Bouwverordening Pijnacker-Nootdorp 2007

Geldend van 05-07-2012 t/m 11-02-2015

Hoofdstuk 1 inleidende bepalingen

Artikel 1.1: begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bevoegd gezag

    • bestuursorgaan,

      als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      Bouwbesluit

    • de

      algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht

    • degene

      die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk

    • elke

      constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      gebruiksoppervlakte

    • de

      gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit

    • -

      hoogte van de weg

    • de

      hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      NEN

    • een

      door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN

    • een

      door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut uitgegeven voornorm;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      straatpeil

      • a.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg

    • alle

      voor het openbaar rij of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk

    • een

      gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw

    • een

      gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2: termijnen

(vervallen).

Artikel 1.3: indeling van het gebied van de gemeente

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Als gebieden, bedoeld in het vorige lid, gelden de gebieden die op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig zijn aangegeven.

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1: aanvraag bouwvergunning

(vervallen).

Artikel 2.1.2: in de aanvraag op te nemen gegevens

(vervallen).

Artikel 2.1.3: bij de aanvraag in te dienen bescheiden

(vervallen).

Artikel 2.1.4: gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen).

Artikel 2.1.5: bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB (SDU, uitgave oktober 1993);

    • b.

      de resultaten van het nader onderzoek, verricht volgens het Protocol Nader onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), in het geval dat de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van deze verontreiniging een nader onderzoek, als bedoeld in het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), onontkoombaar is.

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem of ophooglaag aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003 en NEN 5897.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3.

    Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toestaan, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6: overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen).

Artikel 2.1.7: bouwregistratie

(vervallen).

Artikel 2.1.8: bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen).

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1: ontvangst van de aanvraag

(vervallen).

Artikel 2.2.2: samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen).

Artikel 2.2.3: bekendmaking van termijnen

(vervallen).

Artikel 2.2.4: in behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen).

Artikel 2.2.5: in behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen).

Artikel 2.2.6: kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

(vervallen).

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

(vervallen).

Artikel 2.3.1: welstandscriteria

(vervallen).

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1: verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    1. dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2: voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1: richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

(vervallen).

Artikel 2.5.2: anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3: bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

(vervallen).

Artikel 2.5.3A: brandweeringang

(vervallen).

Artikel 2.5.4: bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen).

Artikel 2.5.5: ligging van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.6: verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.7: toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.8: ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.9: bouwen op de weg

(vervallen).

Artikel 2.5.10: plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

(vervallen).

Artikel 2.5.11: ligging van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.12: verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.13: toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.14: ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.15: erf bij woningen en woongebouwen

  • 1.

    Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2.

    De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1.

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2.

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

      • 3.

        bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16: erf bij overige gebouwen

  • 1.

    Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17: ruimte tussen bouwwerken

  • 1.

    De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

    • Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18: erf en terreinafscheidingen

Artikel 2.5.19: bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2.

    Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwvergunningplichtige bouwwerken worden gebouwd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20: toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.21: toege3laten hoogte in de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.22: toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.23: toegelaten hoogte tussen voor en achtergevelrooilijnen

(vervallen).

Artikel 2.5.24: grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

(vervallen).

Artikel 2.5.25: hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

(vervallen).

Artikel 2.5.26: wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

(vervallen).

Artikel 2.5.27: toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen).

Artikel 2.5.28: ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen).

Artikel 2.5.29: ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

(vervallen).

Artikel 2.5.30: Parkeergelegenheid en laad en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1.

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voldoende mate van ruimte wordt bepaald met behulp van parkeernormen waarbij het volgende van toepassing is:

    • a.

      de parkeernorm is opgenomen in bijlage 13 bij deze verordening;

    • b.

      aanleg van meer parkeerplaatsen is toegestaan tot het in bijlage 13 genoemde maximum (max.);

    • c.

      voor parkeervoorzieningen op eigen terrein gelden berekeningsaantallen zoals opgenomen in bijlage 13.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

  • Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,00 m. bij 5,50 m. bij langsparkeerplaatsen en ten minste 2,50 m. bij 5,00 m. bij insteekparkeren bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte -voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m. bij 5,00 m. bedragen.

  • 4.

    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en het vierde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1: beginsel inzake brandmeldinstallaties

(vervallen).

Artikel 2.6.2: aanwezigheid van brandmeldinstallaties.

(vervallen).

Artikel 2.6.3: omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

(vervallen).

Artikel 2.6.4: kwaliteit van brandmeldinstallaties

(vervallen).

Artikel 2.6.5: beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

(vervallen).

Artikel 2.6.6: aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen).

Artikel 2.6.7: kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties.

(vervallen).

Artikel 2.6.8: beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen

(vervallen).

Artikel 2.6.9: aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen).

Artikel 2.6.10: kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen).

Artikel 2.6.11: gelijkwaardigheid

(vervallen).

Artikel 2.6.12: communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

(vervallen).

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1: eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen).

Artikel 2.7.2: eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen).

Artikel 2.7.3: eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen).

Artikel 2.7.3A (facultatief): eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

(vervallen).

Artikel 2.7.4: eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen).

Artikel 2.7.5: aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen).

Artikel 2.7.6: kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen).

Artikel 2.7.7: wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen).

Hoofdstuk 3 de melding

Artikel 3.1: de wijze van melden

(vervallen).

Artikel 3.2: welstandscriteria

(vervallen).

Hoofdstuk 4 plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

(vervallen).

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

(vervallen).

Hoofdstuk 6 brandveilig gebruik

(vervallen).

Hoofdstuk 7 overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1: overbevolking van woningen

(vervallen).

Artikel 7.1.2: overbevolking van woonwagens

(vervallen).

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1: verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

(vervallen).

Artikel 7.2.2: staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

(vervallen).

Artikel 7.2.3: staken van het gebruik van een woonwagen

(vervallen).

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1: Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op meer dan vier.

Artikel 7.3.2: Hinder

(vervallen).

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1: preventie

(vervallen).

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1: verboden gebruik van water

(vervallen).

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1: gebruiksgereed houden van installaties

(vervallen).

Hoofdstuk 8 slopen

(vervallen).

Hoofdstuk 9 welstand

Artikel 9.1: de advisering door de welstandscommissie

  • 1.

    De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Welstandscommissie, Stichting Dorp, Stad en Land, die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2.

    De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3.

    De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2: samenstelling van de welstandscommissie

  • 1.

    De welstandscommissie bestaat ten minste uit 3 leden, te weten een voorzitter (architect-voorzitter), secretaris (architect/secretaris) en één lid. Twee leden zijn deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden.

  • Er is ook een burgerlid, een niet-deskundig lid maar een vertegenwoordiger van de plaatselijke bevolking, geen architect of anderszins beroepsmatig bij de kwaliteit van de gebouwde omgeving betrokken zijnde.

  • 2.

    Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3.

    De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.

  • 4.

    De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

Artikel 9.3: benoeming en zittingsduur

Het reglement op de welstandscommissie, dat als bijlage A bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.

Artikel 9.4: jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -

    de werkwijze van de welstandscommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten;

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 9.5: termijn van advisering

  • 1.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2.

    De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6: openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1.

    De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2.

    Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het boeen uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4.

    Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement op de welstandscommissie, dat als bijlage A bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.

Artikel 9.7: Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1.

    De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2.

    In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.’

Artikel 9.8: vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1.

    De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9: uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

(vervallen).

Hoofdstuk 10 overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1: de aanvraag om woonvergunning

(vervallen).

Artikel 10.2: de aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

(vervallen).

Artikel 10.3: overdragen vergunningen

(vervallen).

Artikel 10.4: overdragen mededeling

(vervallen).

Artikel 10.5: het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

(vervallen).

Artikel 10.6: herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 handhaving

Artikel 11.1: stilleggen van de bouw

(vervallen).

Artikel 11.2: overtreding van het verbod tot ingebruikneming

(vervallen).

Artikel 11.3: stilleggen van het slopen

(vervallen).

Hoofdstuk 12 straf , overgangs en slotbepalingen

Artikel 12.1: strafbare feiten

(vervallen).

Artikel 12.2: overgangsbepaling bodemonderzoek

(vervallen).

Artikel 12.3: overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

(vervallen).

Artikel 12.4: overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

-

Artikel 12.5: overgangsbepaling sloopmelding

-

Artikel 12.6: slotbepaling

1. Bij de inwerkingtreding van deze wijzigingen vervalt de Bouwverordening Pijnacker-Nootdorp 2007, na 3e wijziging, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 maart 2012.

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend voor het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden voor de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

2. Deze verordening kan worden aangehaald als “Bouwverordening Pijnacker-Nootdorp 2007 na 4e wijziging”.

Bijlage 1 verordening

Bijlage behorende bij artikel 6.1.1.

(vervallen).

Bijlage 2 verordening

Bijlage behorende bij artikel 6.1.2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

(vervallen).

Bijlage 3 verordening

Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid Gebruikseisen voor bouwwerken

(vervallen).

Bijlage 3a verordening

Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid Eisenpakket kamerverhuurbedrijven kleiner dan 500 m2

(vervallen).

Bijlage 4 verordening

Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid Gebruikseisen voor bouwwerken, met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties.

(vervallen).

Bijlage 5 bij verordening

Bijlage behorend bij artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen).

Bijlage 6 verordening

Bijlage behorend bij artikel 6.2.3 Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen).

Bijlage 7 verordening

Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen).

Bijlage 8 verordening

Bijlage behorende bij artikel 8.1.2

(vervallen).

Bijlage 9 verordening

Bijlage behorende bij artikel 1.3 Kaart bebouwde kom Pijnacker-Nootdorp.

Microsoft Word - Kaart bebouwde kom Pijnacker-Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 10-08-2009; PDF-bestand; grootte: 266.85 KB)

Bijlage 10 verordening

Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

(vervallen).

Bijlage 11 verordening

Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsalarminstallaties)

(vervallen).

Bijlage 12 verordening

Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)

(vervallen).

Bijlage 13 verordening

Nota Parkeernormen.pdf (versie geldig sinds: 13-07-2012; PDF-bestand; grootte: 3.03 MB)

.

Bijlage behorend bij artikel 9.3

Dit reglement regelt de werkwijze rondom de inschakeling van de onafhankelijke welstandscommissie en de relatie tussen ambtelijke organisatie en gemeentebestuur.

Dit reglement vindt zijn juridische status in de Bouwverordening Pijnacker-Nootdorp.

1. Benoeming en samenstelling van de welstandscommissie

1.1 Benoemingsprocedure en zittingsduur

1.1.1 Benoemingsprocedure

De raad wijst op voordracht van het college van burgemeester en wethouders een onafhankelijke rechtspersoon als welstandscommissie aan. Deze rechtspersoon is de Stichting “Dorp, Stad en Land” (verder te noemen DSL).

De welstandscommissie maakt deel uit van de commissie ruimtelijke kwaliteit van DSL. Deze naamswijziging is vanaf 2008 gewijzigd vanwege de integrale aandacht die zij geeft aan stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie en landschap; disciplines die reeds jaren onderdeel uitmaken van het werk van DSL en die nu in de benaming van de commissie tot uitdrukking komen.

1.1.2 Zittingsduur

De leden van de welstandscommissie worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van herbenoeming voor nog eens drie jaar. Een benoemingsregistratie wordt opgezet door DSL.

1.2 Samenstelling van de commissie

1.2.1 Welstandscommissie

De welstandscommissie bestaat uit ten minste twee commissieleden die stemrecht hebben. Uit hun midden worden een voorzitter en een secretaris gekozen.

De commissie in Pijnacker-Nootdorp bestaat sinds 2009 uit een voorzitter en twee commissieleden. Vanaf juli 2009 bestaat de commissie uit twee leden, een voorzitter en een secretaris. Inmiddels is sinds 1 februari 2011 een burgerlid aan de commissie toegevoegd.

1.2.2 Regiocommissie

De regiocommissie bestaat uit deskundige leden van verschillende gemeenten uit de regio. Door de werkwijze van de gemeentelijke commissie maakt deze gemeente geen onderdeel meer uit van de regiocommissie.

