Regeling vervallen per 31-03-2008

Reglement voor het waterschap Groot Salland

Geldend van 11-01-2006 t/m 30-03-2008

Algemene toelichting

Dit reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het Waterschap Groot Salland. Het reglement beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die geregeld worden zijn de taken, het bestuur, uitgangspunten kostentoedeling en het toezicht. In verband met het aantal bepalingen dat betrekking heeft op het kiesrecht en het overgangsrecht zijn deze bepalingen opgenomen in afzonderlijke reglementen. Het overgangsrecht heeft bovendien naar zijn aard een tijdelijke functie en heeft als zodanig geen betekenis voor het voor onbepaalde tijd geldende reglement voor het waterschap.

HOOFDSTUK I. DEFENITIES EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • Dit reglement verstaat onder:

  • a. categorie ongebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • b. categorie gebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • c. categorie ingezetenen: zij, die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, hun woonadres hebben binnen het gebied van het waterschap;

  • d. categorie bedrijfsgebouwd: zij, die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • e. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel.

HOOFDSTUK II. GEBIED, ZETEL EN TAAK VAN HET WATERSCHAP

1

Artikel 2

  • 2

  • 1. Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende gewaarmerkte kaart met een schaal van 1 : 100.000.

  • 2. Het taakgebied voor de waterkeringszorg, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, alsmede de kiesdistricten zijn op deze kaart aangegeven.

  • 3. De grens van het waterschap wordt nader aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten met een schaal van ten minste 1 : 10.000.

  • 4. Van elk van deze kaarten berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincie Overijssel.

Artikel 3

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen plaats.

Artikel 4

  • 3

  • 1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

  • 2. Deze taak omvat de zorg voor:

    • a.

      primaire waterkeringen, als bedoeld in de Wet op de waterkering, in het taakgebied dat is aangegeven op de in artikel 2, tweede lid, genoemde kaart, alsmede de keersluis Ramspol;

    • b.

      overige waterkeringen;

    • c.

      waterhuishouding, voorzover het betreft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, hieronder mede begrepen:

    • 1.

      de met het kwantiteitsbeheer samenhangende regeling van de freatische grondwaterstand;

    • 2.

      de aan- en afvoer van oppervlaktewater van en naar aangrenzende waterschappen;

    • d.

      de zuivering van stedelijk afvalwater, hieronder mede begrepen:

    • 1.

      het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende

       waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid, Wet verontreiniging

       oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap;

    • 2.

      de verwerking van primair zuiveringsslib, het ontwateren van zuiveringsslib, de eindverwerking van zuiveringsslib en laboratoriumwerkzaamheden;

    • 3.

      De in het tweede lid, onderdeel d, onder 2, genoemde taakonderdelen kunnen uit doelmatigheidsoverwegingen met één of meer waterschappen worden uitgevoerd.

  • 4. De uitoefening van de taak en de taakonderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gericht op integraal waterbeheer. In dit kader behartigt het waterschap de waterstaatkundige belangen. Andere daarmee verbonden belangen kunnen door het waterschap worden meegewogen, tenzij daarin is voorzien bij of krachtens wet.

  • 5. Het waterschap werkt ten behoeve van de uitoefening van grootschalige taakonderdelen samen met één of meer andere waterschappen. Het waterschap gaat daartoe een regeling aan.

Artikel 4a

  • 1. Het waterschap heeft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de Overijsselsche Vecht, in het gebied vanaf de monding van de rivier de Regge bij Ommen tot de monding in het Zwarte Water, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart.

  • 2. Het waterschap heeft het vaarwegbeheer van de Overijsselsche Vecht in het gebied vanaf de monding van de rivier de Regge bij Ommen tot aan de monding in het Zwarte Water, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaart.

  • 3. Ten aanzien van de Overijsselsche Vecht is artikel 4, lid 5, van overeenkomstige toepassing. Dit houdt in dat ten behoeve van een eenduidig beheer van de Overijsselsche Vecht een gemeenschappelijke Vechtvisie en een gemeenschappelijk beheersplan worden opgesteld die worden vastgesteld door de dagelijkse besturen van de Waterschappen Velt en Vecht, Groot Salland en, indien van toepassing, Waterschap Regge en Dinkel en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel.

  • 4. Indien ten aanzien van het beheer van de Overijsselsche Vecht sprake is van tegenstrijdige belangen of van regionale belangen die het belang van Waterschap Groot Salland en Waterschap Velt en Vecht overstijgen en tussen partijen geen overeenstemming kan worden verkregen, wordt het geschil voorgelegd aan Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gedeputeerde Staten van Overijssel nemen een besluit omtrent het geschil, de waterschappen gehoord.

HOOFDSTUK III. DE SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

4

Artikel 5

De voorzitter draagt de titel van dijkgraaf.

Paragraaf 1. Het algemeen bestuur

Artikel 6

  • 5

  • Het algemeen bestuur bestaat uit 25 leden, waarvan:

  • a. 7 leden voor de categorie ongebouwd;

  • b. 5 leden voor de categorie gebouwd;

  • c. 10 leden voor de categorie ingezetenen;

  • d. 3 leden voor de categorie bedrijfsgebouwd.

Artikel 7

  • 6

  • 1. De leden van het algemeen bestuur worden gekozen met inachtneming van het Kiesreglement voor de waterschappen in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel.

