Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas

Geldend van 09-02-2019 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op het raadsvoorstel: 2018-078.

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet.

Gelet op het bepaalde in 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Gelet op artikel 3.8, tweede lid, en 5.4, eerste en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

Gehoord de beraadslagingen.

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas

HOOFDSTUK 1: BEGRIPPEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de burger daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

      • a.

        De voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

      • b.

        De voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar (geen revalidatievakhandel);

      • c.

        De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

    • b.

      Beroepsmatige ondersteuning: ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht;

    • c.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • d.

      bijdrageplichtig inkomen: verzamelinkomen van 2 jaar geleden + 8% grondslag sparen en beleggen van 2 jaar geleden

    • e.

      budgethouder: de persoon die het persoonsgebonden budget toegekend heeft gekregen;

    • f.

      burger: persoon met een ondersteuningsvraag, zijnde de cliënt zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • g.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • h.

      ingezetene: burger die hoofdverblijf heeft in de gemeente Peel en Maas;

    • i.

      melding: het kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • j.

      niet-beroepsmatige ondersteuning: ondersteuning uitgevoerd door iemand uit de sociale omgeving van de burger, niet handelend vanuit de verantwoordelijkheid van een professionele organisatie;

    • k.

      ondersteuningsplan: schriftelijk verslag van de gesprekken en afspraken in de onderzoeksfase;

    • l.

      overbelaste mantelzorger: een mantelzorger is overbelast als hij/zij aangeeft dat de draaglast (belasting) en draagkracht (belastbaarheid) in de zorgtaken voor een naaste niet meer in balans zijn. Dit kan op psychisch, sociaal, fysiek of financieel vlak zijn. Iemand is overbelast als de zorg voor de ander ten koste gaat van de eigen verplichtingen of behoeften.

    • m.

      persoonlijk plan: plan waarin de burger de omstandigheden, bedoeld in art. 2.3.2, vierde lid, onderdelen a t/m 9 van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest aangewezen is;

    • n.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • o.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2: MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een burger vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de burger en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek: verzamelen gegevens en indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de burger en zijn situatie en maakt, indien nodig, zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de burger het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Daarbij geeft de burger in ieder geval aan of hij ingezetene is van de gemeente Peel en Maas, of op korte termijn ingezetene wordt.

  • 3.

    Als de burger genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de burger afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college informeert de burger over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen. In overleg kan deze termijn worden aangepast.

  • 5.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1.

    De onderzoeksfase bestaat uit zoveel als nodig en zo weinig als mogelijk persoonlijke gesprekken om de situatie van de burger helder te krijgen. Het gesprek of de gesprekken worden gevoerd met de burger, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie en/of cliëntondersteuner. Indien nodig is ook een professional die bij de burger is betrokken aanwezig bij het gesprek. Indien nodig vindt afstemming plaats met professionals in het netwerk.

  • 2.

    De factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek of de gesprekken als bedoeld in het eerste lid. Op basis hiervan wordt de ondersteuningsbehoefte bepaald.

  • 3.

    Tijdens het gesprek of de gesprekken wordt besproken welke mogelijkheden hiervoor bestaan. Het gaat daarbij om de keuze voor zorg in natura of een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college wijst de burger dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

Artikel 6. Verslag: ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college verstrekt de burger dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek of de gesprekken als bedoeld in het eerste lid van artikel 5. Deze schriftelijke weergave vormt het ondersteuningsplan.

  • 2.

    Als de burger in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening wordt dit opgenomen in het ondersteuningsplan.

Artikel 7. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad cq met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd.

    • b.

      Het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet bij het college worden ingediend. De aanvraag dient ondertekend te zijn. Een door de burger ondertekend ondersteuningsplan wordt beschouwd als aanvraag.

HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een burger komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de burger niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de burger deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • 3.

        met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de burger met psychische of psychosociale problemen en de burger die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de burger deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • 1.

        op eigen kracht;

      • 2.

        met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • 3.

        met gebruikmaking van algemene (gebruikelijke) voorzieningen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in hoofdstuk 2 onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de burger aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Als van een noodzakelijke maatwerkvoorziening meerdere varianten qua compensatie adequaat zijn, verstrekt het college de goedkoopste.

Artikel 10. Algemene voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de burger aanspraak kan maken op enige andere passende voorziening of dienst op grond van andere wet- of regelgeving;

    • b.

      voor zover de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de hulpvraag kan invullen;

    • c.

      voor zover de burger met gebruikmaking van algemene voorzieningen in de hulpvraag kan voorzien;

    • d.

      indien de benodigde voorziening voor de burger algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de burger vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan burger al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de burger zijn toe te rekenen, of tenzij burger geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht

    • h.

      indien de burger tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2.

