Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011

Geldend van 15-04-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011

De raad van de gemeente Oost Gelre; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre van 7 februari 2011; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en gezien artikel 8, 8b en artikel 30 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald; Besluit: vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Op grond van artikel 8b van de Wet werk en bijstand treedt op basis van een gemeenschappelijke regeling het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek in de plaats van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375).

b. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek.

c. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

d. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

e. gehuwde: een persoon die gehuwd is; hiermee wordt gelijkgesteld de geregistreerd partner en hiermee wordt gelijkgesteld de ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

f gezin: dit zijn de gehuwden tezamen; de gehuwden met de tot hun last komende kinderen en de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.

g. gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en die blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel anderszins;

h kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9, 9a, 25 eerste lid, 26 en 30, tweede lid van de Wet werk en bijstand, het in Nederland woonachtige pleegkind;

i. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

j zorgbehoefte: er is sprake van zorgbehoefte in het geval een opname in een inrichting of instelling ter verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn;

k belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

l. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden; onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

m. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de

op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag.

2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak-belasting, de brandopstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon, kosten van Vereniging van Eigenaren, kosten voor groot onderhoud en ingrijpende reparaties (volgens tabel Ministerie VROM bij vaststelling exploitatie-kosten woningbouwcorporaties). De te ontvangen belastingteruggave in verband met de hypotheekrenteaftrek dient op de verschuldigde rente in mindering te worden gebracht.

n netto minimumloon: de gehuwdennorm, zoals die is bepaald in artikel 21sub c van de Wet werk en bijstand.

o. marktconforme onderhuurprijs:marktconforme bruto onderhuurprijs bedraagt minimaal 15% van het netto minimumloon.

p. marktconform kostgeld: marktconform bruto kostgeld bedraagt minimaal 35% van het netto minimumloon.

q. marktconforme kamerhuurprijs:marktconforme bruto huurprijs bedraagt minimaal 20% van het netto minimumloon.

r. onderhuurder: degene die op commerciële basis een deel van de woning bewoont, waarin tevens de hoofdhuurder dan wel de eigenaar van de woning zijn hoofdverblijf heeft.

s. schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

t. hoofdverblijf: een woning of wooneenheid waar belanghebbende zijn woonstede heeft of bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf, zoals bedoeld in boek 1, titel 3 van het Burgerlijk Wetboek;

u. hoofdbewoner: de eigenaar van een woning die tevens zijn hoofdverblijf in die woning heeft, dan wel degene die als enige een huurovereenkomst heeft met de niet in die woning wonende eigenaar van die woning.

2. De bovenstaande begrippen worden in dezelfde betekenis als in de wet. In geval van verschillen in omschrijving van de begrippen wordt de omschrijving gehanteerd die in de wet staat.

Artikel 3 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden in de leeftijd van 27 jaar tot 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 4

1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaande ouder;

c. gehuwde.

3. De bepalingen in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm alleenstaande (ouder)

Artikel 5 Criteria voor het verhogen van de norm; alleenstaanden en alleenstaande ouders

1. De norm bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b van de wet, wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Deze kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

2. De toeslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in het eerste lid in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag, te weten 20% van het netto minimumloon.

3. De toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

4. De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing op de onderhuurder, kostganger en kamerhuurder die krachtens een commerciële overeenkomst een marktconforme onderhuurprijs c.q. marktconform kostgeld c.q. kamerhuurprijs betaalt.

5. De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder gedurende een maximale termijn van 2 maanden indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder tengevolge van een tijdelijke onvoorziene noodsituatie het hoofdverblijf met een ander deelt.

6. De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een ander omdat hijzelf of die ander een zorgbehoefte heeft.

7. Aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

8. De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een niet rechthebbende partner zonder inkomen of een toelage Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

9. Er is geen recht op een toeslag indien de niet rechthebbende partner een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt.

Hoofdstuk 4 Het ontbreken van woonlasten / Het niet aanhouden van een woning

Artikel 6 Woonsituatie

1. De norm of toeslag bedoeld in de artikelen 21 en 25 van de wet wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 2, onder m, van deze verordening.

2. De hoogte van de toeslag bedoeld in het eerste lid wordt verlaagt tot 5% van het netto minimumloon.

3. De hoogte van de norm wordt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die in een AWBZ-instelling verblijft met beperkte begeleiding zodanig verlaagd dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm inrichting voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden genoemd in artikel 29 van de wet.

Samenloop

4. Als artikel 5 lid 7 van deze verordening van toepassing is, wordt er geen toepassing gegeven aan dit artikel. Er wordt in die situatie dus geen toeslag toegekend.

Hoofdstuk 5 Schoolverlaters

Artikel 7

1. De norm of toeslag bedoeld in artikel 21 en 25 van de wet wordt voor de alleenstaande schoolverlater gedurende zes maanden na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding verlaagd met:

a. 10% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

b. 25% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

c. 20% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;

d. 35% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS.

2. Bij de in het eerste lid genoemde verlagingen van de norm of de toeslag is uitgegaan van de norm van 50% met een toeslag van 20%. De verlagingen worden hier dus tegen afgezet.

3. Als er samenloop plaatsvindt van de situaties beschreven in de leden 3 of 7 van artikel 5 of artikel 6 van deze verordening en de situaties zoals die beschreven staan in het eerste lid van dit artikel is de laagste norm of toeslag van toepassing. Er vindt dus geen cumulatie van verlagingen plaats.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 8

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011.

Artikel 9 Inwerkingtreding

1. De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Gemeente Oost Gelre 2011 treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2011.

2. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld op 6 maart 2007, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 10 Bijzondere situaties

1. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2. In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 11 Overgangsrecht

Als overgangsregeling wordt bepaald, dat besluiten op aanvragen die genomen zijn voor de inwerkingtreding en vaststelling van deze verordening niet met terugwerkende kracht in negatieve zin worden gewijzigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Oost Gelre op 30 maart 2011 De raadsgriffier, J. Vinke De voorzitter, mr. drs. H.W.M. Heijman

Bijlage Bijlagen

i73669.pdf [Klik hier om het document te downloaden]