Regeling vervallen per 07-02-2017

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2016

Geldend van 30-01-2016 t/m 06-02-2017

Intitulé

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2016.

De Burgemeester en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Papendrecht, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

gelet op:

  • -

    de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet;

  • -

    de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche;

  • -

    hoofdstuk 2, afdeling 7 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    hoofdstuk 2, afdeling 8 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    hoofdstuk 2, afdeling 10 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    hoofdstuk 2, afdeling 13 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    hoofdstuk 3, afdeling 2 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    hoofdstuk 5, afdeling 2 van de Algemene plaatselijke verordening Papendrecht;

  • -

    artikel 21 en 22 van de Huisvestingswet;

  • -

    de Algemene subsidieverordening Papendrecht;

Besluiten op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht vast te stellen de

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2016.

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

  • 2.

    In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Papendrecht.

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de Wet Bibob en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      de Wet: de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • e.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

      • 1.

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2.

        huur of verhuur;

      • 3.

        het verlenen van een gebruiksrecht; of

      • 4.

        de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

    • f.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

    • g.

      Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • h.

      eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de Wet Bibob door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij Bureau Bibob aan te vragen.

Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2 Beschikkingen op grond van de Algemene plaatselijke verordening (Apv)

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2:25 van de Apv (evenementenvergunning) voor zover het betreft een vechtsportgala of een evenement waarbij een motorclub is betrokken;

    • b.

      artikel 2:28 van de Apv (horecaexploitatie vergunning) ;

    • c.

      artikel 2:39 van de Apv (vergunning speelautomatenhal);

    • d.

      artikel 3:4 van de Apv (seksinrichting, escortbedrijf) .

  • 2.

    Naast de onder lid 1 sub a genoemde evenementen vindt in beginsel ook uitvoering van de Bibob-toets plaats bij evenementen

    als:

    • -

      er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

    • -

      bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 3 Beschikkingen op grond van de Drank- en Horecawet

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet (niet-zijnde een paracommerciële horeca-inrichting).

  • 2.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel ook plaats bij een aanvraag voor de volgende beschikkingen op grond van de Drank- en Horecawet

    • -

      een aanvraag als bedoeld in artikel 30a van de Drank- en horecawet;

    • -

      een aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een bedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële inrichting).

      als:

      • -

        er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

      • -

        bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 4 Beschikkingen op grond van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bouwactiviteit

  • 1a.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteit (als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid aanhef en onder a van de Wabo) in beginsel plaats

    als:

    de aanvraag een hogere bouwsom heeft dan € 100.000,- of de aanvraag valt onder de risicocategorieën:

    • -

      horeca- en seksinrichtingen

    • -

      smart-, head- en growshops

    • -

      wellnessbranche (massage- en beautysalons, nagel- en zonnebank- studio’s e.d.)

    • -

      autobranche (autohandel, garages, lease- en verhuurbedrijven en autodemontage)

    • -

      opkopers en handelaren in gebruikte of ongeregelde goederen

    • -

      sloopbedrijven

    • -

      im- en exportbedrijven

    • -

      motorclubs

    • -

      kamerverhuur

    • -

      bouwkundige splitsingen van woningen

  • 1b.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties;

    • -

      semi-overheidsinstanties[1];

    • -

      toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

    • -

      door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid)

  • 2a.

    Naast de onder lid 1a genoemde aanvragen vindt in beginsel ook uitvoering van de Bibob-toets plaats bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteit

    als:

    • -

      er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

    • -

      bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

  • 2b.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties;

    • -

      semi-overheidsinstanties[1];

[1] Semi-overheid is een algemene aanduiding voor allerlei soorten overheidsorganisaties, die "dicht tegen de overheid aan zitten". Kenmerken van semi-overheid is dat er sprake is van:

  • a.

    wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en

  • b.

    een (flinke) publieke financiering.

Artikel 5 Beschikkingen op grond van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) activiteit inrichtingen Wet Milieubeheer

  • 1a.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij onderstaande aanvragen omgevings- inrichtingen Wet Milieubeheer (als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo)

    als:

    de aanvraag valt onder de volgende risicocategorieën:

    • -

      de transportsector

    • -

      de vuurwerkhandel

    • -

      herstelinrichtingen voor motorvoertuigen

    • -

      op- en overslagbedrijven

    • -

      afvalbedrijven

    • -

      inrichtingen voor gebruik en/of opslag van wapens en munitie

  • 1b.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties

    • -

      - semi-overheidsinstanties1

    • -

      toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning)

    • -

      door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid)

  • 2a.

    Naast de onder lid 1a genoemde categorieën vindt in beginsel ook uitvoering van de Bibob-toets plaats bij een aanvraag omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer

    als:

    • -

      - er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

    • -

      bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

  • 2b.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties

    • -

      semi-overheidsinstanties1

1 Semi-overheid is een algemene aanduiding voor allerlei soorten overheidsorganisaties, die "dicht tegen de overheid aan zitten". Kenmerken van semi-overheid is dat er sprake is van:

  • a.

    wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang en

  • b.

    een (flinke) publieke financiering.