    Een burger is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 3.

    Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      Als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      Indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Peel en Maas.

Artikel 11. Specifieke voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1.

    In de kernen waar een algemene voorziening Hulp bij het Huishouden is, wordt geen maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden verstrekt, tenzij er meer dan 3 uur per week hulp nodig is;

  • 2.

    Het primaat voor een woningaanpassing ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de burger .

  • 3.

    Geen woningaanpassing wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de burger niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien dit de goedkoopst adequate oplossing is en daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

  • 5.

    Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 6.

    De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor verhuiskosten vindt slechts plaats indien sprake is van een acute, niet voorzienbare verhuizing en men niet in staat is geweest hiervoor (voldoende) te reserveren.

  • 7.

    Een sportvoorziening wordt verstrekt wanneer het voor de burger zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening.

  • 8.

    De verstrekking van vervoershulpmiddelen geschiedt enkel wanneer de kosten van de voorziening de kosten van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening (auto of fiets) te boven gaan.

  • 9.

    De vervoersvoorziening collectief vervoer wordt verstrekt mits er voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er is sprake van noodzakelijk vervoer;

    • b.

      De vervoersbehoefte kan niet met een adequatere oplossing, bijvoorbeeld op basis van maatwerk een scootmobiel of aangepaste fiets, worden opgelost.

    • c.

      Er is geen sprake van bovenlokaal vervoer waarbij gebruik kan worden gemaakt van Valys.

Artikel 12. Beschikking

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.

  • 2.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

    • d.

      wat de omvang van de ondersteuning bedraagt;

    • e.

      welke aanbieder(s) worden ingezet.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget (pgb) vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft;

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget,

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 13. Voorwaarden persoonsgebonden budget (pgb)

Bij het opstellen van het ondersteuningsplan worden de voorwaarden in artikel 2.3.6, lid 2 sub a en c van de wet getoetst. Als resultaat hiervan wordt in het ondersteuningsplan een motivering opgenomen in hoeverre:

  • a.

    De burger op eigen kracht of met zijn sociaal netwerk of vertegenwoordiger de bij een pgb behorende taken en verplichtingen kan uitvoeren zoals bedoeld in artikel 2.3.6. lid 2 onder a, van de wet;

  • b.

    Een pgb leidt tot het door de burger gewenste resultaat, welke vorm van ondersteuning hierbij passend is en welke kwaliteitseisen gelden voor besteding van het pgb. Hulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen moeten voldoen aan een programma van eisen. De kwaliteit van de ondersteuning wordt geborgd door inzet van voorzieningen die past bij de mate van kwetsbaarheid van de burger. Dit wordt in het ondersteuningsplan bepaald en vastgelegd.

Artikel 14. Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • a.

    het inkopen van de maatwerkvoorziening, hulpmiddel of hulp;

  • b.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel;

  • c.

    Het afsluiten van een zorgovereenkomst met elke zorgverlener en het aanleveren van deze zorgovereenkomst(en) bij de SVB.

Artikel 15. Persoonsgebonden budget (Pgb):

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3.

    Een pgb dient door de burger binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het beoogde resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 16. Hoogte pgb bij diensten in de vorm van hulp bij het huishouden, dagbesteding, begeleiding individueel, persoonlijke verzorging en logeren

Bij de hoogte van het tarief voor het pgb gelden twee tarieven:

  • a.

    voor beroepsmatige ondersteuning: het tarief voor soortgelijke ondersteuning binnen de regionaal afgesloten raamcontracten;

  • b.

    voor niet-beroepsmatige ondersteuning wordt deze gebaseerd op het in het tweede lid van artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde gangbare tarief voor een persoon uit het sociale netwerk. Bij hulp bij het huishouden bedraagt de hoogte van het pgb 75% van dit tarief.

Artikel 17. Hoogte pgb bij vervoer naar dagbesteding

De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op basis van het tarief voor soortgelijke ondersteuning binnen de regionaal afgesloten raamcontracten.

Artikel 18. Hoogte pgb bij woningaanpassingen

  • 1.

    De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      bij woningaanpassingen tot € 5.000 de limitatieve lijst van Sciopeng;

    • b.

      bij woningaanpassingen vanaf € 5.000 een kostenbegroting op basis van 2 offertes conform normen bouwbesluit of bouwkundig advies.

  • 2.

    De afschrijvingstermijn bij woningaanpassingen bedraagt 25 jaar. Binnen deze termijn wordt in de regel geen nieuw pgb verstrekt, tenzij hiervoor bijzondere gronden zijn.

