Archeologieverordening Oss 2010

Geldend van 13-12-2010 t/m heden

Intitulé

Archeologieverordening Oss 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Onderwerp:

Volgnummer

2010-79

vaststelling archeologiebeleid gemeente Oss

Dienst/afdeling

SLWE

De raad van de gemeente Oss;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2010

gelet op het advies van de raadscommissie Wonen, Openbare ruimte en Milieu van 22 september 2010;

overwegende, dat het gewenst is regels te (kunnen) stellen ter bescherming van archeologische waarden vooruitlopend op en / of in aanvulling op de beschermingsregels van archeologische waarden via bestemmingsplannen,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 38a, 39, 40, 41, 41a, 42 en 63 van de Monumentenwet 1988 en artikelen 2.2 sub 2 en 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

ARCHEOLOGIEVERORDENING OSS 2010

Artikel 1 begripsbepalingen

deze verordening verstaat onder:

a. Archeologiebeleid gemeente Oss

Archeologiebeleid gemeente Oss 2010, vastgesteld in de raad van 14 oktober 2010.

b. Archeologische beschermingszone

Een concreet begrensd gebied aangewezen op basis van deze verordening, nader aangeduid in een van de navolgende categorieën ‘Archeologisch monument’, ‘Hoge archeologische verwachtingswaarde 1’, ‘Hoge archeologische verwachtingswaarde 2’ of ‘Middelhoge archeologische verwachtingswaarde’, waarbinnen met een vergunningstelsel beperkingen zijn gesteld aan het uitvoeren van projecten die gepaard gaan met een verstoring van de bodem ter bescherming van de in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

c. Archeologische beschermingszonelijst

Een actuele lijst met daarop alle concreet begrensde gebieden aangewezen als archeologische beschermingszone.

d. Archeologisch beschermd monument

Een van rijkswege beschermd gebied (rijksmonument), aangewezen op basis van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap waarop een los van deze verordening staande rechtstreekse wettelijk bescherming en vergunningstelsel van toepassing is ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

e. Archeologische waarden

In de bodem aanwezige sporen en vondsten ouder dan vijftig jaar die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en / of hun cultuurhistorische waarde.

f. Belanghebbende

Belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1:2 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

g. Bodemverstorende activiteiten

  • 1.

    graafwerkzaamheden en / of grondbewerkingen, ploegen, roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  • 2.

    verlagen of egaliseren van de bodem;

  • 3.

    heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

  • 4.

    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;

  • 5.

    het verlagen van het waterpeil;

  • 6.

    het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;

  • 7.

    het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;

  • 8.

    het verharden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  • 9.

    het plaatsen en / of verwijderen van funderingen;

  • 10.

    graafwerkzaamheden en / of grondbewerkingen ten behoeve van de bouw van gebouwen en andere bouwwerken.

h. Bevoegd gezag

Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in meest voorkomend geval het college van burgemeester in wethouders.

i. Het college

Het college van burgemeester en wethouders

j. De verstoorder

Degene die voornemens dan wel doende is een bodemverstorende activiteit te (laten) verrichten.

k. Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie

Kwaliteitseisen zoals die in de archeologische beroepsgroep gelden op basis van het Besluit archeologische monumentenzorg en de Regeling archeologische monumentenzorg.

l. Plan van aanpak

Plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden.

m Programma van eisen

Programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

n. Project

Project als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waaronder bouwen, uitvoeren van werkzaamheden, slopen en verrichten van activiteiten die van invloed (kunnen) zijn op de fysieke leefomgeving.

o. Vergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

p. Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Reikwijdte van deze verordening

Vooruitlopende en aanvullende beschermingsmogelijkheid op regeling via het bestemmingsplan

Deze verordening strekt tot het beschermen van archeologische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied. Via het gemeentelijk archeologiebeleid is bepaald om archeologische waarden primair te beschermen via het bestemmingsplan. Bestemmingsplannen kennen echter een lange doorlooptijd. Hierdoor kan een beschermend archeologisch regime via het bestemmingsplan in sommige gevallen te lang op zich laten wachten waarbij archeologische belangen tussentijds in het geding kunnen komen. Deze verordening biedt, wanneer daar aanleiding toe is, de mogelijkheid om archeologische beschermingszones aan te wijzen waardoor deze gebieden een voorbescherming krijgen in navolging van een regeling via het bestemmingsplan. De mogelijkheid tot het aanwijzen van een archeologische beschermingszone op basis van deze verordening omvat het gehele gemeentelijk grondgebied, met uitzondering van gronden die via bestemmingsplannen reeds een adequate archeologische beschermingsregeling hebben. Het gaat dan om gebieden die in bestemmingsplannen nog geen enkele archeologische bescherming hebben óf reeds in bestemmingsplannen een beschermingsregeling hebben maar op basis van bijvoorbeeld archeologisch onderzoek of archeologische toevalsvondst blijkt dat een strengere regeling wenselijk is.