2 Taakomschrijving

2.1 Onafhankelijkheid

De commissie adviseert aan het college van burgemeester en wethouders en wethouders en functioneert onafhankelijk ten opzichte van het college, de gemeenteraad(scommissie), de gemeentelijke organisaties en aanvragers c.q. architecten.

De leden onthouden zich van zaken welke hen, hun echtgenoten of hun bloed- of aanverwanten, tot de derde graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gelastigden zijn betrokken.

2.2 Taakomschrijving welstandscommissie

De welstandscommissie is belast met zowel wettelijk als niet wettelijk verplichte taken.

De commissie wordt in artikel 1 onder n. (Algemene bepalingen) van de Woningwet omschreven als de door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

In artikel 12b, eerste lid, van de Woningwet is aangegeven dat de welstandscommissie haar advies baseert op de criteria zoals die zijn opgenomen in de – door de gemeenteraad vastgestelde - welstandsnota. De commissie is zodoende gebonden aan het door de raad vastgestelde welstandsbeleid.

2.3 Wettelijke taken

2.3.1 Toetsing van vergunningplichtige (bouw)werken

In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d. van de Wabo is vermeld dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, (bouwen van een bouwwerk) de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.

In artikel 2.26, derde lid, van de Wabo is voorgeschreven dat het bevoegd gezag de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instanties in de gelegenheid stellen hem advies uit te brengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.

In artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht is aangegeven dat met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, burgemeester en wethouders advies vragen aan de welstandscommissie.

Zoals hiervoor vermeld dient die advisering dan te zijn gebaseerd op de welstandsnota.

2.3.2 Jaarverslag welstandscommissie

De welstandscommissie legt de gemeenteraad eens per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie ten minste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan haar taken als verwoord in het reglement.

Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiger van het gemeentebestuur en de commissie.

2.4 Niet wettelijk verplichte taken

Het college kan de welstandscommissie de opdracht geven om naast de wettelijk verplichte taken, ook de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:

  • *

    het voeren van door de gemeente noodzakelijk geacht overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van de plannen;

  • *

    adviseren over welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies en bestemmingsplannen, beleidsnotities, bijzondere projecten of overige ontwikkelingen die betrekking hebben op de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

  • *

    voorlichting geven inzake ruimtelijke kwaliteit aan het gemeentebestuur en burgers.

2.5 Taken commissie

2.5.1 Taken commissieleden

  • 1.

    De leden geven vanuit hun ervaring en kennis van het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen van de gemeente.

  • 2.

    De leden overleggen zo nodig tijdens de vergadering met aanvragers en ontwerpers. Indien een plan geheel of op onderdelen niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, wordt dit op begrijpelijke en tactvolle wijze toegelicht en uiteengezet; uit een oogpunt van dienstverlening worden indien mogelijk hierbij tevens aan de aanvrager of diens adviseur richtinggevende suggesties gedaan over de aanpassingen die wenselijk of nodig zijn om tot een positief advies te komen.

  • 3.

    De secretaris heeft de inhoudelijke eindverantwoordelijkheid voor de redactie van de adviezen. Hij bewaakt de inhoudelijke kwaliteit van de advisering en draagt zorg voor een deugdelijk, goed beargumenteerd en in rechte houdbaar advies. De inhoud van het advies dient ook voor niet-deskundigen duidelijk en begrijpelijk te zijn.

  • 4.

    De voorzitter geeft leiding aan de vergadering, draagt zorg voor een gestructureerd verloop van de vergadering en bewaakt in dit verband de voortgang van de agenda.

  • 5.

    Ten behoeve van eventueel aanwezige derden en de schriftelijke verslaglegging, formuleert de voorzitter afspraken en geeft na een inhoudelijke discussie in de vergadering een korte en voor alle aanwezigen, heldere samenvatting van het uit te brengen advies.

3. Werkwijze van de welstandscommissie

3.1 Voorbereiding en verslaglegging van de vergadering

De ambtelijke organisatie, ondersteund door het secretariaat van DSL, draagt zorg voor een goede voorbereiding van de commissievergadering. De administratieve afhandeling, waaronder de verslaglegging van de vergaderingen, is de verantwoordelijkheid van de secretaris van de commissie.

3.2 Vergaderfrequentie

De zitting van de commissie vindt tweewekelijks plaats op een vast tijdstip.

3.3 Openbaarheid vergadering

De behandeling van plannen, behoudens vooroverleg, is openbaar.

3.3.1 Behandeling plannen in openbaarheid

De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over plannen, de beoordeling daarvan en de adviezen.

Volgens artikel 12b, tweede lid, van de Woningwet, is een vergadering of gedeelte daarvan niet openbaar in gevallen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

3.3.2 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden op eigen verzoek of op verzoek van de commissie in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en het plan desgewenst toe te lichten.

Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, melden zij dit aan de contactambtenaar welstand van de gemeente.

3.3.3 Spreekrecht

Tijdens de behandeling van plannen wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden aan zowel de opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden.

3.4 Advisering

De commissie adviseert aan het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan (artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo).

Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota.

3.4.1 Advisering inzake vooroverlegplannen

  • 1.

    behandeling in de commissie

    • a.

      de mogelijkheid bestaat om vooroverlegplannen met de commissie voor te bespreken, zo nodig in aanwezigheid van de aanvrager of diens adviseur;

    • b.

      de vooroverlegplannen, die voorafgaan aan een formele vergunningaanvraag, worden afzonderlijk geagendeerd en behandeld;

    • c.

      dit vooroverleg vindt in beginsel plaats, nadat duidelijkheid bestaat omtrent de planologische aanvaardbaarheid van dit plan (past het binnen het bestemmingsplan of bestaat de bereidheid daarvan af te wijken door middel van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, ten aanzien van het gebruik);

    • d.

      het aantal voorbesprekingen is gelimiteerd tot maximaal 3 keer (uitzonderingen zijn alleen in overleg met de gemeente en de voorzitter van de commissie mogelijk);

    • e.

      de verslaglegging geschiedt op gelijke wijze als bij de formele adviesaanvragen;

    • f.

      de behandeling vindt niet in het openbaar plaats.

  • 2.

    formele vervolgaanvragen

    • a.

      zodra een formele vergunningaanvraag is ingekomen, die zowel inhoudelijk en wat de ingediende bescheiden betreft, identiek is aan het plan dat als vooroverlegplan besproken is in de commissie, dan zal dit worden beschouwd als zogenaamd “hamerstuk”;

    • b.

      hoewel de commissie een dergelijk plan in de vooroverlegsituatie al heeft behandeld, wordt dit plan niettemin uit een oogpunt van openbaarheid en formele advisering geagendeerd voor de eerstvolgende vergadering van de commissie en van een advies voorzien.

3.4.2 Schriftelijk en gemotiveerd

Alle adviezen van de commissie, behoudens het positieve advies, worden schriftelijk uitgebracht en deugdelijk gemotiveerd (artikel 12b, eerste lid, van de Woningwet).

Deze motivatie dient helder, voor de burger begrijpelijk en in rechte houdbaar te zijn. Vakjargon wordt zoveel mogelijk vermeden en waar nodig van een toelichting voorzien.

Een positief advies wordt op verzoek van het college gemotiveerd of indien daar vanuit andere overwegingen aanleiding voor is.

3.4.3 Soort adviezen

De behandeling van een plan in het welstands- en monumentenadvies kan de volgende uitkomsten hebben:

  • 1.

    niet strijdig met redelijke eisen van welstand: het positieve advies. Dat wordt afgegeven in de vorm van een zogeheten “stempeladvies”.

  • De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    niet strijdig met redelijke eisen van welstand, mits: het positieve advies aangevuld met een mits.

  • De welstandscommissie adviseert “iets niet strijdig” met een mits aan het college omdat het plan volgens de van kracht zijnde welstandscriteria “formeel” niet strijdig is met redelijke eisen van welstand, maar uit het oogpunt van welstand er nog een bepaald ondergeschikt onderdeel ontbreekt.

  • Binnen de wettelijke beslistermijnen kan de commissie haar advies aanhouden, indien meer informatie of toelichting van de aanvrager/ontwerper wenselijk is. De behandelend ambtenaar is verantwoordelijk voor een tijdige aanlevering van gegevens of het maken van afspraken.

  • 3.

    strijdig met redelijke eisen van welstand: het negatieve advies.

  • De commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand.

  • Een negatief advies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de commissie “strijdig”, dan heeft ze een zorgvuldige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op diverse punten.

  • 4.

    strijdig met redelijke eisen van welstand, tenzij: het negatieve advies aangevuld met een tenzij.

  • De commissie is van oordeel dat het plan strijdig is met redelijke eisen van welstand, tenzij het plan conform de opmerkingen wordt gewijzigd. Wanneer het plan conform de opmerkingen wordt aangepast is het plan voor wat de door de commissie beoordeelde aspecten betreft, niet strijdig (het voldoet).

  • Een negatief advies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de commissie “strijdig tenzij”, dan geeft ze een zorgvuldige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde criteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op diverse punten.

3.4.4 Termijn van advisering

Omtrent de aanvragen voor vergunningplichtige bouwwerken adviseert de commissie in beginsel tijdens de vergadering en indien dit niet mogelijk is, dan binnen drie dagen. Indien bij wijze van uitzondering sprake is van een behandeling in de plenaire vergadering, dan geldt een adviestermijn van maximaal drie weken.

3.4.5 Onderzoek ter plaatse

De commissie kan een onderzoek ter plaatse instellen, indien zij bij de beoordeling van een plan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.

3.4.6 Inschakeling informanten of adviseurs

Op verzoek van de gemeente wordt de commissie zo nodig bijgestaan door informanten en/of adviseurs, zoals bijvoorbeeld deskundigen op het gebied van monumenten en restauraties, stedenbouw, (landschaps)architectuur, bouw- of cultuurhistorie, archeologie e.d. voor het leveren van een inbreng in de overwegingen van de commissie.

4. Besluitvorming college, bezwaar en beroep

Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in beginsel het advies van de commissie. Daarop zijn enkele uitzonderingen mogelijk.

4.1 Afwijking van het welstandsadvies

4.1.1 Inhoudelijke gronden

Het college kan afwijken van het advies van de welstandscommissie, indien het college van mening is dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toepast. De redenen voor de afwijking worden gemotiveerd in het besluit vermeld. Eventueel kan het college de commissie vragen om een heroverweging of een second opinion door een andere commissie laten uitvoeren.

4.1.2 Andere redenen

Het college heeft op basis van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, de mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor de afwijking worden gemotiveerd in het besluit vermeld.

4.1.3 Schriftelijke kennisgeving aan DSL

De commissie wordt door middel van een afschrift van de vergunning schriftelijk op de hoogte gesteld wanneer er wordt afgeweken van het welstandsadvies (ondermeer ten behoeve van de evaluatie en het jaarverslag).

4.2 Bezwaar en beroep

4.2.1 Bezwaar indienen

Belanghebbenden kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen de beslissing van burgemeester en wethouders (of van een ander bestuursorgaan indien dat het bevoegd gezag is op grond van de Wabo in dat specifieke geval) op de aanvraag om een vergunning.

Belanghebbenden zijn voor wat betreft de welstandsaspecten in de regel de planindiener en direct omwonenden.

4.2.2 Heroverweging besluit

In de bezwaarschriftenprocedure heroverwegen burgemeester en wethouders het besluit.

Veelal gebeurt dat nadat belanghebbenden tijdens een hoorzitting van de onafhankelijke adviescommissie bezwaar- en beroep hun standpunten hebben kunnen toelichten. Van dat horen kan worden afgezien indien sprake is van een gebonden beschikking.

4.2.3 Heroverweging of second opinion

Indien een vergunning is geweigerd op basis van een negatief welstandsadvies, zal het college het besluit in het kader van een bezwaarschriftenprocedure zorgvuldig heroverwegen.

Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    het college wijkt op grond van eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden gemotiveerd af van het oorspronkelijk genomen besluit;

  • 2.

    het college vraagt de commissie om heroverweging van het uitgebrachte advies;

  • 3.

    het college vraagt een tweede onafhankelijk advies aan een andere welstandscommissie (second opinion).