Artikel 19. Hoogte pgb bij woonvoorzieningen en hulpmiddelen

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      de kostprijs van de woonvoorziening of hulpmiddel conform contractafspraken met leverancier;

    • b.

      de kosten voor onderhoud, reparatie en (eventuele) verzekering.

  • 2.

    De afschrijvingstermijn van woonvoorzieningen en hulpmiddelen bedraagt 7 jaar. Bij woonvoorzieningen en hulpmiddelen voor kinderen geldt 5 jaar. Een uitzondering hierop is de traplift: hiervoor geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaar. Binnen deze termijnen wordt in de regel geen nieuw pgb verstrekt, tenzij hiervoor bijzondere gronden zijn.

Artikel 20. Hoogte pgb bij sportvoorzieningen

In het ondersteuningsplan wordt de hoogte van het pgb voor sportvoorzieningen vastgesteld. Hiermee wordt rekening gehouden met de mate van het overstijgen van kosten t.o.v. gebruikelijke kosten.

Artikel 21. Hoogte pgb bij beschermd wonen

De hoogte van het pgb bij beschermd wonen bedraagt bij:

  • a.

    professionele en gediplomeerde hulp (te weten een aantoonbaar gekwalificeerde zorgverlener in dienst bij een (gecontracteerde) zorgaanbieder, die de benodigde zorg kan bieden): maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura;

  • b.

    gediplomeerde ZZP’ers (te weten een zelfstandige zonder personeel met aantoonbare kwalificaties, die de benodigde zorg kan bieden): maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura;

  • c.

    niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk (ondersteuning uitgevoerd door iemand uit de sociale omgeving van de burger, niet handelend vanuit de verantwoordelijkheid van een professionele organisatie): 75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximum bedrag van € 20 per uur; Op gemotiveerd verzoek van de cliënt en indien dit anders leidt tot onbillijke situaties geldt een tarief tot een maximum bedrag van € 25 per uur, mits daar een financiële compensatie aan de hulp tegenover staat.

Artikel 22. Pgb voor inzetten sociaal netwerk

Het verstrekken van een pgb, zoals bedoeld in artikel 16 van deze verordening, als een financiële compensatie voor ondersteuning door mensen in de sociale omgeving van de burger is mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    als de ondersteuning de gebruikelijke hulp en mantelzorg overstijgt en het leidt tot een doelmatiger, efficiënter en tot effectievere ondersteuning;

  • 2.

    de motivatie voor deze inzet wordt opgenomen in het ondersteuningsplan;

  • 3.

    Het tarief voor niet-beroepsmatige ondersteuning wordt gehanteerd.

Artikel 23. Besteding en verantwoording kosten pgb

  • 1.

    De schriftelijke (zorg)overeenkomst die de budgethouder sluit met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening inkoopt, moet in overeenstemming zijn met de door het college afgegeven beschikking (inclusief ondersteuningsplan). Indien het college van mening is dat de zorgovereenkomst hier niet aan voldoet, wordt de budgethouder in de gelegenheid gesteld om de overeenkomst in de gewenste zin aan te passen. De goedkeuring door het college is een voorwaarde voor de Sociale Verzekeringsbank om tot uitbetaling aan de zorgverlener over te kunnen gaan. Zonder een goedgekeurde zorgovereenkomst vindt namelijk geen uitbetaling plaats. Indien het college wel akkoord is met de zorgovereenkomst dan wordt dit doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank en tevens wordt dan aangegeven wat het maximumtarief is per zorgovereenkomst.

  • 2.

    Er is een vrij besteedbaar bedrag van € 250 per kalenderjaar toegestaan bij de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit moet de budgethouder wel zelf vrij spelen in het toegekende budget, door bijvoorbeeld goedkoper in te kopen of niet alle uren te besteden. Indien de indicatie gedurende het kalenderjaar start of korter dan 1 jaar duurt, dan geldt het bedrag naar rato.

  • 3.

    De volgende kosten zijn uitgesloten uit het persoonsgebonden budget:

    • a.

      een eenmalige uitkering of een feestdagenuitkering voor de ondersteuner;

    • b.

      reiskosten van de ondersteuner;

    • c.

      kosten voor bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • d.

      administratiekosten.

  • 4.

    Indien het ondersteuningsplan meerdere typen ondersteuning bevat mag de budgethouder hiermee binnen het verstrekte pgb schuiven indien dit leidt tot een meer adequate ondersteuning;

  • 5.

    Eenmalige pgb’s voor bijvoorbeeld woningaanpassing of hulpmiddelen verlopen vooralsnog niet via het SVB/trekkingsrecht. Bij hulpmiddelen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen onder de 5.000 euro worden deze pgb’s rechtstreeks aan de budgethouder overgemaakt na het nemen van de beschikking. Bij woningaanpassingen boven de 5.000 euro vindt uitbetaling van het pgb plaats na indiening van de factuur van de aannemer.