Daarnaast maakt deze verordening het mogelijk om nadere regels te stellen aan archeologische opgravingen en begeleidingen waarmee de gemeente haar wettelijk toegekende regiefunctie en verantwoordelijkheid op het gebied van archeologie beter vorm kan geven.

HOOFDSTUK 2 ARCHEOLOGISCHE BESCHERMINGSZONE

Artikel 3 De aanwijzing tot archeologische beschermingszone

  • 1. Het college kan besluiten een gebied aan te wijzen als archeologische beschermingszone ter bescherming van de in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Een besluit tot aanwijzing dient gebaseerd te zijn op een redengevende beschrijving en dient voorzien te zijn van advies van een gekwalificeerd archeoloog ingevolge de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een gebied tot archeologische beschermingszone wordt aangegeven welk beschermingsniveau van toepassing is zoals nader aangeduid in onderstaande categorie. Per categorie zijn grenzen aangegeven die bepalen wanneer voor een project een vergunning is vereist, uitgedrukt in oppervlak van het project en diepte ten opzichte van het maaiveld;

    • a.

      Archeologisch monument; vergunningsplicht voor een met bodemverstoring gepaard gaand project indien dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld.

    • b.

      Hoge archeologische verwachtingswaarde 1; vergunningsplicht voor een met bodemverstoring gepaard gaand project indien dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en met een groter oppervlak dan 50 m2.

    • c.

      Hoge archeologische verwachtingswaarde 2; vergunningsplicht voor een met bodemverstoring gepaard gaand project indien dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en met een groter oppervlak dan 100 m2.

    • d.

      Middelhoge archeologische verwachtingswaarde; vergunningsplicht voor een met bodemverstoring gepaard gaand project indien dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en met een groter oppervlak dan 1.000 m2.

  • 3. Degenen die in de kadastrale legger als eigenaar bekend staan, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over het voornemen tot aanwijzing van het betreffende gebied als archeologische beschermingszone.

  • 4. Met ingang van de datum waarop de eigenaar zoals bedoeld onder artikel 3 lid 3 de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing ontvangt als bedoeld in artikel 4, tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 5 lid 1 plaatsheeft of vaststaat dat aanwijzing niet plaatsvindt, zijn de artikelen 8 tot en met 16 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanwijzing als archeologische beschermingszone kan geen gebied betreffen dat is aangewezen als archeologisch beschermd monument (rijksmonument) ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet.

  • 6. Projecten met bodemverstorende activiteiten die op het moment van de bekendmaking tot aanwijzing zoals bedoeld in artikel 4 legaal in uitvoering waren of legaal konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning, mogen worden voortgezet.

Artikel 4 Mededeling van de aanwijzing

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt schriftelijk medegedeeld aan degenen die als eigenaar in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 5 Registratie van de aanwijzing op de archeologische beschermingszonelijst

  • 1. Het college registreert het tot archeologische beschermingszone aangewezen gebied en categorie op de archeologische beschermingszonelijst.

  • 2. De registratie omvat in ieder geval:

  • de plaatselijke aanduiding;

  • de datum van aanwijzing;

  • de kadastrale aanduiding;

  • eventueel de tenaamstelling;

  • een beschrijving van de archeologische beschermingszone.

Artikel 6 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in lid 2 achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van wijziging worden op de archeologische beschermingszonelijst aangetekend.

Artikel 7 Intrekken van de aanwijzing en situaties van vervallen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing intrekken.

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3 lid 1, 3 lid 3, alsmede artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien;

    • a.

      na datum van aanwijzing voor het betreffend gebied het bestemmingsplan wordt herzien en daarin wordt voorzien in een passende archeologische beschermingsregeling óf;

    • b.

      het betreffend gebied waarop de aanwijzing van toepassing is, ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap wordt aangewezen als archeologisch beschermd monument.