4.2.4 Beroep

Belanghebbenden die het met de heroverweging en het daarop gebaseerde besluit niet eens zijn, kunnen in beroep gaan.

De mogelijkheden van bezwaar en beroep kunnen overigens anders zijn indien de aanvraag om omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit de Wabo heeft doorlopen. In dat geval staat rechtstreeks beroep bij de Rechtbank open tegen het genomen besluit en blijft een heroverweging in bezwaar achterwege.

Toelichting behorend bij de bouwverordening

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Asbest

Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704) verstaat onder asbest: de vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Voor de overige begrippen wordt verwezen naar het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de daarbij behorende toelichting.

Regeling omgevingsrecht (Mor)

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vervalt het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab). Hiervoor komt in de plaats de Regeling omgevingsrecht (Mor). Hierin staan de indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Besluit omgevingsrecht (Bor)

Bij de inwerkingtreding van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) vervalt het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). De categorie licht bouwvergunningplichtige bouwwerken verdwijnt geheel. De vergunningvrije bouwwerken staan in bijlage II van het Bor.

Bevoegd gezag

In verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is in de bouwverordening waar nodig ‘burgemeester en wethouders’ gewijzigd in ‘bevoegd gezag’ en is in artikel 1.1 de begripsomschrijving voor bevoegd gezag opgenomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de tekst van het gewijzigde artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de Woningwet. De bevoegdheden voor het verlenen, wijzigen en intrekken van vergunningen, als bedoeld in de bouwverordening, blijven gelijk. De meldingen vallen buiten de reikwijdte van de Wabo. Dit betekent dat de sloopmelding in hoofdstuk 8 van de bouwverordening niet wordt afgestemd met de Wabo. De diverse meldingen en mededelingen aan het bouwtoezicht, die moeten worden gedaan door de vergunninghouder, of namens deze door degene die bouwt of sloopt, blijven eveneens ongewijzigd. De melding in het kader van het Gebruiksbesluit wordt gedaan bij het bestuursorgaan waar de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend. In het geval dit bestuursorgaan niet burgemeester en wethouders is, zendt het bestuursorgaan de melding door naar burgemeester en wethouders.

Bouwbesluit 2003

Het Bouwbesluit (Stb. 2001, 410). Correcties en aanvullingen van het geconverteerde Bouwbesluit en tevens de aanpassing van andere besluiten aan het Bouwbesluit zijn gepubliceerd in Stb. 2002, 203. In deze besluiten zijn de technische bouwvoorschriften op grond van de Woningwet (Stb. 2001, 518) opgenomen.

Bouwtoezicht

De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met IV van de Woningwet. Op grond van artikel 5.10, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzen burgemeester en wethouders ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met III van de Woningwet.

Artikel 5.10 Wabo heeft betrekking op alle vormen van toezicht (op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau). Alle bestuurslagen kunnen in beginsel bevoegd gezag zijn onder de Wabo. Dit werkt ook door in de toezichtbevoegdheden. Ook ambtenaren op provinciaal of op rijksniveau kunnen onder omstandigheden als “bouwtoezicht” worden aangemerkt.

De Wabo is, zoals de Woningwet dit al vele jaren is, een lex specialis ten opzichte van de Awb. De Wabo-toezichthouders moeten ambtenaren zijn, zoals dit ook het geval is met de Woningwet. De ingehuurde toezichthouders die geen ambtenaar zijn, zijn onrechtmatig aangewezen. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de gemeente onrechtmatig, wat consequenties heeft voor hun bevoegdheden, het bewijsrecht e.d.

Artikel 1.2, lid 1, onder g van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) maakt het echter mogelijk om toezichthouders die aangesteld moeten zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende taken te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis daarvan kunnen gemeenten dus toezichthouders inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.

De toezichthouder kan een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar krijgen, als deze voldoet aan de daartoe gestelde eisen.

Zie hiervoor: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitengewoon-opsporingsambtenaar.Zie over dit onderwerp ook de VNG-ledenbrief: Uitbreiding art. 1:2 CAR: (Lbr.07/17, CvA/LOGA 07/04) (5 april 2007)

Gebruiksoppervlakte

Het begrip gebruiksoppervlakte is ontleend aan het Bouwbesluit, artikel 1, lid 2 begripsbepalingen. De gebruiksoppervlakte is van belang bij de bepalingen omtrent overbevolking, hoofdstuk 7, paragraaf 1, van de MBV.

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de MBV en de jurisprudentie.

De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

Deskundig bedrijf

Het begrip deskundig bedrijf is uitsluitend van belang voor de toepassing van hoofdstuk 8 van deze verordening. Het begrip is gekoppeld aan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6, eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. En dit is: een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Voor een uiteenzetting over de certificering van bedrijven wordt verwezen naar de algemene toelichting op het Asbestverwijderingsbesluit 2005. Zie hiervoor www.ascert.nl

Omgevingsvergunning

In de MBV worden de begrippen ‘omgevingsvergunning voor het bouwen’ en ‘omgevingsvergunning voor het slopen’ gebruikt voor de in de begripsomschrijving genoemde activiteiten. Uiteraard bestaat maar één omgevingsvergunning, geen twee.

Vergunningvrij bouwen

Met de komst van de Wabo is ook de Woningwet ingrijpend gewijzigd. Voor welke activiteiten geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist staat in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit besluit is gebaseerd op de Wabo en vervangt het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb).

Op hoofdlijnen omvat de verruiming van het vergunningvrije bouwen de volgende onderdelen:

  • -

    De categorie lichte bouwvergunning komt te vervallen. Een activiteit, zoals het bouwen, is nu vergunningvrij of vergunningplichtig;

  • -

    De categorie ‘omgevingsvergunningvrije’ bouwwerken wordt verder verruimd waarbij twee categorieën vergunningvrij bouwen worden onderscheiden: 1. een categorie waarop de bebouwingsregeling van het bestemmingsplan of de beheersverordening (of andere planologische regelingen) wel van toepassing is (art. 3) en 2. een categorie waarop de bebouwingsregeling van het planologisch regime niet van toepassing is. Een en ander hangt samen met het in de Wabo opgaan van planologische afwijkingsbesluiten;

  • -

    Alle uitbreidingen van en bijgebouwen bij een hoofdgebouw worden onder een nieuw begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ gebracht;

  • -

    Vergunningvrij bouwen wordt mogelijk bij alle typen gebouwen (was alleen bij woningen en woongebouwen);

  • -

    Vervallen maximale maatvoering van 2,5 m voor diepte van een aan- of uitbouw;

  • -

    Bouwen in, aan, op of bij een monument blijft vergunningplichtig;

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

Algemeen

Sinds 1 juli 2008 geldt de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In afwijking van de daarvoor geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moet op grond van de nieuwe wet ook een bestemmingsplan worden vastgesteld voor de bebouwde kom.

Ook bestaat de mogelijkheid een beheersverordening vast te stellen, indien voor het betreffende gebied geen grote veranderingen worden verwacht. Een beheersverordening vervangt een bestemmingsplan. Op grond van overgangsrecht dient uiterlijk op 1 juli 2013 een bestemmingsplan nieuwe stijl of beheersverordening te gelden voor alle gebieden van de gemeente.

De bouwverordening voorziet in hoofdstuk 2 in de stedenbouwkundige bepalingen voor gebieden waar geen bestemmingsplan geldt. Artikel 9 van de Woningwet bevat een afstemmingsregeling tussen bestemmingsplan en bouwverordening. Zolang geen bestemmingsplan of beheersverordening voor de bebouwde kom van kracht is,

kan het oude artikel 1.3 worden gehandhaafd. Het vaststellen van een bestemmingsplan voor de bebouwde kom kan gevolgen hebben voor dit artikel en de daarop gebaseerde kaartbijlagen. Wanneer voor de bebouwde kom een bestemmingsplan wordt vastgesteld, dient te worden bezien of en in hoeverre artikel 1.3 van de bouwverordening daarop moet worden afgestemd of wellicht overbodig is geworden.

Het is toegestaan op grond van artikel 1.3 voor verschillende gebieden binnen de gemeente een ander alternatief uit de MBV vast te stellen met voor elk gebied een eigen kaartbijlage. Zie hiervoor ook paragraaf 2.5 van deze toelichting.

Voor Pijnacker-Nootdorp is alternatief 1 relevant.

Dit alternatief is bedoeld voor gemeenten waarin geen - al dan niet binnenstedelijke - zone is vastgesteld die geschikt is voor hoogbouw, en waarin ook geen gebied is vrijgesteld van welstandstoezicht.

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Algemeen

Regeling omgevingsrecht

De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning.

De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wet BIBOB

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in 2011. Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren.

Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob).

Awb

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is.

Wro

Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).

De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30), de toegangsweg (2.5.3; van belang voor voertuigen van hulpverleningsdiensten om een bouwwerk te kunnen bereiken) en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (2.5.4). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van dit hoofdstuk vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost.

WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan.

De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage.

Wabo

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de bouwverordening aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo). De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De bouwverordening is met de 2e wijziging zgn. Wabo-proof gemaakt. De gefaseerde behandeling van een vergunningaanvraag en de vergunningverlening zoals bekend onder de Woningwet, is ook onder de Wabo mogelijk ten aanzien van de omgevingsvergunning.

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

Inleiding

De artikelen over het bodemonderzoek hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.4.1 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.4.1. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

Lid 1

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

Lid 3

In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor.

Lid 4

De MBV bevat een regeling dat kan worden afgewezen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport voor bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn. In de bouwverordening van Pijnacker-Nootdorp is dat niet overgenomen. Er kunnen immers meer bouwwerken of situaties zijn die afwijking van de indieningsplicht van een onderzoeksrapport rechtvaardigen.

Lid 5

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Algemeen

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht.

De structuur is als volgt:

  • -

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

  • -

    Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag reeds beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze reeds in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

  • -

    Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

  • -

    Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van

bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

De inhoud van dit artikel zal met de eerste wijziging (2013) van het Bouwbesluit 2012 in het Bouwbesluit worden opgenomen. Thans wordt bezien hoe het begrip ‘waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend personen zullen verblijven’ kan worden geconcretiseerd.

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten alsmede gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • -

    de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

  • -

    de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

  • -

    de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Algemeen

Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30), de toegangsweg (2.5.3; van belang voor voertuigen van hulpverleningsdiensten om een bouwwerk te kunnen bereiken) en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (2.5.4). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van paragraaf 5 van hoofdstuk 2 vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost. Het parkeren regelen in een bestemmingsplan is nu ook mogelijk. Gemeenten die dit nu doen, kunnen hiermee door gaan. Voor zover planologische onderwerpen zijn geregeld in een bestemmingsplan, treedt voor die onderwerpen de bouwverordening terug (art. 9 Woningwet).

Relatie stedenbouwkundige bepalingen en het bestemmingsplan

Artikel 9 van de Woningwet is hier van groot belang. Dit betekent dat deze paragraaf alleen dan geldt indien er geen bestemmingsplan voorhanden is, of indien het desbetreffende bestemmingsplan niet-vergelijkbare voorschriften van stedenbouwkundige aard bevat. Gedacht kan worden aan een slechts ten dele goedgekeurd bestemmingsplan, een globaal eindplan, een heel oud bestemmingsplan of een bestemmingsplan met een aantal gebreken. Soms is het moeilijk te bepalen of het desbetreffende bestemmingsplan exclusief wil zijn ten opzichte van de bouwverordening. Sinds 1992 geeft de Woningwet wel enige duidelijkheid in art. 9, lid 2 (slot): '..., tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.' Het primaat ligt bij het bestemmingsplan. De Woningwet gaat er echter eenvoudigweg van uit dat bestemmingsplannen voor wat dit onderwerp betreft volstrekt duidelijk zijn. Dit is echter niet altijd het geval. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal een en ander van geval tot geval bekeken moeten worden. Is een van deze gevallen aan de orde, dan vullen de stedenbouwkundige bepalingen (inclusief het afwijken hiervan) uit de bouwverordening het bestemmingsplan aan.