Artikel 24. Controle pgb

Via periodiek overleg over het ondersteuningsplan vindt controle van het gebruik en de besteding van de maatwerkvoorzieningen en het persoonsgebonden budget plaats. Dit kan leiden tot bijstelling van de omvang van de maatwerkvoorzieningen en/of het persoonsgebonden budget.

Artikel 25. Controle

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding van de verstrekte voorziening.

Artikel 26. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een burger aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de burger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de burger niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen; de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • c.

      de burger niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of;

    • d.

      de burger de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de burger opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de burger en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college kan uit het oogpunt van de kwaliteit van de geleverde zorg nadere regels vaststellen voor de besteding van het pgb.

  • 8.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en/of niet-gebruik van de wet.

HOOFDSTUK 4: BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 27. Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een burger kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4.

    De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 5.

    De bedragen die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de maximale eigen bijdrage zoals genoemd in het uitvoeringsbesluit.

  • 6.

    De bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening in natura of via een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige burger is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een burger.

  • 8.

    In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de burger zijn ontheven of ontzet.

  • 9.

    De eigen bijdrage is verschuldigd zolang de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 28. Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen

  • 1.

    Voor de volgende algemene voorzieningen is de burger een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      dorpsvervoer;

    • b.

      hulp bij het huishouden;

    • c.

      dorpsdagvoorzieningen;

    • d.

      maaltijdvoorziening;

    • e.

      Kesje 6;

  • 2.

    De bijdrage in de kosten van:

    • a.

      het dorpsvervoer bedraagt maximaal € 1,50 per rit binnen Peel en Maas;

    • b.

      hulp bij het huishouden bedraagt € 7 per uur;

    • c.

      de dorpsdagvoorziening bedraagt € 9 per dag;

    • d.

      de maaltijdvoorziening bedraagt de volledige kostprijs:

    • e.

      Kesje 6 bedraagt € 5 per keer.

  • 3.

    Kwijtschelding op de bijdrage voor de dorpsdagvoorziening is mogelijk voor burgers:

    • a.

      met een uitkering op grond van de Participatiewet en/of;

    • b.

      periodieke bijzondere bijstand en/of;

    • c.

      die toegelaten zijn tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en/of;

    • d.

      die toegelaten zijn tot de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs).

    • e.

      Indien sub a. tot en met d. van dit artikel niet van toepassing zijn, kan op basis van een draagkrachtberekening worden bepaald of in bepaalde situaties een korting of kwijtschelding mogelijk is.

  • 4.

    Op de bijdrage voor hulp bij het huishouden krijgen burgers de volgende korting:

Gesubsidieerde uurprijs voor pilotperiode is € 7

Eenpersoons huishouden

bijdrageplichtig inkomen

Meerpersoons huishouden

bijdrageplichtig inkomen

Korting

Eigen bijdrage per uur

Geen pensioen

Wel pensioen

Geen pensioen

Wel pensioen

7,00

0,00

Wordt alleen toegepast in uitzonderingssituaties

5,50

€ 1,50

-24.000

-18.000

- 36.000

-24.000

4,50

€ 2,50

24.000–26.000

18.000 – 20.000

36.000 – 38.000

24.000 – 26.000

2,00

€ 5,00

26.000–28.000

20.000 – 22.000

38.000 – 40.000

26.000 - 28.000

0,00

€ 7,00

+ 28.000

+ 22.000

40.000 – 42.000

Meer dan 28.000

HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 29. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De kwaliteit van de ondersteuning en zorg in natura wordt geborgd door inzet van beroepskrachten die past bij de mate van kwetsbaarheid van de deelnemers en gebruikers.

  • 2.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de burger;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van ondersteuning en zorg;

    • c.

      het erop toezien dat beroepskrachten over voldoende deskundigheid beschikken en tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteit van voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten die deze verstrekken.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op het voldoen aan het gestelde in lid 1, 2, en 3 door periodieke overleggen met de aanbieders, periodiek ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers en het zo nodig in overleg met de burger ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 30. Verhouding prijs en kwaliteit levering diensten door derden.

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 31. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan;

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar;

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld;

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 32. Waardering mantelzorgers

Het college geeft in samenspraak met het mantelzorgforum en het Steunpunt Mantelzorg Peel en Maas invulling aan de waardering van mantelzorgers die zorg verlenen aan burgers van de gemeente Peel en Maas. Dit gebeurt jaarlijks rondom de Dag van de Mantelzorg met o.a. de mantelzorgbloem en met diverse speciale activiteiten voor mantelzorgers gedurende het jaar.

