Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Opmeer 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Opmeer 2010

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Opmeer;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2010;

Gelet op het advies van de commissie van 25 augustus 2010;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

Gelet op de artikelen 7, 8, 9, 9a, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand en

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en

gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Gelet op de EG-verordening nr. 800/2008 van 6 augustus 2008 en de EG-verordening

1998/2006 van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de

artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de-minimissteun.

BESLUIT:

  • 1.

    vast te stellen de Re-integratieverordening Opmeer 2010;

  • 2.

    in te trekken de Re-integratieverordening WWB Opmeer 2005 per 1 oktober 2010;

  • 3.

    het Beleidsplan Re-integratie 2004 in te trekken met ingang van de ingangsdatum van de door het college vast te stellen Beleidsregels re-integratie 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opmeer

    • e.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Opmeer;

    • f.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • g.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

    • h.

      niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers): personen als bedoeld in artikel 6, lid 1 onder a van de wet;

    • i.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    • j.

      de doelgroep: in Opmeer woonachtige uitkeringsgerechtigden, niet-uitkerings-gerechtigden, Anw-ers, werknemers in gesubsidieerde arbeid voor zover zij de 65-jarige leeftijd niet hebben bereikt;

    • k.

      voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    • l.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoel in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b tot en met e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • m.

      Participatieplaats: tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden in de zin van artikel 10a van de wet die met behoud van uitkering kunnen worden verricht door uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan de leden van de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dit noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid en/of maatschappelijke participatie.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Een door het college ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 4 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vast ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en de op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen die aangeboden kunnen worden. In deze regels worden de activiteiten en instrumenten beschreven die aan de doelgroep kunnen worden aangeboden.

  • 2. De beleidsregels zien voorts op: a. voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen; b. evenwichtige aandacht voor de diverse groepen binnen de doelgroep; c. de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

  • 3. Daarnaast kunnen in de beleidsregels bepalingen worden opgenomen over:

    • a.

      het verstrekken van voorzieningen in de vorm van subsidies;

    • b.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • c.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • d.

      het vaststellen van een eigen bijdrage.

Hoofdstuk 3 Rechten en plichten

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers, en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de kaders die zijn gesteld in deze verordening en de beleidsregels.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De niet-uitkeringsgerechtigde, de Anw-er of de werknemer in gesubsidieerde arbeid die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB. Voor Ioaw-ers en Ioaz-ers is de Afstemmingsverordening Ioaw en Ioaz van toepassing.

  • 4. Indien de niet-uitkeringsgerechtigde, de Anw-er of de werknemer in gesubsidieerde arbeid, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen, behoudens situaties waarin dit onredelijk zou zijn.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen voor voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening aanbieden zoals omschreven in de in artikel 4 van deze verordening genoemde beleidsregels.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet, artikel 37 van de Ioaw en artikel 37 van de Ioaz niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waardoor er geen noodzaak meer is voor een voorziening; d. indien een voorziening, naar het oordeel van het college, onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorzieningen en de inhoud van de voorzieningen.

Artikel 8 Premie en scholings- of opleidingaanbod bij participatieplaats

Premie participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde, telkens nadat hij gedurende zes maanden een participatieplaats heeft vervuld, een premie indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2.

    Het college stelt in de beleidsregels nadere regels ter uitvoering van het bepaalde in lid 1. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

Scholing of opleiding participatieplaats

3.Het college doet de uitkeringsgerechtigde, die een participatieplaats vervult en die niet beschikt over een startkwalificatie, na een periode van maximaal 6 maanden na aanvang van de participatieplaats een scholings- of opleidingsaanbod als bedoeld in artikel 10a van de wet.

4.Het college stelt in de beleidsregels nadere regels ten aanzien van een scholings- of opleidingsaanbod.

Artikel 9 Inkomstenvrijlating

Het college maakt geen gebruik van de in artikel 31, tweede lid onder o van de wet geboden mogelijkheid om inkomsten gedeeltelijk vrij te laten.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Opmeer 2010.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Opmeer

van 16 september 2010.

mevrouw M.C.G.M. de Vree-Bekker,

griffier gemeenteraad Opmeer

de heer G.J.A.M. Nijpels,

voorzitter gemeenteraad Opmeer

Toelichting Re-integratieverordening Opmeer 2010

Algemeen

In de Wet werk en bijstand (WWB) krijgt het college van burgemeester en wethouders de opdracht voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers zorg te dragen.

In artikel 7 van de WWB is bepaald dat het college verantwoordelijk is voor:

a.het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers) bij arbeidsinschakeling;

b.het bepalen en aanbieden van voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, indien het college deze daarbij noodzakelijk acht.

In artikel 8 van de WWB wordt aan de gemeenteraad de opdracht gegeven om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Daarbij moet er sprake zijn van een evenwichtige aandacht voor de hierboven genoemde groepen en voor verschillende doelgroepen daarbinnen.

Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Deze verordening is een uitvloeisel van de hierboven genoemde opdracht aan de gemeenteraad.

Gekozen is voor een verordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d. Al het overige wordt vastgelegd in beleidsregels.

Het is wenselijk om de invulling van het re-integratiebeleid niet in zijn geheel in een verordening op te nemen. Met de keuze deze verordening te beperken tot slechts de procedurele regels en het beleid waar nodig c.q. wenselijk is op te nemen in beleidsregels kan beter en sneller ingespeeld worden op de ervaringen in de praktijk.

In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven.

In hoofdstuk 2 “Beleid en financiën” wordt de opdracht aan het college beschreven om in beleidsregels vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. De ondersteuning kan bestaan uit voorzieningen, zoals scholing, gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies, kinderopvang en stages. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de WWB geen eisen.