Alvorens in een concreet geval tot aanvullende werking van de bouwverordening wordt geconcludeerd, dient een drieledige toets te worden uitgevoerd:

  • a.

    bevat het bestemmingsplan voorschriften met betrekking tot een onderwerp dat tevens in de bouwverordening wordt gereguleerd? Luidt het antwoord ontkennend, dan dient vervolgens de vraag te worden gesteld of,

  • b.

    het bestemmingsplan aanvullende werking van de bouwverordening ten aanzien van het desbetreffende, niet in het bestemmingsplan gereguleerde, onderwerp expliciet uitsluit. Luidt ook het antwoord op deze vraag ontkennend, dan dient ten slotte te worden bezien of,

  • c.

    de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het bestemmingsplan, in die zin dat aanvullende werking van de bouwverordening tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, geheel of nagenoeg geheel teniet worden gedaan. Is dit het geval, dan dient aanvullende werking van de bouwverordening alsnog op grond van artikel 9, eerste lid van de Woningwet te worden afgewezen.

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro en de Invoeringswet Wro hebben gevolgen voor paragraaf 2.5. van de bouwverordening. In de algemene toelichting bij hoofdstuk 2 onder Wro is hierop ingegaan. In het bijzonder ten aanzien van artikel 2.5.30 (parkeren) wijzen wij op het uitstel van de inwerkingtreding van artikel 9.1.4, vijfde lid Invoeringswet Wro. Zoals uit de eerder vermelde toelichting blijkt, blijft dit artikel vooralsnog in de bouwverordening bestaan.

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Deze bepaling dient om te voorkomen dat, indien in de bouwverordening dan wel in een bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Deze bepaling blijkt vooral in het buitengebied betekenis te hebben.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer

(vervallen).

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen).

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in af wijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

(vervallen).

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

(vervallen).

Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

Het erf, bedoeld in dit voorschrift, mag niet worden verward met de 'buitenruimte' in de zin van het Bouwbesluit.

Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het ruimschoots voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht.

Het vrijelijk ramen in de achtergevel kunnen aanbrengen is tevens het motief voor het bepaalde in het eerste lid, onder b. Het (gedeeltelijk) samenvallen van de achtergevel met de erfgrens vormt hiervoor immers een beletsel.

Lid 3 b, onder 1

Deze afwijkingsmogelijkheid is onder meer bedoeld voor patiowoningen.

Lid 3 b, onder 2

Indien één van de in dit lid genoemde situaties zich voordoet en er dus open ruimte achter een gebouw is, zij het dat deze niet bij het gebouw behoort en het gebouw overigens over voldoende 'uitloop' beschikt, zou kunnen worden afgeweken van de voorgeschreven erfgrootte.

Lid 3 b, onder 3

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een verbetering van de bestaande toestand zal een verkleining van het erf tot geringere oppervlakte dan volgens dit artikel is vereist slechts aanvaardbaar zijn ten behoeve van het opheffen van onbevredigende situaties in het gebouw waarvoor binnen het gebouw geen oplossing kan worden gevonden. In die gevallen zal een verbetering van het gebouw tegen een verslechtering van het erf moeten worden afgewogen. Hiertoe zal in het bijzonder aandacht moeten worden geschonken aan de functie van het erf als onderdeel van de vluchtweg bij brand en aan de bereikbaarheid van het pand door de brandweer.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

Naleving van het onderhavige voorschrift houdt tevens in het voldoen aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, want in laatstgenoemde burenrechtbepaling wordt een maat van 2 meter voorgeschreven als minimumafstand tussen de erfgrens en muren waarin vrijelijk ramen mogen worden aangebracht.

Lid 2, onder a en b

Wanneer wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, moet onder meer rekening worden gehouden met de ligging in het gebouw van eventuele dienstwoningen. Bovendien dient onderscheid te worden gemaakt tussen de gevallen, waarin het gaat om een bouwblok of een bouwstrook waarin geen woningen voorkomen en een bouwblok waarin bij voorbeeld naast bedrijfsgebouwen ook woningen voorkomen. Indien de laatste omstandigheid zich voordoet zal minder ver worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid, dan in het andere geval.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opening in de zijgevel van het gebouw.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

Artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere terreineigenaar het recht om zijn erf te omheinen. Uiteraard moet hij daarbij de eventuele beperkingen in de gemeentelijke voorschriften in acht nemen. Laatstgenoemde voorschriften spelen echter meestal slechts een bescheiden rol, want een erfafscheiding is in principe een vergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2, Bijlage II, Bor, althans indien de daarin vermelde beperkingen ten aanzien van onder meer de hoogtematen in acht worden genomen. Hogere erfafscheidingen vallen vanzelfsprekend onder de vergunningplicht en behoeven derhalve preventieve toetsing aan de voorschriften van het bestemmingsplan of het onderhavige artikel van de bouwverordening. Eventueel kan het bevoegd gezag op grond van het tweede lid van laatstgenoemd artikel de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het verbod als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan gedacht worden aan het bouwen van bijvoorbeeld een gevangenismuur of een hek ter omheining van een terrein dat geen erf, behorend bij een gebouw, is.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

Het eerste lid strekt tot bescherming van het vergunningplichtige bouwwerk en de veiligheid van de bewoners of gebruikers daarvan. Het tweede lid ziet meer op de openbare veiligheid. De ondergrondse hoofdtransportleiding kan zowel dienen voor elektriciteit als voor aardgas, olie, chemische producten e.d.

Omdat het wenselijk is om van geval tot geval te kunnen bepalen in hoeverre het bouwen nabij hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen toelaatbaar is en zo ja, onder welke voorwaarden, is het artikel geredigeerd als een verbod, waarvan eventueel kan worden afgeweken. Redenen om af te wijken zullen in het algemeen zijn gericht zowel op de veiligheid van de gebruikers van het bouwwerk als op het voorkomen van storingen in de goede werking van de lijnen en leidingen ten gevolge van de bouw en de aanwezigheid van het bouwwerk.

Indien het onderhavige artikel moet worden toegepast, verdient het aanbeveling om overleg te plegen met de beheerder van de hoogspanningslijn of de hoofdtransportleiding.

Langs privaatrechtelijke weg heeft menige eigenaar / beheerder een recht van opstal gevestigd, als bedoeld in artikel 5, lid 3, sub b, van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Meestal betreft dit een gebied van 2 x 30 meter, dus een strook van 60 meter, waar niet mag worden gebouwd, met uitzondering van bepaalde bouwwerken zoals installaties e.d.

Indien in het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft een dergelijk recht van opstal is gevestigd - zie hiervoor het kadaster - dan geldt de daarin vastgelegde afstand en heeft een geringere afstand in een bestemmingsplan geen betekenis.

In veel bestemmingsplannen zijn voor uiteenlopende doeleinden zones vastgelegd, die elkaar (deels) kunnen overlappen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen(Bevi). De besluiten gaan voor op de gemeentelijke bouwverordening.

Het Bevb regelt onder andere dat de gemeenteraad er zorg voor draagt dat binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Bevb een bestemmingsplan in overeenstemming is met dit besluit.

Wanneer de betreffende buisleidingen correct in bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervalt de werking van deze stedenbouwkundige bepaling uit de bouwverordening. Voor niet in een bestemmingsplan geregelde leidingen, blijft deze bepaling uiteraard onverkort van kracht. Dit vloeit voort uit artikel 9 Woningwet. Zie hierover de algemene toelichting bij paragraaf 5.

Zie voor meer informatie over het Bevb, Revb en Bevi:

www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/buisleidingen

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover achtergevelrooilijn

(vervallen).

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

(vervallen).

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

(vervallen).

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

(vervallen).

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

(vervallen).

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen).

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen).

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

(vervallen).

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) behoort het onderwerp parkeren te worden geregeld in de (nieuwe) bestemmingsplannen. Als uitwerking hiervan is in artikel 8.17 van de Invoeringswet Wro bepaald dat artikel 8, vijfde lid van de Woningwet vervalt.

In verband met wetstechnische problemen is besloten dit deel van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking te doen treden. Een nieuwe datum van inwerkingtreding is niet bepaald. Dit betekent dat onder meer het ‘parkeerartikel’ uit de bouwverordening blijft bestaan, ook indien op grond van de nieuwe Wro een bestemmingsplan wordt vastgesteld, waarin niet is voorzien in een regeling over het parkeren.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp is voornemens om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit deel van de Invoeringswet Wro, in nieuwe bestemmingsplannen de parkeernormen op te nemen.

Lid 1 en 2

Het is zeer moeilijk aan te geven, wat in algemene zin een niet te overvloedig minimumaantal parkeerplaatsen dient te zijn. De daarom per omgevingsvergunning voor het bouwen te bepalen normstelling hangt af van onder meer de grootte van het gebouw, de ligging in de gemeente, het te verwachten aantal bezoekers, c.q. bewoners of gebruikers, de eventuele aanwezigheid van openbaar vervoer en de frequentie daarvan, het tijdstip waarop de bezoekers gewoonlijk komen, en de mogelijke uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen tussen verschillende functies. Tevens is aansluiting wenselijk op het voorgestane verkeers- en vervoersbeleid, zoals dat is neergelegd het lokale verkeer- en vervoerplan.

Specifiek voor de Gemeente Pijnacker-Nootdorp geldt dat de gemeenteraad op 21 juni 2012 de Nota Parkeernormen heeft vastgesteld. Deze kencijfers zijn opgesteld met een horizon tot circa 2014, waarin o.a. het groeiend autobezit is verdisconteerd, maar ook rekening is gehouden met de ligging in de gemeente en het te verwachten aantal bezoekers, c.q. bewoners of gebruikers. Naast een norm voor een minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen heeft de gemeente ook een maximum aantal plaatsen per functie vastgesteld. Hiermee wordt aangesloten bij het mobiliteitsbeleid om te voorkomen dat een overvloedig aantal parkeerplaatsen ongewenste groei van automobiliteit in de hand werkt.

Voor bepaalde parkeervoorzieningen zoals garages gelden afwijkende berekeningsaantallen waarmee de parkeerplaatsen in het totale parkeeraanbod worden meegerekend. De berekeningsaantallen zijn gebaseerd op ervaringscijfers van het CROW voor wat betreft het gebruik en de uitwisselbaarheid van deze parkeerplaatsen.De parkeernormen, maximum aantallen en berekeningsaantallen zijn opgenomen in Bijlage 13, "Nota Parkeernormen".

Lid 3

Dit lid geeft maatvoorschriften voor parkeervakken, omdat deze voorschriften niet kunnen worden gemist bij het afdwingen van een correcte naleving van lid 1. De verplichting in lid 1 om voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aan te brengen zou immers gedeeltelijk kunnen worden ontdoken door alleen parkeervakken met afmetingen voor het kleinste type personenauto te maken. Ook het Bouwbesluit 1992 sprak in het - niet in werking getreden - artikel 218, lid 1, over 'parkeerplaatsen van voldoende afmetingen'. Het Bouwbesluit 2003 laat regeling van het onderhavige onderwerp geheel over aan bestemmingsplan en/of bouwverordening. Een bijkomende reden voor het opnemen van maatvoorschriften voor parkeervakken is de wenselijkheid om de afwijkende maatvoering vast te leggen van parkeerplaatsen voor rolstoelgebruikers en rollatorgebruikers.

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen).

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen).

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen).

Artikel 2.7.3A (facultatief) Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

(vervallen).

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen).

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen).

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen).

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

(vervallen).

Hoofdstuk 5 Staat van open ervan en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

(vervallen).

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Algemeen

De Woningwet (artikel 8, tweede lid) eist dat de bouwverordening voorschriften bevat over het gebruik van woningen, andere gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde. De wet noemt onderwerpen die in elk geval moeten worden geregeld. Daarnaast mogen dus ook andere onderwerpen in de bouwverordening worden geregeld over het gebruik. In artikel 122 van de Gemeentewet is bepaald dat de bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door onder meer een algemene maatregel van bestuur wordt voorzien van rechtswege zijn vervallen. Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) voorziet in dit onderwerp. De overige gebruiksbepalingen staan in dit hoofdstuk.

Paragraaf 1 Overbevolking en slaapplaatsen

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

(vervallen).

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

(vervallen).

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikelen 7.2.1 en 7.2.2 Verbod tot gebruik en staken van gebruik

(vervallen).

