Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

MAATREGELEN- EN HANDHAVINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND SOCIALE DIENST OOST ACHTERHOEK 2011

De raad van de gemeente Oost Gelre;

gezien het voorstel van het college van de gemeente Oost Gelre van 25 juli 2011;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 8, 8a, 8b en 18 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het opleggen van maatregelen wegens het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en het niet nakomen van verplichtingen die aan het verlenen van de bijstand zijn verbonden bij verordening te regelen;

Besluit:

vast te stellen de

MAATREGELEN- EN HANDHAVINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND SOCIALE DIENST OOST ACHTERHOEK  2011

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Op grond van artikel 8b van de Wet werk en bijstand treedt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek op basis van een gemeenschappelijke regeling in de plaats van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders

Artikel 2 Begrippenomschrijiving

1. Deze verordening verstaat onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. bijstand: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 en de bijzondere bijstand als bedoeld in de artikelen 12 en 35 van de wet;

c. Uitkering: de uitkering op grond van de WWB,

d. maatregel: het verlagen dan wel tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van de bijstand/ uitkering op grond van artikel 18 tweede lid van de  WWB;

e. voorziening: een arbeidsinschakelingsinstrument binnen een re-integratietraject of een voorwaardenscheppend instrument als bedoeld in artikel 7 WWB;

f. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

g. adequate zorgverzekering: onder adequate zorgverzekering verstaat de gemeente

1. de collectieve zorgverzekering voor minima;

2. een zorgverzekering bestaande uit de verplichte basisverzekering, een aanvullende verzekering en een aanvullende tandartsverzekering waarvoor belanghebbende een premie moet betalen die tenminste gelijk is aan de premie die belanghebbende verschuldigd zou zijn bij deelname aan de collectieve zorgverzekering voor minima. Belanghebbenden met een volledige boven- en onderprothese hoeven geen tandartsverzekering af te sluiten om adequaat verzekerd te zijn tegen ziektekosten;

h. benadelingsbedrag: het bedrag waarvoor de sociale dienst  is benadeeld bestaande uit de teveel/ten onrechte verstrekte algemene en/of bijzondere bijstand, en, de daarover verschuldigde loonheffing en de berekende bijdrage Zorgverzekeringswet.

i.    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waardoor een onnodig en/of eerder beroep op de bijstand wordt gedaan;

j. belanghebbende is de belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

k. het college: het college van burgemeester en wethouders.

l. dagelijks bestuur:  het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek; 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3 Het opleggen van een maatregel

1. Het college  legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op als de belanghebbende naar het oordeel van het college :

a.  tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

b. de verplichtingen die de WWB en de Wet SUWI aan de bijstand verbindt niet of onvoldoende nakomt;

c. zich jegens het dagelijks bestuur  misdraagt.

2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de

belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij

verkeert.

Artikel 4 Berekeningsgrondslag

1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm  (inclusief de toeslag en vakantiegeld).

2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregeld

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

a. de reden van de maatregel,

b. de periode waarover de maatregel wordt opgelegd,

c. het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd,

d. het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd,

e indien van toepassing,de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.  

Artikel 6 Horen van belanghebbende

1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld hierover, mondeling of schriftelijk, zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten als:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

 

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregeld

1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan een jaar voor constatering van de gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt dat als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als de belanghebbende zich beroept op de aanwezigheid van dringende redenen en het college deze inderdaad aanwezig acht.  

3. Als het college afziet van het opleggen van een maatregel ontvangt de belanghebbende daarvan een schriftelijk besluit.

Artikel 8 Ingangsdatum maatregel

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de hoogte van de bijzondere bijstand. 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering, opgelegd als:

a. de bijstand nog niet betaalbaar is gesteld;

b. de belanghebbende geen bijstand meer ontvangt. 3. Een maatregel is een tijdelijke verlaging dan wel weigering van de bijstand en wordt derhalve opgelegd gedurende een vastgestelde periode.

Een maatregel die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na 3 maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.  

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

Als er gedurende eenzelfde periode sprake is van meerdere maatregelwaardige gedragingen wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Artikel 10 Herhaling van verwijtbaar gedrag / Recidive

De duur en/of de hoogte van een maatregel, als bedoeld in de hoofdstukken 2, 3 en 4 van deze verordening, worden verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een maatregelwaardige gedraging van dezelfde of hogere categorie.

Dit geldt ook als het eerste besluit een besluit is waar is afgezien van een maatregel vanwege een dringende reden, bedoeld in artikel 7, derde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Arbeidsverplichtingen

Artikel 11 Categorieën maatregelen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van

de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Werkplein of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan de administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling;

c. het niet melden van het verrichten van vrijwilligerswerk.

2. Tweede categorie:

a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid of deelname aan een participatietraject te verkrijgen of te aanvaarden;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of een traject tot participatie;

c. het zonder toestemming op vakantie gaan dan wel later terugkeren van vakantie terwijl men niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen of deelname aan een participatietraject.

3. Derde categorie:

a. het zich gedragen en/of kleden op een wijze die de inschakeling in arbeid of deelname aan een participatietraject belemmert;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, sub b en artikel 10, eerste lid van de wet. Waaronder begrepen sociale activering en scholing gericht op arbeidsinschakeling.

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het door eigen toedoen of schuld ervoor zorgen dat een traject op basis van een trajectplan wordt beëindigd;

d. het niet deelnemen aan direct-werk-activiteiten door een daartoe geïndiceerde uitkeringsgerechtigde.

Artikel 12 De hoogte en duur van de maatregel

1. De maatregel wordt bepaald op

a. 5% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 20% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 50% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. 100% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie.

2. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de maatregel op grond van dringende redenen.

