verlof kan opgenomen te worden tussen 4 weken vóór en 22 weken na de feitelijke adoptie of pleegzorg. Het verlof bedraagt maximaal vier weken. Het verlof kan aaneengesloten of gespreid opgenomen worden binnen een periode van 26 weken.

De medewerker meldt, indien mogelijk, het opnemen van het verlof uiterlijk drie weken voor aanvang van het verlof aan de werkgever. Hierbij geeft hij ook de gewenste omvang van het verlof aan. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen.

6.Het toekennen van een aanvraag

Het afdelingshoofd toetst het aanvraagformulier (buitengewoon) verlof op de volgende punten:

  • 1.

    Het soort verlof;

  • 2.

    De reden van het verzoek;

  • 3.

    De relatie tot de betrokkene;

  • 4.

    De duur (periode waarin het verlof wordt genoten);

  • 5.

    De omvang (aantal uren);

  • 6.

    Het dienstbelang in relatie tot de verlofaanvraag.

De medewerker met coördinerende taken bespreekt het aanvraagformulier met de personeelsadviseur. Na toetsing van het verzoek aan de hiervoor geldende criteria, noteren zij hun gezamenlijke advies op het aanvraagformulier. Daarna wordt het formulier in behandeling genomen door het kavel P&O.

De aanvrager ontvangt schriftelijk bericht over zijn verzoek tot buitengewoon verlof. Verzoeken van de directeur vallen onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur.

De medewerker met coördinerende taken bewaakt de naleving van het aantal uren en de termijn van het verlof dat door de medewerker wordt genoten. Alle verlofsoorten worden door P&O verwerkt in Timetell.

Slotbepaling

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Vakantie- en verlofregeling Omgevingsdienst Rivierenland 2016’.

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2016.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van de Omgevingsdienst Rivierenland op 13 juni 2016.

de voorzitter,

de secretaris,

C.A.H. Zondag

A.Schipper