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf

Artikel 2.2, eerste lid van het Bor geeft de raad de mogelijkheid om van het in artikel 2.11.1 eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen af te wijken. De raad kan indien afwijking van dit artikel is gewenst, een nieuw artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf in de bouwverordening vaststellen. De raad had al eerder besloten het aantal personen vast te stellen op “meer dan vier” (was opgenomen in het vervallen artikel 6.1.1, eerste lid, onder b).

Artikel 7.3.2 Hinder

(vervallen).

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

(vervallen).

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

(vervallen).

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

(vervallen).

Hoofdstuk 8 Slopen

(vervallen).

Hoofdstuk 9 Het welstandstoezicht

Algemeen

In hoofdstuk 9 van de MBV zijn zowel procedurele als inhoudelijke artikelen met betrekking tot het welstandstoezicht opgenomen. Op grond van artikel 8, zesde lid van de Woningwet bevat de bouwverordening voorschriften over de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie.

De werkwijze van de welstandscommissie is in de MBV niet concreet uitgewerkt vanwege de diversiteit in lokale invulling. Gemeenten dienen nadrukkelijk zelf een keuze te maken ten aanzien van de werkwijze, ook indien een gemeente werkt met een provinciale welstandscommissie. De gemeentelijke keuze dient ook door te klinken in de werkwijze van de provinciale welstandscommissie. Daartoe dient de gemeente het initiatief te nemen en is het aan de provinciale welstandscommissie om deze keuze te onderschrijven.

Het is noodzakelijk om een huishoudelijk reglement toegesneden op de lokale situatie of een reglement van orde voor de lokale welstandscommissie vast te stellen als bijlage bij deze verordening. Juridisch gezien behoeft een dergelijk reglement niet in de bouwverordening zelf te worden opgenomen, maar dient wel dezelfde procedure te worden doorlopen als de gemeentelijke bouwverordening.

Welstandscriteria en welstandsnota

Alleen als in een welstandsnota aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand kan het bevoegd gezag een vergunningplichtig bouwwerk beoordelen op aspecten van welstand en kan de welstandscommissie hierover adviseren. Ook bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Volgens artikel 13a van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand' aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. De criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen. Zonder nota met criteria is geen welstandstoezicht mogelijk.

De welstandsbeoordeling c.q. -advisering dient gebaseerd te worden op de in de nota opgenomen criteria. In artikel 12a van de Woningwet wordt bepaald dat deze criteria 'zo veel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en dat de criteria kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen'. Dit biedt mogelijkheden om de criteria per samenhangend deel van de gemeente uit te werken. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillen gebieden ten aanzien van de bestaande kwaliteiten en ten aanzien van de verwachte en/of beoogde ruimtelijke ontwikkelingen, die vastliggen in een bestemmingsplan of specifieke beleidsdocumenten, bijvoorbeeld in het kader van landschapsverbetering, stedelijke vernieuwing of architectuurbeleid. De bestaande situatie en de beleidsdoelen voor de toekomst zullen in de meeste gevallen de basis vormen voor een passend welstandsbeleid. In het ene gebied is aanleiding om een behoudend beleid te voeren, in een ander gebied is juist verandering en vernieuwing aan de orde. In het ene gebied is nauwelijks sprake van ruimtelijke dynamiek en kan een terughoudend welstandsregime acceptabel zijn, in een ander gebied gaat juist alles op de schop en is een intensieve beïnvloeding van de ruimtelijke kwaliteit vereist.

De welstandsnota is derhalve een dynamisch document. Steeds als er nieuwe gebieden worden ontwikkeld, vormen de beleidsregels voor het betreffende gebied een toevoeging aan de nota, mits telkens opnieuw de vaststellingsprocedure wordt gevolgd.

Indien het bevoegd gezag de welstandscriteria in bijzondere gevallen buiten toepassing laat als bedoeld in artikel 4:84 Awb (inherente afwijkingsbevoegdheid), dient dit wel per concreet geval deugdelijk door het bevoegd gezag te worden gemotiveerd.

Relatie bestemmingsplan en welstand

De jurisprudentie op basis van de Woningwet gaat uit van de voorrangsregel uit artikel 9 Woningwet, inhoudende dat de welstandstoets zich dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

Het welstandscriterium is sinds 1991 in artikel 44 van de Woningwet omschreven als zelfstandige toetsingsgrond voor bouwaanvragen. De voorrangsregeling van artikel 9 was daardoor niet rechtstreeks van toepassing. De jurisprudentie heeft uit dit stelsel van de wet afgeleid dat die voorrang is blijven bestaan (ABRS 25 april 1995, BR 1995, 579, ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 en ABRS 18 februari 2000, Gst.2000, 7119).

In lijn met artikel 9 Woningwet is de voorrang van het bestemmingsplan op de welstandseisen geregeld in artikel 12, derde lid van de Woningwet. Daarin is tevens bepaald dat ook de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening boven de welstandseisen prevaleren. In artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is bovendien expliciet vastgelegd dat óók de welstandscommissie deze voorrangsregeling moet betrekking bij de advisering. Het bestemmingsplan is immers het wettelijk instrument waarmee, langs de in de Wet op de ruimtelijke ordening aangegeven en met bijzondere waarborgen omklede weg, aan gronden een bestemming is gegeven en de daarbijbehorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. Dit betekent dat de welstandstoets niet mag leiden tot beperkingen die een reële verwezenlijking van de aan de grond toegekende bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, belemmeren (vgl. ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 m.n. A.G.A. Nijmeijer). De kans dat die situatie zich voordoet is kleiner naarmate het bestemmingsplan meer mogelijkheden biedt de toegekende bestemming te realiseren.

Naar valt aan te nemen is de voorrangsregel (artikel 12, derde lid Woningwet) naar analogie van toepassing op de relatie toekomstig bestemmingsplan en welstand.

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

Onder het regime van de Woningwet is inschakeling van een welstandscommissie bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht indien een welstandsnota is vastgesteld en aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand. De commissie adviseert, het bevoegd gezag beslist.

De gemeenteraad kan er voor kiezen om in plaats van een welstandscommissie een stadsbouwmeester te benoemen. In dat geval dient de bouwverordening voorschriften te bevatten over de rol en de functie van de stadsbouwmeester.

De adviespraktijk varieert per gemeente. Er wordt gewerkt met lokale dan wel provinciale welstandscommissies. De gemeenteraad kan er voor kiezen om voor de welstandsadvisering gebruik te maken van een provinciale welstandsorganisatie, die het resultaat is van een gemeenschappelijke regeling of een privaatrechtelijke samenwerkingsvorm. Indien gebruik wordt gemaakt van een provinciale welstandsorganisatie dient de gemeenteraad de leden van de welstandscommissie eveneens nadrukkelijk te benoemen; zie toelichting bij artikel 9.2.

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

Onafhankelijkheid

Voor elk afzonderlijk lid van deze commissie geldt het onafhankelijkheidsvereiste. Daaraan wordt in elk geval voldaan indien de leden van de commissie niet ondergeschikt zijn aan het gemeentebestuur. Ook is het raadzaam bij de selectie van de leden van de welstandscommissie alert te zijn op mogelijk tegenstrijdige belangen. Deelneming van leden van het college van burgemeester en wethouders of van het bevoegd gezag dat besluiten neemt over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aan de welstandscommissie voor de eigen gemeente of voor de gemeente waarover het bevoegd gezag besluiten neemt, is in dit verband uitgesloten.

Deskundigen en burgers

In de welstandscommissie behoeven niet uitsluitend 'deskundigen' zitting te hebben. Deskundige leden zijn leden die zich door ervaring en opleiding kwalificeren om zitting te nemen in de welstandscommissie. Van deskundige commissieleden mag worden verwacht dat zij vanuit een eigen, actieve beroepspraktijk kunnen oordelen over plannen van collega's. Onder niet-deskundige leden worden vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking verstaan, geen architecten of anderszins beroepsmatig bij de kwaliteit van de gebouwde omgeving betrokken zijnde, die door het gemeentebestuur in de welstandscommissie kunnen worden benoemd. De gemeenteraad beslist over de benoeming van niet-deskundige leden. Er is geen wettelijke verplichting om niet-deskundige leden op te nemen in de welstandscommissie.

Er zijn meerder alternatieven denkbaar. In de onderhavige verordening is de redactie omtrent de samenstelling van de commissie gebaseerd op het door de welstandscommissie, Stichting Dorp, Stad en Land, opgestelde Reglement op de welstandscommissie.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

Het is onmogelijk en ongewenst om in algemene zin de benoemingsprocedure voor (deskundige) leden op te nemen in de bouwverordening. Een reglement van orde dat als bijlage A bij de bouwverordening dient te worden vastgesteld en toegesneden is op de lokale situatie, is hiervoor geschikter. In een dergelijk reglement van orde lijkt het zinvol om onder meer een benoemingsboekhouding te regelen om in geval van bezwaren en beroepen tegen onbevoegd gegeven welstandsadviezen zittingstermijnen van leden/voorzitter aan te kunnen tonen.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

Jaarverslag welstandscommissie

Een jaarverslag is bij uitstek geschikt om te signaleren waar de welstandsnota als beleidskader onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en kan tevens dienen ter verantwoording waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid. De jaarlijkse verslagverplichting van de welstandscommissie vloeit voort uit artikel 12b, derde lid van de Woningwet.

Het jaarverslag kan voor de gemeenteraad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk welstandsbeleid door aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota. Om die reden is het zinvol te streven naar het uitbrengen van het jaarverslag tijdig vóór de beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. Ervan uitgaande dat de gemeentelijke begroting doorgaans in september/oktober wordt behandeld, zou het 'verslagjaar' van de welstandscommissie kunnen lopen van juni tot juni. In deze gemeente wordt het verslag opgesteld over een kalenderjaar.

Jaarverslag burgemeester en wethouders

Teneinde de politieke verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het welstandstoezicht te verstevigen en de betrokkenheid van de raad bij de welstandszorg te vergroten, is ook aan burgemeester en wethouders ingevolge artikel 12c van de Woningwet de verplichting opgelegd jaarverslagen omtrent de toepassing van het welstandsbeleid voor te leggen aan de gemeenteraad. In dit jaarverslag zou ten minste aan de orde dienen te komen:

  • -

    op welke wijze burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de welstandsadviezen;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    in welke gevallen burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom op grond van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet en na dat besluit tot uitvoering daarvan zijn overgegaan.

Voornoemd verslag kan tevens deel uitmaken van een algemeen jaarverslag over ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Tezamen met het jaarverslag van de welstandscommissie wordt hierdoor het gemeentelijk welstandstoezicht inzichtelijk gemaakt en het publieke debat bevorderd.

In de Woningwet is een algemene verslagverplichting voor burgemeester en wethouders opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

De termijnen voor de behandeling van bouwplannen ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor het bouwen staan in de Wabo. Deze termijnen zijn beduidend korter dan voorheen in de Woningwet. Hierdoor

ontstaat voor de welstandsadvisering een korte periode. In dit artikel is de advisering binnen de Wabo-termijn vastgelegd in een voorschrift. Een verlenging van de adviestermijn is slechts mogelijk indien op grond van de Wabo de beslistermijn voor de vergunningverlening is verlengd.

De mogelijkheid van beoordeling van een zgn. schetsplan in een informele voorprocedure blijft mogelijk, omdat de termijnen pas aanvangen bij de ontvangst van verzoek om vergunning.

Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, ten aanzien waarvan een discussie over alternatieven kan worden verwacht, is het raadzaam gebruik te maken van de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Openbaar vergaderen is een fundamenteel beginsel van het openbaar bestuur, dat nu voor de welstandscommissie expliciet is vastgelegd in artikel 12b van de Woningwet. De wettelijke taken van de welstandscommissie worden uitgevoerd in openbaarheid. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de belanghebbende een beroep doet op artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, als er dusdanige aangelegenheden aan de orde zijn dat daarmee de aanvrager in zijn recht staat openbaarheid te weigeren.

Het verdient aanbeveling om niet alleen de agenda voor de welstandsvergadering bekend te maken, maar ook de stukken die betrekking hebben op de geagendeerde aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ter inzage te leggen bij de agenda en daarvan melding te maken in de bekendmaking.