  • 2. De periodieke aftreding vindt plaats op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de verkiezingen hebben plaatsgevonden.

  • 3. Indien op het tijdstip van periodieke aftreding de goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling niet onherroepelijk is geworden, houden de leden van het algemeen bestuur zitting, totdat zulks is geschied.

Artikel 8

  • 7

  • 1. Het waterschap is ten behoeve van de verkiezing verdeeld in vier districten, waarin de volgende gemeenten zijn opgenomen, voorzover zij geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het waterschapsgebied:

    • – district 1: Kampen, Zwartewaterland;

    • – district 2: Hardenberg, Dalfsen, Ommen, Staphorst;

    • – district 3: Zwolle, Olst-Wijhe;

    • – district 4: Deventer, Hellendoorn, Raalte, Bathmen, Rijssen-Holten.

  • 2. Van de leden voor de categorie bedrijfsgebouwd worden er 2 gekozen door de leden van de Kamer van Koophandel voor de Regio Zwolle en 1 gekozen door de leden van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twenthe.

Artikel 9

  • 8

  • a. Het aantal leden voor de categorie ongebouwd is voor:

    • – district 1: 2;

    • – district 2: 2;

    • -

      district 3: 1;

    • – district 4: 2.

  • b. Het aantal leden voor de categorie gebouwd is voor:

    • – district 1: 1;

    • – district 2: 1;

    • – district 3: 2;

    • – district 4: 1.

  • c. Het aantal leden voor de categorie ingezetenen is voor:

    • – district 1: 2;

    • – district 2: 1;

    • – district 3: 3;

    • – district 4: 4.

Artikel 10

  • 9

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast.

  • 2. In het Reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de vergaderfrequentie, de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 11

  • 10

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in zijn nieuwe samenstelling binnen 2 weken na aanvang van zijn zittingsperiode.

  • 2. In het geval, bedoeld in artikel 7, derde lid, wordt de vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling gehouden zo spoedig mogelijk nadat 2 weken zijn verlopen na de onherroepelijke goedkeuring van de geloofsbrieven van meer dan de helft van de leden.

  • Paragraaf 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 12

  • 11

  • Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en 4, 5 of 6 leden, ter bepaling van het algemeen bestuur, waarvan ten minste:

  • a. 1 lid uit de categorie ongebouwd;

  • b. 1 lid uit de categorie gebouwd;

  • c. 1 lid uit de categorie ingezetenen;

  • d. 1 lid uit de categorie bedrijfsgebouwd.

Artikel 13

  • 12

  • 1. De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde verklaart binnen 2 weken na deze vergadering of hij de benoeming aanneemt.

  • 3. Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 4. De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk doch, tenzij het algemeen bestuur in een bijzonder geval anders beslist, eerst nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld.

Artikel 14

  • 1. De benoeming van degene die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, gaat in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur zijn benoeming heeft aangenomen, of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2. Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop na de verkiezing van de leden van het nieuwe algemeen bestuur ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur de benoeming heeft aangenomen, treedt de voorzitter in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 15

  • 13

  • 1. Het lid van het dagelijks bestuur dat ontslag neemt, geeft daarvan schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen 4 weken na de dag waarop het is ingediend, of zoveel eerder als de benoeming van een opvolger is ingegaan.

Artikel 16

  • 14

  • 1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 41, vijfde lid van de Waterschapswet wordt niet beraadslaagd of besloten dan nadat het algemeen bestuur ten minste 2 weken en ten hoogste 12 weken tevoren heeft verklaard dat het betrokken lid van het dagelijks bestuur het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 2. De oproeping tot de vergadering, waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten, wordt ten minste 48 uur voor de aanvang, of zoveel eerder als het algemeen bestuur heeft bepaald, bij de leden van het algemeen bestuur bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag, bedoeld in artikel 41, vijfde lid van de Waterschapswet.

Artikel 17

  • 15

  • 1. Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur langdurig met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij op voorstel van het dagelijks bestuur worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2. Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 18

16

In het Reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de vergaderfrequentie, de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 19

[INGETROKKEN]

Paragraaf 3.

17

Artikel 20

  • 1. Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid van de Waterschapswet wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2. Over iedere plaats op de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt afzonderlijk gestemd.

  • 3. Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming gezonden aan Gedeputeerde Staten.

  • 4. De aflegging van de eed (verklaring en belofte), genoemd in artikel 50 van de Waterschapswet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Overijssel.

Artikel 21

  • 1. De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2. Het algemeen bestuur kan van het eerste lid ontheffing verlenen, indien het belang van het waterschap zich daartegen niet verzet.

Artikel 22

  • 18

  • 1. De voorzitter die zijn ontslag vraagt blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

  • 2. Hij dient zijn tot de Kroon gerichte verzoek om ontslag zo mogelijk twee maanden vóór de datum waarop het ontslag wordt gewenst, bij Gedeputeerde Staten in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan het algemeen bestuur.

  • 3. Hij is verplicht onmiddellijk zijn ontslag te vragen als hij niet meer voldoet aan een van de vereisten voor het bekleden van zijn ambt, tenzij hij op grond van artikel 47, eerste lid van de Waterschapswet, bij Koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.

