Regeling vervallen per 01-01-2024

Erfgoedverordening gemeente Raalte

Geldend van 10-11-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Raalte

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 augustus 2011;

besluiten:

1. de Subsidieverordening restauratie monumentale panden gemeente Raalte in te trekken;

2. gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12 en 15 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de "Erfgoedverordening gemeente Raalte" vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:a. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;b. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;c. college: het college van burgemeester wethouders van de gemeente Raalte;d. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;e. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel d zijn geregistreerd;f. monumentencommissie: de op basis van artikel 15 van de Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;g. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f of artikel 2.2, lid 1, sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;h. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1 Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2 Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2 Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen zestien weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1 Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2 Artikel 3, lid 2 en 3, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4 De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1 Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing intrekken.

  • 2 Artikel 3, lid 2 en artikelen 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsbesluit.

  • 3 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 4 De intrekking van de aanwijzing wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

  • 1 Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder d, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder d, sub 1, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder d, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12 Termijn advies

  • 1 Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

Artikel 13 Weigeringgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 14 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 15 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1 Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2 De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 16 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid.

Artikel 17 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 10, lid 3 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 19 Intrekken oude regeling

De “Monumentenverordening gemeente Raalte”, vastgesteld op 23 april 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 20 Overgangsrecht

  • 1 De op grond van de onder artikel 19 ingetrokken “Monumentenverordening gemeente Raalte”, aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2 Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 19 ingetrokken verordening.

  • 3 Panden en objecten waarvoor de aanwijzingsprocedure is opgestart voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 19 ingetrokken verordening.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening Gemeente Raalte”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 sepember.
de adjunct griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting 1

A. Algemene toelichting

De huidige wijziging van de Erfgoedverordening houdt grotendeels samen met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de inwerkingtreding van de Algemene wet bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor).De centrale gedacht bij de ontwikkeling van de Wabo is de “één loket gedachte”. Dit houdt in dat er voor verschillende werkzaamheden maar één vergunning hoeft te worden aangevraagd: de omgevingsvergunning. Ook de monumentenvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De monumentenvergunning integreert daarmee volledig in de omgevingsvergunning. Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is in deze Erfgoedverordening bepaald.

Specifiek in het kader van de deregulering is getracht om de bestaande monumentenvergunning te vereenvoudigen door de mogelijkheid op te nemen dat het college nadere regels kan stellen (uitvoeringsrichtlijnen) waarmee de vergunningplicht (deels) komt te vervallen. Dit is een analoge toepassing van wat op rijksniveau het Algemeen Positief Advies (APA) wordt genoemd: bepaalde (eenvoudige en vastomlijnde) wijzigingen aan een monument mogen op grond hiervan vrijwel altijd worden uitgevoerd zonder een instandhoudingbepaling te overtreden. De vergunningplicht voor andere, complexe wijzigingen wordt gehandhaafd.

De instandhouding met betrekking tot archeologische terreinen vloeit voort uit de Wet op de archeologische monumentenzorg (tot stand gekomen op grond het Verdrag van Malta) en komt neer op het feit dat gemeenten hun bestemmingsplannen moeten actualiseren met een archeologische paragraaf, zodat voldoende rekening kan worden gehouden (wat betreft de bescherming) met archeologische waarden en het behoud daarvan. In de raad van 22 april 2010 is het archeologiebeleid vastgesteld. dit beleid is respectievelijk wordt de komende jaren doorvertaald in de bestemmingsplannen. Gelet op de Wet ruimtelijke ordening worden de bestemmingsplannen de komende jaren herzien. Voor de kernen Raalte en Heino heeft dit reeds plaats gevonden. Daarom is er voor gekozen om geen nadere voorschriften voor archeologie in deze verordening op te nemen.

Voor het overige is bij het opstellen van deze modelverordening rekening gehouden met de 'Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving'. Ook in dit nieuwe model zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek als uitgangspunt genomen. In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten, omdat dit niet voorkomt in de gemeente Raalte. Al in een voorgaand dereguleringstraject zijn deze artikelen reeds gesneuveld, aangezien het instrument hoge administratieve lasten bij burgers genereert. In het kader van het dereguleringsproject in 2007 is ervoor gekozen om deze bepalingen daarom niet opnieuw in de modelverordening op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting 2

B. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Sub aHet is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd monument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Voor de begripsomschrijving wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo zelf verwijst weer naar de Monumentenwet 1988. Deze wet omschrijft een beschermd monument als een onroerend monument dat is ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgesteld register. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepalingen uit de Wabo van toepassing.

Sub bVoor de begripsomschrijving wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Sub cDit artikellid behoeft geen nadere toelichting.

