Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre

Geldend van 06-07-2017 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-06-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre

Hoofdstuk 1. Definities

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre

De raad van de gemeente Oost Gelre;

gezien het voorstel van het college van de gemeente Oost Gelre van 23 mei 2017;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede en derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenwerking;

BESLUIT:

vast te stellen de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre.

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre;

    • c.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • d.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • e.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • f.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • g.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo;

    • h.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Oost Gelre.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Oost Gelre.

  • 3. Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem. Het college draagt zorg voor een zorgvuldige overdracht.

Hoofdstuk 2. Procedureregels

Artikel 3. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt al dan niet schriftelijk de ontvangst van een melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt onderdeel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, waar mogelijk zijn mantelzorger en desgewenst zijn familie.

  • 2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 5. Het college kan een door haar aangewezen adviesinstantie om advies vragen als zij dit van belang acht voor het onderzoek. De bevoegdheid strekt zich ook uit als de cliënt een aanvraag heeft ingediend.

Artikel 8. Verslag

  • 1. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden als bijlage aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4. Een ondertekend verslag kan, indien de cliënt dit wenst, worden beschouwd als aanvraagformulier.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • -

    op eigen kracht;

  • -

    met gebruikelijke hulp;

  • -

    met mantelzorg;

  • -

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

  • -

    met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

2.Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • -

    op eigen kracht;

  • -

    met gebruikelijke hulp;

  • -

    met mantelzorg;

  • -

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

  • -

    met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie en om zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving te kunnen blijven;

    • b.

      deze als goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening is aan te merken;

    • c.

      deze voornamelijk op de cliënt is gericht;

    • d.

      deze langdurig noodzakelijk is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • b.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken is;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 3. De aanvraag voor een woonaanpassing kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

Artikel 12. Specifieke voorwaarden beschermd wonen en opvang

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

    • b.

      de complexe problematiek niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening(en) begeleiding en/of dagbesteding, al dan gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt;

    • d.

      het beschermd wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) ondersteuning wordt geboden.

  • 3. Afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a, kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden bedoeld waarbij het toezicht en ondersteuning als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 4. De cliënt kan in aanmerking komen voor opvang indien de cliënt (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld en om die reden zijn thuissituatie heeft verlaten.

Artikel 13. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • c.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 14. Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan.

  • 4. De maximum hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is het gemiddelde van toepassing zijnde tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door de door de gemeente gecontracteerde aanbieders minus een percentage van maximaal 15% voor de overheadkosten, en bedraagt niet minder dan het laagst van toepassing zijnde tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

  • 5. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare tarief voor informele hulpverleners.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

Artikel 15. Controle

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Degene aan wie een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk uit eigen beweging schriftelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het persoonsgebonden budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Wordt een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet op grond van artikel 2.3.10 van die wet herzien of ingetrokken, dan kan het college een voorziening die op basis van die beslissing in eigendom of in bruikleen is verstrekt, terugvorderen.

  • 4. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 5. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken als er sprake is van wijziging van nadere regels en/of beleidsregels. Het college neemt bij hierdoor te nemen beschikkingen een redelijke overgangstermijn in acht.

  • 6. Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 7. Het college kan een geldschuld verrekenen met een vordering op de wederpartij die zij beide hebben op basis van deze verordening, of haar voorganger.

  • 8. Het college is bevoegd tot verrekening van vorderingen voortvloeiende uit beschikkingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet.

  • 9. De eigenaar-bewoner, die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing:

    • a.

      deze verkoop van de woning zo spoedig mogelijk aan het college te melden; en

    • b.

      de meerwaarde, volgens het in de nadere regels vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen. Het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van het college is gekomen in verband met de woningaanpassing.

Artikel 17. Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten

Artikel 18. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn of haar partner.

  • 2. De bijdrage in de kosten, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na een consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      persoonsgebonden budget is gelijk aan de hoogte van het persoonsgebonden budget.

  • 4. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 5. De bijdrage in de kosten voor opvang worden door de aanbieder die de opvang biedt, geïnd.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

Hoofdstuk 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • 2. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • 3. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

  • 4. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 5. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 6. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

1.Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1°. een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zo spoedig mogelijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een individuele attentie en algemene mantelzorgondersteuning.

Artikel 23. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college verstrekt in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Hoofdstuk 7. Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre vastgesteld in de vergadering van 14 oktober 2014 wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende indicatie verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre, tot afloop van de indicatieduur of totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juni 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 juni 2017.

De raad van de gemeente Oost Gelre,

raadsgriffier,

J.Vinke

voorzitter,

A.H. Bronsvoort

Bijlage Toelichting op de verordening

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oost Gelre

Hoofdstuk 1 Definities

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad. a Algemeen gebruikelijke voorziening

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Ad. b Beleidsregels

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. c Bijdrage in de kosten

Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliënt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.