  • Paragraaf 4. De secretaris

Artikel 23

  • 19

  • 1. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast over de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 3. Artikel 33, eerste en tweede lid van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV. DE BEVOEGDHEID VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

Artikel 24

  • 20

  • 1. Onverminderd hetgeen bij of krachtens wet is bepaald, is het dagelijks bestuur bevoegd tot:

    • a.

      uitvoering en handhaving van wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen waarin de medewerking wordt gevorderd van het waterschap, tenzij hiervoor uitdrukkelijk het algemeen bestuur of de voorzitter is aangewezen;

    • b.

      het berusten in tegen het waterschap gedane rechterlijke uitspraken;

    • c.

      het doen van bekendmakingen als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet.

  • 2. Het dagelijks bestuur is verplicht het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van de uitoefening van de bevoegdheid, genoemd in het eerste lid, onder b.

Artikel 25

  • 1. Als het dagelijks bestuur een bezwaar heeft ingebracht of een beroep als bedoeld in artikel 86, derde lid van de Waterschapswet heeft ingesteld, brengt het dit zo spoedig mogelijk ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten, dat het dagelijks bestuur een ingebracht bezwaar of een ingesteld beroep intrekt. 

HOOFDSTUK V. HET KWALITEITSBEHEER

Paragraaf 1. Algemene bepaling

Artikel 26

21

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, voorzover het oppervlaktewateren, bedoeld in artikel 3, tweede lid van deze wet betreft.

Paragraaf 2. Onderzoek

Artikel 27

  • 22

  • 1. De gegevens van het in artikel 4, eerste lid van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren bedoelde onderzoek met betrekking tot oppervlaktewateren onder beheer van het waterschap, worden aan Gedeputeerde Staten gezonden.

  • 2. Het overzicht, bedoeld in het tweede lid van artikel 9 van het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewateren wordt gelijktijdig met de toezending aan de in dat artikel genoemde ministers in afschrift toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

HOOFDSTUK VI. DE FINANCIËN VAN HET WATERSCHAP TEN AANZIEN VAN DE WATERKERINGSZORG EN HET WATERKWANTITEITSBEHEER

23

Artikel 28

  • 24

  • Ter bestrijding van de kosten kunnen omslagen worden geheven van:

  • a. de categorie ongebouwd;

  • b. de categorie gebouwd;

  • c. de categorie ingezetenen.

Artikel 29

  • 25

  • Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid van de Waterschapswet vast te stellen Kostentoedelingsverordening neemt het algemeen bestuur de volgende uitgangspunten voor de kosten van de waterkeringszorg, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder a, in acht:

  • a. het kostenaandeel van de ingezetenen in het taakgebied wordt bepaald op basis van de bevolkingsdichtheid van dat gebied;

  • b. de kosten die niet zijn toegedeeld aan de categorie ingezetenen in het taakgebied, worden aan de categorieën ongebouwd en gebouwd in het taakgebied toegedeeld op basis van de verhouding tussen de waarde in het economisch verkeer van de ongebouwde en gebouwde onroerende zaken.

Artikel 30

26

Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid van de Waterschapswet  vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt het algemeen bestuur voor de kosten van het waterkwantiteitsbeheer, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder b en c, het uitgangspunt in acht dat de kosten aan de categorieën ingezetenen, ongebouwd en gebouwd worden toegerekend op basis van de mate waarin deze categorieën belang hebben bij de waterstaatkundige voorzieningen van het waterschap en op basis van de bij benadering te bepalen kosten van het waterstaatkundige voorzieningenniveau voor deze categorieën.

Artikel 31

27

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit tot concentratie van fiscale werkzaamheden als bedoeld in artikel 124, tweede lid van de Waterschapswet.

HOOFDSTUK VII. REGELING VAN HET TOEZICHT DOOR GEDEPUTEERDE STATEN

Artikel 32

28

Gedeputeerde Staten zijn belast met het toezicht op het waterschap als bedoeld in de artikelen 148 tot en met 163 van de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkering, met inbegrip van de keersluis Ramspol. Wijzigingen van het protocol van gebruik van de keersluis Ramspol behoeven tevens de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Flevoland.

Artikel 33

  • 29

  • Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen:

  • a. peilbesluiten als bedoeld in de Verordening waterhuishouding Overijssel 2002;

  • b. besluiten tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie is te verwachten.

Artikel 34

  • Het dagelijks bestuur zendt aan Gedeputeerde Staten ter kennisneming besluiten tot:

  • a. het vaststellen of wijzigen van de Inspraakverordening, bedoeld in artikel 79 van de Waterschapswet;

  • b. het oprichten van of deelnemen in privaatrechtelijke lichamen;

  • c. de overdracht van bevoegdheden door het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur;

  • d. de op basis van artikel 4 van het reglement getroffen samenwerkingsregelingen.

HOOFDSTUK VIII. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

  • 1. Een lozingsvergunning die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement, doch na 1 december 1970 op grond van enige wettelijke bepaling in het gebied van het waterschap is verleend voor lozingen als bedoeld in artikel 26, wordt voor de toepassing van dit reglement geacht te zijn een vergunning als bedoeld in dat artikel.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde lozingsvergunning blijft van kracht tot het tijdstip waarop zij door het dagelijks bestuur is vervangen door een vergunning als bedoeld in artikel 26.

