Beleidsregel Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Geldend van 26-01-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregel Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW, 25 IOAZ;

Gelet op het artikel 5 van de verordening bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas;

Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het terugvorderen van onterecht verstrekte bijstand en inkomensvoorzieningen

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze beleidsregel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb : Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • c.

      Bruteren : het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies

      volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt

      krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is,

      voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden

      met de door het college af te dragen loonbelasting en premies

      volksverzekeringen;

    • d.

      College : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel

      en Maas;

    • e.

      Fraudevordering : vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag

      verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk

      nakomen van de inlichtingenplicht;

    • f.

      Inlichtingenplicht : verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet,

      artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ

      en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur

      uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke

      arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      Norm : de op grond van artikelen 20, 21, 22, 22a , 23 en 24 van de

      Participatiewet, artikel 9 van de IOAW en artikel 9 van de IOAZ van

      toepassing zijnde norm c.q. grondslag.

    • j.

      Uitkering : de door het college verleende bijstand in het kader van de

      Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend, op grond van artikel 54 derde lid Participatiewet, artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze hem op grond van artikel 58, tweede lid en 59 Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en 26 IOAW en 25, tweede lid en 26 IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregel, aanhef en onder b vordert het college een door hem na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid van dit artikel wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregel, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 van deze beleidsregel, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in de artikelen 5 tot en met 8 en artikel 17 lid 2 van deze beleidsregel zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 5 Afzien van terugvordering of van verdere invordering na het voldoen aan debetalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, aanhef onder b van deze beleidsregel, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere invordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef onder a. of b. van dit artikel slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. van dit artikel wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. De in het eerste lid onder a. en b. van dit artikel genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

Artikel 6 Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 van deze beleidsregel genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b van deze beleidsregel, kan het college afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van

€ 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c Participatiewet, artikel 29a IOAW en artikel 29a IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden én;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; én

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang

  • 2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid van dit artikel dan wel;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 9 De betalingsverplichting

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 10 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid Participatiewet en artikel 28, tweede lid IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 van deze beleidsregel genoemde betalingstermijn, gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Artikel 11 Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling indien hem ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten en;

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bijbelanghebbenden met een uitkering

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid van dit artikel, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 13 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteitbij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid van deze beleidsregel, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 50%.

  • 4. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid van deze beleidsregel, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 5. In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6. In afwijking van het derde en vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 15 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 17 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

  • 2. Wanneer het restant van een vordering minder bedraagt dan € 250,00 op debiteurniveau kan uit oogpunt van doelmatigheid van verdere invordering worden afgezien.

Artikel 18 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 van deze beleidsregel wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 19 Overgangsrecht

Besluiten, genomen krachtens de beleidsregel bedoeld in artikel 21 derde lid van deze beleidsregel, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze beleidsregel en waarvoor deze beleidsregel overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze beleidsregel tenzij de nieuwe beleidsregel voor de debiteur gunstiger uitvallen.

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de debiteur, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking oude beleidsregel

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas.

  • 2. De beleidsregel treedt in werking de eerste dag na de dag van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2017.

  • 3. De beleidsregel Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ d.d. 5 januari 2015 wordt ingetrokken met ingang van de datum zoals vermeld in lid 2 van dit artikel.

Ondertekening

Panningen, 16 januari 2017
Burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,
de gemeentesecretaris/directeur, de burgemeester,
L.P.J. Breukers W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 58 Participatiewet, kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • ·

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering ; en

  • ·

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • ·

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • ·

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • ·

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid Participatiewet, artikel 25, vijfde lid, IOAW en artikel 25, vijfde lid, IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • ·

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening is de wet aangepast , in die zin dat intrekking en herziening een verplichting zijn geworden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid.

  • ·

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft, verrekening – indien mogelijk – verplicht (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • ·

    Met betrekking tot brutering is de Participatiewet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Bbz

Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de Participatiewet is gebaseerd (art. 78f Participatiewet), maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz niet in deze beleidsregels meegenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2 Algemene bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering.

Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de wijze waarop met de terugvordering- en bruteringbevoegdheid wordt omgegaan en anderzijds de bevoegdheid tot intrekking en herziening. De Wet aanscherping laat deze laatste bevoegdheden goeddeels ongemoeid. Wat inhoudt dat het college op dit vlak juist ook met betrekking tot fraudevorderingen enige beleidsvrijheid heeft.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit jurisprudentie

In artikel 3 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van hem vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken.

Lid 1 en 2

De zes-maanden-jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes-maanden-jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Lid 3

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld. Het is niet mogelijk om in concrete bedragen uit te drukken wat verstaan moet worden onder “in beperkte mate”. Dit moet in de individuele situatie worden beoordeeld. De terugvordering moet daarbij in verhouding staan tot de overschrijding van de vermogensgrens. Voorbeeld: de vermogensgrens wordt gedurende twee jaar met € 500,- overschreden. Het is dan terecht om het recht op bijstand over twee jaar in te trekken. Er bestond achteraf gezien immers geen recht op bijstand. Het is echter niet reëel om de volledige bijstand die in die twee jaar is uitbetaald, terug te vorderen. Had belanghebbende het bedrag bij aanvang bijstand gemeld, dan zou belanghebbende hooguit 1 maand hebben ingeteerd en vervolgens alsnog recht hebben gehad op bijstand.