In Hoofdstuk 3 “Rechten en plichten” zijn de aanspraken op ondersteuning en voorzieningen en de verplichtingen van de belanghebbende opgenomen.

In hoofdstuk 4 “Voorzieningen” zijn de algemene bepalingen over de voorzieningen en de premies opgenomen.

In verband met de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap) is opgenomen dat er bij het vervullen van een participatieplaats recht bestaat op een premie en een scholings- of opleidingsaanbod.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (WWB). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de WWB verwezen.

Lid 2 bepaalt dat de begripsomschrijvingen van de WWB en de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn als deze niet in de begripsomschrijvingen in de verordening zijn opgenomen.

Artikel 2 Opdracht college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Opmeer wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsregels.

Artikel 3 Budget- en subsidieplafonds

Het college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden.

Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Het tweede lid creëert de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatieplaatsen.

Artikel 4 Beleidsregels

Lid 1 geeft het college de algemene opdracht om voor de ondersteuning en voorzieningen beleidsregels vast te stellen. Dit heeft vooral tot doel om bij het verstrekken van voorzieningen en/of subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

In het tweede lid wordt aangegeven aan welke voorwaarden het samenstel van ondersteuning en voorzieningen in ieder geval moet voldoen. Dit is ontleend aan het bepaalde in artikel 8 lid 2 onder a van de wet.

In lid 3 wordt aangegeven dat in de beleidsregels ook bepalingen over subsidies en eigen bijdragen kunnen worden opgenomen. Het opleggen van een eigen bijdrage kan betrekking hebben op de doelgroep Anw-ers en Nuggers. Immers, van deze groepen is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomens- of vermogensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen of vermogen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op ondersteuning in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Uit het oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Bij personen bedoeld onder artikel 10, tweede lid WWB kan het gaan om personen met een WIW- of ID-baan. Deze personen zijn geen uitkeringsgerechtigde meer, maar werknemer. Met dit wetsartikel wordt geregeld dat personen met een dergelijke baan ook aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij re-integratie.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbod voor ondersteuning. Als een cliënt zelf aanspraak wil maken op ondersteuning, dan moet het college beoordelen of dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van die persoon.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordeningen. Deze verordeningen regelen de mogelijkheid de uitkering met een bepaald percentage te verlagen als een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Voor Nuggers, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.

Artikel 7 Algemene bepalingen voor voorzieningen

In dit artikel wordt een aantal zaken geregeld die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Het eerste lid geeft aan dat de voorzieningen zullen worden opgenomen in de beleidsregels.

Het tweede lid geeft het College de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanager de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het College een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindiging wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van een arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven.

Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het College de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het College over te laten.

Artikel 8 Premie en scholings- of opleidingsaanbod bij participatieplaats

Participatieplaatsen

Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Daarom ligt het voor de hand dat deze werkzaamheden passen bij de vaardigheden van deze mensen. Deze werkzaamheden kunnen van velerlei aard zijn en dienen nuttig te zijn voor de ontwikkeling van de persoon richting de reguliere arbeidsmarkt. Daarbij kunnen deze activiteiten tevens van nut zijn voor de samenleving. Indien nodig wordt afzonderlijke ondersteunende scholing aangeboden. Ook hier bestaat de doelgroep uit uitkeringsgerechtigden WWB, Ioaw en Ioaz.

Premie

Nieuw in deze verordening is de premie die in het eerste lid is opgenomen. Deze is het gevolg van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap).

In artikel 10a, zesde lid WWB is bepaald dat het college een premie verstrekt aan de betrokkene die een participatieplaats heeft vervuld als bedoeld in artikel 10a WWB. Aan deze betrokkene wordt eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van deze werkzaamheden een premie verstrekt. De premie wordt echter alleen verstrekt indien de betrokkene naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

De maximale duur dat een betrokkene deze werkzaamheden kan verrichten met behoud van uitkering is twee jaar. Deze termijn kan op grond van artikel 10a WWB maximaal twee keer worden verlengd met een jaar. Dit betekent dat de premie gedurende maximaal vier jaar kan worden verstrekt.

Artikel 8, eerste lid, onder f van de WWB verlangt dat de gemeenteraad regels stelt met betrekking tot de premie.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van deze premie in algemene zin te regelen. Het college stelt de regels met betrekking hoogte van de premie vast in de beleidsregels. Hierbij houdt het college rekening met de risico’s van de armoedeval.

Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene.

Scholings- en opleidingsaanbod

In de wet is bepaald dat de gemeenteraad regels stelt met betrekking tot scholing of opleidingaanbod aan een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie die een participatieplaats vervult.

Het college moet aan deze persoon, nadat deze de werkzaamheden zes maanden heeft verricht, scholing of opleiding aanbieden, tenzij dit naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt.

In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat het college in de beleidsregels nadere regels stelt ten aanzien van een scholing en opleiding. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 9 Inkomstenvrijlating

Op grond van de WWB is het mogelijk om gedurende maximaal 6 maanden aaneengesloten de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating moet, naar het oordeel van het College, bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 187,-- (norm 1-7-2010).

Het meewerken aan arbeidsinschakeling is een wettelijke verplichting. Omdat het College voldoende mogelijkheden heeft iemand te ondersteunen bij uitstroom naar regulier werk en omdat premies kunnen worden ingezet om uitstroom te bevorderen, wordt hier afgezien van de mogelijkheid om een inkomstenvrijlating toe te kennen.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het eerste lid geeft aan het college de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbenden op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om beslissingen te nemen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.