Regeling vervallen per 01-01-2010

Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel

Geldend van 16-06-2007 t/m 20-11-2007

Algemene toelichting

Toelichting Programma Beheer

Via het onderhavige besluit worden de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel vastgesteld en voor de betreffende regelingen subsidieplafonds vastgesteld. Daarnaast strekt het besluit tot vaststelling van de hoogte van de beheersbijdragen en tot bekendmaking van de periode waarbinnen subsidie kan worden aangevraagd. Tenslotte worden nog enkele nadere bepalingen vastgesteld die onder meer verband houden met de invoering van een aantal nieuwe beheerspakketten.

Onderdeel A

1. Algemeen

Met de totstandkoming van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: WILG) wordt de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het gebiedsgerichte beleid in belangrijke mate overgedragen aan de provincies. De daarvoor benodigde financiële middelen worden ter beschikking gesteld in de vorm van het Investeringsbudget landelijk gebied (hierna: ILG). De toekenning van deze middelen geschiedt voor een programmeringsperiode van zeven jaar. De eerste periode loopt van 2007 tot en met 2013. Ter realisatie van het gebiedsgerichte beleid kunnen de provincies ten laste van het ILG onder meer subsidies verlenen, maar ook bijvoorbeeld gronden verwerven en inrichten. Tezamen met de bevoegdheden die de provincies al hadden op het vlak van ruimtelijke ordening en de bevoegdheden die de WILG verschaft ten aanzien van landinrichting, beschikken de provincies aldus over adequate instrumenten voor de realisatie van de met het Rijk afgesproken doelstellingen op onder meer het vlak van natuur en landschap.

In het ILG zijn middelen opgenomen ten behoeve van de voortzetting van het Programma Beheer. Het Programma Beheer is de verzameling van een groot aantal verschillende subsidiemaatregelen gericht op het stimuleren en ondersteunen van natuurbeheer door agrarische en niet-agarische natuurbeheerders. Het programma bevat verschillende, nauwkeurig beschreven beheerspakketten waarvoor subsidie wordt verleend.

Het Programma Beheer bestond tot op heden uit twee subsidieregelingen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister): de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Nnatuurbeheer. De Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 richt zich op gebieden waar de instandhouding, omvorming of ontwikkeling van natuurwaarden, bos en landschap de primaire functie vormt. Ook gronden die oorspronkelijk landbouwgrond waren en de functie natuur hebben gekregen vallen daaronder. De Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer ziet op stimulering van de ontwikkeling of het beheer van natuur en bos in gebieden waar uitoefening van landbouwactiviteiten blijvend voorop staat, alsmede op de ontwikkeling van landschappelijke elementen in dergelijke gebieden. Het Programma Beheer is tot nu toe grotendeels generiek van karakter: beheerspakketten worden in het gehele land op dezelfde wijze ingezet. In gebiedplannen kunnen provincies wel nader aangeven welke pakketten waar mogen worden ingezet.

Tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies het Programma Beheer in 2007 en 2008 in de huidige vorm voortzetten, en dat in die jaren de uitvoering ten behoeve van de provincies zal blijven geschieden door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Aanpassingen vinden alleen plaats voor zover noodzakelijk in verband met de Europese regelgeving. Daarmee wordt de continuïteit van het beheer verzekerd en wordt tegelijk ruimte geschapen voor een zorgvuldige overgang naar een door de provincies in samenspraak met het Rijk en de terreinbeheerders vorm te geven nieuw Programma Beheer.

Bij de vormgeving van het nieuwe Programma Beheer wordt rekening gehouden met de resultaten van de evaluatie van het huidige Programma Beheer en het actieprogramma ‘Een rijk weidevogellandschap’ van 15 juni 2006 van het Weidevogelverbond. De evaluatie heeft zowel betrekking op de ecologische effecten van de beheerspakketten als op de doelmatigheid van de uitvoering en de administratieve lasten van de eindbegunstigden. Aansluiting wordt gezocht met de door de provincies samen met het Rijk ontwikkelde vergoedingssystematiek van de Catalogus groene en blauwe diensten. Het nieuwe Programma Beheer moet aldus een eenvoudiger en transparanter systeem bieden, dat beter inspeelt op de gebiedseigen omstandigheden in de onderscheiden provincies. Het zal per 1 januari 2009 operationeel zijn.

De Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel verschaffen het subsidiekader voor het Programma Beheer zoals dat in 2007 en 2008 door de provincie wordt opengesteld. Waar wordt aangesloten bij de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister, blijven de toelichtingen bij die regelingen en bij de wijzigingen daarvan en de jurisprudentie die betrekking heeft op die regelingen onverkort hun waarde behouden voor de uitleg van de provinciale verordeningen en de daarin gehanteerde begrippen en voorwaarden. Kortheidshalve wordt volstaan met daarnaar te verwijzen.

In de verordening is zoveel mogelijk de volgorde van de artikelen van de ministeriële regelingen aangehouden. Verwezen zij verder naar de bijgevoegde concordantietabellen.

2. Wijzigingen

  • De Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel wijken op een aantal punten af van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister. De doorgevoerde wijzigingen hebben deels te maken met het enkele feit van de overgang van een rijksregeling naar een provinciale regeling. Daarnaast zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in verband met de eisen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (PbEG L 277) (hierna: Kaderverordening). Tot slot zijn enkele wijzigingen doorgevoerd die onmiddellijk samenhangen met het kader van het ILG.

  • In het navolgende worden de verschillende wijzigingen besproken. De wijzigingen gelden voor zowel de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel als voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, tenzij anders is aangegeven. Achter de wijzigingen is aangegeven waar de wijziging in de regeling te vinden is; hierbij wordt de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel aangehaald als SN en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel als SAN.

  • Algemene wijzigingen

  • • In de rijksregeling wordt op meerdere plaatsen de minister genoemd als bevoegd gezag. In de provinciale verordeningen is ‘de minister’ vervangen door: Gedeputeerde Staten/Provinciale Staten.

  • • Artikelen die de relatie tussen minister en de provincie regelen zijn niet overgenomen. Deze verhouding wordt geregeld in de WILG en de bestuursovereenkomsten inzake het ILG.

  • • Verwijzingen naar de Landinrichtingswet zijn aangepast in verband met vervanging van die wet door de WILG.

  • • Verwijzingen naar de regeling Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2005 zijn vervangen door verwijzingen naar de regeling Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2006.

  • • Er zijn bepalingen toegevoegd om de continuïteit ten opzichte van ‘oude’ regelgeving als de Landinrichtingswet te waarborgen, bijvoorbeeld bij verwijzingen naar landinrichtingsplannen. Soortgelijke bepalingen uit de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer zijn niet overgenomen, indien die geen betekenis meer hebben.

  • • De verhouding tot de Algemene Subsidieverordening Overijssel wordt geregeld: ingeval bepalingen in de Subsidieregeling (Agrarisch) Natuurbeheer Overijssel afwijken van de bepalingen in de Algemene Subsidieverordening Overijssel, gelden de bepalingen uit de Subsidieregeling (Agrarisch) Natuurbeheer Overijssel (artikel 2, tweede lid, SN, artikel 2, tweede lid, SAN).

  • • Gebiedsplannen die zijn vastgesteld in het kader van de rijksregelingen blijven van kracht tot dat de provincie nieuwe gebiedsplannen heeft vastgesteld (artikel 81 SN, artikel 91 SAN). Bij het vaststellen van de nieuwe gebiedsplannen moeten de oude gebiedsplannen worden ingetrokken om te voorkomen dat er meerdere plannen van kracht zijn. Geen overgangsrechtelijke voorziening is getroffen voor de afhandeling van nog onder het oude Programma Beheer bij het Rijk ingediende subsidieaanvragen. Artikel 93 van de WILG en het daarop gebaseerde ministeriële besluit voorzien daarin. Uitgangspunt bij die voorziening is eerbiediging van het recht zoals dat op grond van het oude Programma Beheer gold, met dien verstande dat de bevoegdheden van de minister overgaan naar de provincie.

  • • Een aantal artikelen is opnieuw geredigeerd om de leesbaarheid te vergroten.

  • Wijzigingen ten aanzien van de aanvraag

  • • Subsidieaanvragen worden net als in het verleden ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen. De aanvragen zijn anders dan in het verleden evenwel gebonden aan provinciegrenzen. Hierdoor zal een beheerder met grond in verschillende provincies voor de onderscheiden provincies afzonderlijke aanvragen moeten indienen (artikel 1, eerste lid, onderdeel b, SN, artikel 1, eerste lid, onderdeel c, SAN). Een uitzondering is de verzamelaanvraag (zie artikel 17 SN). Daarop blijft het oorspronkelijke regime van toepassing.

  • • In verband met de Kaderverordening is het niet meer mogelijk een subsidie te verstrekken aan verenigingen. Betaling van subsidie kan alleen plaatsvinden aan beheerders (artikel 2, eerste lid, SN, artikel 2, eerste lid, SAN);

  • • De probleemgebiedenvergoeding wordt jaarlijks aangevraagd. Voorheen gebeurde dit zesjaarlijks. De eerste aanvraag moet worden ingediend binnen vier weken na dagtekening van de beschikking waarbij een beheerssubsidie is verleend. De volgende aanvragen moeten worden gedaan door middel van een aanvraag die tevens betrekking heeft op de toelagen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (artikel 18 SAN); in de Europese regelgeving (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel s, SAN) wordt deze aanvraag aangeduid als ‘verzamelaanvraag’, maar deze moet wordt onderscheiden van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 17 SN die een uitsluitend nationaal karakter heeft en niet ziet op verschillende aanspraken van één belanghebbende, maar op aanspraken van verschillende belanghebbenden. De probleemgebiedenvergoeding wordt per kalenderjaar toegekend.

  • Wijzigingen ten aanzien van de beheerspakketten

  • • De collectieve weidevogelpakketten en het pakket Nestbescherming zijn niet meer in de subsidieregeling opgenomen. Als overwegingen gelden daarbij:

    • ¿ strijdigheid met de Kaderverordening, aangezien deels sprake is van maatregelen die al voortvloeien uit generieke Europeesrechtelijke en nationaalrechtelijke verplichtingen inzake de bescherming van vogels, te weten Richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) en de Flora- en Faunawet. De Kaderverordening laat niet toe dat subsidies worden verstrekt voor maatregelen die wettelijk zijn verplicht;

    • ¿ zorg over de effectiviteit van de pakketten.

      Er wordt in overleg met de minister en de terreinbeheerders gezocht naar alternatieven waaraan genoemde bezwaren niet kleven.

  • • Er zijn bepalingen toegevoegd met betrekking tot de mogelijkheid om subsidies voor bepaalde pakketten te cumuleren:

    • ¿ de subsidie voor Landschapspakketten mag cumuleren met subsidie voor de in artikel 21, tweede lid, SN bedoelde beheerspakketten;

    • ¿ de subsidie voor het pakket Grasland Ganzen mag cumuleren met subsidie voor het pakket Landschappelijk waardevol grasland en voor de weidevogelpakketten inclusief de collectieve pakketten uit de ministeriële regeling met uitzondering van de pakketten Weideranden en Plasdras (artikel 27, derde lid, SAN);

    • ¿ de subsidie voor het landschapspakket Bomenrij mag cumuleren met subsidie voor de in artikel 27, vierde lid, SAN bedoelde beheerspakketten.

  • • Geen beheerssubsidies worden verstrekt voor terreinen waarvoor nog verplichtingen van toepassing zijn op basis van de subsidieregelingen van de minister (artikel 23 SN, artikel 33 SAN). Een uitzondering hierop is dat de subsidies voor de pakketten Natuurbraak en Ganzen als genoemd in de provinciale verordening mogen cumuleren met de subsidie voor het pakket Nestbescherming van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister.

  • • Het is niet mogelijk om lopende subsidieaanspraken die worden ontleend aan de rijksregeling uit te breiden tot nieuwe pakketten, nu deze aanspraken zijn gebaseerd op de oude Kaderverordening en de inmiddels ingetrokken rijksregeling.

  • • Gelet op de voorwaarden van de Kaderverordening, is het niet mogelijk voor degenen aan wie een inrichtingssubsidie is verleend op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister om – zonder gevolgen – binnen het tijdvak als voorzien in die regeling te stoppen om vervolgens, na een functiewijziging, voor het resterende deel van het tijdvak inrichtingssubsidie te vragen op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer.

  • • Als nieuw pakket wordt opgenomen het pakket Natuurbraak.

  • • De pakketten Natuurbraak en Snelgroeiend bos kunnen nu ook buiten de beheersgebieden worden gesubsidieerd (artikel 33, eerste lid, onderdeel b, SAN).

  • • Bij het pakket Snelgroeiend Bos kan worden gekozen uit drie tijdvakken in plaats van twee. Het tijdvak van 18 jaar is verkort tot 15 jaar (artikel 30 SAN).

  • • De eisen van de goede landbouwpraktijk zijn vervangen door de veel uitgebreidere dwingende eisen op het vlak van onder meer milieu, gezondheid en dierenwelzijn en de minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 51 van de Kaderverordening. Het gaat dan onder meer om de normen gesteld bij of krachtens de in artikel 43, eerste lid, onderdeel h, SAN genoemde wetten, waaraan de agrariër die subsidie ontvangt op elk moment moet voldoen. Een nauwkeuriger en vollediger beschrijving van deze eisen is opgenomen in de artikelen 3 en volgende en bijlage 1 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Stcrt. 2005, 235), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij regeling van de minister van 11 mei 2006 (Stcrt. 2006, 93).

    Wijzigingen ten aanzien van de hoogte van de subsidies

  • • De grondslagen voor het vaststellen van de beheersbijdragen zijn naar aanleiding van de Kaderverordening enigszins aangepast. De grondslag ‘productiederving uitgedrukt in kilogram voedereenheden melk’ is vervangen door: productiederving. Tevens is de grondslag ‘transactiekosten’ toegevoegd (artikel 8 SAN).

  • • Het bedrag van de beheerssubsidie wordt bij de beschikking tot subsidieverlening bepaald voor het gehele tijdvak. Dit in tegenstelling tot het oude systeem waarin het bedrag aan het einde van het tijdvak werd gecorrigeerd in verband met de loon- en prijsontwikkeling (artikel 32, tweede lid, SN, artikel 46, tweede lid, SAN).

  • Wijzigingen van bestuursrechtelijke aard

  • • Op het vaststellen van gebiedsplannen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (artikel 14, tweede lid, SN, artikel 15, tweede lid, SAN).

  • • De beslistermijnen zijn realistischer gemaakt, mede in verband met boeteregeling die door veel provincies wordt gehanteerd. Deze houdt in dat bij het niet voldoen aan de beslistermijn de provincie een boete betaalt aan de aanvrager.

  • Wijzigingen op het punt van handhaving

  • • Indien een aanvrager in een jaar opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening heeft ingediend, wordt er het daarop volgende jaar geen subsidie verleend. Als subsidieaanvraag geldt zowel een subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel, als een aanvraag op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (artikel 11 SN, artikel 13 SAN).

  • • Toegevoegd is de sanctie van het 15% lager vaststellen van de subsidie per basis- of pluspakket, indien niet wordt voldaan aan de verplichting tot het indienen van een vaststellingsverzoek, behoudens het geval van overmacht (artikel 33, vijfde lid, SN).

  • • Tevens is toegevoegd een sanctie ingeval de subsidieontvanger een controleur niet toelaat controles uit te voeren. De subsidieontvanger is verplicht fysieke en administratieve controles door aangewezen toezichthouders toe te laten (artikel 34 SN).

3. Overige aspecten

Openstelling en subsidieplafond

Provinciale Staten stellen een subsidieplafond vast voor de te verstrekken subsidies. Het is hierbij mogelijk om voor de verschillende beheers- en landschapspakketten, voor verschillende categorieën subsidieaanvragers en voor verschillende beheersgebieden verschillende subsidieplafonds vast te stellen (artikel 6, eerste lid, SAN). De bekendmaking van de vastgestelde subsidieplafond en van de openstelling van subsidiemaatregelen geschiedt op grond van de Provinciewet in provinciale publicatiebladen. Subsidieverlening geschiedt onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie (artikel 82 SN, artikel 92 SAN).

In het kader van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer zijn van subsidiëring uitgesloten de terreinen in die gebieden die in het ‘Natuurgebiedsplan Overijssel 2006’ zijn aangeduid als beheersgebied ‘ruime jas botanisch/akkerbeheer en botanisch/graslandbeheer’. Het gaat hier om een tijdelijke uitsluiting voor nieuwe overeenkomsten in verband met de voorgenomen aanpassing van de begrenzing van de ruime jas beheersgebieden.