Artikel 36

Vergunningen en ontheffingen, die voor de inwerkingtreding van dit reglement al dan niet op grond van een verordening van de Waterschappen Bezuiden de Vecht, Benoorden de Dedemsvaart, IJsseldelta, De Noorder Vechtdijken en Salland en het Zuiveringschap West-Overijssel in het gebied van het waterschap zijn verleend, worden beschouwd als vergunningen en ontheffingen verleend door het waterschap.

Artikel 37

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen een verordening vast, waarin overeenkomstig artikel 44 van de Waterschapswet, de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur wordt geregeld.

  • 2. Zij stellen, behoudens in de gevallen waarin voor het personeel respectievelijk de in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde belanghebbenden getroffen regelingen overeenkomstig worden toegepast, het dagelijks bestuur tevoren in de gelegenheid zijn mening over een wijziging van de in het eerste lid genoemde verordening kenbaar te maken.

  • 3. De in het eerste lid genoemde verordening geldt totdat zij door de in artikel 44 van de Waterschapswet genoemde algemene maatregel van bestuur is vervangen.

Artikel 38

Dit reglement treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten van Overijssel te bepalen datum.

Artikel 39

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het Waterschap Groot Salland.


Noot
1

[Toelichting: Groot Salland is een zogenaamd all-in waterschap. In zijn beheersgebied heeft het waterschap de zorg voor de taken waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkeringen. De oppervlakte van het beheersgebied is circa 115.000 ha. Er wonen ongeveer 344.000 mensen.

In dit reglement zijn naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet op de waterkering geen bepalingen opgenomen omtrent het beheer en onderhoud van primaire waterkeringen. Deze regels zijn op grond van genoemde wet vastgelegd in de Verordening waterkering Noord-Nederland.  ]

Noot
2

[Toelichting: Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op kaarten die deel uitmaken van het reglement. Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is uitgegaan van het ook in de derde Nota waterhuishouding geformuleerde uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk naar waterstaatkundige eenheden dient te worden gekeken.]

Noot
3

[Toelichting: De taak van het waterschap omvat de zorg voor de waterkering, het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer. De zorg voor de waterhuishouding omvat het kwantitatieve en het kwalitatieve beheer van het oppervlaktewater en de daarvoor van belang zijnde voorzieningen. In dit kader is onder andere het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater een taak van het waterschap. Een grondwaterstandsmeetnet wordt daarvoor als hulpmiddel gebruikt. Het grondwaterbeheer is ingevolge de Grondwaterwet een provinciale taak, voorzover het betreft het reguleren van het infiltreren van water en het onttrekken van grondwater.

Het waterschap behartigt in de eerste plaats waterstaatkundige belangen, maar kan op grond van artikel 4, derde lid, ook andere daarmee verbonden belangen meewegen. In 1991 is een vergelijkbare bepaling opgenomen in de Wet tot vaststelling van bepalingen betreffende ‘s Rijkswaterstaatswerken en de Rivierenwet. Bij het feitelijk en juridisch (vergunningverlening) beheer van waterstaatswerken kan er sprake zijn van activiteiten van derden die in bijzondere mate de behoefte doen gevoelen aan samenhangend beleid en beheer en aan integrale belangenafweging. Praktisch gezien zal het daarbij gaan om de belangen van natuur, landschap en milieu. De formulering in het reglement heeft duidelijk een aanvullend karakter en voorziet in leemtes die kunnen ontstaan als andere formele of materiële wetten niet in de belangenbehartiging voorzien.

In het vierde lid van artikel 4 is een samenwerkingsbepaling opgenomen. Provinciale Staten van de provincies Overijssel en Drenthe hebben in hun besluiten terzake van de hoofdlijnen voor de toekomstige bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg bepaald dat voor de uitvoering van een aantal grootschalige taakonderdelen van het waterkwaliteitsbeheer samenwerking noodzakelijk zal zijn. Samenwerking tussen all-in waterschappen is, gegeven het spanningsveld tussen het vergroten van het draagvlak voor de uitoefening van een aantal grootschalige waterschapstaken en de beperking van de omvang van het beheersgebied om de wezenskenmerken van een waterschap te kunnen behouden, van essentieel belang. De door de waterschappen te treffen regeling waarborgt dat de samenwerking tussen waterschappen structureel is met een evenwichtige zeggenschap van de deelnemende partners.

Het staat de waterschappen vrij te bepalen met wie zij willen samenwerken, met dien verstande, dat ieder waterschap binnen Groningen, Drenthe en Overijssel ten minste 1 samenwerkingspartner binnen dit gebied heeft.

Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheid van het waterschap om op dezelfde terreinen ook met andere waterschappen, danwel op andere terreinen, met dezelfde of andere waterschappen, samenwerkingsregelingen aan te gaan. ]

Noot
4

[Toelichting: Hoofdstuk III geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De aanvulling is voor een deel ingegeven door vergelijkingen met de Gemeentewet en de Provinciewet. Achtereenvolgens komen in de Waterschapswet de inrichting van het algemeen bestuur (artikelen 31 tot en met 39), het dagelijks bestuur (artikelen 42 tot en met 45) en de voorzitter (artikelen 46 tot en met 51) aan de orde. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed, verklaring en belofte. Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag, aanspraken ingeval van ziekte en andere aangelegenheden aangaande de rechtspositie.]