Ad. d Hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

Ad. e Melding

Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen.

Ad. f Persoonlijk plan

In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt.

Ad. g Uitvoeringsbesluit

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. h Wet

Deze definitie spreekt voor zich.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien artikel 1.1.1 van de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

Artikel 2. Reikwijdte

Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Oost Gelre. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt. Uit jurisprudentie volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in de Basisregistratie Personen belangrijk is maar niet doorslaggevend.

Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van beschermd wonen en opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Oost Gelre treedt de gemeente Doetinchem op als ‘centrumgemeente’ voor beschermd wonen en opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Doetinchem de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om beschermd wonen en opvang namens de gemeente Oost Gelre af te handelen.

Hoofdstuk 2 Procedureregels

Artikel 3. Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting, niet gebonden aan een vorm of locatie. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

Ingevolge artikel 2.3.2 lid 1 van de wet en voor de volledigheid opgenomen in het tweede lid van artikel 2 moet het college de ontvangst van een melding bevestigen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt bovendien dat het college het tijdstip van de melding moet registreren. Uit de wet noch toelichting blijkt dat de bevestiging van de ontvangst van de melding schriftelijk moet.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

De verplichtingen die in dit artikel genoemd worden, zijn ook neergelegd in de artikelen 2.2.4, lid 1 onderdeel a en 2.3.2 lid 3 van de wet. Met name het wijzen op de beschikbare cliëntondersteuning neemt een specifieke plek in tijdens de procedure na de melding. Cliëntondersteuning is gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de wet. De cliëntondersteuning moet gratis zijn en er kan dan ook geen bijdrage in de kosten voor worden gevraagd.

Artikel 5. Persoonlijk plan

De verplichtingen voor het college die hier genoemd worden, zijn ook opgenomen in artikel 2.3.2 van de wet. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013-2014, 33841 nr. 70). Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de cliënt te liggen.

Artikel 6. Informatie en identificatie

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn.

De verplichtingen uit het tweede en derde lid zijn opgenomen in het verlengde van de artikelen 2.3.2 lid 7 en 2.3.4 lid 1 van de wet. Analoog aan artikel 4:2 Awb, dat voor de aanvraagfase van een besluit regelt dat de aanvrager de nodige gegevens moet verstrekken, is met lid 2 van artikel 6 geregeld dat de cliënt daartoe ook in de voorafgaande onderzoeksfase gehouden is.

Artikel 7. Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 7 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft. Er kan ook in overleg met de cliënt worden besloten om een verkort of telefonisch onderzoek te doen. Het college kan, indien zij dat nodig acht, extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een melding en aanvraag nodig is.

Artikel 8. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. De weergave van het onderzoek bevat ook een verslag van het gesprek. Dit kan een beknopte weergave zijn van hetgeen besproken is. Het opsturen van het verslag kan achterwege worden gelaten, indien de cliënt ondubbelzinnig verklaart geen prijs te stellen op het ontvangen van de genoemde bescheiden.

Een goed verslag maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Artikel 9. Aanvraag

In het kader van de volgorde van de procedure herhaalt artikel 9 in lid 1 de wet: de aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Artikel 2.3.5, lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid).

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de Memorie van Toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

Artikel 12. Specifieke voorwaarden beschermd wonen en opvang

Dit artikel beschrijft de criteria op basis waarvan wordt vastgesteld of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen of opvang. Hiermee wordt invulling gegeven aan de verplichting uit artikel 2.1.3, tweede lid, onder a van de wet.

Artikel 13. Beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Artikel 14. Persoonsgebonden budget

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Artikel 15. Controle

Op grond van artikel 2.1.3 vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte maatwerkvoorziening. Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

De bepaling geeft het college de bevoegdheid tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 17. Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Hiermee wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.

Hoofdstuk 4. Bijdrage in de kosten

Artikel 18. Bijdrage in de kosten

De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen.

Dit artikel geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4. eerste tot en met derde en zevende lid en 2.1.5, eerste lid van de wet. De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, worden geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 5. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de Memorie van Toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in het derde lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Het vierde lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 20. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Het vijfde is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 20. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren. Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 6. Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 23. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

De bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 24. Klachtregeling

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Als de cliënt vindt dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld door de aanbieder, kan hij de gemeente verzoeken de aanbieder hierop aan te spreken.

Artikel 25. Medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). Indien de cliënt niet tevreden is over hoe de aanbieder de medezeggenschap heeft geregeld, kan hij de gemeente verzoeken de aanbieder hierop aan te spreken.

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid van de wet. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan zijn op ondersteuning. Ook de Wmo raad is hier van belang.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 27. Hardheidsclausule

Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de Wmo tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze situatie zich regelmatig voor zal doen, omdat het in de Wmo om maatwerk gaat.

Artikel 28. Nadere regels

In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt.

Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte de inwerkingtreding van deze verordening en hoe deze verordening geciteerd kan worden.