 

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht (onverwijld verstrekken van gegevens)

Artikel 13 Onjuiste en/of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel

17 van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen

van bijstand wordt een maatregel opgelegd waarbij de betreffende bijstand(norm) gedurende1 maand met 5% wordt verlaagd. Hieronder valt tevens het niet tijdig verstrekken van gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand.

2. Bij toepassing van artikel 17, eerste lid van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: bij het mutatieformulier, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet zich heeft voorgedaan.

 

Artikel 14 Onjuiste en/of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1. Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, als bedoeld in

artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen

van bijstand, wordt de maatregel vastgesteld op 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

2. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de maatregel op grond van dringende redenen;

3.  Als het benadelingsbedrag boven de aangiftegrens van het Openbaar Ministerie ligt, wordt aangifte gedaan en wordt in eerste instantie de strafmaat aan Justitie overgelaten. Derhalve geen maatregel.

4. Bij het uitblijven van een strafrechtelijke sanctie moet alsnog een maatregel worden opgelegd.

Artikel 15 Waarschuwinkg

Van het opleggen van een maatregel, als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij:

a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven;

b. het te laat verstrekken van inlichtingen gevolgen heeft (gehad) voor het recht op bijstand of de hoogte daarvan.

Hoofdstuk 4 Andere verwijtbare gedragingen

Artikel 16 Tekortschieten besef van verantwoordelijkheid

1. Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

2. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB wordt in ieder geval verstaan:

a. het op verzoek niet tijdig ter inzage verstrekken van een geldig legitimatiebewijs (art. 17, lid 4 WWB);

b. het niet meewerken aan het verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (budgettering art. 57, sub a WWB);

c. het niet meewerken aan een schuldsanering (art. 55 WWB);

d. het niet meewerken aan een noodzakelijke behandeling van medische aard (art. 55 WWB);

e. niet alles in het werk stellen om een boedelscheiding tot stand te brengen (art. 55 WWB);

f. verkoop woning beneden de waarde (art. 55 WWB);

g. te snelle intering van vermogen (art. 55 WWB);

h. onderbedeling bij echtscheiding (art. 55 WWB) of beëindiging geregistreerd partnerschap; i. te late of geen aanvaarding voorliggende voorziening (art. 55 WWB); j. het niet aangifte doen door de belanghebbende zonder adres van een briefadres (art. 40 lid 2 WWB);

k. het niet meewerken aan de verplichting tot het vestigen van een lening ter verkrijging van zekerheid voor de nakoming van de aan de bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen (art. 48 lid 3 WWB);

l. het niet afsluiten van een zorgverzekering of het niet afsluiten van een adequate zorgverzekering (artikel 1 sub f), voor zover dit leidt tot een beroep op bijstand.

3. Van onverantwoord snelle intering van vermogen is sprake indien, vanaf het moment waarop de belanghebbende redelijkerwijs kan weten dat hij op bijstand raakt aangewezen, het vermogen afneemt tot onder de grens van het vrij te laten vermogen (artikel 34, lid 2, onder d, en lid 3, WWB) als gevolg van spendering van middelen met meer dan anderhalf maal de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de bijstandsnorm verhoogd met de voor eigen rekening blijvende premie van een particuliere ziektekostenverzekering, alsmede met het verschil van de huurtoeslag die de belanghebbende werkelijk ontvangt en de huurtoeslag die hij zou hebben ontvangen bij een inkomen ter hoogte van de voor hem

geldende bijstandsnorm.

Artikel 17 Hoogte en duur van de maatregel

1. De maatregel wordt bepaald op 50% van de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand.

2. Als er sprake is van een te snelle intering van vermogen, kan een maatregel worden opgelegd in die zin dat de bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Als hiervan gebruik wordt gemaakt is lid 1 van dit artikel niet van toepassing voor de duur van de maatregel.

3. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de maatregel op grond van dringende redenen.  

Artikel 18 Misdragingen

1. Als een belanghebbende zich heeft misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd waarbij de betreffende bijstand(norm) gedurende 1 maand met 50% wordt verlaagd.

2. Onder  misdraging tegenover het bestuur of zijn ambtenaren onder

omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, wordt onder anderen verstaan:

a. verbaal geweld;

b. discriminatie;

c. ernstige intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e. mensgericht fysiek geweld;

f. overige/combinatie van agressievormen.

3. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

4. Het college kan afwijken van de hoogte en duur van de maatregel op grond van dringende redenen.

Hoofdstuk 5 Het handhavingsbeleid

Artikel 19 Het handhavingsbeleid

Het college  biedt tweejaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraden aan  met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bepalingen

Paragraaf

Artikel 20 Personen van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op belanghebbenden die op grond van die op grond van een mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Paragraaf

Artikel 21 Volgen van een studie

1. Indien een opleiding wordt gevolgd waarvoor door het college geen toestemming is verleend, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden geheel geweigerd;

2. Indien de gedraging niet wordt opgeheven, wordt de maatregel van 100% telkens voor de duur van 3 maanden verlengd.

3. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid en het vorige lid genoemde termijn van drie maanden, wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de daarop volgende maand.

4. Het college stelt nadere regels op met betrekking tot de mogelijkheden voor het volgen van een studie met behoud van bijstand.

 

Paragraaf 6a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 21a Wijziging betekenis begrippen

1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 21b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder ‘het zich gedragen en/of kleden op een wijze,die de inschakeling in de arbeid en/of deelname aan een participatietraject  belemmert  als bedoeld in artikel 11, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel  evalueren van een plan van aanpak.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Maatregelen- en handhavings-verordening Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011”.

Artikel 23 De inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2011;

2. De verordening “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Oost Gelre” wordt ingetrokken.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 september 2011,
de raadsgriffier,
J. Vinke
de plv. voorzitter,
H.A.C.M. Krabben