Lid 4

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4 Reikwijdte

In dit artikel wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid, Participatiewet, artikel 25, zesde lid IOAW en artikel 25, zesde lid IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 8 zijn daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.

Artikel 5 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de

betalingsverplichting

In dit artikel staat in welke situatie en onder welke voorwaarde afgezien kan worden kan worden van terugvordering of verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting.

Artikel 6 Uitzondering

In dit artikel staan de uitzonderingen beschreven ten aanzien van het afzien van terugvordering of verdere terugvordering die gelden op de in artikel 5 van deze beleidsregel vermelde situatie en voorwaarden.

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In dit artikel staat de voorwaarde waarbij het college kan besluiten af te zien van terugvordering.

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel staan de voorwaarden om medewerking te verlenen aan een eventuele schuldregeling.

Wettelijk is bepaald dat geen medewerking kan worden verleend aan de totstandkoming van een schuldregeling indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 9 De betalingsverplichting

In dit artikel staat dat de invordering start op het moment van afgifte van het terugvorderingsbesluit. Het tweede lid geeft de onderdelen van het invorderingsbesluit.

Artikel 10 Verrekening

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college kiest ervoor om direct tot verrekening over te gaan en niet om te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht van gewijsde is getreden (6 weken na afgifte, hetgeen ook in beginsel het einde van de betalingstermijn inhoudt). Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 11 Uitstel van betaling

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim is, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel. Het moment van in rekening brengen van de hiervoor genoemde kosten is in artikel 18 van dit beleid geregeld.

Het indienen van bezwaar en/of beroep heeft geen schorsende werking op de invordering (artikel 6:16 Awb). Dit betekent dat het college een bezwaar en/of beroepschrift niet aanmerkt aan een verzoek om uitstel van betaling. Belanghebbende zal in deze gevallen hierom een schriftelijk verzoek moeten indienen (al dan niet opgenomen in het bezwaar- en/of beroepschrift).

Artikel 12 en 13 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht, bepaalt het college de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het jaarlijkse vakantiegeld dat in juni van ieder jaar wordt uitbetaald;

  • b.

    het onderscheid fraudevordering versus andersoortige vorderingen;

  • c.

    invorderingsmaatregelen van eventuele andere schuldeisers;

  • d.

    de financiële draagkracht van belanghebbende (het feit dat betrokkene een uitkering van het college ontvangt (artikel 12) dan wel inkomsten op een ander vlak heeft (artikel 13)).

Wanneer betrokkene de uitkering verlaat, omdat hij bijvoorbeeld werk heeft aanvaard, wordt het aflossingsbedrag dat tijdens de uitkering gold gedurende een halfjaar voortgezet. Na deze periode volgt er een onderzoek naar de draagkracht.

Voorbeeld:

Betrokkene is een alleenstaande en er wordt via de uitkering maandelijks € 60,- ingehouden. Na beëindiging van de uitkering loopt deze aflossingsverplichting nog 6 maanden door. Na 6 maanden vindt een onderzoek plaats naar draagkracht. Betrokkene heeft een inkomen (inclusief vakantietoeslag, vt) dat € 300,- hoger is dan de bijstandsnorm welke voor betrokkene geldt. Bij een fraude vordering wordt dan het aflossingsbedrag € 60- + € 150,- (50% van het inkomen boven de bijstandsnorm inclusief vt) = € 210,- per maand vastgesteld.

Bij overige vorderingen wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op € 60,- + € 105,- (35% van het inkomen boven de bijstandsnorm inclusief vt) = € 165,-.

Artikel 14 Wettelijke rente bij uitstel

In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend, is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel kan echter worden bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend. Het college heeft in dit kader bepaald dat zij afziet van het in rekening brengen van wettelijke rente indien zij uitstel verleent.

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

In dit artikel bepaalt het college in welke gevallen een onderzoek wordt gestart. Daarnaast bepaalt het artikel dat belanghebbende bij beschikking in kennis wordt gesteld van een besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting. Tevens wordt bepaald dat een gewijzigde betalingsverplichting ingaat op de eerste dag volgend op de maand van de beschikking.

Artikel 16 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Het college legt in dit artikel de procedurele eisen vast die hiervoor gelden.

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

Artikel 17 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Lid 1

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt de hoofdregel beschreven.

Lid 2

In dit lid staat de voorwaarde waarbij het college kan besluiten af te zien van verdere invordering.

Artikel 18 Rente en kosten

Hoewel het college bevoegd is rente en kosten te berekenen nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, is in dit artikel bepaald dat het hiervoor genoemde alleen in rekening wordt gebracht zodra een vordering is overgedragen aan een deurwaarder.

Overdracht van een vordering aan een deurwaarder gebeurt pas als eerst alle mogelijkheden die de gemeente ter beschikking staan zijn doorlopen en in alle redelijkheid kan worden aangenomen dat incasso door inschakeling van een deurwaarder wel tot betaling zal leiden.

Artikel 19. Overgangsrecht

Dit artikel geeft aan in welke situatie de oude beleidsregels van toepassing blijven.

Artikel 20 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen moet, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de

mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel ten gunste van belanghebbende. Dit artikel geeft aan het college daartoe de bevoegdheid.

Artikel 21 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.