Regeling vervallen per 29-12-2023

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012

Geldend van 01-02-2013 t/m 28-12-2023

Intitulé

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012

De raad van de gemeente Opmeer;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 december 2012;

Gelet op het advies van de commissie Ruimte van 16 oktober 2012;

Mede gelet op de opgestelde Geurgebiedsvisie gemeente Opmeer (rapport Prevent Adviesgroep van 28 november 2012, V.05);

Mede gelet op de artikelen 4, 6 en 8 van de Wet geurhinder en veehouderij en artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening houdende regels met betrekking tot beslissingen inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij, voor zover het betreft geurhinder vanwege tot die veehouderijen behorende dierverblijven:

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012

Artikel 1: Begripsbepaling

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

De wet : de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv);

Dierenverblijf : al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

Geurhinder : gevolgen voor het milieu door de emissie van geur;

Geurgevoelig object(GGO) : zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

Veehouderij : inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

Omgevingsvergunning : omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Rundvee : rundvee waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld;

Overige landbouwhuisdieren : landbouwhuisdieren, niet zijnde rundvee, waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld.

Artikel 2: Aanwijzing gebieden

  • 1.

    Als deelgebied A van het grondgebied als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid van de wet wordt aangewezen de gebieden binnen de bebouwde kom, gesplitst in een deelgebied A1 (woongebieden met een stedelijk karakter) en een deelgebied A2 (woongebieden met een landelijk karakter).

  • 2.

    Als deelgebied B van het grondgebied als bedoeld in artikel 6, derde lid van de wet wordt aangewezen het gehele gebied buiten de bebouwde kom binnen de gemeente Opmeer.

  • 3.

    Voor de aangewezen gebieden, zoals aangegeven in het 1e en 2e lid, wordt verwezen naar de bij de verordening behorende kaart.

Artikel 3: Andere waarden voor de afstand

In afwijking van artikel 4, 1e lid van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in de gemeente Opmeer de volgende minimale afstanden tussen het emissiepunt van de stal en de gevel van een geurgevoelig object (GGO) met het daarbij behorende maximaal aantal te houden dieren:

Locatie geurgevoelige objecten (GGO)

Minimale afstand gevel stal- gevel GGO

Minimale afstand emissiepunt stal- gevel GGO

Maximaal aantal dieren waarvoor een vaste afstand geldt

Binnen de bebouwde kom:

·woongebieden met een stedelijk karakter

50

Van 100 meter verkleinen naar 50 *)

150 stuks melkrundvee, excl. vrouwelijk jongvee**)

255 stuks melkrundvee, inclusief vrouwelijk jongvee**)

38 paarden**)

38 landbouwhuisdieren anders dan hierboven vermeld**)

·woongebieden met een landelijk karakter

50

Van 100 meter verkleinen naar 50 *)

200 stuks melkrundvee, excl. vrouwelijk jongvee**)

340 stuks melkrundvee, inclusief vrouwelijk jongvee**)

50 paarden**)

50 landbouwhuisdieren anders dan hierboven vermeld**)

Buiten de bebouwde kom

25

Van 50 meter verkleinen naar 25 *)

200 stuks melkrundvee, excl. vrouwelijk jongvee***)

340 stuks melkrundvee, inclusief vrouwelijk jongvee***)

50 paarden***)

50 landbouwhuisdieren anders dan hierboven vermeld***)

*) Hierbij wordt uitgegaan van het standstil beginsel. De afstand van het emissiepunt van de bestaande stallen tot de geurgevoelige objecten mag bij uitbreidingen/wijzigingen van de stallen niet verder worden verkleind. Bij de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten mag de afstand tot de dichtstbijzijnde stal niet kleiner zijn dan de afstand tussen de bestaande geurgevoelige objecten en deze stal.

**) Als de minimale afstand gevel stal –gevel GGO tussen de 50 en 100 meter is gelegen mag het aantal dieren groter zijn dan aangeven in de tabel naarmate deze afstand groter is. Dit aantal dieren wordt als volgt berekend bij GGO binnen de bebouwde kom: (minimale afstand gevel stal –gevel GGO)/100 *2*(max. aantal dieren in tabel).

***) Als de minimale afstand gevel stal –gevel GGO tussen de 25 en 50 meter is gelegen mag het aantal dieren groter zijn dan aangeven in de tabel naarmate deze afstand groter is. Dit aantal dieren wordt als volgt berekend bij GGO buiten de bebouwde kom: (minimale afstand gevel stal –gevel GGO)/50 *2*(max. aantal dieren in tabel).

Voorbeeld: minimale afstand gevel dichtstbijzijnde stal – gevel GGO is 60 meter in de bebouwde kom (woongebied met landelijk karakter): er kunnen dan 60/100*2*200 =240 stuks melkrundvee worden gehouden.

Voor nieuw te bouwen stallen gelden de in de bovengenoemde tabel genoemde maximale aantallen dieren niet onder de volgende voorwaarden:

  • Ø

    De gevel van de nieuw te bouwen stal moet zijn gelegen op ten minste 50 meter afstand van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en ten minste 100 meter van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom.

  • Ø

    De gevels van de bestaande en vergunde stalruimten moeten op ten minste 25 meter afstand zijn gelegen van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en ten minste 50 meter van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom.

  • Ø

    In bestaande en vergunde stalruimten die gelegen zijn op minder dan 50 meter afstand van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en/of minder dan 100 meter van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom mag het aantal dieren niet verder toenemen.