Artikel 33. Hulp bij het huishouden voor mantelzorgers

Overbelaste mantelzorgers vallen binnen de doelgroep van de algemene voorziening Hulp bij het Huishouden en kunnen derhalve in aanmerking komen voor deze algemene voorziening.

HOOFDSTUK 7: KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 34. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van burgers ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de gemeente gesloten raamcontracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een periodiek ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers.

Artikel 35. Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van burgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn van de met hen door de gemeente gesloten raamcontracten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 36. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de verordening die betrekking heeft op co-creatie, meespraak en advisering in het sociale domein is bepaald hoe ingezetenen betrokken worden bij het beleid.

HOOFDSTUK 8: OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt een rapportage over het gevoerde beleid en de effecten daarvan aan de gemeenteraad.

Artikel 38. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de burger afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 39. Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast voor beschermd wonen en opvang.

Artikel 40. Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast voor de uitvoering van deze verordening

Artikel 41. Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

  • 2.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Peel en Maas, vastgesteld door de raad op 19 december 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 42. Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 41 tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 43. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 Peel en Maas.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 5 februari 2019

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Algemeen

In Nederland vinden we het belangrijk dat mensen een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen. Ook dat mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen. Het is de taak van de gemeente om haar burgers hierbij te helpen.

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat hierbij uit van het volgende:

  • 1.

    Burgers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van genoemde doelen;

  • 2.

    Burgers zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken;

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert burgers om zelf oplossingen te vinden voor problemen. Bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk);

  • 4.

    Kwetsbare groepen hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving. Het gaat hierbij om burgers met:

    • met een beperking of

    • met psychische of psychosociale problemen

    • die de thuissituatie hebben (moeten) verlaten, bijvoorbeeld in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

De gemeente Peel en Maas vindt het belangrijk om bovenstaande – kwetsbare- burgers te ondersteunen. Dit doen we door het beschikbaar stellen van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Alle beschikbare – algemene en maatwerk- voorzieningen staan in deze verordening. Ook staan hierin genoemd de voorwaarden, manier van aanvragen en – mogelijke- kosten of eigen bijdrage.

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de burger en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of - als dat niet volstaat - een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er moet telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden:

  • om de hulpvraag van de burger, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • om te achterhalen wat de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren;

  • om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

De Wmo 2015, deze verordening en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Peel en Maas leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Als de burger van mening is dat:

  • het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of;

  • de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of;

  • hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden,

kan betrokkene daartegen bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening moet overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

  • op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een burger voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

  • op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van burgers vereist is;

  • ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van burgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

  • op welke wijze ingezeten, waaronder burgers of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

  • op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van burgers in de gemeente.

Ook moet de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

  • bepalen dat burgers voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

  • de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de burger de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de burger en zijn echtgenoot;

  • bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;

  • bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

  • bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de kaderstelling sociaal domein, die de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 heeft vastgesteld op 23 mei 2017. In deze kaderstelling is het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd (zie 2017-029 03 Waardenoriëntatie en kaderstelling ).

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad. a Algemeen gebruikelijke voorziening

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de burger, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de burger. De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de burger ziet op het beantwoorden van de vraag of de burger over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

  • Is de voorziening gewoon te koop?

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Ad. b Beroepsmatige ondersteuning

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. c Bijdrage in de kosten

Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Burgers zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage.

Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de burger in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning). Deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.

Ad. d Bijdrageplichtig inkomen

Meer informatie over het bijdrageplichtig inkomen – en een eigen bijdrage rekenhulp- is te is beschikbaar bij het CAK, zie hiervoor ‘bereken uw beschikbaar inkomen’ via bijdrageplichtig inkomen.

Ad. e Budgethouder

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. f Burger

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. g Hulpvraag

De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de burger zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.

Ad. h Ingezetene

De burger kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de burger in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont dan wel zijn hoofdverblijf heeft. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend. Uit jurisprudentie (CRvB 03-03-2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO5333) blijkt dat met ‘hoofdverblijf’ navolgende wordt bedoelt: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien het een gehandicapte met een briefadres is.

Het is dus altijd noodzakelijk een hiervoor grondig onderzoek in te stellen naar de werkelijke feiten en omstandigheden.

Voor wie niet staat ingeschreven en een aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening wil maken is, het mogelijk om de gebondenheid aan de gemeente Peel en Maas op een andere manier vast te stellen.