Noot
5

[Toelichting: Bij het bepalen van de omvang van het algemeen bestuur moet worden gekeken naar een redelijke en werkbare vertegenwoordiging en een beperkte omvang in verband met een doelmatig en slagvaardig optreden. Deze 2 uitgangspunten zijn allebei belangrijk. In verband hiermee is de omvang van het algemeen bestuur op 25 zetels bepaald.

Provinciale Staten dienen in het reglement vast te leggen hoe het waterschapsbestuur is samengesteld. Deze samenstelling moet zodanig zijn dat de besluitvorming over de uitvoering van de verschillende taken (waterkeringszorg, oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer) van een waterschap op een evenwichtige wijze kan plaatsvinden.

Bij het bepalen van het aantal zetels per belangencategorie is een tweestappenmethode (methode Zuid-Holland) gevolgd. Bij deze methode wordt als eerste stap het totaal aantal zetels verdeeld over de verschillende taken van het waterschap. Deze verdeling vindt plaats op basis van het relatieve maatschappelijk belang van die taken. Het aantal zetels per taak wordt vervolgens over de bij die taak belanghebbende categorieën verdeeld naar rato van het kostenaandeel dat iedere categorie bijdraagt aan de totale kosten die aan die taak verbonden zijn.

Omdat er sprake is van een groter waterschap met een bredere taak, een bredere samenstelling van het bestuur met een beperkt aantal leden, is het nodig de vertegenwoordiging van de categorie ongebouwd bij te stellen. Deze categorie heeft een andersoortig belang bij de taakuitoefening door het waterschap dan de andere categorieën, omdat deze categorie voor een goede bedrijfsvoering direct afhankelijk is van de werken van het waterschap. 1 zetel meer dan op basis van het model wordt redelijk geacht, omdat de meeste zetels in vorengenoemd model als basis hebben de vervuiler betaalt en niet het oppervlaktewaterbeheer van het waterschap.

Rekening houdend hiermee is het het bestuur als volgt samengesteld:

- categorie ingezetenen   10; 

- categorie ongebouwd     7;

- categorie gebouwd     5; 

- categorie bedrijfsgebouwd    3. ]

Noot
6

[Toelichting: Dit reglement bepaalt niets over de zittingsduur van de bestuursleden, wat tot gevolg heeft dat deze overeenkomstig de wet 4 jaren bedraagt. Deze keuze is ingegeven door de behoefte aan uniformiteit en het feit dat een zittingsduur van 4 jaar voor een democratisch gekozen college als normaal is te beschouwen. Artikel 14 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur in beginsel worden verkozen voor de duur van 4 jaren en dat zij tegelijk aftreden en dadelijk herkiesbaar zijn.]

Noot
7

[Toelichting: Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het waterschapsgebied opgedeeld in 4 kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

1. De kiesdistricten gelden voor alle categorieën behalve het bedrijfsgebouwd.

2. De gemeentegrenzen worden niet doorsneden.

Verdeling kiesdistricten

 ;  1  ;  2;  3;  4;  totaal;

oppervlakte;  24.491; 38.227;  19.315;  33.637;  115.670;

inwoners;  62.582; 49.029;  115.566;  116.737;  343.914;

ingezetenen;  2; 1;  3;  4;  10;

ongebouwd;  2; 2;  1;  2;    7;

gebouwd;  1; 1;  2;  1;    5;

totaal;  4; 5;  6;  7;  22*;

* Plus 3 zetels voor bedrijfsgebouwd is totaal 25 zetels.

De verdeling in kiesdistricten is op de bij dit reglement behorende overzichtskaart nader aangegeven.]

Noot
8

[Toelichting: Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het waterschapsgebied opgedeeld in 4 kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

1. De kiesdistricten gelden voor alle categorieën behalve het bedrijfsgebouwd.

2. De gemeentegrenzen worden niet doorsneden.

Verdeling kiesdistricten

 ;  1  ;  2;  3;  4;  totaal;

oppervlakte;  24.491; 38.227;  19.315;  33.637;  115.670;

inwoners;  62.582; 49.029;  115.566;  116.737;  343.914;

ingezetenen;  2; 1;  3;  4;  10;

ongebouwd;  2; 2;  1;  2;    7;

gebouwd;  1; 1;  2;  1;    5;

totaal;  4; 5;  6;  7;  22*;

* Plus 3 zetels voor bedrijfsgebouwd is totaal 25 zetels.

De verdeling in kiesdistricten is op de bij dit reglement behorende overzichtskaart nader aangegeven.]

Noot
9

[Toelichting: De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 en 42 tot en met 45 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een Reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling waar mogelijk aan te sluiten bij de regelingen die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan de bepaling van het vergaderquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda (artikelen 19 en 20 van de Gemeentewet en de Provinciewet), stemrecht van de leden (artikel 28 van de Gemeentewet en de Provinciewet), voorwaarden voor geldige besluitvorming (artikel 29 van de Gemeentewet en de Provinciewet), stemprocedures – waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen stemmen over zaken en stemmen over personen – en het bepalen van de stemuitslag (artikelen 30 tot en met 32 van de Gemeentewet en de Provinciewet).]