Artikel 6 Beschikkingen op grond van de Wabo activiteit beperkte milieutoets

Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel bij aanvragen omgevingsvergunning beperkte milieutoets (als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo) plaats

als:

  • -

    er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

  • -

    bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 7 Subsidies

Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij aanvragen voor subsidie als genoemd in de gemeentelijke subsidieregeling

als:

  • -

    er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

  • -

    bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 8 Vergunningen op grond van artikel 21 en 22 van de Huisvestingswet

Indien in de toekomst onttrekkingsvergunningen, splitsingsvergunningen en omzettingsvergunningen in de Huisvestingsverordening Papendrecht worden opgenomen vindt uitvoering van de Bibob-toets in beginsel plaats bij aanvragen voor deze vergunningen

als:

  • -

    er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

  • -

    bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 9 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

1.Uitvoering van de Bibob-toets zal in beginsel plaats vinden bij reeds verleende beschikkingen

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets zal in beginsel plaats vinden bij reeds verleende beschikkingen

    als:

    • -

      er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

    • -

      bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

  • 2.

    Uitvoering van de Bibob-toets kan in beginsel plaats vinden bij reeds verleende beschikkingen

    als:

    • -

      de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na verstrekking van de beschikking is aangewezen als risicogebied;

    • -

      de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 10 Vastgoedtransacties

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij vastgoedtransacties die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

    • -

      hoge mate van financiële complexiteit

    • -

      behorend tot de in artikel 4 lid 1a en artikel 5 lid 1a van deze beleidslijn genoemde risicocategorieën

    • -

      hoge mate van complexiteit met betrokking tot de bedrijfsstructuur

    • -

      exceptioneel financieel risico voor de gemeente

  • 2.

    Naast het onder lid 1 genoemde vindt uitvoering van de Bibob-toets in beginsel ook plaats plaats

    als:

    • -

      er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

    • -

      bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

  • 3.

    Bij de start van de onderhandelingen daartoe, zal het bestuursorgaan de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure. In het kader van de transactie te sluiten overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst. Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 11 Aanbestedingen

Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij overheidsopdrachten in de zin van de Europese aanbestedingsrichtlijn, de Aanbestedingswet of gemeentelijk beleid plaats bij transacties voor

de milieusector, informatie-communicatie-technologie (ICT)sector of bouwsector

als:

  • -

    er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en/of vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob, die een aanleiding vormen om een vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 23 van de Wet Bibob;

  • -

    bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de betrokkene, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Paragraaf 4: Uitvoering

Artikel 12 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • *

    de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • *

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • *

    open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag na hersteltermijn op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een bibob-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is het de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen bibob-gerelateerd te zijn.

Artikel 13 Informatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 15 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2.

    In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 14 Adviestermijn

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de wet.

  • 2.

    Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 15 Beschikking

  • 1.

    Het bestuursorgaan gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

    Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3.

    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4.

    Het bestuursorgaan, dat een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5: Intrekking oude beleidslijn, citeertitel en inwerkingtreding nieuwe beleidslijn

Artikel 16 Intrekking oude beleidslijn

De beleidslijn Wet Bibob, vastgesteld in 2003, wordt ingetrokken

Artikel 17 Citeertitel

Deze beleidslijn wordt aangehaald ais Beleidslijn Wet Bibob.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze beleidslijn treedt in werking de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 3 november 2015.
Burgemeester en wethouders van Papendrecht,
de secretaris, de burgemeester,
R.van Netten C.J.M. de Bruin
de burgemeester,
C.J.M. de Bruin

Toelichting beleidslijn algemeen

1. Inleiding

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

2. De Wet Bibob algemeen

De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking(vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.

Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 juli 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

3. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan

Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en het Besluit Bibob zich tot:

  • *

    De beschikking ingevolge de artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet:

    • -

      de drank- en horecavergunning

    • -

      aanhangsel drank- en horecavergunning

  • *

    Vergunning t.b.v. seksinrichtingen

  • *

    Vergunningen vanuit de Huisvestingswet[1]:

    • -

      huisvestingsvergunning

    • -

      vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte

    • -

      vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten

  • *

    Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit gemeentelijke Verordeningen

  • *

    Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

  • *

    Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

    • -

      vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval

    • -

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets

  • *

    Subsidies

[1] Voorwaarde is een daartoe geldende huisvestingsverordening.

Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • *

    de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

  • *

    Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.   

4. Waarom een beleidslijn.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het

betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

5. Toelichting paragraafsgewijs

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

In artikel 2 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:

  • ·

    zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • ·

    grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

  • ·

    bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g. "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties

In artikel 10 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit b.v. de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt dienen te worden tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten.

Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie(ICT) of bouw, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Het gaat daarbij om zowel openbare als onderhandse aanbestedingen.

In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria.

Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan die reguliere wetgeving biedt.

Paragraaf 4 Versterking eigen onderzoek

In artikel 11 van paragraaf 4 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in zogenaamde open bronnen.

De beschikbaarheid van relevante informatie in de zogenaamde gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, verkrijgt het bestuursorgaan per 1 juli 2013 een ruimere bevoegdheid tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.

De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.

Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid van het gemeentebestuur, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.