Rechtsbescherming

Voor de behandeling van bezwaarschriften zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de provincie ervoor kiest om de bevoegdheid om het beslissen op bezwaarschriften volledig te mandateren aan de Dienst Regelingen. In dat geval handelt deze dienst volledig af en beslist namens de provincie. De tweede optie is de bevoegdheid niet aan de Dienst Regelingen te mandateren, maar de voorbereiding de beslissing op het bezwaar volledig of gedeeltelijk door Dienst Regelingen te laten verrichten (artikel 2, derde lid, SN, artikel 2, derde lid, SAN). Overijssel heeft gekozen voor de eerste optie.

Toezicht

De Dienst Landelijk Gebied en de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn belast met het toezicht op de naleving van de onderhavige subsidieverordeningen (artikel 80 SN, artikel 89 SAN). De Algemene Inspectiedienst heeft daarbij primair een functie bij de controle op voldoening aan de in het voorgaande bij de beheerspakketten besproken Europese randvoorwaarden, als bedoeld in artikel 51 van de Kaderverordening.

Onderdeel B

Elk jaar dienen door Gedeputeerde Staten de tarieven voor de verschillende subsidievormen te worden vastgesteld. Voor de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel betreft het de bijdragen voor de basis-, plus-, recreatie- en landschapspakketten, terwijl de tarieven voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel betrekking hebben op de in die regeling opgenomen beheers- en landschapspakketten. Ten behoeve van de overzichtelijkheid is ervoor gekozen de tarieven in aparte, bij dit besluit gevoegde, bijlagen op te nemen. In bijlage I zijn de tarieven voor de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel opgenomen, terwijl de tarieven voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer zijn opgenomen in bijlage II.

Tevens worden in de onderdelen B.III en B.IV de maximumbedragen voor inrichtingssubsidie vastgesteld.

In tegenstelling tot de werkwijze in de eerste programmeringsperiode van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP 2000-2006) is er thans voor gekozen om de subsidie niet meer te indexeren. Dit betekent dat subsidieontvangers gedurende zes jaar, zijnde het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend, een vaste beheersbijdrage krijgen. Deze beheersbijdrage is gebaseerd op het tarief dat geldt in het begrotingsjaar waarvoor de subsidieaanvraag is ingediend.

Onderdeel C

In dit onderdeel worden de verschillende subsidieplafonds vastgesteld. Bij de vaststelling van de subsidieplafonds is onderscheid gemaakt tussen aanvragers die een aanvraag indienen voor een tweede tijdvak (onderdelen C.I, subonderdeel i en C.II, subonderdeel i) en aanvragers die voor het eerst een aanvraag indienen (onderdelen C.I, subonderdeel ii en C.II, subonderdeel ii). Dit onderscheid is gemaakt om de continuïteit van de reeds aanwezige natuurwaarden te garanderen.

Ook aanvragers die subsidie genieten op basis van één van de regelingen, genoemd in artikel 33, onderdeel d, subonderdelen 7 tot en met 10 van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel kunnen ervoor kiezen om een subsidieaanvraag in het kader van de laatstgenoemde regeling in te dienen.

Aanvragers aan wie door de minister subsidie is verleend voor het pakket ‘Nestbescherming’ zoals opgenomen in de onderdelen 4 van de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling Aagrarisch Natuurbeheer van de minister behouden de mogelijkheid de subsidieverlening hetzij te verzwaren met het beheerspakket opgenomen in bijlage 17, hetzij om te zetten in een subsidieverlening voor het beheerspakket dat is opgenomen in bijlage 16. In dit kader wordt gewezen op artikel 80 van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel.

Omdat het in beide gevallen het continueren van (agrarisch) natuurbeheer betreft, komen deze aanvragen ten laste van het continueringsbudget (onderdeel C.II, subonderdeel i, onder b).

Ten behoeve van de subsidie functieverandering en inrichtingssubsidie wordt een apart subsidieplafond vastgesteld (onderdeel C.I, subonderdeel iii). Gelet op de prioritering die reeds door de minister is aangebracht ten aanzien van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is dit budget slechts beschikbaar ten behoeve van terreinen die zijn gelegen binnen door de provincie begrensde natuurgebieden.

Artikel 37 van Verordening (EG) 1698/2005 bepaalt dat betalingen aan landbouwers voor gebieden met natuurlijke handicaps, ook bekend als de ‘probleemgebiedenvergoeding’ of ‘bergboerencomponent’, per jaar toegekend moeten worden. Dit betekent dat de probleemgebiedenvergoeding niet langer automatisch kan worden verstrekt, maar slechts op (jaarlijkse) aanvraag. Aanvragers die in aanmerking komen voor deze vergoeding zullen daartoe door de Dienst Regelingen worden benaderd. Het is echter reeds nu noodzakelijk daarvoor de noodzakelijke middelen te reserveren.

Binnen de verschillende subsidieplafonds worden de beschikbare bedragen verdeeld overeenkomstig de artikelen 6 van beide regelingen.

Onderdeel D

Aanvragen voor subsidie kunnen worden ingediend vanaf 15 november 2006 tot en met 14 januari 2007. Zoals hierboven reeds aangegeven kunnen nog geen aanvragen worden ingediend voor de probleemgebiedenvergoeding.

Onderdeel E, subonderdeel I

Ten opzichte van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister zijn in de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer een aantal beheerspakketten aangepast en een aantal nieuwe beheerspakketten opgenomen. Het betreft wijzigingen in de bijlagen 23 tot en met 27 van de SAN. Daarvoor in de plaats zijn thans de bijlagen 23a tot en met 23c, 24a en 26a opgenomen.

Om subsidiëring voor deze nieuwe pakketten mogelijk te maken is het niet alleen vereist dat er middelen worden vrijgemaakt, maar is het tevens noodzakelijk dat het betreffende beheerspakket ook ter plekke is opengesteld. Dit laatste wordt geregeld in zogenaamde gebiedsplannen. Deze gebiedsplannen komen tot stand op basis van de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het is echter niet mogelijk gebleken om tijdig de nodige aanpassingen van de gebiedsplannen te realiseren. Omdat de inspraakprocedure ten aanzien van de huidige gebiedsplannen reeds is voltooid, is er voor gekozen om daar waar de beheerspakketten, genoemd in de bijlagen 23 tot en met 27 van de ministeriële regeling, zijn opengesteld, ook de pakketten opgenomen in de bijlagen 23a tot en met 23c, 24a en 26a van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel open te stellen overeenkomstig de in dit besluit opgenomen tabel (onderdeel E.I). Gelet op de ecologische samenhang tussen de oude en de nieuwe beheerspakketten worden bedenkingen tegen deze openstelling niet verwacht.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      minister: minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • b.

      ondernemer: ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend;

    • c.

      terrein: een in de provincie Overijssel gelegen gebied, niet zijnde een erf of tuin, dat niet wordt doorsneden door:

    • i.

      wegen breder dan 5 meter;

    • ii.

      waterlopen die op enig punt breder zijn dan 25 meter;

    • iii.

      een dubbelsporige spoorlijn, of

    • iv.

      een geëlektrificeerde spoorlijn,

    • en ten hoogste tot een oppervlakte van 1% van het gebied bestaat uit bebouwing;

    • d.

      plan van toedeling: plan van toedeling als bedoeld in artikel 201 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, als bedoeld in artikel 48, onderdeel b, van de Wet inrichting landelijk gebied, als bedoeld in artikel 81 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, als bedoeld in artikel 85 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën of als bedoeld in artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

    • e.

      beheerder: ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, met uitzondering van een publiekrechtelijk lichaam of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties, doch voor zover het een vereniging betreft, slechts een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, die

    • i.

      krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein;

    • ii.

      krachtens een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007 beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein, mits dit gebruik blijkens een overeenkomst met de landinrichtingscommissie, bedoeld in hoofdstuk III, titel 2 van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, een duurzaam karakter heeft;

    • iii.

      beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein op grond van een besluit van Gedeputeerde Staten als bedoeld in artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied met betrekking tot het tijdelijk in gebruik geven van gronden mits dit gebruik een duurzaam karakter heeft.

    • f.

      landbouwgrond: grond waarop ten minste vanaf 31 juli 1992 enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande, met uitzondering van bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland of de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;

    • g.

      beheerspakket: in één van de bijlagen 6 tot en met 30 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende flora, fauna, boomsoorten, beheersvoorschriften of gebiedskenmerken;

    • h.

      landschapspakket: in één van de bijlagen 32 tot en met 46 beschreven samenstel van in een terrein voorkomende landschappelijke elementen met de daarbij behorende bepalingen;

    • i.

      beheerssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel a;

    • j.

      landschapssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel b;

    • k.

      inrichtingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel c;

    • l.

      beheersbijdrage: bedrag als opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46;

    • m.

      Bureau beheer landbouwgronden: bureau als bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer;

    • n.

      beheersgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een beheersgebiedsplan;

    • o.

      beheersgebiedplan: plan als bedoeld in artikel 14, of een plan als bedoeld in artikel 10 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;

    • p.

      quotum: bij een in een beheersgebiedsplan opgenomen beheerspakket of groep van beheerspakketten, onderscheidenlijk landschapspakket of groep van landschapspakketten, behorend aantal hectares, meters, onderscheidenlijk stuks, waarvoor in het desbetreffende beheersgebied ten hoogste beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie kan worden verstrekt;

    • q.

      probleemgebied: gebied dat overeenkomstig de artikelen 16 en 17 is begrensd.

    • r.

      probleemgebiedenvergoeding: steun als bedoeld in artikel 36, onderdeel a) onder ii van Verordening (EG) nr. 1698/2005,,betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

    • s.

      verzamelaanvraag: aanvraag als bedoeld in deel II, titel II, hoofdstuk I van Verordening (EG) nr. 796/2004, betreffende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

    • t.

      Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • u.

      natuurgebied: gebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel, of als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;

    • v.

      tijdvak: ononderbroken periode van zes jaar;

    • w.

      beheerseenheid: oppervlakte-eenheid binnen een terrein waarop een beheers- of landschapspakket ontwikkeld of in stand gehouden wordt;

    • x.

      GVE: grootvee-eenheden, berekend door omrekening aan de hand van de tabel van Verordening (EEG) nr. 2078/92, betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (Pb EG 1992, L 215);

    • y.

      verdunningsfactor: quotiënt van de oppervlakte van de grond verkregen door hemelsbreed een lijn te trekken om de buitenste hoeken van de buitenste terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de totale oppervlakte van de in dat gebied gelegen terreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder ‘terrein’ mede verstaan: samenstel van terreinen dat door een beheerder als een geheel wordt beheerd.

Artikel 2

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan beheerders en aan anderen dan beheerders als bedoeld in artikel 5 op landbouwgronden ter bevordering van de toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer, ter bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen, alsmede ter bevordering van de bebossing van landbouwgronden, op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van:

    • a.

      de instandhouding en ontwikkeling van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30;

    • b.

      de instandhouding van de landschapspakketten, opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46, of

    • c.

      het door middel van maatregelen met een eenmalig karakter rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van gronden, zonder welke wijziging de daarop volgende instandhouding van beheerspakketten, onderscheidenlijk landschappelijke elementen, niet mogelijk is.

  • 2. Voor zover deze regeling afwijkt van de Algemene subsidieverordening Overijssel geldt deze regeling.

  • 3. In afwijking van de provinciale regeling ‘Procedurebesluit Gedeputeerde Staten Bezwaar, Beroep en Klachten Overijssel 2004’  vindt de advisering over bezwaar in zijn geheel plaats door Dienst Regelingen.

Artikel 3

  • Gedeputeerde Staten kunnen aan de in artikel 5 bedoelde anderen dan beheerders ter bevordering van collectief natuurbeheer en bekwaamheid in natuurbeheer op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de organisatie van activiteiten gericht op:

  • a. kennisbevordering, professionalisering en ecologische sturing;

  • b. draagvlak, promotie en samenwerking;

  • c. werving, aanvraagbegeleiding en administratie;

  • d. kwaliteitsborging, monitoring en rapportage.

Artikel 4

Indien er naast een beheersbijdrage of inrichtingssubsidie op grond van deze regeling uit andere hoofde van overheidswege een subsidie is of wordt verstrekt voor de in het kader van deze regeling gemaakte kosten, waaronder mede wordt begrepen vergoeding van inkomstenderving, en hierdoor het totaal van de overheidsbijdragen meer bedraagt dan de desbetreffende beheersbijdrage, dan wel, voorzover het inrichtingssubsidie betreft, meer bedraagt dan 95% van de werkelijke kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdragen die beheersbijdrage, onderscheidenlijk die 95%, niet overstijgt.

Artikel 5

  • 1. Subsidie aan anderen dan beheerders kan worden verstrekt indien op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag:

    • a.

      tussen de beheerder en de subsidieaanvrager een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen, bij welke overeenkomst:

    • 1

      °  de subsidieaanvrager het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten uit hoofde van deze regeling, betrekking hebbend op het desbetreffende terrein of water, bij voorbaat aan de beheerder overdraagt, en

    • 2

      °  de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager uit hoofde van deze regeling met betrekking tot het desbetreffende terrein gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van het desbetreffende terrein, alsmede zich verbindt, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht aan een ander dan het bureau beheer landbouwgronden en de provincie, van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen, en

    • b.

      de beheerder jegens de provincie schriftelijk heeft verklaard borg te staan voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten.

  • 2. Bij het aangaan van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en een afgifte van een schriftelijke verklaring als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gebruik gemaakt van het model, opgenomen in bijlage 49 van deze regeling.

Artikel 6

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen voor ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor de te verstrekken subsidies, bedoeld in de artikelen 2 en 3. Zij kunnen voor de in die artikelen onderscheiden subsidies, voor door hen op grond van artikel 13 begrensde gebieden, voor de verschillende beheers- of landschapspakketten of voor verschillende categorieën subsidieaanvragers verschillende subsidieplafonds vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten verdelen de beschikbare bedragen, naar de datum van ontvangst van de subsidieaanvragen. Bij gelijktijdige datum van ontvangst van de subsidieaanvragen wordt de volgorde van behandeling bepaald door loting. Als datum van ontvangst wordt aangemerkt de datum waarop de aanvraag volledig is ontvangen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen voor de verschillende subsidies en voor de verschillende beheers- of landschapspakketten of voor verschillende categorieën subsidieaanvragers verschillende aanvraagperioden instellen.

  • 4. Aanvragen worden alleen voor die subsidies en beheers- of landschapspakketten of categorieën subsidieaanvragers in behandeling genomen, waarvoor een aanvraagperiode als bedoeld in het vierde lid is ingesteld.

  • 5. Voor aanvragen wordt gebruik gemaakt van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

  • 6. Aanvragen tot subsidieverlening worden beoordeeld aan de hand van beheersgebiedsplannen zoals deze door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld en van kracht zijn uiterlijk 25 dagen voor openstelling van de desbetreffende aanvraagperiode.

Artikel 7

De beheersbijdragen van de beheerspakketten en landschapspakketten en het maximumbedrag aan inrichtingssubsidie worden jaarlijks door Gedeputeerde Staten vastgesteld, gebaseerd op de grondslagen, bedoeld in artikel 8.

Artikel 8

  • Bij het vaststellen van de beheersbijdragen van een beheerspakket als bedoeld in artikel 7 wordt rekening gehouden met de volgende grondslagen:

  • a. de productiederving

  • b. de toename van de arbeidsaanspraken

  • c. de wijziging van de exploitatie-aanspraken, als gevolg van de uitvoering van agrarisch natuurbeheer, en

  • d. in voorkomende gevallen transactiekosten.

Artikel 9

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt aan beheerders ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt indien de subsidie minder dan EUR 170,- per jaar bedraagt.

Artikel 10

Voor zover de regeling bemesting toestaat, geschiedt de aanwending van kunstmest op grond van een bemestingsadvies of bemestingsplan.

Artikel 11

De subsidie wordt voor de duur van een jaar niet verstrekt, indien de subsidieaanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van een subsidie op grond van een andere regeling die gebaseerd is op artikel 20, onderdeel a, onder IV of V, onderdeel b, onder V of VI of onderdeel C of op artikel 52 onderdeel a, onder I of III of onderdeel b van verordening nr. 1698/2005 van 20 september 2005 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) of indien een verleende subsidie geheel of gedeeltelijk is ingetrokken ingevolge artikel 86 of een vastgestelde subsidie geheel of gedeeltelijk is ingetrokken ingevolge artikel 87.

Artikel 12

Indien de aanvrager opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van een subsidie op grond van een andere regeling die gebaseerd is op artikel 20, onderdeel a, onder IV of V, onderdeel b, onder V of VI of onderdeel C of op artikel 52 onderdeel a, onder I of III of onderdeel b van verordening nr. 1698/2005 van 20 september 2005 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), of indien ingeval van opzet een verleende of vastgestelde subsidie geheel of gedeeltelijk is ingetrokken op grond van artikel 86 of 87, wordt tevens geen subsidie verleend in het daarop volgend jaar.

Artikel 13

Indien de aanvrager in een jaar opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening op grond van deze regeling, of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de Minister heeft ingediend, wordt geen subsidie verstrekt voor het daaropvolgend jaar.

Hoofdstuk 2. Begrenzing van beheersgebieden

Artikel 14

  • 1. Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling worden beheersgebieden begrensd met de vaststelling van beheersgebiedsplannen, die in ieder geval bestaan uit:

    • a.

      een kaart met een topografische ondergrond op een schaal 1 : 25.000, waarin de grenzen van het beheersgebied zijn opgenomen;

    • b.

      een omschrijving van de in het beheersgebied nagestreefde doelstellingen op het gebied van agrarisch natuurbeheer;

    • c.

      de in het betrokken beheersgebied te ontwikkelen of in stand te houden beheerspakketten;

    • d.

      een vaststelling van een totaal van de quota voor de onderscheiden beheerspakketten indien het totaal aantal hectares van de te ontwikkelen of in stand te houden beheerspakketten kleiner is dan de oppervlakte van het begrensde beheersgebied;

    • e.

      de in het betrokken beheersgebied aan te leggen, te herstellen of in stand te houden landschapspakketten;

    • f.

      een aanduiding of het beheersgebied bestaat uit veen-, klei- of zandgebied.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt onder veengebied verstaan: dat gebied dat voor ten minste 50% bestaat uit grond waar in de bovenste 80 centimeter meer dan de helft van de dikte bestaat uit moerig materiaal.

  • 3. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt onder zandgebied verstaan: gebied dat voor ten minste 50% bestaat uit minerale grond waarvan het niet-moerige gedeelte tussen 0 en 80 centimeter diepte voor meer dan de helft van de dikte uit zand (minder dan 8% lutum) bestaat.

  • 4. Voor toepassing van het eerste lid, onderdeel f, wordt onder kleigebied verstaan: gebied dat niet is een veen- of zandgebied.

  • 5. Voor zover in gebiedsplannen andere quota zijn opgenomen dan die bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt met deze quota geen rekening gehouden bij de beoordeling van subsidieaanvragen.

  • 6. Voor zover beheersgebiedsplannen voorzien in het aanleggen, herstellen of in stand houden van het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 32 kan in het desbetreffende beheersgebied tevens het landschapspakket dat is opgenomen in bijlage 33 worden aangelegd, hersteld of in stand gehouden.

Artikel 15

  • 1. Beheersgebiedsplannen worden vastgesteld en gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten.

  • 2. Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een beheersgebiedsplan is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 3. Probleemgebieden

Artikel 16

Probleemgebieden worden begrensd met inachtnemeing van de voorwaarden bedoeld in artikel 50 van de Verordening (EG) nr. 1698/2005 van 20 september 2005 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEG L 277).

Artikel 17

Probleemgebieden kunnen worden begrensd door Gedeputeerde Staten.

Artikel 18

  • 1. Op aanvraag kan jaarlijks de probleemgebiedenvergoeding worden verstrekt, mits:

    • a.

      het terrein is gelegen in een probleemgebied;

    • b.

      op het terrein een beheerspakket als bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f wordt ontwikkeld of in stand gehouden;

    • c.

      de subsidieontvanger binnen twee weken nadat hij daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding doet van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel b.

  • 2. De aanvraag tot toekenning van de probleemgebiedenvergoeding wordt gedaan:

    • a.

      voor het eerste jaar van het tijdvak waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt, binnen vier weken nadat Gedeputeerde Staten het besluit, bedoeld in artikel 21, vierde lid, hebben genomen door middel van een daartoe door de directeur van de Dienst Regelingen ter beschikking gesteld aanvraagformulier;

    • b.

      voor de overige jaren van het tijdvak door middel van de verzamelaanvraag.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen in december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend omtrent toekenning van de probleemgebiedenvergoeding voor dat betreffende kalenderjaar.

Artikel 19

  • 1. De probleemgebiedenvergoeding bedraagt EUR94,- per hectare.

  • 2. De probleemgebiedenvergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat wordt gevormd door het aantal hectares waarvoor in het betreffende jaar beheerssubsidie ten behoeve van de beheerspakketten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, wordt verstrekt, te vermenigvuldigen met het in het eerste lid genoemde tarief.

  • 3. De probleemgebiedenvergoeding wordt verstrekt per kalenderjaar. Indien het tijdvak waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt niet gelijk loopt met het kalenderjaar, wordt de probleemgebiedenvergoeding voor het betreffende kalenderjaar naar evenredigheid vastgesteld.

  • 4. In afwijking van artikel 44 vindt geen bevoorschotting plaats.

  • 5. De probleemgebiedenvergoeding wordt betaald binnen 8 weken na bekendmaking van het besluit van Gedeputeerde Staten omtrent toekenning.

Artikel 20

  • 1. Behoudens het bepaalde in het derde tot en met zesde lid wordt de probleemgebieden-vergoeding geheel of gedeeltelijk geweigerd onderscheidenlijk teruggevorderd indien:

    • a.

      het terrein niet gelegen is in een probleemgebied;

    • b.

      niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de probleemgebiedenvergoeding met 5% verminderd indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel c.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, vindt geen toepassing indien het niet voldoen aan de verplichting het gevolg is van overmacht.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 78, tweede lid, en 81 tot en met 85, de probleemgebiedenvergoeding overeenkomstig die artikelen naar evenredigheid vastgesteld.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan in het geval, bedoeld in artikel 81, de in dat artikel bedoelde derde in het jaar waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, slechts aanspraak maken op de probleemgebiedenvergoeding indien hij in de voor dat betreffende jaar in te dienen verzamelaanvraag heeft verzocht om toekenning.

  • 6. Wanneer een terrein waarvoor de probleemgebiedenvergoeding wordt verstrekt op enig moment geen deel meer uitmaakt van een probleemgebied, wordt de probleemgebiedenvergoeding voor het betreffende jaar naar evenredigheid vastgesteld over de periode dat het terrein in dat jaar deel uitmaakte van een probleemgebied.

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing indien in het betreffende jaar niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b.

Hoofdstuk 4. Aanvragen van subsidie

Artikel 21

  • 1. Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van deze regeling worden ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst Regelingen.

  • 2. In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      welk beheerspakket, onderscheidenlijk welke beheerspakketten, de aanvraag betreft;

    • b.

      welk landschapspakket, onderscheidenlijk welke landschapspakketten, de aanvraag betreft;

    • c.

      of de aanvraag mede betrekking heeft op de maatregel, bedoeld in artikel 37;

    • d.

      of er sprake is van inrichtingssubsidie;

    • e.

      of de aanvraag wordt ingediend door een ondernemer en

    • f.

      of de subsidieaanvrager beheerder is.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager niet krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over een recht tot gebruik en beheer van het terrein waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, wordt in de aanvraag tevens vermeld of het gebruiksrecht van het desbetreffende terrein berust bij een ondernemer.

  • 4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 26 weken op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste 26 weken worden verdaagd.

Artikel 22

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening gaat in ieder geval vergezeld van één of meer topografische kaarten met een schaal van 1 : 10.000 waarop de grenzen van het desbetreffende terrein zijn aangegeven.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op meerdere beheers- of landschapspakketten op een terrein worden op de topografische kaart, bedoeld in het eerste lid, tevens de grenzen aangegeven waar de verschillende beheers- of landschapspakketten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zullen worden in stand gehouden of ontwikkeld.

  • 3. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 21, derde lid, gaat de aanvraag tot subsidieverlening tevens vergezeld van de met betrekking tot het desbetreffende terrein tot stand gekomen overeenkomst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, alsmede van de met betrekking tot het desbetreffende terrein opgestelde verklaring, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 23

  • In afwijking van artikel 21, tweede en derde lid, gaat een aanvraag tot subsidieverlening uit hoofde van artikel 3 van deze regeling vergezeld van een projectplan dat is opgesteld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. doelstelling van het samenwerkingsverband;

  • b. doelstelling van het desbetreffende project;

  • c. aard en omvang van de activiteiten ter realisatie van de doelstellingen, bedoeld in artikel 3;

  • d. aantal leden van het samenwerkingsverband;

  • waarbij de criteria specifiek en meetbaar zijn beschreven.

Artikel 24

Indien er met betrekking tot een terrein meer beheerders zijn, kan door hen gezamenlijk een aanvraag worden ingediend, welke aanvraag, onverminderd de artikelen 21 en 22, vergezeld gaat van een tussen hen gesloten overeenkomst waaruit blijkt dat zij genoegzaam en duurzaam samenwerken inzake het beheer van dat terrein.

Hoofdstuk 5. Beheerssubsidie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 25

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder beheersgebied eveneens verstaan: natuurgebied als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel of artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, indien het beheerspakket is opgenomen in het desbetreffende natuurgebiedsplan.

Artikel 26

  • 1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt ten aanzien van terreinen, gelegen in een natuurgebiedsplan, die zijn verworven door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten of Landschap Overijssel.

  • 2. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt ten aanzien van terreinen, gelegen in een natuurgebiedsplan, waarvoor subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 40 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de Minister of waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 9 van de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer, is toegekend.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 vindt geen toepassing indien de eigenaar, dan wel zakelijk gerechtigde van het terrein, na 1 december 1977 het gebruik heeft afgestaan aan een ondernemer en dit heeft geleid tot de ononderbroken voortzetting van het op 1 december 1977 bestaand gebruik door:

    • • de ondernemer;

    • • zijn echtgenoot;

    • • een pleegkind of

    • • één of meer bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.

Artikel 27

  • 1. Per terrein kan voor één of meerdere beheerspakketten beheerssubsidie worden verstrekt, met dien verstande dat in het terrein niet meerdere beheerspakketten op dezelfde oppervlakte kunnen worden ontwikkeld of in stand gehouden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen de beheerspakketten, opgenomen in onderdeel 4 van de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister op dezelfde oppervlakte worden ontwikkeld of in stand gehouden als de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 28b tot en met 28f.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het beheerspakket opgenomen in bijlage 28c, op dezelfde oppervlakte worden ontwikkeld of in stand gehouden als de beheerspakketten opgenomen in de bijlage 15, 16, 17 van deze regeling of de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, tenzij de beheerseenheden overeenkomstig onderdeel 3 van de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, worden beheerd op een wijze als bedoeld in de bijlagen 12, 13, 14, en 18.

  • 4. Onverminderd het eerste lid, kunnen de landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 33, 36, 38, 40 en 46 op dezelfde oppervlakte in stand worden gehouden als de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30.

Artikel 28

  • Beheerssubsidie ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een beheersgebied kan worden verstrekt:

  • a. met het oog op de ontwikkeling van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6, 10, 12 tot en met 15 en 24a tot en met 28a, voorzover die ontwikkeling in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan;

  • b. met het oog op de instandhouding van een of meerdere beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 7 tot en met 9, en 11 tot en met 30 die op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor beheerssubsidie op het terrein zijn ontwikkeld, voorzover die instandhouding in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan.

Artikel 29

Beheerssubsidie kan worden verstrekt ten behoeve van een terrein met het oog op de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 28b tot en met 30.

Artikel 30

  • Beheerssubsidie wordt verstrekt:

  • a. voor één tijdvak, indien de subsidie betrekking heeft op de ontwikkeling of instandhouding van een of meerdere beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 28f;

  • b. voor twee aaneengesloten tijdvakken, indien de subsidie betrekking heeft op de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket, opgenomen in een van de bijlagen 29 en 30.

Artikel 31

  • Beheerssubsidie ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 29 en 30 wordt uitsluitend verstrekt indien:

  • a. voorafgaand aan de desbetreffende subsidieaanvraag ten behoeve van het betrokken terrein een vrijstelling is verleend op grond van de Regeling meldings- en herplantplicht, en

  • b. de beplanting geschiedt buiten de bebouwde kom, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

Artikel 32

  • 1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van een terrein dat is gelegen in een beheersgebied voor de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket op een beheerseenheid:

    • a.

      waarvan de oppervlakte niet ten minste overeenkomt met het aantal hectares dat is opgenomen als minimumoppervlakte in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen;

    • b.

      waarvan de breedte kleiner, onderscheidenlijk groter, is dan de minimumbreedte, onderscheidenlijk maximumbreedte, en de lengte kleiner is dan de minimumlengte die is opgenomen in de bijlage waarin het desbetreffende beheerspakket is opgenomen.

  • 2. Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling of instandhouding van meerdere beheerspakketten op een terrein, zijn de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde voorwaarden van overeenkomstige toepassing voor elk afzonderlijk beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend op het desbetreffende terrein.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen met betrekking tot het aantal van een planten- of diersoort bedoeld in de onderscheiden beheers- en landschapspakketten per oppervlaktemaat en de spreiding van de betreffende soort binnen de beheerseenheid, onderscheidenlijk de oppervlaktemaat.

  • 4. Beleidsregels als bedoeld in het derde lid, worden als bijlage 51 bij deze regeling opgenomen.

Artikel 33

  • 1. Beheerssubsidie wordt niet verstrekt:

    • a.

      aan Staatsbosbeheer;

    • b.

      ten behoeve van de terreinen die niet zijn gelegen in een beheersgebied, tenzij de aangevraagde beheerssubsidie betrekking heeft op beheerspakketten genoemd in de bijlagen 28b tot en met 30 of

    • c.

      ten behoeve van een in een beheersgebied gelegen terrein voorzover daardoor het quotum wordt overschreden, of

    • d.

      ten behoeve van terreinen waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:

      1e  de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de Minister;

      2e  de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel;

      3e  de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de Minister;

      4e  de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden;

      5e  de Beschikking ter zake van het uit produktie nemen van bouwland;

      6e  hoofdstuk 2, paragraaf 5.2 van de regeling GLB -inkomenssteun 2006;

      7e de Beschikking beheersovereenkomsten 1983 ;

      8e de Regeling beheersovereenkomsten 1988;

      9e de Regeling beheersovereenkomsten 1993;

      10e de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling;

      11e de Beschikking bijdragen probleemgebieden;

      12e de Regeling functiebeloning bos- en natuurterreinen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, sub d, onderdelen 5 en 6 kan beheerssubsidie verstrekt worden voor bijlage 28b.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, sub d, onderdeel 3, kan beheerssubsidie verstrekt worden tezamen met onderdeel 4 van de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.

Artikel 34

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt aan een beheerder indien in de twee jaar voorafgaande aan de aanvraag voor subsidieverlening een verzoek tot intrekking van een subsidieverlening op basis van deze regeling of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de Minister, voor de desbetreffende beheerseenheid door de beheerder is ingediend en dit verzoek is gehonoreerd.

Artikel 35

Beheerssubsidie wordt niet verstrekt indien voor de desbetreffende beheerseenheid voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket bijdragen worden genoten door tussenkomst van een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 5.

Artikel 36

  • 1. Indien op het terrein een beheerspakket wordt ontwikkeld of in stand gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak het bedrag dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de desbetreffende beheersbijdrage opgenomen in de bijlage van het desbetreffende beheerspakket en het aantal hectares waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

  • 2. Indien op het terrein meerdere beheerspakketten worden ontwikkeld of in stand gehouden, bedraagt de beheerssubsidie per tijdvak de som van de bedragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de desbetreffende beheersbijdragen opgenomen in de bijlage van elk van de onderscheiden beheerspakketten en het aantal hectares per beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend.

Artikel 37

  • 1. de ruige stalmest wordt uitgereden op de oppervlakte van het desbetreffende beheerspakket;

    • a.

      de ruige stalmest wordt uitgereden gedurende het desbetreffende tijdvak jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 1 april;

    • b.

      per hectare ten minste 10 ton en ten hoogste 20 ton ruige stalmest wordt uitgereden, en

    • c.

      de beheerder binnen twee weken na het uitrijden van de ruige stalmest hiervan melding doet aan de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de directeur van de Dienst Regelingen ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    • a.

      € 149,75 voor zover de ruige mest wordt uitgereden op land dat vanaf bedrijfsgebouwen alleen bereikbaar is via water;

    • b.

      € 77,14 voor zover de ruige mest wordt uitgereden op andere grond dan bedoeld in onderdeel a.

Artikel 38

  • 1. De beheerssubsidie voor de in de bijlagen 6 tot en met 28f genoemde beheerspakketten wordt, gedeeltelijk, voor de duur van één jaar, ingetrokken indien op het bedrijf van de subsidieontvanger op grond van het Besluit verboden stoffen diergeneesmiddelen verboden hormonen of residuen daarvan, worden aangetroffen.

  • 2. De beheerssubsidie voor de in de bijlagen 6 tot en met 28f genoemde beheerspakketten wordt, gedeeltelijk, voor de duur van twee jaren, ingetrokken indien op het bedrijf van de subsidieontvanger nogmaals op grond van het Besluit verboden stoffen diergeneesmiddelen verboden hormonen of residuen daarvan, worden aangetroffen.

Paragraaf 2. Subsidieverlening

Artikel 39

  • Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding of ontwikkeling van meerdere beheerspakketten op een terrein, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. de ligging en de grootte van het terrein;

  • b. de doelen van de beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen of in stand houden van de desbetreffende beheerspakketten;

  • c. het aantal hectares per beheerspakket waarvoor beheerssubsidie wordt verleend;

  • d. de beheersbijdrage op basis waarvan de beheerssubsidie zal worden vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar ligging;

  • e. het aantal hectares waar ruige mest op wordt uitgereden en het bedrag, bedoeld in artikel 37, en

  • f. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 40

  • Indien beheerssubsidie wordt verstrekt voor de instandhouding of ontwikkeling van een beheerspakket, vermeldt de beschikking tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. de ligging en de grootte van het terrein;

  • b. het doel van beheerssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein ontwikkelen, onderscheidenlijk in stand houden, van het desbetreffende beheerspakket;

  • c. de beheersbijdrage op basis waarvan de beheerssubsidie zal worden vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar ligging;

  • d. het aantal hectares waar ruige mest op wordt uitgereden en de daarmee samenhangende verhoging, bedoeld in artikel 37, eerste lid, en

  • e. de datum waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 41

De datum, bedoeld in de artikelen 39, onderdeel f, onderscheidenlijk artikel 40, onderdeel e, waarop het tijdvak waarover beheerssubsidie wordt verleend aanvangt, kan uitsluitend de eerste dag van de onderscheiden maanden van een jaar zijn.

Artikel 42

  • 1. Indien beheerssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling of instandhouding van een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 29 en 30 in twee tijdvakken, worden in de beschikking, in afwijking van de artikelen 39 en 40, tevens de te realiseren doelen in het eerste tijdvak in de beschikking opgenomen.

  • 2. Als doelen in de zin van het eerste lid worden vastgesteld het doel, bedoeld in artikel 39, onderdeel b, of 40, onderdeel b.

Paragraaf 3. Verplichtingen

Artikel 43

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doelen, bedoeld in artikel 40, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 42, eerste lid, te realiseren;

    • b.

      indien op het terrein voor meerdere beheerspakketten beheerssubsidie wordt verleend, de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doelen, bedoeld in artikel 39, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 42, eerste lid, te realiseren;

    • c.

      de in het beheerspakket, onderscheidenlijk de beheerspakketten, opgenomen beheersvoorschriften te treffen die zijn vermeld in de bijlage waarin het beheerspakket is, onderscheidenlijk de beheerspakketten zijn, opgenomen;

    • d.

      het reliëf van het terrein te handhaven;

    • e.

      de bestaande waterhuishouding van het terrein te handhaven;

    • f.

      van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding te doen;

    • g.

      uiterlijk drie maanden nadat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, dit schriftelijk te melden aan de directeur van de Dienst Regelingen;

    • h.

      aan de geldende nationale en Europese minimumnormen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en hygiëne te voldoen, hetgeen betekent dat hij op het tijdstip zijn bedrijf uitoefent met inachtneming van de bij of krachtens de Flora- en faunawet, de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewater, de Wet bodembescherming, de Meststoffenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet, de Kaderwet Diervoeders en de Plantenziektewet geldende normen.

  • 2. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, gelden voor de periode waarover beheerssubsidie is verleend, met dien verstande dat zij niet gelden voorzover dit in de beschikking tot verlening van beheerssubsidie, dan wel in de beheerspakketten, anders is bepaald.

  • 3. Indien subsidie is verleend voor de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, al dan niet in combinatie met een beheerspakket opgenomen in de bijlagen 28b tot en met 28f, niet voor die oppervlakten waarop onderdeel 4 van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, van toepassing is.

Paragraaf 4. Voorschotten

Artikel 44

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken binnen acht weken na afloop van het eerste jaar van het tijdvak een voorschot en vervolgens telkens ten minste een jaar later. De hoogte van het voorschot komt overeen met de jaarlijkse beheersbijdrage van elk van de beheerspakketten waarvoor ten behoeve van het desbetreffende terrein voor dat tijdvak subsidie wordt verleend, alsmede, voor zover van toepassing, het bedrag, bedoeld in artikel 37.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt in een jaar het voorschot verminderd met 100% als de beheerder in de twee jaar voorafgaande aan de verstrekking van het voorschot op enig moment niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdelen c tot en met g, of enig ander voorschrift in de beschikking tot subsidieverlening niet heeft nageleefd, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage.

  • 3. Per terrein kunnen per tijdvak ten hoogste vijf voorschotten worden verstrekt voorafgaand aan de subsidievaststelling.

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

Artikel 45

  • 1. Telkens binnen 8 weken na afloop van een tijdvak of zoveel eerder indien noodzakelijk dient de ontvanger van beheerssubsidie voor het desbetreffende terrein een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst Regelingen.

  • 2. De ontvanger van beheerssubsidie geeft in de aanvraag aan in hoeverre het doel, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, is gerealiseerd.

Artikel 46

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen na ontvangst van de in artikel 45 bedoelde aanvraag de beheerssubsidie vast binnen 13 weken. Deze beslissing kan eenmaal met ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

  • 2. De beheerssubsidie wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

Artikel 47

  • 1. De subsidie per beheerspakket opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 30 wordt vastgesteld op het bedrag dat uit de subsidieverlening voor het desbetreffende terrein voortvloeit, verminderd met:

    • a.

      15%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, maar wel is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c;

    • b.

      100%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, tenzij de aard en de ernst van het niet-nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

    • c.

      100%, indien, voor zover van toepassing, niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdelen d en e, tenzij de aard en de ernst van het niet nakomen van de genoemde verplichtingen aanleiding geven tot vermindering met een lager percentage;

    • d.

      5%, indien niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel f, onderscheidenlijk g.

  • 2. De subsidie voor het beheerspakket opgenomen in bijlage 31 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, zoals die luidde tot 1 oktober 2004, wordt overeenkomstig het eerste lid, aanhef, en onderdelen b en c, vastgesteld.

  • 3. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden niet toegepast voor zover niet is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of c, ten gevolge van overmacht.

  • 4. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, worden niet toegepast op de beheerssubsidie, voor zover het bedrag daarvan bestaat uit een verhoging op grond van artikel 37.

  • 5. De verminderingen, bedoeld in het eerste lid, worden niet toegepast ten aanzien van dat deel van die verminderingen dat het bedrag van de beheerssubsidie te boven gaat.

Hoofdstuk 6. Inrichtingssubsidie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 48

  • 1. Inrichtingssubsidie kan worden verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan beheerssubsidie is verleend ten behoeve van de ontwikkeling van de beheerspakketten, opgenomen in de bijlagen 12 tot en met 14, 18, 29 en 30, voor zover dat in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan.

  • 2. Inrichtingssubsidie wordt ten behoeve van de aanleg of het herstel van een landschapspakket verstrekt met betrekking tot terreinen ten aanzien waarvan landschapssubsidie is verleend, voor zover dat in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan.

Artikel 49

  • 1. Inrichtingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt, voorzover deze betrekking heeft op het, door middel van eenmalige maatregelen, rechtstreeks en direct wijzigen van de fysieke condities of kenmerken van terreinen, zonder welke wijziging ontwikkeling, onderscheidenlijk instandhouding, van het beheerspakket, onderscheidenlijk landschapspakket, ten behoeve waarvan beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie, is verleend niet mogelijk is.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan inrichtingssubsidie worden verstrekt overeenkomstig een inrichtingsplan waarin in ieder geval zijn opgenomen:

    • a.

      de te treffen inrichtingsmaatregelen;

    • b.

      de oppervlakte waarop of de lengte waarin die maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • c.

      de met de maatregelen beoogde situatie van het terrein;

    • d.

      een gespecificeerde begroting;

    • e.

      een topografische kaart met ten hoogste een schaal van 1 : 10.000 waarop is aangegeven waar de onderscheiden maatregelen zullen worden getroffen;

    • f.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • g.

      de motivering voor het treffen van de maatregelen en

    • h.

      een tijdsplanning voor de uit te voeren werkzaamheden.

Artikel 50

  • Tot de subsidiabele kosten behoren de kosten, inclusief BTW, voorzover verrekening niet mogelijk is, verband houdende met:

  • a. het opstellen door derden van een inrichtingsplan;

  • b. bebossing van een terrein, voor zover ten behoeve van dat terrein beheerssubsidie is verleend, gericht op de ontwikkeling en daaropvolgende instandhouding van een beheerspakket dat is vermeld in een van de bijlagen 29 en 30;

  • c. maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen;

  • d. maatregelen, gericht op wijziging van de waterhuishouding;

  • e. grondverzet;

  • f. het plaatsen van een raster;

  • g. afvoer van grond, of

  • h. overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 51

  • Niet tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval de kosten, verband houdende met:

  • a. de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • b. de bouw van opstallen;

  • c. achterstallig onderhoud aan landschappelijke elementen;

  • d. de aanschaf van machines, of

  • e. de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 50.

Artikel 52

  • Geen inrichtingssubsidie wordt verstrekt:

  • a. voor kosten die zijn gemaakt, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen, behoudens de kosten, bedoeld in artikel 50, onderdeel a;

  • b. ten behoeve van maatregelen waarmee een aanvang is gemaakt, onderscheidenlijk die reeds zijn uitgevoerd, alvorens een beslissing op de aanvraag voor inrichtingssubsidie is genomen, of

  • c. indien de aanvraag tot inrichtingssubsidie niet wordt ingediend tegelijk met de aanvraag tot beheerssubsidie, onderscheidenlijk landschapssubsidie, voor het desbetreffende terrein.

Artikel 53

  • 1. Inrichtingssubsidie voor de in de bijlagen 29 en 30 genoemde beheerspakketten worden, in afwijking van artikel 2 juncto artikel 1, eerste lid, onderdelen d en e, slechts verstrekt aan beheerders die berekend over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar van de aanvraag tot subsidieverlening tenminste 25% van hun onzuiver inkomen, als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting, verkrijgen uit het landbouwbedrijf waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 2. Indien de beheerder minder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van indienen van de aanvraag tot subsidieverlening werkt op het landbouwbedrijf waarvoor de subsidieaanvraag wordt ingediend, wordt in afwijking van het eerste lid, het onzuiver inkomen berekend op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Indien er nog geen gegevens voorhanden zijn, wordt het onzuiver inkomen berekend op basis van de gegevens van het volledige kalenderjaar van de aanvraag.

  • 3. Indien de beheerder een rechtspersoon is, wordt de inrichtingssubsidie voor de in de bijlagen 29 en 30 genoemde beheerspakketten, in afwijking van artikel 2 juncto artikel 1, eerste lid, onderdelen d en e, slechts verstrekt indien de in artikel 7, derde lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 bedoelde winst, vermeerderd met het bedrag dat voor de bedrijfsleiding van de rechtspersoon ten titel van beloning voor verrichte arbeid in mindering is gebracht, gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van de subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 4. Indien op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend minder dan drie jaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening landbouwactiviteiten zijn verricht, wordt in afwijking van het derde lid, de winst van de rechtspersoon berekend op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Indien er geen gegevens voorhanden zijn, wordt de winst berekend op basis van de gegevens van het volledige kalenderjaar van de aanvraag.

Artikel 54

  • 1. Inrichtingssubsidie bedraagt 95% van de werkelijk gemaakte noodzakelijke subsidiabele kosten, met dien verstande dat geen vergoeding wordt verstrekt voor zover deze kosten meer bedragen dan een door Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening te bepalen maximumbedrag.

  • 2. Het bedrag aan inrichtingssubsidie dat ten hoogste kan worden verstrekt is opgenomen in bijlage 50 bij deze regeling.

Artikel 55

Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen met het oog op de toepassing van de artikelen 49, 50 en 54.

Paragraaf 2. Subsidieverlening

Artikel 56

  • De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

  • a. in hoeverre het plan, bedoeld in artikel 49, tweede lid, in uitvoering kan worden genomen;

  • b. de aard van de benodigde wijzigingen van de fysieke condities of kenmerken van het betrokken terrein;

  • c. het aantal hectares ten behoeve waarvan inrichtingssubsidie wordt verleend;

  • d. de datum waarop de periode waarover inrichtingssubsidie wordt verleend, aanvangt, en

  • e. het bedrag waarop de inrichtingssubsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Paragraaf 3. Verplichtingen

Artikel 57

De subsidieontvanger is verplicht de maatregelen overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde inrichtingsplan uit te voeren binnen een jaar na de datum van subsidieverlening.

Paragraaf 4. Voorschotten

Artikel 58

  • 1. Op de inrichtingssubsidie kunnen Gedeputeerde Staten ten hoogste tweemaal per jaar op aanvraag tot ten hoogste 95% voorschotten verstrekken, met een minimum van € 2.500,--.

  • 2. De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

Artikel 59

De aanvraag tot voorschotverlening wordt ingediend bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij de directeur van de Dienst Regelingen.

Artikel 60

Gedeputeerde Staten nemen binnen 13 weken na ontvangst van de in artikel 59 bedoelde aanvraag een besluit. Deze beslissing kan eenmaal met ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

Artikel 61

  • 1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen 8 weken na afloop van de maatregelen bij de directeur van de Dienst Regelingen.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a.

      een verklaring dat de maatregelen overeenkomstig de subsidieverlening zijn uitgevoerd, en

    • b.

      een financiële verantwoording met betrekking tot de getroffen maatregelen, bestaande uit een rekening alsmede, indien de subsidieverlening een bedrag van € 25.000,- te boven gaat, een verklaring, overeenkomstig een door de directeur van de Dienst Regelingen te verstrekken model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de maatregelen zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening van inrichtingssubsidie.

Artikel 62

Gedeputeerde Staten stellen na ontvangst van de in artikel 61 bedoelde bescheiden de inrichtingssubsidie binnen 13 weken vast op grond van de werkelijk gemaakte kosten zoals bepaald bij de subsidieverlening. Deze beslissing kan eenmaal met ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

Hoofdstuk 7. Landschapssubsidie

Artikel 63

  • 1. Landschapssubsidie wordt verstrekt in beheersgebieden ten behoeve van de instandhouding van een of meerdere landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 32 tot en met 46, voor zover dit in overeenstemming is met het desbetreffende beheersgebiedsplan.

  • 2. Landschapssubsidie ten behoeve van de instandhouding van het landschapspakket, bedoeld in bijlage 46, wordt alleen verstrekt tezamen met een landschapssubsidie voor instandhouding van een landschapspakket, bedoeld in één of meer van de bijlagen 32 tot en met 45.

Artikel 64

Landschapssubsidie wordt verstrekt voor een tijdvak.

Artikel 65

  • 1. Indien op het terrein een landschapspakket in stand wordt gehouden, bedraagt de landschapssubsidie het bedrag per tijdvak dat wordt gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdrage opgenomen in de bijlagen van het desbetreffende landschapspakket en het aantal hectares, onderscheidelijk meters, onderscheidelijk stuks waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

  • 2. Indien op het terrein meerdere landschapspakketten in stand worden gehouden, bedraagt de landschapssubsidie de som van de beheersbijdragen die worden gevormd door de vermenigvuldiging van het getal zes met de beheersbijdragen opgenomen in de bijlagen van de desbetreffende landschapspakketten en het aantal hectares, onderscheidelijk meters, onderscheidelijk stuks per landschapspakket waarvoor landschapssubsidie wordt verleend.

Artikel 66

  • Indien landschapssubsidie wordt verstrekt voor het beheren van een of meerdere landschapspakketten binnen een terrein, vermeldt de beschikking tot

  • subsidieverlening in ieder geval:

  • a. de ligging en grootte van het terrein;

  • b. het doel van de landschapssubsidie, bestaande uit het gedurende het tijdvak op het terrein beheren van een of meerdere landschapspakketten;

  • c. het bedrag, onderscheidenlijk de bedragen, op basis waarvan de landschapssubsidie zal worden vastgesteld, en

  • d. de datum waarop het tijdvak waarover landschapssubsidie wordt verleend, aanvangt.

Artikel 67

  • De subsidieontvanger is verplicht:

  • a. het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde doel, bedoeld in artikel 66, onderdeel b, te realiseren;

  • b. van omstandigheden als gevolg waarvan het redelijkerwijs niet mogelijk is te voldoen aan de verplichting, bedoeld in onderdeel a, binnen twee weken nadat de subsidieontvanger daarvan redelijkerwijs op de hoogte kan zijn aan de directeur van de Dienst Regelingen schriftelijk melding te doen, en

  • c. uiterlijk drie maanden nadat gehele of gedeeltelijke overdracht van de bevoegdheid tot gebruik en beheer van het betrokken terrein plaatsvindt, dit schriftelijk te melden aan de directeur van de Dienst Regelingen.

Artikel 68

De artikelen 27, eerste lid, 32, 33, eerste lid, onderdelen a, b en d, 34, 35, 41, 43, eerste lid, onderdeel h, 44, 45 en 46 en artikel 33, eerste lid, van de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8. Subsidie organisatiekosten samenwerkingsverbanden

Artikel 69

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3 wordt eenmalig verstrekt voor een tijdvak.

  • 2. De subsidie kan enkel worden verstrekt indien deze vóór 1 mei 2009 is aangevraagd.

Artikel 70

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3 wordt ingediend uiterlijk op 30 april van het eerste kalenderjaar van het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 71

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de noodzakelijke kosten die samenhangen met de activiteiten, genoemd in het projectplan, bedoeld in artikel 23, met een maximum per hectare per jaar van:

    • a.

      € 74,40 ingeval het een pakket als bedoeld in bijlage 32, dan wel bijlage 37 betreft;

    • b.

      € 37,20 ingeval het een pakket als bedoeld in bijlage 12, bijlage 13, bijlage 14, bijlage 23a, bijlage 23b, bijlage 23c, dan wel bijlage 28 betreft;

    • c.

      € 18,88 ingeval het een pakket als bedoeld in bijlage 16, bijlage 17 dan wel bijlage 18 betreft, indien en voor zover monitoring in het derde en in het zesde jaar plaatsvindt overeenkomstig de Handleiding Nationaal Weidevogelmeetnet, uitgave 2001, van SOVON Vogelonderzoek Nederland en het Centraal Bureau voor de Statistiek;

    • d.

      € 10,20 ingeval het een pakket als bedoeld in de bijlagen 28c tot en met 28f betreft, indien op het perceel op grond van deze regeling geen andere subsidie wordt verstrekt;

    • e.

      € 5,- ingeval het een pakket als bedoeld in de bijlagen 28c tot en met 28f betreft, indien voor het perceel reeds subsidie wordt verleend voor een pakket als bedoeld in bijlage 15 of 16 van deze regeling, of de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de minister.

    • f.

      € 14,88 ingeval het een pakket als bedoeld in een van de overige bijlagen betreft.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, betreffen de activiteiten die betrekking hebben op de doelstellingen, bedoeld in artikel 3, waarbij de kosten in een jaar ten minste 5% en ten hoogste 50% van de totale kosten in het desbetreffende tijdvak bedragen, de kosten voor activiteiten met betrekking tot de doelstelling, bedoeld in artikel 3, onderdeel c, ten hoogste 50% van de totale kosten in dat tijdvak bedragen en de kosten voor activiteiten met betrekking tot de doelstelling, bedoeld in artikel 3, onderdeel a, ten minste 20% van de totale kosten in dat tijdvak bedragen.

  • 3. Indien gedurende het tijdvak het aantal hectares waarvoor op grond van artikel 2 subsidie wordt verstrekt met meer dan 100% wordt uitgebreid, kunnen de kosten, bedoeld in het eerste lid, van activiteiten die betrekking hebben op de doelstellingen bedoeld in artikel 3, voorafgaand aan bedoelde uitbreiding per jaar minder dan 5% van de totale kosten van het gehele tijdvak bedragen, mits de totale kosten gedurende het resterende tijdvak in elk jaar tenminste 5% en ten hoogste 50% van de totale kosten bedragen in het tijdvak van het aantal hectares na uitbreiding.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 72 tot en met 74 worden gelijk gesteld met één hectare:

    • a.

      400 strekkende meter lijnvormige landschapselementen;

    • b.

      5 poelen;

    • c.

      150 hoogstambomen of knotbomen.

Artikel 72

  • 1. Het aantal hectares waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 3 wordt verleend is niet groter dan het aantal hectares waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 2 in samenhang met artikel 5.

  • 2. Ingeval het aantal hectares waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 3 is verleend in enig jaar afwijkt van het aantal hectares waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 2 in samenhang met artikel 5, dient de subsidieontvanger uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende kalenderjaar een projectplan in dat is gebaseerd op het gewijzigde aantal hectares, tenzij de afwijking minder dan 25% is.

  • 3. De subsidieverlening op grond van artikel 3 wordt in voorkomend geval één keer per jaar in overeenstemming gebracht met het gewijzigde aantal hectares, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 73

  • De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

  • a. het aantal hectares waarop de subsidieverlening betrekking heeft;

  • b. het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;

  • c. het jaar met ingang waarvan de subsidie wordt verleend, en

  • d. de periode waarop de subsidiabele kosten betrekking kunnen hebben.

Artikel 74

  • 1. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 31 maart van het tweede en volgende jaar van het tijdvak waarop de subsidieverlening betrekking heeft een overzicht in van de subsidiabele kosten van de met betrekking tot dat jaar geplande activiteiten.

  • 2. Ingeval de met betrekking tot een jaar geplande activiteiten niet of anders zijn opgenomen in het projectplan komen de met die activiteiten samenhangende kosten enkel voor subsidie in aanmerking als de afwijking van het projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende is gemotiveerd. In dat geval wijzigen Gedeputeerde Staten op aanvraag de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Voor het eerste jaar van het tijdvak waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft dient de aanvrager tegelijk met de subsidieaanvraag een overzicht in van de subsidiabele kosten van de met betrekking tot dat jaar geplande activiteiten.

Artikel 75

  • 1. Voor het eerste jaar van het tijdvak waarop de subsidieverlening betrekking heeft wordt binnen 8 weken na de beschikking tot subsidieverlening een voorschot verleend, gebaseerd op 70% van de subsidiabele kosten die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 74, derde lid.

  • 2. Voor elk van de volgende jaren van het tijdvak waarop de subsidieverlening betrekking heeft wordt binnen 17 weken na aanvang van het kalenderjaar een voorschot verleend, gebaseerd op 80% van de subsidiabele kosten die zijn opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 74, eerste lid.

  • 3. Het voorschot, bedoeld in het tweede lid, kan in voorkomend geval worden verhoogd of verlaagd met het verschil tussen de daadwerkelijke subsidiabele kosten in het voorafgaande jaar en het verleende voorschot voor dat jaar.

Artikel 76

  • 1. Met betrekking tot het tijdvak, bedoeld in artikel 69, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger steeds na afloop van een kalenderjaar, met uitzondering van het laatste jaar van dat tijdvak, vóór 1 april van het daarop volgende jaar, de volgende gegevens over de in het desbetreffende afgelopen jaar gemaakte kosten, bedoeld in artikel 71:

    • a.

      gegevens waaruit blijkt ten behoeve van welke activiteiten de kosten zijn gemaakt;

    • b.

      gegevens waaruit blijkt ten behoeve van wie de kosten zijn gemaakt;

    • c.

      gegevens waaruit blijkt door wie de kosten zijn gemaakt;

    • d.

      gegevens waaruit blijkt wanneer de kosten zijn gemaakt, en

    • e.

      gegevens waaruit blijkt tot welk resultaat de uitgevoerde activiteiten hebben geleid.

  • 2. De verstrekking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, geschiedt aan de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier dat verkrijgbaar is bij die directeur.

  • 3. Ingeval de kosten ten minste € 25.000,-- bedragen overlegt de subsidieontvanger bij de verstrekking van gegevens, bedoeld in het eerste lid, een verklaring, overeenkomstig een door de Dienst Regelingen te verstrekken model, van een accountant-administratieconsulent of registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de kosten in overeenstemming zijn met artikel 71.

Artikel 77

  • 1. Vóór 1 april van het jaar, volgend op het laatste jaar van het tijdvak waarop de subsidieverlening betrekking heeft, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling over dat tijdvak in bij de directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe bestemd aanvraagformulier dat verkrijgbaar is bij die directeur.

  • 2. Artikel 76 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 9. Wijziging en intrekking

Artikel 78

  • 1. Een aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening die leidt tot vergroting van het areaal van de aanvrager ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt wordt slechts gehonoreerd indien de extra oppervlakte maximaal 10% of niet meer dan 2 hectare bedraagt.

  • 2. Een aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening die leidt tot verkleining van het areaal van de aanvrager ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt wordt slechts gehonoreerd indien de verkleining het gevolg is van de uitvoering van een werk van algemene nutte.

  • 3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan slechts eenmaal per jaar worden gedaan.

  • 4. In geval van een wijziging uit hoofde van het eerste of tweede lid wordt de subsidie naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het resterende gedeelte van het tijdvak of aaneengesloten tijdvakken, bedoeld in artikel 30, waarvoor subsidie is verleend.

  • 5. De artikelen 1 tot en met 9, eerste lid, 10 tot en met 13 en 21 tot en met 24 zijn ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid het bepaalde in artikel 6, vierde en vijfde lid, niet van toepassing is.

  • 6. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt afgewezen indien de subsidie door toewijzing van dat verzoek met minder dan EUR 50,- per jaar zou toenemen.

Artikel 79

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 78, eerste lid, die wordt ingediend door een aanvrager als bedoeld in artikel 5, tezamen met een verzoek van een beheerder tot intrekking van een aan hem verleende subsidie voor het terrein waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien die aanvraag ertoe zou leiden dat minder dan vijf jaren subsidie voor het desbetreffende terrein kan worden verleend.

  • 2. Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid wordt de subsidie naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het verstreken gedeelte van het tijdvak of aaneengesloten tijdvakken, bedoeld in artikel 30, waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 80

  • 1. Ingeval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein waarop het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22, onderdeel 4 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, in stand wordt gehouden kan die subsidieverlening op verzoek van de subsidieontvanger voor een gedeelte van het terrein:

    • a.

      worden gewijzigd in een subsidieverlening op grond van deze regeling voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen als bedoeld in bijlage 16, of

    • b.

      worden aangevuld met een subsidieverlening op grond van deze regeling voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 17.

  • 2. De oppervlakte waarop de aanvulling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betrekking heeft is ten hoogste:

    • a.

      één vijfde van het totaal van:

      1°. de oppervlakte waarop de wijziging, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betrekking heeft, en

      2°. de oppervlakte waarvoor subsidie is verleend voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in bijlage 16 of het beheerspakket, opgenomen in de bijlagen 19 tot en met 22 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, waarbij het terrein wordt beheerd op een wijze als bedoeld in bijlage 16, verminderd met

    • b.

      de oppervlakte waarvoor subsidie is verleend voor het instandhouden van het beheerspakket, opgenomen in 17.

  • 3. Artikel 78, derde tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 81

  • In geval subsidie is verleend ten behoeve van een terrein waarvan het recht tot gebruik en beheer berust bij de subsidieontvanger, en dat recht gaat over op een derde gedurende de periode waarover de desbetreffende subsidie is verleend, kan de desbetreffende subsidieverlening worden gewijzigd in een subsidieverlening aan die derde indien deze, uiterlijk drie maanden na de datum waarop het recht tot gebruik en beheer is overgegaan, bij wege van een aan de directeur van de Dienst Regelingen gericht schriftelijk stuk:

  • a. verklaart te treden in de aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten, vanaf de datum met ingang waarvan de wijziging uit hoofde van dit lid van kracht zal zijn, en

  • b. aangeeft of hij als ondernemer moet worden aangemerkt.

Artikel 82

  • 1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein waarvan het gebruiksrecht berust bij een natuurlijk persoon die overlijdt tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening voor dat terrein ingetrokken met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden, op voorwaarde dat de erfgenamen uiterlijk 30 dagen na het overlijden om deze intrekking verzoeken bij wege van een aan de directeur van de Dienst Regelingen gericht schriftelijk verzoek.

  • 2. Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het overlijden plaatsvond ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de subsidie zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

Artikel 83

  • 1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat deel uitmaakt van een gebied waar landinrichting uit kracht van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007, of uit kracht van de Wet inrichting landelijk gebied geschiedt en het voldoen aan de desbetreffende subsidieverlening verbonden verplichtingen na vaststelling van het landinrichtingsplan niet meer mogelijk is, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop in zodanig gebied de kavelovergang plaatsvindt ingevolge de in het plan van toedeling opgenomen bepalingen omtrent de inbezitneming, bedoeld in artikel 196, tweede lid, onderdeel e, van de Landinrichtingswet, zoals die gold tot 1 januari 2007 of artikel 51, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inrichting landelijk gebied

  • 2. Artikel 82, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 84

  • 1. Indien subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat is verworven door Staatsbosbeheer, het bureau beheer landbouwgronden, een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties of de provincie en het de subsidieontvanger als gevolg van de overdracht aan een van de bedoelde organisaties onderscheidelijk bestuursorgaan niet meer mogelijk is te voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de subsidieverlening, wordt de subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag, waarop de overdracht van het terrein heeft plaatsgevonden.

  • 2. In geval van intrekking op grond van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin de verwerving plaatsvond ambtshalve vastgesteld op een bedrag evenredig met het deel van het tijdvak dat voor de overdracht is verstreken.

Artikel 85

  • 1. In geval subsidie is verleend met betrekking tot een terrein dat wordt onteigend tijdens de periode waarover subsidie is verleend, wordt de desbetreffende subsidieverlening ingetrokken met ingang van de dag waarop het besluit tot onteigening van de betrokken grond onherroepelijk vaststaat.

  • 2. In geval van intrekking uit hoofde van het eerste lid, wordt de subsidie over het tijdvak waarin het besluit tot onteigening onherroepelijk werd ambtshalve vastgesteld op het bedrag naar evenredigheid ten opzichte van de beheerssubsidie, landschapssubsidie of subsidie natuurlijke handicaps zoals die op grond van de subsidieverlening ten hoogste zou kunnen worden vastgesteld.

  • 3. Artikel 82, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 86

Een verleende subsidie wordt voor de duur van één jaar, ingetrokken indien de subsidieaanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van een subsidie op grond van een andere regeling die gebaseerd is op artikel 20, onderdeel a, onder IV of V, onderdeel b, onder V of VI of onderdeel C of op artikel 52 onderdeel a, onder I of III of onderdeel b van Verordening nr. 1698/2005 van 20 september 2005 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO).

Artikel 87

De vastgestelde subsidie wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken indien de subsidieontvanger door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins foute gegevens heeft verstrekt ter verkrijging van een subsidie op grond van een andere regeling die gebaseerd is op artikel 20, onderdeel a, onder IV of V, onderdeel b, onder V of VI of onderdeel C of op artikel 52 onderdeel a, onder I of III of onderdeel b van verordening nr. 1698/2005 van 20 september 2005 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO).

Artikel 88

Onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten worden teruggevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente tot de datum van ontvangst van de teruggevorderde bedragen.

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 89

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze regeling bepaalde zijn belast de ambtenaren van de Dienst landelijk gebied en de Algemene inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 90

De subsidieaanvrager is verplicht alle op de subsidie betrekking hebbende documenten, als bedoeld in artikel 1, van verordening (EG) nr. 4045/89 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzover deze documenten voor de subsidievaststelling van belang zijn, te bewaren gedurende ten minste 3 jaren na de subsidievaststelling.

Artikel 91

Gebiedsplannen die zijn vastgesteld in het kader van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de Minister blijven van kracht tot zij zijn ingetrokken of vervangen door een beheersgebiedsplan als bedoeld in artikel 14 van deze regeling of een natuurgebiedsplan als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling natuurbeheer Overijssel.

Artikel 92

  • 1. Subsidies en voorschotten worden verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2. De beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.

Artikel 93

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 november 2006.

Artikel 94

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel.

Bijlagen behorend bij de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel

BIJLAGE 1 [vervallen]

BIJLAGE 2 [vervallen]

BIJLAGE 3 [vervallen]

BIJLAGE 4 [vervallen]

BIJLAGE 5 [vervallen]

BIJLAGE 6

  • Beheerspakket: Ontwikkeling kruidenrijk grasland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. De beheerseenheid is niet bemest.

  • 4. De beheerseenheid wordt minimaal één keer per jaar gemaaid waarbij het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 5. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

  • 6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 7

  • Beheerspakket: Instandhouding kruidenrijk grasland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid wordt minimaal één keer per jaar gemaaid waarbij het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 5. De beheerseenheid is niet bemest. Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk toegestaan.

  • 6. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

  • 7. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 8

  • Beheerspakket: Bont hooiland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid wordt minimaal één keer per jaar gemaaid waarbij het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 5. De beheerseenheid is niet bemest en niet beweid. Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk

    toegestaan.

  • 6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 9

  • Beheerspakket: Bonte hooiweide

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Op het tijdstip van subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid wordt minimaal één keer per jaar gemaaid waarbij het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 5. De beheerseenheid is niet bemest. Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk toegestaan.

  • 6. Beweiding is uitsluitend toegestaan in de periode van 1 augustus tot 31 december.

  • 7. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 10

  • Beheerspakket: Kruidenrijk weiland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. De beheerseenheid bevindt zich op een helling of in uiterwaarden.

  • 4. De beheerseenheid is niet bemest en met ten hoogste 2 gve per hectare beweid.

  • 5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 11

  • Beheerspakket: Bont weiland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Op het tijdstip van de subsidieaanvraag zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid bevindt zich op een helling of in uiterwaarden.

  • 5. De beheerseenheid is niet bemest en met ten hoogste 2 gve per hectare beweid. Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk toegestaan.

  • 6. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 12

  • Beheerspakket: Bonte weiderand

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig of zijn van de navolgende lijst van plantensoorten tenminste 3 soorten aanwezig in een strook van 100 m lengte: Blauw glidkruid, Blauwe knoop, Brunel, Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Boterbloem (alle soorten behalve de kruipende  boterbloem), Ereprijs (veldereprijs, gewone ereprijs, mannetjesereprijs, blauwe waterereprijs, beekpunge, rode waterereprijs, schildereprijs, draadereprijs, liggend ereprijs, brede ereprijs, lange ereprijs), Ganzerik(viltganzerik, voorjaarsganzerik, tormentil, wateraardbei), Gele lis, Gele  morgenster, Havikskruid (alle soorten), Hazepootje, Heelblaadjes, Kale jonker, Kamgras, Kattenstaart, Klokje (alle soorten), Knoopkruid, Lathyrus (alle soorten), Margriet, Moerasspirea,  Munt (alle soorten), Ratelaar (kleine ratelaar, grote ratelaar, harige ratelaar), Reukgras, Rolklaver (gewone rolklaver, smalle rolklaver, moerasrolklaver), Sint-Janskruid, Streepzaad (alle soorten),  Tijm (wilde tijm, grote wilde tijm), Vergeet-mij-nietje (moerasvergeet-mij-nietje, zompvergeet-mij-nietje, ruw vergeet-mij-nietje, stijf vergeet-mij-nietje), Vogelpootje, Walstro (ruw walstro, moeraswalstro, echt walstro, glad walstro, blauw walstro, kalkwalstro), Waternavel, Wederik (moeraswederik, gewone wederik), Wikke (alle soorten), Wilde bertram, Wilde peen, Wolfspoot, Wondklaver, Zandblauwtje en alle soorten die zijn genoemd in de categorieën Verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigd of Bedreigd van de Rode Lijst Vaatplanten, die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit Rode lijsten flora en fauna.

  • 3. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

  • 4. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

BIJLAGE 13

  • Beheerspakket: Bonte hooirand

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 20 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig of zijn van de navolgende lijst van plantensoorten tenminste 3 soorten aanwezig in een strook van 100 m lengte: Blauw glidkruid, Blauwe knoop, Brunel, Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Boterbloem (alle soorten behalve de kruipende  boterbloem), Ereprijs (veldereprijs, gewone ereprijs, mannetjesereprijs, blauwe waterereprijs, beekpunge, rode waterereprijs, schildereprijs, draadereprijs, liggend ereprijs, brede ereprijs, lange ereprijs), Ganzerik(viltganzerik, voorjaarsganzerik, tormentil, wateraardbei), Gele lis, Gele  morgenster, Havikskruid (alle soorten), Hazepootje, Heelblaadjes, Kale jonker, Kamgras, Kattenstaart, Klokje (alle soorten), Knoopkruid, Lathyrus (alle soorten), Margriet, Moerasspirea,  Munt (alle soorten), Ratelaar (kleine ratelaar, grote ratelaar, harige ratelaar), Reukgras, Rolklaver (gewone rolklaver, smalle rolklaver, moerasrolklaver), Sint-Janskruid, Streepzaad (alle soorten),  Tijm (wilde tijm, grote wilde tijm), Vergeet-mij-nietje (moerasvergeet-mij-nietje, zompvergeet-mij-nietje, ruw vergeet-mij-nietje, stijf vergeet-mij-nietje), Vogelpootje, Walstro (ruw walstro, moeraswalstro, echt walstro, glad walstro, blauw walstro, kalkwalstro), Waternavel, Wederik (moeraswederik, gewone wederik), Wikke (alle soorten), Wilde bertram, Wilde peen, Wolfspoot, Wondklaver, Zandblauwtje en alle soorten die zijn genoemd in de categorieën Verdwenen uit Nederland, Ernstig bedreigd of Bedreigd van de Rode Lijst Vaatplanten, die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit Rode lijsten flora en fauna.

  • 3. De beheerseenheid wordt minimaal één keer per jaar gemaaid waarbij het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 4. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

  • 5. De beheerseenheid is niet beweid.

  • 6. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

BIJLAGE 14

  • Beheerspakket: Kruidenrijke zomen

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. De beheerseenheid grenst direct aan opgaande begroeiing, een rietkraag of waterloop.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 15 inheemse plantensoorten (incl. mossen) in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid is niet bemest en er is geen bagger op gebracht.

  • 5. De beheerseenheid is niet beweid en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is niet toegestaan.

  • 6. Gedurende het eerste tijdvak wordt de beheerseenheid in de eerste drie jaar jaarlijks gemaaid, en wordt het gemaaide afgevoerd; hierbij geldt een maximum van drie maaibeurten per jaar.

  • 7. Na uitvoering van voorwaarde 6, vindt nog slechts om het jaar een maaibeurt plaats, waarbij niet meer dan de helft van de oppervlakte van de beheerseenheid

    gemaaid wordt, en het gemaaide wordt afgevoerd.

  • 8. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 1 en ten hoogste 5 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

BIJLAGE 15

  • Beheerspakket: Landschappelijk waardevol grasland

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Variant A: Niet maaien en niet weiden tussen 1 januari en 1 juni. Variant B: Niet maaien tussen 1 januari en 1 juni en gedurende het gehele jaar niet bemesten.

  • 3. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig.

  • 4. De beheerseenheid is tenminste 0.5 ha groot.

BIJLAGE 16

  • Beheerspakket: Weidevogelgrasland met een rustperiode

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Er wordt een rustperiode in acht genomen van 1 april tot 1 juni, of van 1 april tot 8 juni, of van 1 april tot 15 juni of van 1 april tot 22 juni.

  • 3. De lengte van de rustperiode wordt bij de aanvraag van de subsidiebeschikking gemeld aan de Dienst Regelingen.

  • 4. In de rustperiode is de beheerseenheid niet beweid, gemaaid, gerold, gesleept, gescheurd, gefreesd, (her)ingezaaid, doorgezaaid of bemest. In deze periode is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen niet toegestaan.

  • 5. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

BIJLAGE 17

  • Beheerspakket: Vluchtheuvels voor weidevogels

  • 1. De beheerseenheid is gelegen binnen de oppervlakte van een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van de bijlagen 19, 20, 21 en 22.

  • 2. De beheerseenheid wordt niet eerder gemaaid of geweid dan na een periode van twee weken nadat de rest van het perceel is gemaaid of beweid en niet vroeger dan 1 juni. Tijdstip van maaien wordt bij de Dienst Regelingen gemeld.

  • 3. De beheerseenheid bestaat uit één of meer stroken of blokken met een breedte van ten minste 6 meter en ten hoogste 12 meter en een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1000 vierkante meter.

  • 4. Ieder jaar kan de beheerder de periode genoemd in onderdeel 2 voor dezelfde oppervlakte op een ander deel van de beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van de bijlagen 19, 20, 21, en 22 in acht nemen. De beheerder heeft op het bedrijf een kaart met een aanduiding van de locatie van de stroken of blokken.

BIJLAGE 18

  • Beheerspakket: Plas-dras voor broedende en trekkende weidevogels

  • 1. De beheerseenheid is jaarlijks in de periode van 15 februari tot 15 april of in de periode van 15 februari tot 15 mei geïnundeerd.

  • 2. In de inundatieperiode staat op tenminste 60% van de beheerseenheid het waterpeil ten minste 5 en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld.

  • 3. De beheerseenheid is ten minste 0,1 en ten hoogste 1 hectare groot.

BIJLAGE 19 (vervallen)

  • Beheerspakket: Algemeen weidevogelgebied

  • 1. Het betreft een verzameling beheerseenheden in een terrein die bij de aanvraag voldoet aan een verdunningsfactor van ten hoogste 6. De minister kan op verzoek van de aanvrager om ecologische redenen of redenen met betrekking tot de ruimtelijke samenhang in het terrein van voornoemde factor afwijken.

  • 2. In de verzameling beheerseenheden bevinden zich bij aanvang van het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 25 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut,  graspieper, krakeend, kuifeend, wintertaling, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier.

  • 3. De beheerseenheden worden beheerd op een wijze als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 18 van deze regeling of door het nemen van nestbeschermingsmaatregelen.

  • 4. Een beheerseenheid met nestbeschermingsmaatregelen is een terrein grasland of bouwland  van minimaal 0,5 hectare. De uitvoering van de nestbeschermingsmaatregelen houdt ten minste in dat:

    • • de aanwezige nesten worden gemarkeerd,

    • • de nesten van een deugdelijke nestbeschermer zijn voorzien, indien de beheerseenheid wordt beweid,

    • • werkzaamheden zoals bemesten, rollen, slepen of maaien zodanig worden uitgevoerd dat de aanwezige nesten worden behouden, en

    • • bij de beheerder een kaart aanwezig is, waarop de locatie van de gevonden en beschermde nesten staat aangegeven.

  • 5. Bij de aanvraag kan:

    • a.

      in afwijking van bijlage 16 worden aangegeven dat:

    • i.

      een rustperiode van 1 april tot 23 mei;

    • ii.

      van 1 mei tot en met 15 juni, of

    • iii.

      van 8 mei tot en met 22 juni in acht wordt genomen waarbij voor de in onderdeel ii en iii genoemde gevallen vanaf 1 april niet wordt gemaaid;

    • b.

      voor de oppervlakte van een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van deze bijlage tevens een aanvraag worden ingediend voor een beheerseenheid als bedoeld in bijlage 17.

  • 6. Eenmaal per tijdvak kan een beheerder, die een bedrijfsvoering met bouwland niet zijnde  maïsland, en grasland heeft, bij de Dienst Regelingen melden dat de rustperiode genoemd in de in onderdelen 3 en 5 genoemde bijlagen voor het resterende deel van het tijdvak voor dezelfde oppervlakte op een ander bij de aanvang van het tijdvak aangegeven gedeelte van zijn grond in acht wordt genomen.  De beheerder heeft op het bedrijf een kaart met een aanduiding van de locatie van de beheerseenheid.

  • 7. Bij de aanvraag bedraagt de minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden 100 ha.

  • 8. De beheersbijdrage per hectare per jaar voor de wijze van beheer als bedoeld in onderdeel 3 is gelijk aan de in onderdeel 3 genoemde bijlagen opgenomen bedragen.

BIJLAGE 20 (vervallen)

  • Beheerspakket: Belangrijk algemeen weidevogelgebied

  • 1. Het betreft een verzameling beheerseenheden in een terrein die bij de aanvraag voldoet aan een verdunningsfactor van ten hoogste 6. De minister kan op verzoek van de aanvrager om ecologische redenen of redenen met betrekking tot de ruimtelijke samenhang in het terrein van voornoemde factor afwijken.

  • 2. In de beheerseenheden bevinden zich bij aanvang van het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 50 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik,wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier, waarvan ten minste 20 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdiefje, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier.

  • 3. De beheerseenheden worden beheerd op een wijze als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 18 van deze regeling of door het nemen van nestbeschermingsmaatregelen.

  • 4. Een beheerseenheid met nestbeschermingsmaatregelen is een terrein grasland of bouwland van minimaal 0,5 hectare. De uitvoering van de  nestbeschermingsmaatregelen houdt ten minste in dat:

    • • de aanwezige nesten worden gemarkeerd,

    • • de nesten van een deugdelijke nestbeschermer zijn voorzien, indien de beheerseenheid wordt beweid,

    • • werkzaamheden zoals bemesten, rollen, slepen of maaien zodanig worden uitgevoerd dat de aanwezige nesten worden behouden, en

    • • bij de beheerder een kaart aanwezig is, waarop de locatie van de gevonden en beschermde nesten staat aangegeven.

  • 5. Bij de aanvraag kan:

    • a.

      in afwijking van bijlage 16 worden aangegeven dat:

    • i.

      een rustperiode van 1 april tot 23 mei,

    • ii.

      van 1 mei tot en met 15 juni, of

    • iii.

      van 8 mei tot en met 22 juni in acht wordt genomen waarbij voor de in onderdeel ii en iii genoemde gevallen vanaf 1 april niet wordt gemaaid.

    • b.

      voor de oppervlakte van een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van deze bijlage tevens een aanvraag worden ingediend voor een beheerseenheid als bedoeld in bijlage 17.

  • 6. Eenmaal per tijdvak kan een beheerder, die een bedrijfsvoering met bouwland niet zijnde  maïsland, en grasland heeft, bij de Dienst Regelingen melden dat de rustperiode genoemd in de in onderdelen 3 en 5 genoemde bijlagen voor het resterende deel van het tijdvak voor dezelfde oppervlakte op een ander bij de aanvang van het tijdvak aangegeven gedeelte van zijn grond in acht wordt genomen. De beheerder heeft op het bedrijf een kaart met een aanduiding van de locatie van de beheerseenheid.

  • 7. Bij de aanvraag bedraagt de minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden 100 ha.

  • 8. De beheersbijdrage per hectare per jaar voor de wijze van beheer als bedoeld in onderdeel 3 is gelijk aan de in onderdeel 3 genoemde bijlagen opgenomen bedragen.

BIJLAGE 21 (vervallen)

  • Beheerspakket: Soortenrijk weidevogelgebied met kritische soorten

  • 1. Het betreft een verzameling beheerseenheden in een terrein die bij de aanvraag voldoet aan een verdunningsfactor van ten hoogste 6. De minister kan op verzoek van de aanvrager om ecologische redenen of redenen met betrekking tot de ruimtelijke samenhang in het terrein van voornoemde factor afwijken.

  • 2. In de beheerseenheden bevinden zich bij aanvang van het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 75 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier, waarvan ten minste 35 broedparen van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling,  veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier.

  • 3. De beheerseenheden worden beheerd op een wijze als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 18 van deze regeling of door het nemen van nestbeschermingsmaatregelen.

  • 4. Een beheerseenheid met nestbeschermingsmaatregelen is een terrein grasland of bouwland van minimaal 0,5 hectare. De uitvoering van de nestbeschermingsmaatregelen houdt ten minste in dat:

    • • de aanwezige nesten worden gemarkeerd,

    • • de nesten van een deugdelijke nestbeschermer zijn voorzien, indien de beheerseenheid wordt beweid,

    • • werkzaamheden zoals bemesten, rollen, slepen of maaien zodanig worden uitgevoerd dat de aanwezige nesten worden behouden, en

    • • bij de beheerder een kaart aanwezig is, waarop de locatie van de gevonden en beschermde nesten staat aangegeven.

  • 5. Bij de aanvraag kan:

    • a.

      in afwijking van bijlage 16 worden aangegeven dat:

    • i.

      een rustperiode van 1 april tot 23 mei,

    • ii.

      van 1 mei tot en met 15 juni, of

    • iii.

      van 8 mei tot en met 22 juni in acht wordt genomen waarbij voor de in onderdeel ii en iii genoemde gevallen vanaf 1 april niet wordt gemaaid.

    • b.

      voor de oppervlakte van een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van deze bijlage tevens een aanvraag worden ingediend voor een beheerseenheid als bedoeld in bijlage 17.

  • 6. Eenmaal per tijdvak kan een beheerder, die een bedrijfsvoering met bouwland niet zijnde maïsland, en grasland heeft, bij de Dienst Regelingen melden dat de rustperiode genoemd in de in onderdelen 3 en 5 genoemde bijlagen voor het resterende deel van het tijdvak voor dezelfde oppervlakte op een ander bij de aanvang van het tijdvak aangegeven gedeelte van zijn grond in acht wordt genomen. De beheerder heeft op het bedrijf een kaart met een aanduiding van de locatie van de beheerseenheid.

  • 7. Bij de aanvraag bedraagt de minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden 100 ha.

  • 8. De beheersbijdrage per hectare per jaar voor de wijze van beheer als bedoeld in onderdeel 3 is gelijk aan de in onderdeel 3 genoemde bijlagen opgenomen bedragen.

BIJLAGE 22 (vervallen)

  • Beheerspakket: Zeer soortenrijk weidevogelgebied met kritische soorten

  • 1. Het betreft een verzameling beheerseenheden in een terrein die bij de aanvraag voldoet aan een verdunningsfactor van ten hoogste 6. De minister kan op verzoek van de aanvrager om ecologische redenen of redenen met betrekking tot de ruimtelijke samenhang in het terrein van voornoemde factor afwijken.

  • 2. In de beheerseenheden bevinden zich bij aanvang van het tijdvak, te rekenen per 100 ha, ten minste 100 broedparen van één of meer van de volgende soorten: grutto, kievit, scholekster, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier, waarvan ten minste 50 broedparen  van de soorten grutto, tureluur, watersnip, kemphaan, slobeend, zomertaling, veldleeuwerik, wulp, kluut, krakeend, kuifeend, wintertaling, graspieper, gele kwikstaart, kwartelkoning, visdief, zwarte stern, paapje, grauwe gors, of bontbekplevier.

  • 3. De beheerseenheden worden beheerd op een wijze als bedoeld in de bijlagen 12 tot en met 18 van deze regeling of door het nemen van nestbeschermingsmaatregelen.

  • 4. Een beheerseenheid met nestbeschermingsmaatregelen is een terrein grasland of bouwland van minimaal 0,5 hectare. De uitvoering van de nestbeschermingsmaatregelen houdt ten minste in dat:

    • • de aanwezige nesten worden gemarkeerd,

    • • de nesten van een deugdelijke nestbeschermer zijn voorzien, indien de beheerseenheid wordt beweid,

    • • werkzaamheden zoals bemesten, rollen, slepen of maaien zodanig worden uitgevoerd dat de aanwezige nesten worden behouden, en

    • • bij de beheerder een kaart aanwezig is, waarop de locatie van de gevonden en beschermde nesten staat aangegeven.

  • 5. Bij de aanvraag kan:

    • a.

      in afwijking van bijlage 16 worden aangegeven dat:

    • i.

      een rustperiode van 1 april tot 23 mei,

    • ii.

      van 1 mei tot en met 15 juni, of

    • iii.

      van 8 mei tot en met 22 juni in acht wordt genomen waarbij voor de in onderdeel ii en iii genoemde gevallen vanaf 1 april niet wordt gemaaid.

    • b.

      voor de oppervlakte van een beheerseenheid als bedoeld in onderdeel 4 van deze bijlage tevens een aanvraag worden ingediend voor een beheerseenheid als bedoeld in bijlage 17.

  • 6. Eenmaal per tijdvak kan een beheerder, die een bedrijfsvoering met bouwland niet zijnde maïsland, en grasland heeft, bij de Dienst Regelingen melden dat de rustperiode genoemd in de in onderdelen 3 en 5 genoemde bijlagen voor het resterende deel van het tijdvak voor dezelfde oppervlakte op een ander bij de aanvang van het tijdvak aangegeven gedeelte van zijn grond in acht wordt genomen. De beheerder heeft op het bedrijf een kaart met een aanduiding van de locatie van de beheerseenheid.

  • 7. Bij de aanvraag bedraagt de minimum-oppervlakte van de verzameling beheerseenheden 100 ha.

  • 8. De beheersbijdrage per hectare per jaar voor de wijze van beheer als bedoeld in onderdeel 3 is gelijk aan de in onderdeel 3 genoemde bijlagen opgenomen bedragen.

BIJLAGE 23 [vervallen]

BIJLAGE 23.a

  • Beheerspakket: Faunarand algemeen

  • 1. De beheerseenheid grenst aan bouwland.

  • 2. In de beheerseenheid komt in elk jaar van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend in ieder geval gedurende de periode van 1 mei t/m 28 februari daarop volgend de volgende begroeiing voor: grasachtige vegetaties, kruiden, granen (niet zijnde maïs) of mengsels van deze drie. De begroeiing ontstaat door inzaai. Graanstoppels worden niet als begroeiing aangemerkt.

  • 3. De beheerseenheid is minimaal 6 meter en maximaal 12 meter breed en minimaal 50 meter lang.

  • 4. Beheersvoorschriften: Niet beweiden. Er is één maaibeurt toegestaan. Deze moet vallen in de periode van 15 juli t/m 15 september. Ten hoogste de helft van de beheerseenheid mag gemaaid worden.

  • 5. Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

  • 6. De faunarand mag niet bemest worden en er mag geen bagger opgebracht worden. Gebruik van de faunarand als wendakker is niet toegestaan.

BIJLAGE 23.b

  • Beheerspakket: Patrijzenrand

  • 1. De beheerseenheid grenst aan bouwland.

  • 2. In de beheerseenheid komt in elk jaar van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend in ieder geval gedurende de periode van 1 mei tot 1 maart daarop volgend de volgende begroeiing voor: grasachtige vegetaties, kruiden, granen (niet zijnde maïs) of mengsels van deze drie. Graanstoppels worden niet als begroeiing aangemerkt.

  • 3. De beheerseenheid is minimaal 6 meter en maximaal 12 meter breed en minimaal 50 meter lang.

  • 4. Beheersvoorschriften: Niet beweiden. De gehele beheerseenheid wordt beheerd in drie stroken:

    • a.

      Strook 1 beslaat 50-33% van de rand, wordt in de periode 1 maart tot 1 mei  van het eerste jaar van het beheerstijdvak ingezaaid met granen (niet zijnde mais), grassen, kruiden of een  mengsel van deze drie, en wordt gedurende het gehele tijdvak niet gemaaid;

    • b.

      Strook 2 beslaat 25-33 % van de rand, wordt in de periode 1 maart tot 1 mei van het eerste en het vierde jaar van het beheerstijdvak ingezaaid met granen (niet zijnde mais), grassen, kruiden of een mengsel van deze drie;

    • c.

      Strook 3 beslaat 25-33% van de rand, wordt in de periode 1 maart tot 1 mei van ieder jaar van het beheerstijdvak geploegd. Niet inzaaien.

  • 5. Er is één maaibeurt toegestaan. Deze moet vallen in de periode van 15 juli t/m 15 september. Ten hoogste de helft van de beheerseenheid mag gemaaid worden;

  • 6. Mechanische en chemische onkruidbestrijding zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. De faunarand mag niet bemest worden en er mag geen bagger opgebracht worden. Gebruik van de faunarand als wendakker is niet toegestaan.

BIJLAGE 23.c

  • Beheerspakket: Grauwe kiekenrand

  • 1. De beheerseenheid grenst aan bouwland.

  • 2. In de beheerseenheid komt in elk jaar van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend,  in ieder geval gedurende de periode van 1 mei tot 1 maart daarop volgend de volgende begroeiing voor: grasachtige vegetaties, kruiden, granen (geen maïs) of mengsels van deze drie. De begroeiing ontstaat door inzaai. Graanstoppels worden niet als begroeiing aangemerkt.

  • 3. De beheerseenheid is ten minste 6 meter en ten hoogste 12 meter breed en ten minste 50 meter lang.

  • 4. In het vierde jaar moet de beheerseenheid in zijn geheel opnieuw zijn ingezaaid met een mengsel van grassen en/of kruiden en/of granen.

  • 5. Niet beweiden. In de periode van 1 maart tot 1 mei is maaien van de beheerseenheid toegestaan. In de periode van 15 juli tot 15 september is één maaibeurt toegestaan van ten hoogste de heft van de beheerseenheid;

  • 6. Mechanische en chemische bestrijdingsmiddelen zijn niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid. De faunarand mag niet bemest worden en er mag geen bagger worden opgebracht. Gebruik van de faunarand als wendakker is niet toegestaan.

BIJLAGE 24 [vervallen]

BIJLAGE 24.a

  • Beheerspakket: Om en om graan

  • 1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

  • 2. De beheerseenheid is ten minste 0.5 ha. groot en in de jaren 2, 4 en 6 van  het tijdvak wordt hier graan, met uitzondering van maïs, verbouwd.

  • 3. In het zesde jaar zijn tenminste 20 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 10 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn

  • 4. In de jaren dat graan wordt verbouwd, vindt geen bemesting met kunstmest plaats;

  • 5. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, is mechanische onkruidbestrijding en het gebruik van insecticiden niet toegestaan vanaf het zaaien tot de oogst van het gewas.

  • 6. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, is chemische onkruidbestrijding alleen pleksgewijs toegestaan bij de bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.

BIJLAGE 25 [vervallen]

BIJLAGE 26. Beheerspakket: Akkerfauna [vervallen]

BIJLAGE 26.a

  • Beheerspakket: 5 van de 6 jaar graan

  • 1. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot en in gebruik als bouwland.

  • 2. In het zesde jaar zijn op de beheerseenheid tenminste 25 inheemse plantensoorten in een vlak van 25m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 15 inheemse plantensoorten per 25 m2 aanwezig dienen te zijn.

  • 3. Op de beheerseenheid wordt tenminste vijf van de zes jaren graan, niet zijnde maïs, verbouwd. In jaar 4 van de beschikking kan een ander gewas gekozen worden.

  • 4. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, is mechanische onkruidbestrijding en het gebruik van insecticiden niet toegestaan vanaf het zaaien tot de oogst van het gewas.

  • 5. In de jaren waarin graan wordt verbouwd, is chemische onkruidbestrijding alleen pleksgewijs toegestaan bij de bestrijding van haarden met akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid

  • 6. Het gebruik van dierlijke mest is toegestaan.

BIJLAGE 27 [vervallen]

BIJLAGE 28

  • Beheerspakket: Akkerfloraranden

  • 1. De beheerseenheid grenst aan een terrein dat in gebruik is als bouwland.

  • 2. In het zesde jaar zijn tenminste 25 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig. Voor zandgronden met een grondwatertrap VI of VII, geldt dat tenminste 15 inheemse plantensoorten in een vlak van 25 m2 aanwezig dienen te zijn.

  • 3. Op de beheerseenheid wordt alle jaren graan, met uitzondering van mais, verbouwd.

  • 4. In de beheerseenheid, is mechanische onkruidbestrijding en het gebruik van insecticiden niet toegestaan vanaf het zaaien tot de oogst van het gewas.

  • 5. Bemesting van de beheerseenheid is niet toegestaan.

  • 6. De beheerseenheid heeft een breedte van ten minste 6 meter en ten hoogste 12 meter en een lengte van ten minste 50 meter.

BIJLAGE 28a

  • Beheerspakket: Hamsterpakket

  • 1. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot.

  • 2. Op de beheerseenheid vindt geen grondbewerking plaats dieper dan 10 centimeter.

  • 3. Hamstermengsel bestaat uit: 15 kilogram rogge, 15 kilogram boekweit of haver, 5 kilogram rode klaver, 4,5 kilogram luzerne, 4 kilogram bloeiende soorten (korenbloem, klaproos, voederwikke, gele ganzebloem), 0,5 kilogram zonnebloem.

  • 4. Op 50% van de oppervlakte wordt wintergraan met luzerne verbouwd en op de overige 50% van de oppervlakte wordt hamstermengsel gezaaid (om en om stroken van maximaal 20 meter breed).

  • 5. De inzaai van wintergraan en luzerne vindt plaats tussen 15 oktober en 1 januari.

  • 6. Voor 1 april wordt 45 kilogram/hectare hamstermengsel gezaaid. Er wordt maximaal 100 kilogram/hectare graan gezaaid in combinatie met 10 kilogram/hectare luzerne. Het inzaaien en het onderwerken van het graan en luzerne vindt op dezelfde dag plaats. De luzerne dient geënt te zijn, indien de laatste twee jaar geen luzerne is verbouwd.

  • 7. 50% van het graan wordt geoogst in de gangbare periode. Hierbij wordt geen stoppelbewerking toegepast tot 15 oktober. De resterende 50% blijft staan tot het voorjaar, waarna hamstermengsel wordt ingezaaid. Het hamstermengsel wordt na 15 oktober afgevoerd. Daarna worden wintergraan en luzerne ingezaaid.

  • 8. De beheerseenheid wordt tenminste drie keer per jaar nagelopen op de aanwezigheid van hamsterburchten (waarvan 1 keer na de graanoogst en 1 keer na afvoer van het hamstermengsel). Het daartoe verstrekte inventarisatieformulier wordt aan de minister toegezonden.

  • 9. In een straal van vijf meter rond de aangetroffen hamsterburchten worden geen werkzaamheden verricht.

  • 10. De zaai- en oogstschema’s en de indeling van de beheerseenheid worden gemaakt voor de gehele periode, waarvoor de subsidie is verleend. Ieder jaar vindt wisseling van de teelt plaats op de wijze als bedoeld in het zevende lid.

  • 11. Op de beheerseenheid worden geen bemesting en geen bestrijdingsmiddelen toegepast.

  • 12. De minister kan ontheffing verlenen voor een pleksgewijze mechanische bestrijding van ruigtekruiden.

  • 13. De beheersbijdrage bedraagt f 4000,- per hectare per jaar.

BIJLAGE 28.b

  • Beheerspakket: Natuurbraak

  • 1. De beheerseenheid is in gebruik als bouwland.

  • 2. In de beheerseenheid komt in elk jaar van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend de volgende begroeiing voor:

    • a.

      een natuurbraakmengsel dat bestaat uit ten minste twee grassoorten, een graansoort en twee kruidensoorten;

    • b.

      grasachtige vegetaties; of

    • c.

      kruiden.

      Het natuurbraakmengsel wordt in ieder geval ingezaaid in het eerste en in het vierde jaar van het tijdvak, uiterlijk op 15 mei van het desbetreffende jaar. De grasachtige vegetaties en kruiden mogen ontstaan door inzaai dan wel spontane ontwikkeling.

  • 3. Het is niet toegestaan bewerkingen uit te voeren met als doel de beheerseenheid onbegroeid te laten.

  • 4. De beheerseenheid wordt ten minste twee keer per jaar gemaaid, waarbij het maaisel niet wordt afgevoerd. De stoppellengte is ten minste 10 cm. 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt gemaaid in de periode van 15 juli tot en met 14 augustus en 50% van de oppervlakte van de beheerseenheid wordt gemaaid in de periode van 1 november tot en met 31 december. Buiten deze perioden is maaien niet toegestaan.

  • 5. Het is niet toegestaan de beheerseenheid te beweiden, te bemesten of van bagger te voorzien.

  • 6. Mechanische en chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan, met uitzondering van pleksgewijze mechanische bestrijding van Akkerdistel, Jacobskruiskruid, Kweek of Ridderzuring.

  • 7. De beheerseenheid is ten minste 0,5 hectare groot en ten minste 5 meter breed.

BIJLAGE 28.c

  • Beheerspakket: Grasland voor ganzen

  • Minimale grootte

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit grasland.

  • 2. Op 1 november moet een grassnede aanwezig zijn met een voederwaarde van minimaal 500 kVEM/ha.

  • 3. Maaien of bloten om te lang gras te voorkomen is toegestaan van 27 oktober tot 1 november.

  • 4. Beweiding met melkvee is toegestaan tot 15 november, waarbij van 1 november tot 15 novem­ber minimaal 500 kVEM/ha beschikbaar moet blijven. Na 15 november is beweiding met melk­vee op de percelen met een beschikking Ganzenbeheer niet toegestaan.

  • 5. Beweiding (uitgezonderd melkvee) is per beheerder vanaf 1 november tot 1 februari toegestaan met maximaal 0,45 GVE/ha (voornamelijk jongvee, paarden en schapen). Beweiding met scha­pen maakt onderdeel uit van deze 0,45 GVE. Beweiding met maximaal 0,45 GVE is na 1 februari wel toegestaan maar de beweide percelen worden in dat geval niet getaxeerd en er wordt geen variabele inkomstenderving uitgekeerd.

  • 6. Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot en met 1 april binnen de verzame­ling beheerseenheden handelingen te verrichten of toe te laten, die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 7. Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 8. De beheerseenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,50 hectare. Bij de aanvraag bedraagt de minimumoppervlakte van de verzameling beheerseenheden 200 hectare en dient gelegen te zijn binnen één provincie.

  • 9. De beheerseenheid, zoals is opgenomen in het eerste lid, kan jaarlijks in locatie wijzigen. Daarbij dienen de leden 1 tot en met 7 tot uitvoering gebracht te worden. Jaarlijks dient tijdens de voor de pakketten 28c tot en met 28f opengestelde aanvraagperiode op kaart aangegeven te worden waar (het deel van) de beheerseenheid zich bevindt. Een kopie van deze kaart bevindt zich op de bedrijfslocatie. Gewasrotatie geldt voor een gehele beheersperiode. Een beheers­periode conform dit beheerspakket begint op 1 oktober en eindigt op 1 april.

BIJLAGE 28.d

  • Beheerspakket: Bouwland voor ganzen

  • Minimale grootte

  • De beheerseenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,50 hectare. Bij de aanvraag bedraagt de minimumoppervlakte van de verzameling beheerseenheden 200 hectare en dient gelegen te zijn binnen één provincie.

  • Voorwaarden

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit bouwland.

  • 2. Voor 15 november moet één van de volgende gewassen zijn ingezaaid, waarbij de begroeiing tot 1 april in stand moet worden gehouden: winterkoolzaad, wintertarwe, wintergerst, winter­rogge of graszaad.

  • Beheersvoorschriften

  • 3. Niet beweiden.

  • 4. Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot en met 1 april binnen de verzame­ling beheerseenheden handelingen te verrichten of toe te laten, die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 5. Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 6. De beheerseenheid, zoals is opgenomen in het eerste lid, kan jaarlijks in locatie wijzigen. Daarbij dienen de leden 1 tot en met 5 tot uitvoering gebracht te worden. Jaarlijks dient tijdens de voor de pakketten 28c tot en met 28f opengestelde aanvraagperiode op kaart aangegeven te worden waar (het deel van) de beheerseenheid zich bevindt. Een kopie van deze kaart bevindt zich op de bedrijfslocatie. Gewasrotatie geldt voor een gehele beheersperiode. Een beheers­periode conform dit beheerspakket begint op 1 oktober en eindigt op 1 april.