De openbaarheid van welstandsvergaderingen zal bijdragen aan de vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Daarbij speelt mede een rol van betekenis de algemene wens voor het transparanter maken van de advisering op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien zal de openbaarheid van welstandsvergaderingen bijdragen aan het begrip voor en kennis over het welstandstoezicht van de zijde van de burger/bouwer.

Met betrekking tot de openbaarheid van welstandsvergaderingen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen openbaarheid voor enerzijds de aanvrager van de omgevingsvergunning en anderzijds andere belanghebbenden.

Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van het bouwplan ten overstaan van de welstandscommissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Desondanks is het inbouwen van een moment voor de aanvrager om zijn aanvraag toe te lichten zeer zinvol. Bij de aanwezigheid van de aanvrager kan - indien nodig - wellicht eerder tot alternatieve bouwoplossingen worden gekomen, waardoor de noodzaak om een hernieuwde adviesaanvraag te doen kan worden verkleind.

Indien er in het kader van de openbaarheid van vergadering spreekrecht wordt geboden aan anderen dan de aanvrager, is het zinvol de kring van spreekgerechtigden te beperken tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de welstandscommissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen 'recht van spreken' hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

De keuze voor spreekrecht is voorts van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de welstandscommissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. Wordt geen spreekrecht toegekend, dan kan de termijn korter zijn, aangezien in dat geval van enige voorbereiding door eventuele sprekers geen sprake is.

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan, dat meestal door een of meer daartoe gemandateerde leden van de commissie wordt uitgevoerd. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

In de praktijk kan, gelet op de korte beslistermijnen, behoefte bestaan aan mandaat.

De meest voorkomende vorm van mandaat aan één persoon komt neer op de afdoening van een welstandsadvies door een gemandateerde bij plannen waarvan de mening van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders ook kiezen voor mandatering met betrekking tot bepaalde categorieën bouwwerken

Negatief adviseren door de gemandateerde wordt meestal uitgesloten.

Behandeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen onder mandaat vraagt met name ten aanzien van de openbaarheid enige aandacht. Met name in geval van veelvoorkomende omgevingsvergunningen voor het bouwen van kleine bouwwerken zal er geringe belangstelling zijn om de behandeling van bouwplannen door de gemandateerde bij te wonen. Het verdient in dat geval aanbeveling om per bouwplan slechts vijf minuten te agenderen, zodat aan de openbaarheid kan worden voldaan en er geen ongebruikte (vergader)tijd verloren hoeft te gaan.

Voordat de Wabo in werking trad, regelde artikel 48 Woningwet (oud) de aanvraag welstandsadvies van het college aan de welstandscommissie. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen de reguliere bouwvergunning en de lichte bouwvergunning. In het eerste geval was het vragen van welstandsadvies verplicht, in het tweede geval niet. (‘Een aanvraag voor een lichte bouwvergunning kunnen zij voor advies aan de welstandscommissie (..) voorleggen).

Verder bood het Besluit bouwvergunningvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) de mogelijkheid om zgn. loket- of sneltoetscriteria vast te stellen.

De combinatie van deze mogelijkheden werd door veel gemeenten gebruikt om de beoordeling van aanvragen voor een licht- bouwvergunningspichtig bouwwerk over te laten aan een niet tot de welstandscommissie behorende ambtenaar.

Op 1-10-2010 zijn de Wabo en het Bor in werking getreden. Dit heeft gevolgen gehad voor deze werkwijze.

De welstandscommissie is de door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand (art. 1, onder n. Woningwet).

Op basis van artikel 2.10, lid 1 onder d Wabo moet de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen in beginsel worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria zoals vermeld in de welstandsnota, bedoeld in art. 12a, eerste lid, onder a van de Woningwet.

Het college van burgemeester en wethouders is verplicht om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen ter advisering voor te leggen aan de welstandscommissie of de stadsbouwmeester (art. 2.26, lid 3 in samenhang met art. 6.2 Bor). Dit hoeft niet wanneer er voor het desbetreffende bouwwerk geen redelijke eisen van welstand gelden (omdat de gemeenteraad op basis van art. 12, lid 2 Woningwet heeft bepaald dat geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn) of bij voorbaat vaststaat dat de omgevingsvergunning reeds op een andere grond moet worden geweigerd.

Met de inwerkingtreding van de Wabo zijn artikel 48 Woningwet en het Bblb komen te vervallen. Onder de Wabo is een bouwwerk omgevingsvergunningplichtig of vergunningvrij; een tussencategorie bestaat niet meer. Dit betekent dat iedere aanvraag voor een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk door het college ter advisering aan de welstandscommissie moet worden voorgelegd.

Dit betekent ook dat het college geen ambtenaar (meer) kan mandateren om te toetsen aan zgn. loketcriteria.

De (model-)bouwverordening biedt in artikel 9.7 de mogelijkheid voor de welstandscommissie om de advisering over een aanvraag om welstandsadvies onder verantwoordelijkheid van de commissie over te laten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden van die commissie. Het aangewezen lid of de aangewezen leden kunnen alleen adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

Geen mandatering

Hierbij is overigens geen sprake van mandatering in de zin van de Awb. Art. 10:1 Awb definieert mandaat immers als: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. De welstandscommissie is geen bestuursorgaan. Bovendien neemt zij geen besluiten (in de zin van de Awb) maar adviseert de commissie het college. Om misverstanden te voorkomen, passen wij art. 9.7 van de modelbouwverordening bij de eerstvolgende wijziging aan.

Samengevat:

Sinds de inwerkingtreding van de Wabo is "flitsen" alleen mogelijk als:

  • -

    voor het betreffende bouwplan geen welstandscriteria gelden of,

  • -

    het daartoe aangewezen lid van de welstandscommissie aanwezig is, en

  • -

    het oordeel van de welstandscommissie over het betreffende bouwplan als bekend mag worden verondersteld.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Lid 1

Het eerste lid van artikel 9.8 legt een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt vast, namelijk het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

(vervallen).

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).

Hoofdstuk 11 Handhaving

Algemeen

Het niet naleven van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening of de criteria uit de Welstandsnota voor bestaande bouwwerken vormt een overtreding waartegen direct met toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom kan worden opgetreden, zonder dat daartoe nog (de tussenstap van) een specifieke aanschrijving vereist is. Het Bouwbesluit 2012 geldt voor alle bouwwerken (artikel 1b Woningwet), voor de bouwverordening krijgt deze systematiek vormt in artikel 7b Woningwet en voor het welstandsvereiste voor bestaande bouw volgt dit uit artikel 13a Woningwet. Met het generieke handhavingsinstrumentarium op grond van de Gemeentewet en de Awb kan worden afgedwongen dat het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk gaat voldoen aan de betreffende voorschriften van het Bouwbesluit 2012, dat het gebruik ervan of de staat of het gebruik van een open erf of terrein in overeenstemming is met de bouwverordening en dat het uiterlijk van een bouwwerk niet in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die zijn vastgelegd in de welstandsnota.

Tenzij sprake is van spoedeisende omstandigheden brengt artikel 4:8 van de Awb met zich mee dat een belanghebbende, die naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen een voorgenomen handhavingsbesluit, vooraf in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. In het handhavingsbesluit dient vervolgens zorgvuldig te worden omschreven met welke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk in strijd is en met welke voorzieningen het bouwen of de staat van dat gebouw of ander bouwwerk weer in overeenstemming met die voorschriften kan worden gebracht. Door zelf binnen de daartoe gestelde termijn maatregelen te nemen kunnen belanghebbenden dan overeenkomstig artikel 5:24 van de Awb de toepassing van bestuursdwang voorkomen dan wel overeenkomstig artikel 5:32b van de Awb het verbeuren van een dwangsom voorkomen.

Tegen een handhavingsbesluit staan de normale rechtsmiddelen open die de Awb in samenhang met de Wet op de Raad van State biedt (bezwaar, beroep, hoger beroep en daarnaast de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen).

Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet blijft de mogelijkheid bestaan om met toepassing van bestuursdwang of op grond van artikel 5:32 van de Awb met een last onder dwangsom, handhavend op te treden tegen illegale bouw- en sloopwerkzaamheden door middel van het stilleggen van deze werkzaamheden. Daarbij is het feit dat zonder of in afwijking van een vereiste vergunning wordt gebouwd of gesloopt op zichzelf in beginsel voldoende aanleiding om spoedshalve bestuursdwang toe te passen overeenkomstig artikel 5:24 Awb. Het direct met bestuursdwang optreden tegen illegale bouw- of sloopwerkzaamheden is er immers op gericht te voorkomen dat de illegale situatie verder in omvang toeneemt, waardoor burgemeester en wethouders mogelijk voor voldongen feiten worden geplaatst. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar de uitspraken van ABRvS van 14 november 2001 (JG 020026) en 11 juni 2003 (BR 2003, 893).

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Algemeen

Alle artikelen van deze verordening op overtreding waarvan straf is gesteld steunen op artikel 7b van de Woningwet juncto artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

(vervallen).

BIJLAGEN bij de toelichting

Bijlage 1 toelichting verordening

(vervallen).

Bijlage 2 toelichting verordening

Voorwaarden bij een gebruiksvergunning

Bijlage bij toelichting op hoofdstuk 6 van de Model-bouwverordening.

Voor zover in een gebruiksvergunning niet anders is bepaald, gelden de algemene voorschriften inzake brandveilig gebruik uit de bijlagen 3 en 4 van de bouwverordening.

Gebruikseisen afhankelijk van de bestemming.

Burgemeester en wethouders beoordelen of voor specifieke bouwwerken in de gemeente bijzondere eisen dienen te worden gesteld inzake brandveilig gebruik in aanvulling op de algemeen geldende voorschriften uit bijlage 3 en 4 van deze verordening. Deze bijzondere eisen en voorwaarden worden in dat geval gemotiveerd opgenomen in de gebruiksvergunning.

Voorbeelden van bijzondere situaties waarvoor aanvullende eisen geformuleerd kunnen worden, zijn:

  • -

    Een gebouw waar een beurs wordt gehouden: de breedte van gangpaden binnen de opstellingsruimte waarlangs de stands, kramen e.d. zijn opgesteld;

  • -

    Theaters waarin brandschermen zijn gemaakt boven het podium als gelijkwaardige oplossing voor bepaalde prestatie-eisen: aanvullende eisen in het kader van een brandveilig gebruik;

  • -

    Gebouwen zoals politiebureau’s, gevangenissen, huizen van bewaring, psychiatrische inrichtingen, etc.: aanvullende eisen in het kader van de interne organisatie;

  • -

    Bij bijzondere evenementen zoals concerten, festivals, tentoonstellingen, kermis, circus, markten etc.: aanvullende eisen zoals de aanwezigheid van doorlopend toezicht;

  • -

    Grote gebouwen waarin veel mensen samen komen: aanvullende eisen in het kader van een gefaseerde ontruiming;

  • -

    In gebouwen waarin zitplaatsen in rijen opgesteld zijn, kan de eis gesteld worden dat bij de aanvraag van een gebruiksvergunning een opstellingsplan wordt ingediend.

Voorbeeldteksten voor vergunningvoorwaarden

Artikel 1 Stoffering en versiering

  • 1.

    De toegepaste materialen moeten voldoen aan:

    • o

      NEN 1775, uitgave 1991, en NEN 1775/A1, uitgave 1997, klasse T1 ten aanzien van vloeren;

    • o

      NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 1 ten aanzien van overige aankleding en versiering;

    • o

      de eis ten aanzien van gordijnen van een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgens NEN- EN-ISO 6940 en 6941, uitgave 1995;

    • o

      NEN 6066, uitgave 1991, en NEN 6066/A1, uitgave 1997, optische rookdichtheid < 5,4 m-1.

  • 2.

    Decors, rekwisieten e.d. mogen niet makkelijk ontvlambaar zijn en mogen bij brand geen grote rookontwikkeling geven.

Artikel 2 Uitgangen en vluchtwegen

(vervallen).

Artikel 3 Installaties

(vervallen).

Artikel 4 Standbouw, podia, kramen e.d.