Wel wordt in de Memorie van Toelichting ook aangegeven dat opvang bij voorkeur verstrekt wordt door het college van de gemeente waar een opvangtraject en bijbehorende ketenbenadering voor betrokkene de meeste kans van slagen heeft. De Wmo 2015 spreekt ook van een ‘passende bijdrage’ aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan opvang (artikel 2.3.5 lid 4 Wmo 2015). Het onderzoek dat voorafgaat aan een te verstrekken voorziening zal zich daar ook op richten. Daarbij kan bijvoorbeeld meespelen het aspect van de afwezigheid van een netwerk in de gemeente waar de cliënt zich heeft gemeld en de beschikbaarheid daarvan in een andere gemeente. Vanzelfsprekend wordt ook de wens van de cliënt in het onderzoek betrokken. Is het college van oordeel dat de opvang en het bijbehorende traject meer kans van slagen heeft in een andere gemeente, dan is de gemeente tot welke iemand zich heeft gewend, verantwoordelijk voor een ‘warme’ overdracht naar de andere gemeente.

Ad i Melding

Iedereen kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de burger de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de burger zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Als een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

Ad j Niet-beroepsmatige ondersteuning

Ondersteuning uitgevoerd door iemand uit de sociale omgeving van de burger. Dit kan bijvoorbeeld een familielid, buren en/of vrienden zijn. Zij handelen niet vanuit de verantwoordelijkheid van een professionele organisatie maar uit hun persoonlijke betrokkenheid met betreffende burger.

Ad k Ondersteuningsplan

In het ondersteuningsplan wordt de gehele invulling van de ondersteunings- en/of hulpvragen uitgewerkt en vastgelegd. Bij het arrangeren en het voeren van het gesprek wordt de arrangementenwaaier als hulpmiddel gebruikt. Daarin zijn de levensdomeinen en het domein regievoeren ingedeeld naar het eigen kracht principe. De ondersteuningsvraag wordt met behulp van de zelfredzaamheidsmatrix geanalyseerd over regievoering en de levensdomeinen heen.

Op het moment dat het ondersteuningsplan volledig is uitgewerkt en vastgelegd, wordt het ter ondertekening toegestuurd aan de burger. Dit wordt het conclusie ondersteuningsplan genoemd en is tevens de definitieve aanvraag voor ondersteuning.

Ad l Overbelaste mantelzorger

Doordat niet iedere mantelzorger hetzelfde is en/of in dezelfde omstandigheden verkeerd, is er geen exacte definitie te geven voor overbelasting. Alleen de mantelzorger zelf kan aangeven of er sprake is van overbelasting.

Ad. m Persoonlijk plan

In het plan kan de burger - al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e Wmo, worden onderzocht door het college. Doordat de burger hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de burger zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk ondersteuningsplan dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de burger een

persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van burgers in de Wmo versterkt.

Ad. n Uitvoeringsbesluit

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. o Wet

Deze definitie spreekt voor zich.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een burger in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de burger’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de burger kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van burgers te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de burger kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek: verzamelen gegevens en indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de burger bekende gegevens in kaart worden gebracht en burgers niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de burger worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de burger vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de burger die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de burger om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Het persoonlijk plan is in de wet opgenomen door middel van een amendement (TK 2013-2014, 33841 nr. 70). Doordat de burger voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de burger zelf vorm wil geven aan zijn ondersteuningsplan, dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de burger te liggen.

In het vijfde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de burger ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Artikel 5. Onderzoek

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. Het is de fase van vraagverheldering die vooraf gaat aan het samenstellen van het ondersteuningsplan. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en burger plaatsvindt. In artikel 1 wordt benadrukt dat een of meer gesprekken deel uitmaken van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de burger zoveel mogelijk bij betrokken wordt. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de burger wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de burger thuis plaats.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een burger gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6. Verslag: ondersteuningsplan

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de burger een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de burger. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de burger van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt als een met de burger overeengekomen plan ondersteuningsplan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend, dan moeten het college en de burger dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Artikel 7 Advisering

Lid 1 van dit artikel in de verordening bepaalt dat het college bevoegd is degene:

  • door of namens wie een melding is gedaan of;

  • door of namens wie een aanvraag is ingediend, alsmede;

  • diens huisgenoten

op te roepen in persoon te verschijnen, te bevragen en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit op een door het college te bepalen plaats en tijdstip . Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een aantal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter vaak onontbeerlijk zijn. Het college dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, wat een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Artikel 8. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een burger voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de burger alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de burger die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om het ondersteuningsplan als aanvraag aan te merken, zodra dit door de burger is ondertekend (het zgn. conclusie ondersteuningsplan).

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een burger voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van burgers per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

In lid 2 van dit artikel is bepaald dat als van een noodzakelijke maatwerkvoorziening meerdere varianten qua compensatie adequaat zijn het college de goedkoopste verstrekt.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Artikel 10. Algemene voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

In dit artikel staat in welke situaties géén maatwerkvoorziening wordt verstrekt (lid 1). Daarnaast is de verplichting opgenomen dat de burger zorgvuldig met de hem verstrekte voorziening moet omgaan (lid2) en dat het college bevoegd is om overige, bijzondere voorwaarden en verplichtingen op te leggen (lid 3). Tot slot worden er nog 2 situaties benoemd waarin geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt (lid 4).