Noot
10

[Toelichting: Het is belangrijk de overgangsperiode tussen aftredend en nieuw algemeen en dagelijks bestuur zo kort mogelijk te houden. Daarom vergadert na een verkiezing het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling binnen 2 weken nadat het oude bestuur is afgetreden.

Voor de leden van het algemeen bestuur is de ontslagprocedure opgenomen in het Kiesreglement. ]

Noot
11

[Toelichting: Het dagelijks bestuur dient op grond van de Waterschapswet zoveel mogelijk een afspiegelingscollege te zijn. Daarnaast is doelmatigheid en slagvaardigheid met name voor een dagelijks bestuur van groot belang. Gelet hierop kan het algemeen bestuur het aantal leden van het dagelijks bestuur bepalen op minimaal 4 en maximaal 6 (exclusief de voorzitter) met minimaal de volgende vertegenwoordiging:

- categorie ingezetenen:  1 zetel;

- categorie ongebouwd:  1 zetel;

- categorie gebouwd: 1 zetel;

- categorie bedrijfsgebouwd: 1 zetel. ]

Noot
12

[Toelichting: In de eerste vergadering van het algemeen bestuur vindt ook de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaats. De leden van het oude dagelijks bestuur treden af tegelijk met het aantreden van de leden van het nieuwe algemeen bestuur (artikel 41, vierde lid van de Waterschapswet).]

Noot
13

[Toelichting: Als keerzijde van de benoemingsprocedure is de ontslag- en opzegprocedure van belang. De artikelen 15 en 16 vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur – met uitzondering van de voorzitter – summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan om bewijsrechtelijke redenen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet.

Het vloeit uit de aard van de rechtshandeling voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet).]

Noot
14

[Toelichting: Als keerzijde van de benoemingsprocedure is de ontslag- en opzegprocedure van belang. De artikelen 15 en 16 vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur – met uitzondering van de voorzitter – summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan om bewijsrechtelijke redenen schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet.

Het vloeit uit de aard van de rechtshandeling voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en de Provinciewet).]

Noot
15

[Toelichting: Leden van het dagelijks bestuur worden in de regel vervangen door leden van het algemeen bestuur, door laatstgenoemd bestuur aan te wijzen. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het desbetreffende dagelijks bestuurslid, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betrokken bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven.]

Noot
16

[Toelichting: Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen eveneens een Reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij het dagelijks bestuur anders heeft bepaald (artikel 42 van de Waterschapswet). Het Reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.]

Noot
17

[Toelichting: De voorzitter De voorzitter van een waterschap wordt bij Koninklijk besluit benoemd en op dezelfde wijze kan hij worden geschorst en ontslagen (artikel 46 van de Waterschapswet). De benoeming geschiedt voor een periode van 6 jaren. De vereisten voor het bekleden van het ambt van voorzitter zijn, behalve het Nederlanderschap, dat hij geen lid mag zijn van het algemeen bestuur van het waterschap waarvan hij voorzitter is. Voorts mag hij noch burgemeester, noch wethouder zijn van een in het gebied van het waterschap gelegen gemeente, tenzij hij daarvoor bij Koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.]

Noot
18

[Toelichting: Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van Gedeputeerde Staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin betrokkene zelf om ontslag verzoekt. Artikel 22 regelt dit.]

Noot
19

[Toelichting: Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 104, tweede lid) en de Provinciewet (artikel 101, tweede lid). De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van de bestuursorganen. Hij heeft door deze taak derhalve wel een bestuurlijke positie. Met die bestuurlijke positie is in deze artikelen rekening gehouden. Zo is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing op de secretaris.]

Noot
20

[Toelichting: Voor alle duidelijkheid geeft dit artikel in aanvulling op artikel 84 en volgende van de Waterschapswet een opsomming van bevoegdheden die in elk geval tot de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap worden gerekend en derhalve tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur behoren.]

Noot
21

[Toelichting: In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 6, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren neergelegde bevoegdheid van Provinciale Staten tot delegatie van de vergunningverlening op grond van die wet.

Het algemeen bestuur kan op grond van artikel 6 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bij verordening nadere regels stellen met betrekking tot de bevoegdheid tot vergunningverlening. Deze verordening wordt door tussenkomst van Gedeputeerde Staten toegezonden aan de minister van Verkeer en Waterstaat.

Op grond van artikel 24 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren heeft het bestuursorgaan dat bevoegd is tot vergunningverlening ook tot taak om zorg te dragen voor de bestuurlijke handhaving van het bij of krachtens de wet bepaalde. ]

Noot
22

[Toelichting: Het eerste lid regelt de toezending van onderzoeksgegevens van oppervlaktewateren met de kwaliteitsdoelstelling zwemwater.

Het tweede lid regelt, dat de onderzoekgegevens van oppervlaktewateren, met de kwaliteitsdoelstellingen voor de bereiding van drinkwater, zwemwater, water voor zalmachtigen en karperachtigen en schelpdierwater, die na een kalenderjaar worden toegezonden aan de ministers van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat, ook aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden. ]

Noot
23

[Toelichting: Algemeen

De financiën van het waterschap kunnen worden onderscheiden in:

1. financieel beheer: begroting, rekening, boekhouding en controle;

2. inkomsten: belastingen, kostentoedeling en omslagklassen.