(vervallen).

Artikel 5 Verbrandingsmotoren

(vervallen).

Artikel 6 Verbod voor open vuur en vuurwerk

Vervallen

Artikel 7 Bewaking en controle

(vervallen).

Artikel 8 Ventilatie en werkzaamheden

(vervallen).

Artikel 9 Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen

(vervallen).

Artikel 10 Opstellingsplannen

(vervallen).

Artikel 11 Afval

(vervallen).

Artikel 12 Doorlopend toezicht

(vervallen).

Artikel 13 Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie

(vervallen).

Artikel 14 Openingstijden

(vervallen).

Bijlage 3 toelichting verordening

Maximaal toelaatbaar aantal personen in een ruimte van een gebouw met het oog op de brandveiligheid

De rekenmethodiek met betrekking tot het maximaal toelaatbaar aantal personen in een gebouw met het oog op de brandveiligheid is opgenomen in de brochure ‘Vluchten bij brand – Handreiking voor gebruiksvergunning’ van het Ministerie van VROM en BZK. Voor meer informatie kunt u terecht bij de afdeling Publieksvoorlichting van VROM telefoonnummer 070 – 3395050. Via de internetsite www.vrom.nl kunt u de tekst van de brochure downloaden.

Bijlage 4 toelichting verordening

Stroomschema aanvraag gebruiksvergunning

Stroomschema aanvraag gebruiksvergunning.pdf (versie geldig sinds: 17-08-2009; PDF-bestand; grootte: 34.09 KB)

Bijlage 5 toelichting verordening

Activiteiten samenhangende met slopen en bedreigingen

Sloopmethode

Bedreiging

Beulen (slopen met behulp van slingeren, zwaaien, vallen van bal)

– onvoldoende afstand tot gebouwen

 

– stof bij instorten

 

– overmatige trillingen

 

– ongecontroleerd instorten

Omduwen/omtrekken (uitoefenen kracht haaks op lengterichting met als gevolg breuk)

– stof bij instorten

 

– wegspatten dommekracht (hefboom)

 

– ongecontroleerd instorten

Expanderen (sloopmethode die gebruik maakt van bepaalde stoffen die een aanzienlijke volumevergroting vertonen; o.a. explosieven.)

– rondvliegend puin

 

– opslag e.d.

 

– trillingen

 

– verzakkingen

Afhijsen (knijpen)

– vallend materiaal/onvoldoende afstand

 

– omvallen kraan/maximum hijslast

 

– afbreken hijslast

Trekken (uitoefen kracht in de lengterichting)

– kantelen trekapparatuur

 

– stapelen palen

Overige methoden:

Slopen in het algemeen met de hand vanaf stellingen, al dan niet met behulp van werktuigen. Hierbij kan indien het bouwhek niet vergenoeg staat puin, gereedschap e.d. Buiten het sloopterrein vallen.

Materieel (bouwkranen, mobiele puinbrekers)

- aan- en afvoer

 

- op- en afbouw

 

- afbreken hijslast of delen daarvan

 

- omvallen kraan

 

- overschrijden max. wegbelasting

Sloopobject

- omvallen bouwdelen

 

- wegspattend/vallend puin en gereedschap

 

- verontreinigd sloopmateriaal

Activiteit samenhangende met sloopproject

Bedreiging

Sloopterrein

- afkalven, instorten bouwputten

 

- opslag van materialen en materieel

 

- onvoldoende afgrenzing

Bouwputten en -sleuven

- instorten/afkalven bouwputten en sleuven

 

- onjuiste bemaling

Bodemverontreiniging en afvoer van sloopmaterialen

Veiligheidsaspecten reeds gedekt: p-bladen arbeidsinspectie en APV's

Bijlage 6 toelichting verordening

Checklist van bedreigde objecten, functies en maatregelen ten behoeve van de opsteller van het sloopveiligheidsplan

Bedreigde functies en objecten

Mogelijke maatregelen (bron-, pad- en object- gericht)

Aanbevelingen

Belendingen

Bouwkundige staat

– constructief scheiden

Overleg met eigenaar/beheerder

-

-

– trillingsarm slopen belending (in extremo: met de hand)

-

-

-

– stutten/stempelen bouwputten- en sleuven

-

-

-

– gecontroleerd bemalen

-

-

-

– voorzieningen i.v.m. gemeenschappelijke bouwmuren en funderingen

-

-

Gebruikers

– trillingsarm slopen

Voorlichten gebruikers

-

-

– stofarm slopen

-

-

-

– slopen op bepaalde dagen/tijden

-

-

-

– in extreme situaties (calamiteiten): ontruimen

-

-

-

– rekening houden met verontreinigd sloopmateriaal, zoals asbest

-

-

Gebruiksfuncties

– vrijhouden / toegankelijk houden van belendende gebouwen

Overleg met gebruikers, eventueel koppelen aan verkeerscirculatieplan

-

-

– aangepaste werktijden

-

Gedeeltelijk te slopen objecten

Bouwkundige staat resterende constructie

– toetsen aan Bouwbesluit en Bouwverordening voor wat betreft veiligheid Zie ook bouwkundige staat belendingen

Getoetst dient te worden aan de regelgeving met betrekking tot veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voor bestaande situaties. Voor mogelijke maatregelen en aanbevelingen zie ’belendingen’

-

Gebruikers resterende constructie

– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft veiligheid en gezondheid Zie ook gebruikers belendingen.

-

-

Gebruiksfuncties resterende constructie (school, ziekenhuis, e.d.)

– toetsen aan Bouw besluit en Bouwverordening wat betreft bruikbaarheid Zie ook gebruiksfuncties belendingen

-

Infrastructuur

Kabels, leidingen en rioleringen

– aangepaste sloopmethode

Regelen in vooroverleg met betreffende nutsbedrijven

-

-

– stutten

-

-

-

– beschermen

-

-

-

– (afdekken)

-

-

-

– afsluiten

-

-

-

– omleggen

-

-

-

– hijsplan bij grote hijsklussen

-

-

Straatmeubilair (lantaarnpalen e.d.)

– beschermen

-

-

-

– afsluiten

-

-

-

– verwijderen

-

-

Wegen, bruggen, viaducten, e.d.

– afdekken (schotten, rijplaten, zand)

Overleg met verantwoordelijke instanties

-

-

– aangepaste sloop methode

-

-

Waterstaatkundige werken (kanalen, sluizen, dijken e.d.)

-

Overleg met verantwoordelijke instanties

-

Overig (tunnels e.d.)

-

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instantie

Verkeerssituatie

Voetgangers en fietsers

– afdoende afgrenzen sloopterrein

Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– uitstekers (valschermen)

-

-

-

– voetgangerstunnels

-

-

-

– afzetten weggedeelte met hekwerk

-

-

-

– (tijdelijk) afzetten van de gehele weg

-

-

Overig wegverkeer (openbaar vervoer, auto’s)

– afdoende afgrenzen sloopterrein

Bij complexe situaties:

-

-

– vrijhouden en waarbor gen veiligheid boven leidingen trams en trolleys

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– uitstekers

-

-

-

– afzetten weg verkeerscirculatieplan

-

-

Routes voor brandweer- en ziekenhuis auto’s e.d.

– vrijhouden weg

Bij complexe situaties: verkeerscirculatieplan

-

-

– aangepaste sloop methode

Regelen in vooroverleg met verantwoordelijke instanties en gemeentediensten

-

-

– beperken overige verkeersstroom

-

-

Spoorwegen

Regelen in vooroverleg met NS

-

-

Scheepvaart

Regelen in vooroverleg met waterbeheerder (RWS, provincie, waterschap, gemeente)

-

Bijzondere omstandigheden

Veel omstanders

– aanbrengen extra veiligheidsvoorzieningen

Vooraf informeren omwonenden

-

-

– afzetten wegen

Bij grote manifestaties overleg met gemeente

-

Calamiteiten (slopen na brand, explosies e.d)

– afzetten weg

Overleg met deskundige instanties

-

-

– ontruimen belendende percelen

-

-

Vandalen en daklozen

– extra afscheiding

-

-

-

– verscherpt toezicht

-

Bijlage 7 toelichting verordening

Voorbeeld voor inhoudsopgave sloopveiligheidsplanVoorbeeld inhoudsopgave sloopveiligheidsplan

  • 1.

    Naam en correspondentieadres van de aannemer

  • 2.

    Ligging van het te slopen perceel

  • 3.

    Doel en opzet sloopveiligheidsplan

  • 4.

    Beschrijving werkzaamheden

  • 5.

    Beschrijving toe te passen sloopmethode(n) en materialen, materieel en hulp- en beveiligingsmiddelen

  • 6.

    Verantwoordelijkheden en verantwoordelijke personen met betrekking tot externe veiligheid

  • 7.

    Betrokken instanties

  • 8.

    Dagindeling werkzaamheden

  • 9.

    Instructies aan werknemers

  • 10.

    Instructies/voorlichting omwonenden

  • 11.

    Voorgenomen veiligheidsmaatregelen

  • 12.

    Uitvoering toezicht op maatregelen

  • 13.

    Logboek

Bijlagen bij het sloopveiligheidsplan

  • a.

    belangrijke telefoonnummers

  • b.

    tekening waarop staat aangegeven:

    • o

      de situering van het sloopobject;

    • o

      de plaats van de bouwkranen;

    • o

      de aan- en afvoerwegen;

    • o

      de laad-, los- en hijszones;

    • o

      de plaats van de bouwketen;

    • o

      de situering van het sloopobject ten opzichte van aangrenzende wegen, bouwwerken e.d.;

    • o

      de grenzen van het sloopterrein, waarbinnen alle sloopwerkzaamheden, het laden en lossen daaronder begrepen, plaatsvinden;

    • o

      de in of op de bodem van het bouwperceel aanwezige leidingen;

    • o

      de plaats van ander hulpmaterieel. De schaal van deze tekening mag niet kleiner zijn dan 1:1.000. (indien nodig bij detailleringen niet kleiner dan 1:100).

  • c.

    controlelijst ten behoeve van externe veiligheid op de werken

  • d.

    transportroutes afkomende materialen

Bijlage 8 toelichting verordening

Keuzetabel voor de vaststelling van deelstromen bij sloop

niveau I minimumscheiding

niveau I-plus minimumscheiding

niveau II

niveau III maximumscheiding

gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen)

gevaarlijke afvalstoffen (voorheen: chemische of chemisch verontreinigde afvalstromen

olieproducten overig gevaarlijk afval

afgewerkte olie brandstofrestanten

 

 

 

batterijen

 

 

 

accu's

 

 

 

schoorsteenkanalen

 

 

 

rookkanalen

 

 

 

overig chemisch belast puin

 

 

 

verontreinigde leidingen

 

 

 

oliehoudende elementen

 

 

 

coatings, kitten

 

 

 

bitumineuze materialen

 

 

 

zeefzand

 

 

 

tl-buizen/starters

 

 

 

halogeen lampen

 

 

 

niet uitputtende lijst, voor overzicht zie EURAL

asbest en asbesthoudende afvalstromen

asbest en asbesthoudende afvalstromen

asbestproducten golfplaat

spouwbladen brandwerende platen isolatiemateriaal producten niet elders genoemd

 

 

met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval

met asbest en asbeststof verontreinigd sloopafval

metalen

metalen

ferro

constructiebalken e.d.

 

 

 

metalen trappen e.d.