Artikel 11. Specifieke voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

In dit artikel staan nadere regels beschreven ten aanzien van:

  • Hulp bij het Huishouden (lid 1)

  • Woningaanpassing (lid 2 t/m 4)

  • Verhuizing (lid 5)

  • Verhuiskosten (lid 6)

  • Sportvoorziening (lid 7)

  • Vervoershulpmiddelen (lid 8)

  • Vervoersvoorzieningen (lid 9)

Artikel 12. Beschikking

De burger moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de burger goed en volledig informeert. Overeenkomstig de Awb moet de beschikking deugdelijk gemotiveerd zijn. Het (conclusie) ondersteuningsplan wordt geacht onderdeel uit te maken van de beschikking en wordt bijgevoegd.

Artikel 13. Voorwaarden persoonsgebonden budget (pgb)

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de burger dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Niet voor alle voorzieningen wordt een pgb verstrekt. Een woningaanpassing wordt bijvoorbeeld altijd via zorg in natura verstrekt, waarbij de gemeente de betalingen rechtstreeks overmaakt aan de leverancier.

Artikel 14. Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

Als er wordt gekozen voor een pgb, dan horen hierbij ook verantwoordelijkheden voor de pgb houder. Deze staan in dit artikel benoemd.

Artikel 15. Persoonsgebonden budget (pgb)

Het 1e lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

In lid 2 wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de burger beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Burgers kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

In het derde lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget, zijnde 6 maanden na toekenning. Onder ‘aangewend’ wordt verstaan dat de kosten van de voorziening of het hulpmiddel uit het pgb betaald moet zijn. Als betaling niet binnen 6 maanden mogelijk is, bijv. omdat de factuur nog niet ontvangen is, dan moet de pgb houder een ondertekende – en gedateerde - opdracht aan zorgverlener of leverancier overleggen binnen de gestelde 6 maanden termijn. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan.

Artikel 16 Hoogte pgb bij diensten in de vorm van hulp bij het huishouden, dagbesteding, begeleiding individueel, persoonlijke verzorging en logeren.

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Artikel 17Hoogte pgb bij vervoer dagbesteding

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Artikel 18 Hoogte pgb bij woningaanpassing

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde voorzieningen. Tevens is de afschrijvingstermijn vastgesteld (lid 2).

Artikel 19 Hoogte pgb bij woonvoorzieningen en hulpmiddelen.

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Artikel 20Hoogte pgb bij sportvoorzieningen

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Artikel 21Hoogte pgb bij beschermd wonen

In dit artikel is de hoogte van het pgb vastgesteld voor het de in dit artikel genoemde onderwerpen.

In sub c staat de voorwaarde dat er hiervoor een financiële vergoeding aan de hulp tegenover staat. Hiermee wordt bedoelt dat het hiervoor beschikbaar gestelde pgb ook daadwerkelijk betaald wordt aan de hulpverlener en niet wordt aangewend voor andere doeleinden.

Dit artikel is afgestemd binnen de regio Noord- en Midden Limburg, waardoor de hierin genoemde hoogte van het pgb voor de hele genoemde regio gelden. Dit in tegenstelling tot de overige artikelen inzake de hoogte van het pgb, waarbij de raad van de gemeente zelf de hoogte hiervan kan vaststellen.

Artikel 22PGB voor inzetten sociaal netwerk

In dit artikel zijn de voorwaarden benoemd voor het inzetten van pgb door mensen in de sociale omgeving van de burger. Dit geldt alleen voor de voorzieningen genoemd in artikel 16 van deze verordening.

Artikel 23Besteding en verantwoording kosten pgb

In dit artikel zijn de besteding en verantwoording van de kosten van het pgb vastgesteld (lid 1). Daarnaast is een vrij besteedbaar bedrag benoemd (lid 2) en een viertal kosten uitgesloten van besteding uit het pgb (lid 3). Tot slot is een beperkte mate van flexibiliteit geven ten aanzien van meerdere typen ondersteuning (lid 4) en zijn voorwaarden, hoogte en werkwijze opgenomen voor eenmalige pgb’s zoals woningaanpassing of hulpmiddelen (lid 5).

Artikel 24 Controle pgb

Naast de in dit artikel genoemde periodieke controles, vinden er ook controles plaats zoals vastgesteld in de ‘kwaliteitsborging Sociaal Domein gemeente Peel en Maas’ (zie kwaliteitsborging sociaal domein).