De meeste van deze onderwerpen vinden regeling in de hoofdstukken XIII tot en met XVIII van de Waterschapswet en in de comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen. Bepalingen over financieel beheer zijn, door de uitputtende regeling in de Waterschapswet, in het reglement niet opgenomen. Het reglement bevat slechts enkele aanvullende bepalingen over belastingen.

Het financieel beheer

In de Waterschapswet (artikelen 99 tot en met 107) zijn met betrekking tot de begroting en de rekening inhoudelijke en procedurele regels opgenomen die een zodanig algemeen karakter dragen dat regeling bij wet veruit de voorkeur verdient boven regeling in het reglement. Als voorbeelden kunnen daarbij genoemd worden de regeling betreffende het doen van verplichte uitgaven en de wettelijke aansprakelijkheid van de individuele leden van het dagelijks bestuur in enkele met name genoemde gevallen (Memorie van toelichting, pagina 72). Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de overeenkomstige bepalingen in de Gemeentewet (artikelen 191 tot en met 213) en, zij het in mindere mate, de Provinciewet (artikelen 195 tot en met 217).

De inkomsten van het waterschap

Bij de waterschapsfinanciën komt de trits belang-betaling-zeggenschap tot uitdrukking in het feit dat de taakuitoefening voor het grootste deel wordt bekostigd uit eigen belastingheffing. De bevoegdheid tot belastingheffing vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 110 en 116 van de Waterschapswet. Het waterschap heft een omslag ter bekostiging van de waterkeringszorg en de waterkwantiteitszorg. De omslag wordt geheven van degenen die een rechtstreeks en continu belang hebben bij deze taken. De uitwerking hiervan is neergelegd in de artikelen 116 tot en met 122 van de Waterschapswet. De Waterschapswet onderscheidt de volgende verordeningen betreffende belastingen: de Belastingverordening (artikelen 110 tot en met 112 van de Waterschapswet), de Kostentoedelingsverordening (artikel 119 van de Waterschapswet) en de Omslagklassenverordening (artikel 120, zevende lid van de Waterschapswet).

De Belastingverordening

Het waterschap is verplicht een Belastingverordening vast te stellen. De Belastingverordening handelt over de wijze waarop belastingen worden geheven en ingevorderd. Ook bevat de verordening de tarieven van de omslagheffing voor de verschillende categorieën. Wijziging van de tarieven betekent dus dat de Belastingverordening moet worden aangepast.  ]

Noot
24

[Toelichting: De Waterschapswet laat een zekere keuzevrijheid welke categorieën worden betrokken bij het bestuur en dus ook bij de omslagheffing. In artikel 28 wordt daarom geregeld van welke categorieën het waterschap omslagen kan heffen. Uiteraard correspondeert dit artikel met artikel 6, waarin de bestuurssamenstelling wordt geregeld.

De Kostentoedelingsverordening

Eveneens verplicht voor het waterschap is het vaststellen van een Kostentoedelingsverordening. In deze verordening dienen de kosten van de taakuitoefening van het waterschap per afzonderlijke taak toegedeeld te worden aan de categorieën belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn. De grondslag voor de kostentoedeling is dezelfde als de grondslag voor de zetelverdeling, namelijk de aard en de omvang van het belang bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast (artikel 119, zesde lid van de Waterschapswet). De kostentoedeling heeft een relatie met de bestuurssamenstelling, in die zin dat alleen kosten toegedeeld kunnen worden aan categorieën van belanghebbenden die in het waterschapsbestuur vertegenwoordigd zijn.

Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid van de Waterschapswet). In de artikelen 28 tot en met 30 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg en de kwantiteitszorg opgenomen.

De uitgangspunten in dit reglement zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989.

De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De Werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken.

Waterkeringszorg

Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voorzover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.

Voorstel werkgroep Havelaar

mate van afhankelijkheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

- Gering ; 15 à 20% ;

- Aanmerkelijk ; 20 à 25% ;

- Sterk ; 25 à 30% ;

De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet).

Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m +NAP). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde     dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart.

Waterkwantiteitsbeheer

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen.

De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.

Voorstel werkgroep Havelaar

bevolkingsdichtheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

- Laag (0 tot 350 inwoners    per km2) ; 35 à 40% ;

- Gemiddeld (350 tot 700 inwoners    per km2) ; 40 à 45%;

- Hoog (meer dan 700 inwoners     per km2) ; 45 à 50% ;

Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel.

Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en in stand houdt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke. ]

Noot
25

[Toelichting: Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid van de Waterschapswet). In de artikelen 28 tot en met 30 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg en de kwantiteitszorg opgenomen.

De uitgangspunten in dit reglement zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989.

De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De Werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken.

Waterkeringszorg

Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voorzover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.

Tabel

bevolkingsdichtheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

– Laag (0 tot 350 inwoners    per km2) ; 35 à 40% ;

– Gemiddeld (350 tot 700 inwoners    per km2) ; 40 à 45%;

– Hoog (meer dan 700 inwoners     per km2) ; 45 à 50% ;

De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet).

Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m +NAP). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde     dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart.

Waterkwantiteitsbeheer

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen.

De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.

Tabel

mate van afhankelijkheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

- Gering ; 15 à 20% ;

- Aanmerkelijk ; 20 à 25% ;

- Sterk ; 25 à 30% ;

Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel.

Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en in stand houdt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke.]