  • 4. De intrekking wordt op de archeologische beschermingszonelijst geregistreerd.

HOOFDSTUK 3 INSTANDHOUDING VAN ALS ARCHEOLOGISCHE BESCHERMINGSZONE AANGEWEZEN TERREINEN

Artikel 8 Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met uitvoeringsregels en/of in de vergunning of anderszins gestelde voorschriften om in een als archeologische beschermingszone aangewezen terrein projecten uit te (laten) voeren die gepaard gaan met bodemverstorende activiteiten.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      de archeologische beschermingszone nader is aangeduid als Archeologisch monument en de uit te voeren bodemverstorende activiteiten van het project niet dieper gaan dan 0,3 meter beneden maaiveld;

    • b.

      de archeologische beschermingszone nader is aangeduid als Hoge archeologische verwachtingswaarde 1 en de uit te voeren bodemverstorende activiteiten van het project niet dieper gaan dan 0,3 meter beneden maaiveld óf het oppervlak van het project kleiner is dan 50 m2;

    • c.

      de archeologische beschermingszone nader is aangeduid als Hoge archeologische verwachtingswaarde 2 en de uit te voeren bodemverstorende activiteiten van het project niet dieper gaan dan 0,3 meter beneden maaiveld óf het oppervlak van het project kleiner is dan 100 m2;

    • d.

      de archeologische beschermingszone nader is aangeduid als Middelhoge archeologische verwachtingswaarde en de uit te voeren bodemverstorende activiteiten van het project niet dieper gaan dan 0,3 meter beneden maaiveld óf het oppervlak van het project kleiner is dan 1.000 m2.

  • 3. Het verbod in lid 1 is evenmin van toepassing indien;

    • a.

      het een normale agrarische grondbewerking betreft gelegen binnen een gebied zoals bedoeld onder lid 2, sub b, c of d én in het geldend bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft, mits de bodem niet dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld wordt verstoord;

    • b.

      de bodemverstorende activiteit bestaat uit het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen dan wel andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, voor zover deze worden aangebracht binnen een bestaand leidingentracé binnen de daarvoor oorspronkelijk gegraven sleuf;

    • c.

      het een bodemverstoring betreft die gedaan wordt in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgraving zoals bedoeld in artikel 12 lid 1, mits deze wordt verricht door een gekwalificeerd archeoloog als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

    • d.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 en / of lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

Artikel 9 Toelaatbaarheid, weigeringsgrond en nadere eisen

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 8 lid 1 kan slechts worden verleend indien;

    • a.

      de bodemverstorende activiteiten tot gevolg hebben dat de archeologische waarden van het betreffend terrein niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en/of;

    • b.

      uit door de aanvrager van de vergunning overgelegd archeologisch onderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van het college blijkt dat de archeologische waarden van het betreffend terrein in voldoende mate zijn vastgesteld en zo nodig zijn zekergesteld, dan wel dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door bodemverstorende activiteit niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 2. Het college kan nadere eisen stellen aan het archeologisch onderzoek en het archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld onder lid 1.

  • 3. Aan de vergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden;

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van opgravingen;

    • c.

      de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 8 lid 1 van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in enkelvoud ingediend bij het bevoegd gezag.

Artikel 11 Intrekken van vergunning

1.De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien;

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de nadere eisen als bedoeld in artikel 9 en artikel 12 niet naleeft;

  • c.

    niet binnen 52 weken na afgifte van de vergunning of een door het bevoegd gezag bepaalde termijn van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 12 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Oss onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het (laten) doen van opgravingen in de zin van artikel 1 lid h van de Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder k, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder j ter goedkeuring aan het bevoegd gezag over te leggen.

  • 2. In de nadere regels kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Bij het vaststellen van het programma van eisen en de goedkeuring van het plan van aanpak dient een gekwalificeerd archeoloog ingevolge de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te worden betrokken.

Artikel 13 Tegemoetkoming in schade

Indien en zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 8 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 9;

  • c.

    de voorschriften door het college verbonden aan nadere eisen bij opgravingen en begeleidingen als bedoeld in artikel 12 lid 1;

  • d.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 12 lid 2.

Artikel 14 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 8 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 15 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Archeologieverordening Oss 2010”

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 14 oktober 2010.

De gemeenteraad voornoemd,

Coll: