Regeling vervallen per 01-04-2006

Algemene voorschriften boringen en boorputten in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones 1995

Geldend van 28-03-1995 t/m 31-03-2006

Intitulé

Algemene voorschriften boringen en boorputten in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones 1995

Algemene toelichting

Algemeen

Bepaling 5.1 van onderdeel B van bijlage 10 van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1995 (P.M.V.) biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen. In de bepalingen 3.2.2, zevende lid en 4.2, tweede lid, is bepaald dat op bepaalde activiteiten buiten inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones gestelde verboden niet gelden voor zover wordt voldaan aan algemene voorschriften.

Door het stellen van deze algemene voorschriften kan het aantal te verlenen ontheffingen en de daaraan verbonden administratieve werkzaamheden worden beperkt en kan de burgers op voorhand meer zekerheid worden verschaft over de toelaatbaarheid van activiteiten.

Voor bestaande boorputten zijn in de P.M.V. vrijstellingen opgenomen voor het gebruik van:

- boorputten van waterleidingbedrijven ten behoeve van de grondwateronttrekking, met het oog op de openbare drinkwaterproduktie;

- boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voor zover daarvoor een vergunning krachtens de Grondwaterwet is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;

- boorputten voor het saneren van de bodem dan wel het verrichten van handelingen tengevolge waarvan een verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen gedeputeerde staten in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming hebben gegeven.

De overige bestaande boorputten zijn ontheffingsplichtig.

Met dit besluit vervalt door het van toepassing worden van algemene voorschriften voor een aantal veel voorkomende situaties de individuele ontheffingsplicht voor het gebruik van bestaande boorputten.

Besluit

Het grondwaterbeschermingsbeleid heeft als uitgangspunt het aantal nieuwe grondboringen en boorputten te beperken. Boringen die toch moeten worden verricht moeten zo worden uitgevoerd dat het risico van aantasting van de grondwaterkwaliteit zo klein mogelijk is. Uitgangspunt is dus dat boringen en boorputten zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

Voorbeelden van boringen en boorputten die zoveel mogelijk moeten worden vermeden zijn:

- het onttrekken van grondwater voor beregening wanneer oppervlaktewater beschikbaar is;

- het slaan van meer beregeningsputten voor beregening uit grondwater dan strikt noodzakelijk is;

- het onttrekken van grondwater voor koeling terwijl luchtkoeling mogelijk is;

- het onttrekken van grondwater voor de drink- of hoogwaardige proceswatervoorziening terwijl een aansluiting op het drinkwaternet mogelijk is;

- dieper boren dan strikt noodzakelijk is;

- boringen in verontreinigde bodems waardoor verontreiniging van de oppervlakte zich in het watervoerende pakket verspreidt;

- grondwateronttrekking nabij plaatsen met verontreiniging waardoor de verontreiniging zich sneller verspreidt.

Voor deze boringen en boorputten zal in de regel geen goedkeuring worden verleend.

Op basis van de kennisgeving en eigen onderzoek beoordelen gedeputeerde staten of de goedkeuring kan worden verleend. Goedkeuring wordt verleend onder het stellen van de voorschriften van de bijlage in verband met de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, waarbij het mogelijk is nadere eisen te stellen.

Daarbij wordt bezien of de voorgenomen boring of inrichting van een boorput in het grondwaterbeschermingsgebied of de boringsvrije zone niet is te vermijden.

Wanneer gedeputeerde staten van oordeel zijn dat de boring niet kan worden uitgevoerd omdat zij vermijdbaar is of indien niet kan worden voldaan aan de algemene voorschriften of nadere eisen zal een goedkeuring worden geweigerd. De betrokkene kan dan alsnog een verzoek om ontheffing indienen.

Op het kennisgevingsformulier zijn ook vragen opgenomen die van belang zijn voor het kwantitatieve grondwaterbeheer. Met een kennisgeving op grond van de algemene voorschriften kan dan tevens worden voldaan aan de registratieplicht volgens artikel 5, vijfde lid van de Grondwaterverordening Overijssel. Is volgens de Grondwaterverordening Overijssel een vergunning nodig, dan is bij die vergunningaanvraag een kennisgevingsformulier volgens dit besluit gevoegd. Met de vergunningaanvraag op grond van de Grondwaterverordening Overijssel kan dan tevens een kennisgeving op grond van deze algemene voorschriften worden gedaan.

Aan de inwerkingtreding van het besluit is terugwerkende kracht verleend tot 28 maart 1995. Op deze datum is de PMV-1995 in werking getreden en het lag in de bedoeling om dit besluit op dezelfde datum in werking te laten treden. Helaas is bij de opstelling ervan vertraging ontstaan, die niet voorzien was, waardoor de datum van 28 maart 1995 niet kon worden gehaald.

Indien geen terugwerkende kracht zou worden verleend, zou de continuiteit in gevaar komen.

Dit is van belang in verband met het van toepassing blijven van artikel 1.6 van de bijlage (beëindiging van het gebruik van de boorput) op boorputten, die onder de werking van de voorgangers van dit besluit tot stand zijn gebracht. Om deze reden is in artikel 3, tweede lid een voor 28 maart 1995 gegeven toestemming tot het uitvoeren van de boring en de boorput gelijkgesteld met een goedkeuring onder de werking van dit besluit. Bij de beëindiging van deze boring/boorput geldt artikel 1.6 van de bijlage dus onverkort.

Handhaving

In dit besluit zijn geen aparte bepalingen opgenomen in verband met de handhaving. Het niet-nakomen van de voorschriften is een strafbaar feit op grond van artikel 9.2 onder b van de P.M.V. De Wet economische delicten is van toepassing.

Voorschriften

  • 1.3. Boorgatonderzoek wordt verricht door de Dienst grondwaterverkenning TNO. Ook de Waterleiding maatschappij "Overijssel" N.V. verricht in een aantal gevallen weerstandmetingen voor derden waarmee de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen in het profiel kan worden vastgesteld. Boorgatmetingen kunnen achterwege blijven indien op voorhand bekend is dat slecht doorlatende lagen ontbreken of de ligging van slecht doorlatende lagen reeds nauwkeurig bekend is.

  • 1.5. Voor de afwerking van de boorput kan een (met slot) afsluitbare metalen straatput of een afsluitbare beschermkoker worden aangebracht. In een aantal gevallen kan ook volstaan worden met afsluiting door een schroefdop.

  • In het kader van de onderlinge schaderegeling tussen de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap in de provincie Overijssel en de waterleidingbedrijven kunnen de waterleidingbedrijven aan agrariërs een aantal diensten en materialen beschikbaar stellen.

Inhoud

Artikel 1

  • In dit besluit wordt verstaan onder:

  • - boring: een ingreep in de bodem die dieper gaat dan 2 m beneden het maaiveld en dient voor verkenning van de bodem en/of de installatie van putten en die buiten inrichtingen plaats vindt;

  • - boorputten: putten waarmee water aan de bodem kan worden onttrokken, water in de bodem kan worden genfiltreerd of kunnen dienen als hulpmiddel om de grondwaterstand te registreren. Hiervan zijn uitgezonderd veedrenkputten niet dieper dan 8 m beneden maaiveld;

  • - P.M.V.: Provinciale milieuverordening Overijssel 1995;

  • - grondwaterbeschermingsgebied: een als grondwaterbeschermingsgebied nader aangeduid milieubeschermingsgebied als bedoeld in bijlage 6 van de P.M.V.;

  • - boringsvrije zone: een als boringsvrije zone nader aangeduid milieubeschermingsgebied als bedoeld in bijlage 6 van de PMV;

  • - gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Overijssel;

  • - goedkeuring: beschikking van of namens gedeputeerde staten van Overijssel waarin de kennisgeving onder het stellen van voorschriften geaccepteerd wordt;

  • - betrokkene: degene die het voornemen heeft tot het uitvoeren van boringen en het inrichten van boorputten.

Artikel 2

Van het uitvoeren van boringen en het inrichten van boorputten geeft de betrokkene tenminste een maand voor de aanvang van de werkzaamheden kennis aan gedeputeerde staten. De kennisgeving dient te gebeuren op een formulier dat vanwege de provincie wordt verstrekt.

Artikel 3

  • 1. De verboden, opgenomen in bepaling 3.2.1, eerste lid onder e en f en in bepaling 4.1 onder a en b gelden niet voor het uitvoeren van boringen en het inrichten van boorputten waarvoor een goedkeuring is afgegeven.

  • 2. Met een goedkeuring wordt gelijkgesteld een mededeling van het hoofd van het bureau Bodembescherming van de provincie Overijssel op basis van de Verordening grondwaterbeschermingsgebieden Overijssel 1991 of de Provinciale milieuverordening Overijssel 1993 met betrekking tot het van toepassing zijn van het Besluit algemene voorschriften boringen en boorputten in grondwaterbeschermingsgebieden.

Artikel 4

  • 1. Een kennisgeving wordt goedgekeurd indien het uitvoeren van een boring en/of het inrichten van een boorput op de voorgenomen plaats en wijze naar het oordeel van gedeputeerde staten redelijkerwijs niet is te vermijden.

  • 2. Aan de goedkeuring worden tenminste verbonden de voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen onder het stellen van nadere eisen een kennisgeving goedkeuren indien naar hun oordeel de voorschriften van de bijlage van dit besluit niet in voldoende mate tegemoetkomen in de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.

Artikel 5

1.  Indien gedeputeerde staten niet binnen een maand na de datum van ontvangst van de kennisgeving een beslissing omtrent de goedkeuring hebben genomen wordt de kennisgeving geacht te zijn goedgekeurd onder de voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met een maand worden verlengd indien daartoe binnen die termijn een besluit is genomen.

Artikel 6

Met het uitvoeren van de boring mag pas worden begonnen nadat de goedkeuring is verleend.

Artikel 7

Wanneer het uitvoeren van de boring(en) of het inrichten van de boorput(ten) later dan 3 jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving aanvangt, dient de betrokkene opnieuw een kennisgeving te doen.

Artikel 8

Dit besluit treedt met terugwerkende kracht in werking op 28 maart 1995.

Artikel 9

Dit besluit kan worden aangehaald als "Besluit algemene voorschriften boringen en boorputten in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones 1995".

Bijlage

1. UITVOERING

1.1. Toezicht op uitvoering

De boring, het stellen van het putfilter en het dichten van het boorgat dienen onder toezicht namens gedeputeerde staten te worden uitgevoerd.

Datum en tijdstip van de aanvang van de boring dienen ten minste 3 dagen van tevoren gemeld te worden aan gedeputeerde staten (telefoon 038 425 25 25).

1.2. Werkwater en boorspoeling

Het gebruik van werkwater of spoelwater is toegestaan indien dit bestaat uit leidingwater of water van een vergelijkbare kwaliteit.

Voor het aanmaken van boorspoeling mag slechts bentoniet of klei worden toegepast. Het toepassen van andersoortige anorganische of organische hulpstoffen is niet toegestaan, uitgezonderd natriumhydroxide voor het reguleren van de zuurgraad.

Bassins, suppletiebakken en tanks voor de opslag van werkwater, spoelwater of boorspoeling mogen geen schadelijke stoffen, zoals bedoeld in bepaling 1.2 van onderdeel B van bijlage 10 van de P.M.V.

1.3. Boorgatonderzoek

De aanwezigheid van slecht doorlatende lagen dient te worden vastgesteld aan de hand van een profielopname van de doorboorde grondkolom. Indien de boormethode dit onvoldoende nauwkeurig mogelijk maakt, hetgeen het geval is bij toepassing van spuit- of roterende boormethoden, dient het profiel door middel van een geofysisch boorgatonderzoek te worden vastgesteld. De instantie die het onderzoek verricht, behoeft de goedkeuring van of namens gedeputeerde staten.

1.4. Dichten boorgat en herstel slecht doorlatende lagen

Boorgaten dienen zo spoedig mogelijk na het boren of het plaatsen van peilbuizen/putfilters te worden opgevuld.

Ter hoogte van de slecht doorlatende lagen alsmede tussen 1 en 3 m beneden het maaiveld dient een afdichting te worden aangebracht van bentoniet, Duraniet kleikogels of Ondoor kleibrokken.

1.5. Afwerking bovenzijde (bij plaatsing peilbuizen/putfilters)

De in het boorgat geplaatste peilbuizen/putfilters dienen aan de bovenzijde deugdelijk te worden beschermd en afgesloten. De wijze waarop de peilbuizen/putfilters worden beschermd of afgesloten behoeft de goedkeuring van of namens gedeputeerde staten.

1.6.Afwerking bij beëindiging gebruik

Wanneer de boorput voorgoed buiten gebruik wordt gesteld, dienen peilbuizen en putfilters volledig te worden opgevuld met bentoniet, Duraniet kleikogels of Ondoor kleibrokken. Het opvullen dient te gebeuren onder toezicht namens gedeputeerde staten.

2. POMPEN

2.1. Terugstroombeveiliging

In het aan de pomp gekoppelde leidingstelsel dient een terugstroombeveiliging te worden aangebracht. Het aanbrengen van een terugstroombeveiliging in de leiding is niet nodig wanneer in de boorput een onderwaterpomp is aangebracht met een terugstroombeveiliging.

2.2. Koppeling aan tanks en dergelijke

Het met de pomp verbonden leidingstelsel mag niet zodanig worden gekoppeld aan tanks en dergelijke dat infiltratie van water of andere vloeistoffen in de put door terugstroming of heveling mogelijk is.

2.3. Verbrandingsmotoren en olie-opslag

Materieel, zoals pompen en aggregaten, dat is voorzien van verbrandingsmotoren dient in een vloeistofdichte bak te worden geplaatst. De bak dient te zijn voorzien van een overkapping om inregenen tegen te gaan.

Bij de aan- en afvoer van olieprodukten, het tanken en ander gebruik, dienen alle in redelijkheid te treffen maatregelen te worden genomen om verontreiniging van bodem- en grondwater te voorkomen.

Vast opgestelde opslagmiddelen voor olieprodukten dienen in een vloeistofdichte bak te worden geplaatst. Deze bak dient van voldoende grootte te zijn om de inhoud van het grootste opslagmiddel te kunnen bevatten. De bak dient te zijn voorzien van een overkapping.