Noot
26

[Toelichting: Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kosten in elk geval genomen dienen te worden (artikel 119, derde lid van de Waterschapswet). In de artikelen 28 tot en met 30 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg en de kwantiteitszorg opgenomen.

De uitgangspunten in dit reglement zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep Vervolgstudie Waterschapsfinanciën (Havelaar) van juni 1989.

De kostentoedeling is opgebouwd uit twee stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan ongebouwd en gebouwd. De Werkgroep Havelaar heeft dit proces als volgt nader uitgewerkt voor de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de overige waterschapstaken.

Waterkeringszorg

Ingezetenen hebben belang bij de waterkeringszorg voorzover de bewoonbaarheid van het waterschapsgebied mede afhankelijk is van de uitoefening van deze taak door het waterschap. Hiervan is sprake indien het waterschap primaire waterkeringen in beheer heeft, omdat deze gericht zijn op bescherming tegen overstroming van het gebied tegen buitenwater. Daarom worden de kosten van waterkeringszorg slechts dan aan ingezetenen toegedeeld indien het waterschap primaire waterkeringen in de zin van de Wet op de waterkering in beheer heeft. Het kostenaandeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het gebied, maar bedraagt nooit meer dan de helft van de totale kosten. De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.

tabel

bevolkingsdichtheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

- Laag (0 tot 350 inwoners    per km2) ; 35 à 40% ;

- Gemiddeld (350 tot 700 inwoners    per km2) ; 40 à 45%;

- Hoog (meer dan 700 inwoners     per km2) ; 45 à 50% ;

De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de Waterschapswet).

Voor de begrenzing van het belanghebbend gebied bij de waterkeringszorg wordt als uitgangspunt genomen een hoge grondenlijn (2 m +NAP). Deze lijn wordt ook gehanteerd als begrenzing van de zogenaamde     dijkringgebieden als bedoeld in de Wet op de waterkering en staat aangegeven op de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kaart.

Waterkwantiteitsbeheer

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor hun functioneren (werken, wonen en recreëren) in het gebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in de laaggelegen gebieden van Nederland, die geheel of gedeeltelijk bemalen worden, maar ook in hooggelegen gebieden kan de bewoonbaarheid op gezette tijden in het geding komen, indien het waterschap voorzieningen met betrekking tot de (versnelde) afvoer van overtollig water achterwege zou laten. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan de ingezetenen.

De Werkgroep Havelaar doet het volgende voorstel.  

tabel

mate van afhankelijkheid ; kostenaandeel ingezetenen ;

- Gering ; 15 à 20% ;

- Aanmerkelijk ; 20 à 25% ;

- Sterk ; 25 à 30% ;

Binnen deze marges kan het kostenaandeel van de ingezetenen per waterschap nader geconcretiseerd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid, in die zin dat hoe hoger de bevolkingsdichtheid is, hoe groter het kostenaandeel.

Na aftrek van het kostenaandeel van de ingezetenen dient het resterende kostenaandeel toegedeeld te worden aan gebouwd en ongebouwd. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en in stand houdt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden tenslotte volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de daarvoor in aanmerking komende categorieën van belanghebbenden toegedeeld. Belang en kostentoedeling zijn in de methode Oldambt dus gerelateerd aan kostenveroorzaking. Met behulp van de methode Oldambt is het tevens mogelijk om binnen de categorie ongebouwd een nadere onderverdeling te maken. Hierbij kan gedacht worden aan een onderverdeling naar grondsoort, grondgebruik, hoogteligging en dergelijke.]

Noot
27

[Toelichting: Indien de waterstaatszorg voor één bepaald gebied is opgedragen aan twee of meer waterschappen, dan kunnen de dagelijkse besturen gezamenlijk besluiten dat een van hen voor de ander(en) in de plaats treedt bij de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen. Dat is de strekking van artikel 124, tweede lid van de Waterschapswet. Ook kunnen de waterschappen gezamenlijk besluiten een ambtenaar van een van de waterschappen aan te wijzen voor de invordering van de belastingen voor de gezamenlijke waterschappen.

Ook fiscale samenwerking tussen waterschappen die in afzonderlijke gebieden opereren is mogelijk, maar de bevoegdheid daartoe moet wel expliciet in het reglement worden opgenomen (artikel 124, derde lid van de Waterschapswet). Artikel 31 is hiervoor bedoeld.]

Noot
28

[Toelichting: Groot Salland is interprovinciaal met Drenthe vanwege een kleine oppervlakte in de gemeente Meppel. In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap dient een bepaling te worden opgenomen over de regeling van bevoegdheden van beide provinciale besturen. Gelet op het geringe belang van Drenthe is het toezicht voor het grootste deel aan Gedeputeerde Staten van Overijssel opgedragen.]

Noot
29

[Toelichting: Preventief toezicht

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor Gedeputeerde Staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet).

Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging).

De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

1. Kostentoedelingsverordeningen (artikel 119 van de Waterschapswet);

2. Omslagklassenverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

3. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

4. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten);

5. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is evenwel niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Repressief toezicht

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten.

De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten. Dit zijn:

1. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

2. besluiten betreffende de legger;

3. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Meldingsplicht

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden:

1. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

2. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

3. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

4. de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden (artikel 108 van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten.

Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 34). ]