Artikel 4: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Opmeer 2012”.

Artikel 5: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Opmeer van 20 december 2012.

mevrouw M.C.G.M. de Vree-Bekker
griffier gemeenteraad Opmeer
de heer G.J.A.M. Nijpels
voorzitter gemeenteraad Opmeer

Toelichting bij de Verordening geurhinder en veehouderij 2012

Algemeen

In de gemeente Opmeer is de verordening vooral van belang voor de melkrundveehouderij. In de Wet geurhinder en veehouderij is bepaald dat de afstand tussen een geurgevoelig object (meestal een particuliere woning) en de dierenverblijven van een veehouderij als volgt moeten zijn:

  • a.

    100 meter als het geurgevoelige object in de bebouwde kom ligt;

  • b.

    50 meter als het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom ligt.

Als het veehouderijbedrijf niet aan deze afstanden voldoet kan er wél een omgevingsvergunning worden verleend maar mag het aantal dieren niet worden uitgebreid.

Door middel van een verordening kan de gemeente de genoemde afstanden – al dan niet onder bepaalde voorwaarden – veranderen. De in deze verordening aangewezen gebieden en andere geurnormen/minimale afstanden zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Wet, gebaseerd op de bij deze verordening behorende Geurgebiedsvisie van de gemeente Opmeer.

Artikel 2: aanwijzing gebieden

Op de bij de verordening behorende kaart is aangegeven wat moet worden aangemerkt als “bebouwde kom” (deelgebied A). Een deel daarvan is aangemerkt als “bebouwde kom met een landelijk karakter” (deelgebied A2). Het overige deel van de bebouwde kom heeft een meer stedelijk karakter (deelgebied A1). Het gebied buiten de bebouwde kom wordt deelgebied B genoemd.

Artikel 3: andere waarden voor de afstand

In dit artikel worden in lid 1 andere afstanden vastgesteld dan de afstanden uit de wet:

  • a.

    voor geurgevoelige objecten in deelgebied A1 en A2 mag de afstand 50 meter zijn en mag het aantal dieren worden uitgebreid, echter onder de volgende voorwaarden:

    • 1.

      Het maximaal aantal te houden dieren mag niet groter zijn dan:

      • ·

        150 stuks melkrundvee (exclusief jongvee) of 255 stuks melkrundvee inclusief vrouwelijk jongvee, 38 paarden en 38 landbouwhuisdieren in deelgebied A1

      • ·

        200 stuks melkrundvee (exclusief jongvee) of 340 stuks melkrundvee inclusief vrouwelijk jongvee, 50 paarden en 50 landbouwhuisdieren in deelgebied A2.

Voor deelgebied A2 is aangesloten bij het aantal dieren waarvoor op dit moment het Besluit landbouw nog op van toepassing is. Voor deelgebied A1 is uitgegaan van 3/4e van dit aantal dieren.

  • 2.

    Als de minimale afstand tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal tot de gevel van het geurgevoelig object groter is dan 50 meter maar kleiner dan 100 meter mag het aantal dieren groter zijn als aangegeven onder punt a.1. naarmate deze afstand groter is. De wijze waarop dit wordt berekend is weergegeven in tabel van artikel 3 van de geurverordening.

  • 3.

    Wat de afstand tussen stallen en geurgevoelige objecten betreft wordt uitgegaan van een standstil beginsel. De afstand van het emissiepunt van de bestaande stallen tot de bestaande geurgevoelige objecten mag bij uitbreidingen van de stallen niet verder worden verkleind. Hetzelfde geldt omgekeerd ook voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij een stal.

    • b.

      voor geurgevoelige objecten in deelgebied B mag de afstand 25 meter zijn en mag het aantal dieren worden uitgebreid, echter onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het maximaal aantal te houden dieren mag niet groter zijn dan 200 stuks melkrundvee (exclusief jongvee) of 340 stuks melkrundvee inclusief vrouwelijk jongvee, 50 paarden en 50 landbouwhuisdieren. Voor deelgebied B is aangesloten bij het aantal dieren waarvoor op dit moment het Besluit landbouw nog op van toepassing is.

  • 2.

    Als de minimale afstand tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal tot de gevel van het geurgevoelig object groter is dan 25 meter maar kleiner dan 50 meter mag het aantal dieren groter zijn als aangegeven onder punt b.1. naarmate deze afstand groter is. De wijze waarop dit wordt berekend is weergegeven in tabel van artikel 3 van de geurverordening.

  • 3.

    Wat de afstand tussen stallen en geurgevoelige objecten betreft wordt uitgegaan van een standstil beginsel. De afstand van het emissiepunt van de bestaande stallen tot de bestaande geurgevoelige objecten mag bij uitbreidingen van de stallen niet verder worden verkleind. Hetzelfde geldt omgekeerd ook voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij een stal.

    • c.

      de aanwezigheid van bestaande stallen op korte afstand van geurgevoelige objecten vormt vaak een belemmering voor de bouw van nieuwe stallen op grotere afstand van geurgevoelige objecten. Als de nieuwbouw op tenminste 50 meter afstand is gelegen va geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom ten minste 100 meter van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt het onder a en b genoemde maximaal aantal dieren niet. Voorwaarde hierbij is wel dat in de bestaande stallen het aantal dieren dan gelijk blijft en aan de minimale gevel-gevel afstanden wordt voldaan.

      Kaart behorend bij verordening geurhinder en veehouderij Opmeer 2012