Artikel 25Controle

Het college heeft hiervoor o.a. nadere regels vastgesteld in de ‘kwaliteitsborging Sociaal Domein’ (zie de verwijzing in de toelichting op artikel 24, controle pgb). Daarnaast kunnen nieuwe feiten en omstandigheden aanleiding zijn om tot controle over te gaan. Dit ter beoordeling aan het college.

Artikel 26Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering.

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen als uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van het opzettelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van de geboden voorziening of hulpmiddelen.

Tot slot wijst het college een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, zijnde de toezichthouder rechtmatigheid.

Hoofdstuk 4 Bijdrage in de kosten

Artikel 27Bijdrage in de kosten voor maatwerk

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid, van de wet.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

Het totaal van de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s is gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorzieningen (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt. We kiezen in Peel en Maas voor de maximale eigen bijdrage (lid 5), omdat we het redelijk vinden dat burgers naar draagkracht bijdragen. Deze bijdrage geldt ook voor beschermd wonen (artikel 21).

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4, derde lid, tweede zin). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in de onderdelen van het tweede lid. Dit is regionaal afgestemd in verband met gezamenlijke inkoop van maatwerkvoorzieningen in Noord-Limburg.

Artikel 28bijdrage in de kosten algemene voorziening

De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.

Lid 3

Om deelname aan de dorpsdagvoorziening ook (financieel) toegankelijk te maken voor burgers met een beperkt inkomen, heeft de gemeente Peel en Maas ervoor gekozen bepaalde groepen kwijtschelding te verlenen. In dit lid worden betreffende doelgroepen die hiervoor in aanmerking komen benoemd.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 29 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning.

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van burgers en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het tweede lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het vierde lid genoemde periodieke ervaringsonderzoek onder deelnemers en gebruikers is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 30 Verhouding prijs en kwaliteit levering diensten voor derden.

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de burger, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

De AMvB ‘reële tarieven Wmo’ verplicht gemeenteraden om per 1 juni 2017 in de verordening op te nemen dat bij het aangaan van nieuwe inkoopovereenkomsten voor Wmo-producten een reële prijs wordt gehanteerd. Het Uitvoeringsbesluit Wmo biedt geen ruimte om van de inhoud van artikel 5.4 af te wijken. Door dit in de verordening vast te leggen krijgen de raden kennis van de materie en kunnen het college over de uitvoering ervan bevragen. Doordat de Wmo-diensten regionaal worden ingekocht, worden ook de reële prijzen regionaal bepaald. Afgesproken is dat alle regiogemeenten de verordening op gelijke wijze aanpassen.

Artikel 31 Calamiteiten.

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. Dit is de toezichthouder kwaliteit Wmo.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 31 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen (zie meldpunt zorgaanbieders Wmo) en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 6 Waardering mantelzorger

Artikel 32Waardering mantelzorger

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van burgers in de gemeente. Het college bepaalt in de beleidsregels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering van mantelzorgers bestaat.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van burgers in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van burgers die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de burger bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 33Hulp bij het huishouden voor mantelzorger

Als een mantelzorger aangeeft overbelast te zijn, dan kan hij gebruik maken van de algemene voorziening Hulp bij het Huishouden ter ontlasting van zijn taken.

Hoofdstuk 7 Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 34Klachtregeling

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van burgers is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat burgers in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De burger kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de burger niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat burgers die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 35Medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van burgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van burgers tegenover de aanbieder. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 36Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

De mogelijkheden van medezeggenschap op het sociaal domein, waaronder maatschappelijke ondersteuning, zijn vastgelegd in een aparte verordening ‘Verordening co-creatie en advisering sociaal domein gemeente Peel en Maas’ (zie verordening co-creatie en advisering sociaal domein) Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen co-creatie, meespraak en advisering. Door het college aangemerkte groepen die belangen hebben ten aanzien van het sociaal domein, worden in de gelegenheid gesteld om als co-createurs inbreng te leveren bij het ontwikkelen en realiseren van beleid dat betrekking heeft op het sociaal domein alsmede bij de evaluatie. De ingestelde adviesraad sociaal domein heeft de taak om een advies uit te brengen aan het college over alle beleidsvoorstellen op het terrein van het sociaal domein die de instemming behoeven van het college en/of de gemeenteraad.

Hoofdstuk 8 Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 37Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (zie artikel 7.10 van de wet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 38Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 39Nadere regels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 40 Beleidsregels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 41 Inwerkingtreding nieuwe en intrekken oude verordening

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening, waarbij de oude verordening ingetrokken wordt. De intrekking sluit aan bij de in werking treding van deze verordening.

Artikel 42 Overgangsbepalingen

In dit artikel is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de burger nadelige gevolgen kan hebben, is bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de burger. Dit moet voorkomen dat de burger gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast.

Artikel 43 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.