 

 

 

betonijzer

 

 

 

schroot

 

 

 

tanks, silo's

 

 

 

ferro niet elders genoemd

 

 

non ferro

aluminium (kozijnen, instructies) lood (buis, slabben)

 

 

 

zink (regenpijp, dakgoot) koperbuis

 

 

 

non ferro niet elders genoemd

 

 

elektriciteitskabels

kabels 220 V

 

 

 

kabels > 220 V

steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin

steenachtig afval i.c. betonpuin en baksteenpuin

beton

gewapend beton

 

 

 

schuimbeton

 

 

 

gasbeton

 

 

 

staalvezelbeton

 

 

 

hoge sterkte beton betonproducten

 

 

 

beton niet elders genoemd

 

 

metselwerk

metselwerkpuin

 

 

 

metselmortel

 

 

kalkzandsteen

metselwerkpuin

 

 

 

bouwblokken

 

 

dakpannen/bedekking (beton, keramiek, leisteen)

intacte dakpannen

 

 

 

gebroken dakpannen

 

 

 

dakleien

 

 

keramiek

wandtegels

 

 

 

plavuizen

 

 

 

sanitair

 

 

gipshoudende elementen

gipsplaat

 

 

 

stucwerk

 

 

 

anhydriet

 

 

 

vloeren

 

 

 

gipsvezelplaat

 

 

 

gipshoudende elementen

 

 

asfalt

asfaltbeton

 

 

 

asfaltpuin

 

 

 

freesafval

 

steenwol

steenwol

steenwol

 

glaswol

glaswol

glaswol

massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)

massief hout (zonder verduurzamingsmiddelen, direct herbruikbaar)

massief hout (direct herbruikbaar)

balken

 

 

 

vloerdelen

 

 

 

trapelementen

 

 

 

dakbeschot

 

 

 

regels/tengels

 

 

 

pallets

 

 

 

schoon hout niet elders genoemd

 

 

geverfd/gelakt hout

gevelelementen

 

 

 

kozijnen

 

 

 

deuren

 

 

 

parketvloeren

 

 

 

geverfd/gelakt hout niet elders genoemd

 

 

verlijmd hout (plaatmateriaal)

spaanplaat

 

 

 

multiplex

 

 

 

hardboard

 

 

 

vezelplaat

 

 

 

houtwolcementplaat

 

 

 

bekistingmateriaal

 

 

 

vloerplaat

 

 

 

plaatmateriaal niet elders genoemd

 

 

geïimpregneerd hout

tuinhout

 

 

 

bielzen

 

 

 

geïmpregneerd hout

 

 

 

niet elders genoemd

overig afval

kunststof gevelelementen

kunststof gevelelementen

kunststof gevelelementen

 

PVC- en PE-leidingen

PVC

leidingsystemen (riolering, afvoer)

 

 

PP en PE

leidingsystemen (riolering, afvoer)

 

 

 

dakfolies

 

 

 

wandfolies

 

vlak glas

vlak glas

vlak glas

 

 

 

draadglas

 

 

 

spiegelglas

 

 

 

dubbelglas

 

 

 

HR- en LE-glas

 

papier en karton

papier en karton

papier

 

 

 

karton

 

overig afval

LDPE/HDPE

dakfolies

 

 

 

wandfolies

 

 

 

leidingsystemen

 

 

XPS/EPS

vloerisolatie

 

 

 

dakisolatie

 

 

 

wandisolatie

 

 

PUR

isolatieplaten

 

 

 

PUR-producten niet elders genoemd

 

 

overige kunststoffen gemengd

EPDM

 

 

 

overige kunststoffen gemengd

 

 

cellulose isolaties

cellulose isolaties

 

 

textiel

gordijnen

 

 

 

vloerbedekking

 

 

door vuil voor hergebruik ongeschikte materialen

folies met aanhangend papier/karton met aanhangend vuil textiel met aanhangend vuil glas met kitresten

composiet-materialen

beton met PS-platen sandwichtpanelen metselwerk met stucwerk

 

 

 

 

 

beton met stucwerk

 

 

thermohardende kunststoffen

meterkasten

 

 

 

deurknoppen

 

 

overig afval

overig afval

Toelichting tabel

In de tabel worden drie niveaus onderscheiden. Niveau I en niveau I-plus staan voor de vereiste minimumscheiding zoals bedoeld in artikel 8.4.1. Dit minimumniveau correspondeert met artikel 4.11 waarin de vereiste minimumscheiding van bouwafval is vastgelegd. Het bestaan van twee niveaus, respectievelijk I en I-plus, is nodig omdat de gemeenteraad bij de vaststelling van artikel 4.11 juncto 8.4.1, een keuze heeft uit twee alternatieven.

Niveau III geeft een optimaal scenario weer, waarin sprake is van een maximale scheiding.

Niveau II is te beschouwen als een tussenstap, waarmee een verder inzicht wordt verkregen in het opsplitsen naar de verschillende afvalstromen. De verschillende categorieën van afvalstoffen die in niveau II worden onderscheiden, kunnen niet worden opgevat als definitieve oplossingen met betrekking tot scheiden.

Hierna wordt kort beschreven op welke wijze de tabel kan worden gebruikt als hulpmiddel.

  • Gevaarlijke afvalstoffen; chemische en chemisch belaste afvalstromen:

  • Op het gevaarlijke afval is het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen van toepassing (EURAL). Het scheiden van de herbruikbare componenten uit het gevaarlijke afval heeft alleen zin indien deze gescheiden worden op niveau III.

  • Asbest en asbesthoudende afvalstromen

  • Het scheiden van asbestproducten tot op niveau III is niet zinvol. Volstaan kan worden met het apart houden van asbest en asbesthoudende producten in één afvalstroom, omdat asbest altijd moet worden gestort.

  • Overige afvalstromen

  • Het scheiden van de diverse componenten is alleen zinvol indien hiermee een afvalstroom wordt verkregen die in aanmerking komt voor hergebruik en waarvoor inzamel- en verwerkings- of bewerkingscapaciteit bestaan.

  • Voor sommige componenten betekent dit dat gescheiden dient te worden tot niveau III (bijvoorbeeld bepaalde betonproducten, steenachtige isolatiematerialen, dakpannen, metalen, kunststoffen, glas, schoon hout). Voor andere componenten kan ook worden volstaan met scheiding op niveau II (asfalt, metselwerk, kalkzandsteen, geverfd en gelakt hout, verlijmd hout, papier en karton, textiel, kabels).

  • Niet-herbruikbare niet-gevaarlijke (c.q. chemisch verontreinigde) afvalstromen

  • In verband met het stortverbod voor bouw- en sloopafval, moet ook deze categorie worden beschouwd als overig afval en worden afgevoerd naar de sorteerinrichting.

De tabel is niet meer dan een hulpmiddel voor de gemeente bij het bepalen van de mate van scheiding die zal worden voorgeschreven in de sloopvergunning.

Er is bewust voor gekozen om geen indicatie te geven voor de verschillende inzamelstructuren en bewerkings- of verwerkingsstructuren, omdat deze regionaal of lokaal kunnen verschillen en aan wijzigingen onderhevig zijn.

Het is daarom noodzakelijk dat de desbetreffende ambtenaar, verantwoordelijk voor de controle van de vergunningaanvraag, op de hoogte is van de lokale en regionale verwerkingscapaciteit voor de bij sloop vrijkomende afvalstromen.

Al dan niet verontreinigde grond is niet in deze tabel opgenomen. Grond die tijdens of na het slopen wordt afgevoerd, is geen sloopafval en kan dus geen onderwerp zijn in een voorschrift van de sloopvergunning. Toch verdient het aanbeveling alert te zijn op de afvoer van (verontreinigde) grond.

Voor informatie betreffende de bewerkings- en verwerkingscapaciteit en locaties van bewerkings- en verwerkingsinstallaties kunnen onder meer de volgende publicaties worden geraadpleegd:

  • Vademecum voor afvalverwerkingsdiensten (uitgeverij VAD BV, Alphen aan den Rijn, 1993)

  • SBR-brochure 230-b Bouw-afvalstoffengids, Rotterdam 1991.

Bijlage 9 toelichting verordening

Product

gelijk toegepast in

Mate waarin het is toegepast

Uiterlijk

 

Mo

 

 

Asbestcement, vlakke plaat

Gevels, dakbeschot, rondom schoorstenen

Vaak

Grijze plaat van 3 tot 8 mm dik, vaak aan een kant ‘wafelstructuur'

Asbestcement, vlakke gevelplaat met coating

Decoratieve buitengevels, galerij

Vrij algemeen in flats

Als vlakke plaat maar met aan een kant gekleurde geëmailleerde of gespoten coating

Asbestcement, schoorsteen of luchtkanaal

Bij kachel of CV-installatie, ventilatiekanalen

Vaak

Rond of vierkant kanaal, verder als vlakke plaat

Asbestcement, bloembak

Zowel buiten als binnen, balkons

Vaak

In diverse vormen, verder als vlakke plaat, meestal dunner dan betonnen bak

Asbestcement, golfplaat

Daken van schuren en garages

Vaak

Als golfplaat, in diverse dikten

Asbestcement met cellulosevezels (asbestboard)

Alleen geschikt voor binnentoepassingen, aftimmeringen, inpandige kasten

Soms

Geelbruine, dunne plaat, lijkt op hardboard

Asbestcement, dakleien

Imitatieleien

In Nederland weinig toegepast

Vlakke plaatjes, aan één zijde gecoat

Asbestcement, standleidingen

Afvoer toilet

Vaak

Als luchtkanaal, maar dikker

Asbestcement, imitatiemarmer

Vensterbanken en schoorsteenmantels

Soms

Als marmer, in breuk of zaagvlakken zijn witte vezels zichtbaar

Harde asbesthoudende vinyltegels

Toiletten, keukens

Soms, meestal bij de bouw gelegd

Harde tegel met meestal een wit gevlamd motief

Afdichtkoord

Afdichting schoorstenen kachelruitjes en deurtjes, in oude haarden en allesbranders,

Regelmatig

Wit tot vuilgrijs pluizig koord

Asbesthoudend stucwerk

Op (vochtige) muren en plafonds

Nauwelijks

Vezelige korrelstructuur

Brandwerend board

Onder CV-ketels, wanden CV-kast, stoppenkast, plafonds, trapbeschot

Regelmatig, vooral in flats en grotere complexen

Lichtbruin tot geel, zachtboardachtig

Asbestkarton

Bekleding zoldering

Weinig

Lichtgrijs, kartonachtig

Vinylzeil met asbesthoudende onderlaag

Keukens, trappen enz., geproduceerd voor 1983

Zeer vaak

Zeer divers, alleen te herkennen door analyse onderlaag

Toelichting tabel

Herkennen van asbest

Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.

Voor de herkenning van vinylvloertegels en vinylvloerbedekking (in de volksmond zeil) waarin mogelijk asbest zit, kan de volgende informatie worden gegeven:

  • -

    Asbesthoudende vinylvloertegels

  • Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit 'gevlamde' decoratie.

  • -

    Asbesthoudende vinylvloerbedekking

  • Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.

Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zeil met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).

Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen losgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde asbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.

Bijlage A toelichting verordening

Reglement op de welstandscommissie

In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale) welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet werken met rayonarchitecten, het al dan niet gebruik van subcommissies en het al dan niet samen-werken met een monumentencommissie. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale welstandsorganisatie waar-bij zij zijn aangesloten.

Op grond van artikel 8, lid 6, van de herziene Woningwet dient de bouwverordening voorschriften te bevatten omtrent de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie.

De bij de herziening van de wet in artikel 1 onder r. opgenomen nieuwe begripsbepaling definieert de welstandscommissie als volgt: de door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarvoor een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Sedert vele jaren adviseerde de Stichting Dorp, Stad en Land (DSL) te Rotterdam de gemeentebestu-ren van Pijnacker en Nootdorp (en sedert 1 januari 2002 eveneens het gemeentebestuur van de samen-gevoegde gemeente) omtrent redelijke eisen van welstand.

Vanwege de wens om, met het oog op een efficiënte en consistente welstandsadvisering, de welstands-procedures van de verschillende gemeenten binnen de rayons zo goed mogelijk op elkaar af te stem-men, heeft de DSL begin april 2002 (vooruitlopend op de toen nog te verschijnen, aangepaste Model-bouwverordening van de VNG) een concept Reglement op de welstandscommissie aan de gemeenten toegezonden. Binnen het kader van dat reglement kon nog een aantal procedurele keuzes worden ge-maakt.

Na ontvangst van de definitieve voorstellen van de VNG medio oktober 2002 omtrent het doorvoeren van wijzigingen in de bouwverordening, heeft (tekstuele en inhoudelijke) afstemming met dat regle-ment kunnen plaatsvinden.

Het definitief opgestelde reglement is vervolgens, separaat met de bouwverordening Pijnacker-Nootdorp 2003, aan de raad ter vaststelling aangeboden.