  • BIJLAGE 28.e

  • Beheerspakket: Grasgroenbemester

  • Minimale grootte

  • De beheerseenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,50 hectare. Bij de aanvraag bedraagt de minimumoppervlakte van de verzameling beheerseenheden 200 hectare en dient gelegen te zijn binnen één provincie.

  • Voorwaarden

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit bouwland.

  • 2. Voor 1 oktober moet één van de volgende gewassen zijn ingezaaid, waarbij de begroeiing tot 1 februari in stand moet worden gehouden: Italiaans raaigras, Engels raaigras, snijrogge of een mengsel van deze gewassen.

  • 3. Op 1 november moet een gewas aanwezig zijn met een voedingswaarde van minimaal 500 kVEM/ha.

  • Beheersvoorschriften

  • 4. Niet beweiden.

  • 5. Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot en met 1 april binnen de verzame­ling beheerseenheden handelingen te verrichten of toe te laten, die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 6. Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 7. De beheerseenheid, zoals is opgenomen in het eerste lid, kan jaarlijks in locatie wijzigen. Daarbij dienen de leden 1 tot en met 6 tot uitvoering gebracht te worden. Jaarlijks dient tijdens de voor de pakketten 28c tot en met 28f opengestelde aanvraagperiode op kaart aangegeven te worden waar (het deel van) de beheerseenheid zich bevindt. Een kopie van deze kaart bevindt zich op de bedrijfslocatie. Gewasrotatie geldt voor een gehele beheersperiode. Een beheers­periode conform dit beheerspakket begint op 1 oktober en eindigt op 1 april.

  • BIJLAGE 28.f

  • Beheerspakket: Grasgroenbemester maïsland

  • Minimale grootte

  • De beheerseenheid heeft een oppervlakte van minimaal 0,50 hectare. Bij de aanvraag bedraagt de minimumoppervlakte van de verzameling beheerseenheden 200 hectare en dient gelegen te zijn binnen één provincie.

  • Voorwaarden

  • 1. De beheerseenheid bestaat uit maïsland.

  • 2. De groenbemester is voor 1 november ingezaaid met één van de volgende gewassen: Italiaans raaigras, Engels raaigras, snijrogge of een mengsel van deze gewassen.

  • Beheersvoorschriften

  • 3. Onderploegen van de grasgroenbemester is niet toegestaan voor 1 april.

  • 4. Niet beweiden.

  • 5. Het is niet toegestaan binnen de periode van 1 oktober tot en met 1 april binnen de verzame­ling beheerseenheden handelingen te verrichten of toe te laten, die de foerageerfunctie van het gebied voor ganzen en/of smienten negatief beïnvloeden.

  • 6. Onderhoud van sloten, walkanten en drainagesystemen is toegestaan van 1 oktober tot 1 februari.

  • 7. De beheerseenheid, zoals is opgenomen in het eerste lid, kan jaarlijks in locatie wijzigen. Daar­bij dienen de leden 1 tot en met 6 tot uitvoering gebracht te worden. Jaarlijks dient tijdens de voor de pakketten 28c tot en met 28f opengestelde aanvraagperiode op kaart aangegeven te worden waar (het deel van) de beheerseenheid zich bevindt. Een kopie van deze kaart bevindt zich op de bedrijfslocatie. Gewasrotatie geldt voor een gehele beheersperiode. Een beheers­periode conform dit beheerspakket begint op 1 oktober en eindigt op 1 april.

BIJLAGE 29

Beheerspakket: Snelgroeiend loofbos

1. Natuurresultaat: Ten minste 90% van de beheerseenheid bestaat uit bos; En ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer van de volgende boomsoorten: Euramerikaanse populier, schietwilg, Westamerikaanse balsempopulier, zwarte balsempopulier en zwarte populier; En het aantal bomen bedraagt ten minste 400 stuks per hectare.

Minimumoppervlakte, behorende bij pakket snelgroeiend loofbos: 5 hectare.

BIJLAGE 30

  • Beheerspakket: Snelgroeiend naaldbos

  • 1. Natuurresultaat: Ten minste 90% van de beheerseenheid bestaat uit bos; En ten minste 80% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bezet met een of meer van de volgende boomsoorten: Corsicaanse den, douglas, fijnspar, sitkaspar; En het aantal bomen bedraagt ten minste 2500 stuks per hectare.

  • 2. De beplanting bestaat niet uit fijnsparren en sitkasparren bestemd om te dienen als kerstbomen.

  • Minimumoppervlakte, behorende bij pakket snelgroeiend naaldbos: 5 hectare.

BIJLAGE 31. Beheerspakket: Landbouw met natuurlijke handicaps [vervallen]

BIJLAGE 32

  • Landschapspakket: Houtkade, houtwal, haag en singel

  • 1. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken met een bedekking van minimaal 90% (zie bijlage 48);

  • 2. Het element is ten minste 50 meter lang en ten hoogste 20 meter breed;

  • 3. Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten;

  • 4. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische  bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in directe omgeving van het element;

  • 5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

BIJLAGE 33

  • Landschapspakket: Bomenrij

  • 1. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken, met uitzondering van wilgsoorten en populieren, met een bedekking van minimaal 90% (zie bijlage 48).

  • 2. Het element bestaat uit maximaal 2 rijen van opgaande bomen.

  • 3. Het element is tenminste 50 meter lang en ten hoogste 10 meter breed.

  • 4. Het actief beheren van het element:

  • 5. Periodiek onderhoud uitvoeren; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in directe omgeving van het element; het element vrijwaren van beschadiging door vee.

  • 6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 15 juni en 15 maart.

BIJLAGE 34 [vervallen]

BIJLAGE 35 [vervallen]

BIJLAGE 36

  • Landschapspakket: Elzensingel

  • 1. Het is een vrijliggend landschapselement met opgaande begroeiing van inheemse bomen of struiken met een bedekking van tenminste 90% voor ten minste 50% opgaande begroeiing van Zwarte els (Alnus glutinosa);

  • 2. Het element is ten minste 50 meter lang;

  • 3. Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten;

  • 4. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffengebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element.

  • 5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

BIJLAGE 37

  • Landschapspakket: Geriefhoutbosje

  • 1. Het is een vrijliggend landschapselement met opgaande begroeiing;

  • 2. Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot;

  • 3. Het element bestaat uit hakhout met een bedekking van ten minste 60% en mag overstaanders bevatten;

  • 4. Het element is begroeid met inheemse bomen en struiken (zie bijlage 57);

  • 5. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 6. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

  • 7. [vervallen]

  • 8. Het afzetten gebeurt direct ten hoogste 0,50 meter boven maaiveld, of indien de stobbe hoger is: direct boven de stobbe.

BIJLAGE 38

  • Landschapspakket: Knip- en scheerheg

  • 1. Het is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met aaneengesloten opgaande begroeiing van struikvormende soorten;

  • 2. Het element is ten minste 50 meter lang;

  • 3. Het actief beheren van het element: periodiek dubbelzijdig onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 4. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 juli en 1 april;

  • 5. Het element  wordt ten minste eenmaal per 2 jaar geknipt.

BIJLAGE 39 [vervallen]

BIJLAGE 40

  • Landschapspakket: Knotbomen

  • 1. Het is een vrijliggend landschapselement, bestaande uit een rij van ten minste 10 bomen of een groep van ten minste 10 bomen en ten hoogste 20 bomen, waarvan de stam is afgezet op een hoogte van  ten minste 1 meter;

  • 2. De onderlinge afstand van de bomen is ten minste 3 meter en ten hoogste 20 meter;

  • 3. De onderlinge afstand tussen de parallelle rijen op een perceel is ten minste 20 meter.

  • 4. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april.

BIJLAGE 41

  • Landschapspakket: Grubbe en holle weg

  • 1. Het is een smal, diep ingesneden dal met steile, begroeide wanden;

  • 2. Het element is ten minste 50 meter lang;

  • 3. In geval van opgaande begroeiing dient sprake te zijn van inheemse bomen of struiken (zie bijlage 48);

  • 4. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken, tenzij voor het beheer een pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia noodzakelijk is, geen meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

  • 6. De begroeiing van de taluds wordt jaarlijks gemaaid (maaisel afvoeren) indien de begroeiing bestaat uit grasachtige of kruidige vegetaties.

BIJLAGE 42

  • Landschapspakket: Hoogstamboomgaard

  • 1. Het is een boomgaard met fruit- of notenbomen (appel, peer, pruim, kers, walnoot); Het aantal walnotenbomen is ten hoogste 10% van het totaal aantal bomen in de boomgaard;

  • 2. De boomgaard heeft een oppervlakte van ten minste 25 are, met een dichtheid van ten minste 50 en ten hoogste 200 bomen per hectare;

  • 3. Volgroeide bomen zijn ten minste 4 meter hoog;

  • 4. Het actief beheren van het element: periodiek onderhoud uitvoeren; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element; Voor instandhoudingsbemesting is uitsluitend het gebruik van ruige mest, uitgezonderd pluimveemest, of kalk toegestaan;

  • 5. Boomgaard jaarlijks maaien of begrazen;

  • 6. Indien het appel of peer betreft worden de fruitbomen ten minste eenmaal per twee jaar gesnoeid.

BIJLAGE 43

  • Landschapspakket: Eendenkooi

  • 1. Het is een installatie, die als eendenkooi is geregistreerd in de Openbare Registers, bestaande uit een kooiplas en omringend struweel of bos;

  • 2. Instandhouden van het element als vanginstallatie voor eendachtigen.

  • 3. De beheerseenheid is maximaal 4 hectare groot.

  • 4. Pleksgewijze stobbenbehandeling met glyfosaat van Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Robinia is toegestaan.

BIJLAGE 44

  • Landschapspakket: Poel

  • 1. Ten minste 80% van de oppervlakte van het element bestaat uit open water;

  • 2. Het element heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 en ten hoogste 50 are, tenzij het een voortplantingspoel voor amfibieën in het heuvelland betreft;

  • 3. De waterdiepte in de diepste delen is in de periode van 1 oktober tot 1 april ten minste 0,5 meter;

  • 4. Het actief beheren van het element: het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 5. Geen water onttrekken aan het element anders dan voor het drenken van vee dat de aan het element grenzende percelen beweidt;

  • 6. Schoningswerkzaamheden, voor zover nodig, alleen verrichten in de periode tussen 1 september en 15 oktober.

BIJLAGE 45

  • Landschapspakket: Rietzoom en klein rietperceel

  • 1. De begroeiing van het element bestaat voor ten minste 90% uit riet;

  • 2. Het element is ten minste 5 en ten hoogste 50 are groot;

  • 3. Ten minste 10 en ten hoogste 20% riet is tussen een en twee jaar oud;

  • 4. Het actief beheren van het element: het element vrijwaren van beschadiging door vee; geen werkzaamheden verrichten die wijzigingen tot gevolg hebben van het landschapselement anders dan ten behoeve van het behoud van het element; geen chemische bestrijdingsmiddelen of meststoffen gebruiken en niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • 5. Werkzaamheden worden alleen verricht in de periode tussen 1 september en 1 april;

  • 6. Ten minste 80 en ten hoogste 90% van het riet wordt jaarlijks gemaaid.

BIJLAGE 46

  • Landschapspakket: Raster

  • 1. Het is een veekerend raster ten behoeve van een landschapselement;

  • 2. Er is sprake van een beschikking landschapssubsidie voor het landschapselement voor één of meer van de landschapspakketten in de bijlagen 32 tot en met 41 en 43 tot en met 45.

  • 3. Het raster bevindt zich op zodanige afstand van het landschapselement, dat schade door vraat en betreding wordt voorkomen;

  • 4. Instandhouden van een veekerend raster;

  • 5. Jaarlijks worden zo nodig overhangende takken, die de instandhouding van het raster bedreigen, verwijderd.

BIJLAGE 47 [vervallen]

BIJLAGE 48

Inheemse bomen en struiken

Aalbes, Amandelwilg, Appel, Bastaardbosbes, Beredruif, Beuk, Bezemdophei, Bittere wilg, Bitterzoet, Blauwe bosbes, Bosrank, Bosroos, Boswilg, Braamsoorten, Brem, Duindoorn, Duinroos, Kruising van Eenstijlige en Tweestijlige meidoorn, Eenstijlige meidoorn, Egelantier, Fladderiep, Framboos, Gagel, Gladde iep, Gaspeldoorn, Gelderse roos, Gele kornoelje, Geoorde wilg, Gewone dophei, Gewone es, Gewone esdoorn, Gewone vlier, Grauwe abeel, Kruising van Grauwe en Geoorde wilg, Grauwe wilg, Grove den, Haagbeuk, Hazelaar, Heggeroos, Hollandse linde, Hondsroos, Hulst, Jeneverbes, Katwilg, Kruising van Katwilg en Grauwe wilg, Kleinbloemige roos, Klimop, Kruising van Koraalmeidoorn en Tweestijlige meidoorn, Koraalmeidoorn, Kraagroos, Kraaihei, Kraakwilg, Krent, Kruipbrem, Kruipwilg, Kruisbes, Laurierwilg, Lavendelhei, Maretak, Mispel, Peer, Ratelpopulier, Rijsbes, Rode bosbes, Rode dophei, Rode kamperfoelie, Rode kornoelje, Rode paardekastanje, Rood peperboompje, Rossige wilg, Ruwe berk, Ruwe iep, Kruising van Schietwilg en Kraakwilg, Schietwilg, Sleedoorn, Spaanse aak, Sporkehout, Stekelbrem, Struikhei, Tamme kastanje, Taxus, Trosbes, Trosvlier, Tweestijlige meidoorn, Verfbrem, Viltroos, Vogelkers, Wegedoorn, Wilde kamperfoelie, Wilde kardinaalmuts, Wilde liguster, Wilde lijsterbes, Wilde peer, Kruising van Wintereik en zomereik, Wintereik, Winterlinde, Witte els, Witte paardekastanje, Wollige sneeuwbal, Zachte berk, Zoete kers, Zomereik, Zomerlinde, Zuurbes, Zwarte bes, Zwarte els, Zwarte populier.

BIJLAGE 49

Overeenkomst tussen de beheerder, de subsidieaanvrager en de provincie Overijssel ter uitvoering van artikel 5 van Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer

Hierbij komen: ondergetekende sub 1, [naam, voorletters], [woonachtig] / [gevestigd] [straatnaam, huisnummer] te [postcode, woonplaats], hierna te noemen de beheerder,

ondergetekende sub 2, [naam, voorletters], [woonachtig] / [gevestigd] [straatnaam, huisnummer] te [postcode, woonplaats], hierna te noemen de subsidieaanvrager,

de provincie Overijssel, ten deze vertegenwoordigd door Dienst Regelingen

ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5 van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer in verband met de beschikking tot subsidieverlening van [datum] onder [nummer] aan de subsidieaanvrager overeen dat:

• de subsidieaanvrager hierbij het recht op uitbetaling van subsidies en voorschotten, die in verband met voornoemde beschikking zijn of worden verleend, bevoorschot, of vastgesteld aan de beheerder overdraagt;

• de beheerder zich verbindt tot de nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieaanvrager is gehouden;

• de beheerder zich verbindt bij overdracht van het gebruiksrecht van de verkrijger te bedingen dat deze, vanaf het moment van verkrijging, de verplichtingen nakomt waartoe de subsidieaanvrager is gehouden en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen;

• de beheerder zich borgstelt jegens de provincie Overijssel voor de terugbetaling van onverschuldigd betaalde subsidies en voorschotten in verband met voornoemde beschikking tot subsidieverlening.

Deze overeenkomst wordt na ondertekening door de ondergetekenden sub 1 en sub 2 toegezonden aan de Dienst Regelingen als vertegenwoordiger van de provincie Overijssel Dienst Regelingen draagt er zorg voor dat de beheerder en de subsidieaanvrager een afschrift ontvangen.

Gedaan te [woonplaats] op [datum]

De beheerder

[naam]

[handtekening]

De subsidieaanvrager

[naam]

[handtekening]

De provincie Overijssel,

voor deze,

de Teammanager Uitvoering Dienst Regelingen

[naam]

[handtekening]

BIJLAGE 50

Maximumbedrag aan inrichtingssubsidie per hectare per jaar

€ 7.219,-- voor beheerspakketten.

€ 10.312,-- voor landschapspakketten.

BIJLAGE 51

Objectivering doelpakketten, versie 2006

Dit ‘objectiveringsdocument’, dat identiek is aan bijlage 65 van de Subsidieregeling natuurbeheer, is wegens de omvang hier niet opgenomen maar als apart document in te zien en op te vragen bij de provincie en Dienst Regelingen.