Sub dBij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is, met uitzondering van de 50-jaar grens, aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een dermate ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.Het begrip ‘terreinen’, als bedoeld in sub 2 van artikel 1, onder d, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Omdat de 50-jaargrens voor rijksmonumenten niet voor gemeentelijke monumenten is overgenomen, biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst omdat ze ‘te jong zijn’, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘zaak’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een probleem, aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving. Met het voorgaande in het achterhoofd is het echter aan gemeenten zelf om met de verordening ook roerende monumenten aan te wijzen. Daarnaast is het ook mogelijk dat gemeenten door middel van aanvullende regelgeving voorkomen dat cultuurhistorische voorwerpen, die als gemeentelijk monument zijn aangewezen, buiten de gemeentegrenzen verdwijnen. Controle en handhaving van deze regelgeving zijn echter nauwelijks mogelijk.

Sub eDit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 7.

Sub fSinds de komst van de Wet dualisering in 2002 kan elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instellen. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college. Normaal gesproken zou het dan ook het college zelf zijn, die deze commissie instelt op grond van artikel 84 Gemeentewet. In de Erfgoedverordening wordt echter door de raad bepaald dat een monumentencommissie advies moet uitbrengen aan het college. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het college over aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Het instellen van de monumentencommissie door het college moet middels een apart collegebesluit. Er bestaat geen modelbesluit voor het instellen van een (monumenten) commissie door het college. Het VNG adviseert het college bij het besluit tot instellen van een monumentencommissie gebruik te maken van de VNG-modelverordening op de raadscommissie. Deze verordening is te downloaden via de databank van de Sdu Uitgevers, www.modelverordeningen.nl.De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Erfgoedverordening en de Monumentenwet 1988. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Mocht een gemeente niet over een monumentenbeleid beschikken, dan moet dit niet in de bepaling opgenomen worden. Overigens kan de monumentencommissie worden gecombineerd met een welstandscommissie.

Artikel 2. Het gebruik van een monumentHet betreft hier met name de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is niet van toepassing op dit hoofdstuk. De Wabo ziet alleen op toestemmingstelsels (vergunningen en afwijkingen). Hierdoor blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag betreffende de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monumentLid 1De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie artikel 10, tweede lid) of slechts op grond van de nadere regels (zie artikel 10, derde lid) worden gewijzigd. Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, dient bij de aanwijzing in de redengevende omschrijving zorgvuldig bekeken te worden wat wel en wat niet van het object tot monumentaal beschermingswaardig onderdeel wordt aangewezen en voor welk deel een vergunningplicht achterwege kan blijven. Mogelijke afweging kan zijn om alleen de vanuit openbare ruimten zichtbare bijzondere onderdelen tot monument aan te wijzen, zodat bijvoorbeeld voor wijzigingen aan de achterkant en het interieur in dat geval geen monumentenvergunning is vereist maar bijvoorbeeld alleen een bouwvergunning.

Lid 2Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub f. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Een regeling die de taak en werkwijze van de monumentencommissie bepaalt, is daarvoor de aangewezen plaats.In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Lid 3Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of provincie reeds op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4. VoorbeschermingDit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 13 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etcetera) zonder een gemeentelijke monumentenvergunning of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluitIn dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. In het kader van de vermindering van administratieve lasten dient goed nagedacht te worden over de specifieke invulling met betrekking tot de duur van de termijnen. Over het algemeen geldt hoe korter de termijnen zijn, des te minder zijn de administratieve lasten voor de burger.De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluitDe ontvangst van de (veelal aangetekende) mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is ook te herleiden tot artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee zijn de voorschriften uit deze wet ook van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien het artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijstDe registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).

Artikel 8. Wijziging van de aanwijzingOp grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzingDit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig, tenzij sprake is van spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald. Naast de registratie regelt lid 3 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijks- of provinciaalmonument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit zelf regelt.Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. InstandhoudingbepalingLid 1De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 10 vertoont gelijkenis met artikel 2.1, lid 1, sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij het gaat om beschermde monumenten uit de Monumentenwet 1988. In dit artikel gaat het derhalve alleen over gemeentelijke monumenten.

Lid 2Ten aanzien van de aanvraag omgevingsvergunning voor het wijzigen van gemeentelijke monumenten is het van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in artikel 7.1 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). In het kader van de Wabo dient de gemeente een aanvraag langs elektronische weg mogelijk te maken. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend met behulp van een door de Minister van VROM vastgesteld formulier.De Mor voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor ene omgevingsvereisten. In hoofdstuk 5 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot (beschermde) monumenten het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.

Lid 3In lid 3 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Met name het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet-reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd.In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Praktisch gezien gaat een medewerker monumentenzorg van de gemeente, op locatie en gezamenlijk met de initiatiefnemer, onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn aan de hand van de algemene regels, zodat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraagIn dit artikel wordt op grond van artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangegeven hoeveel exemplaren van de schriftelijke aanvraag met bijbehorende gegevens en bescheiden moeten worden ingediend. Op grond van dit artikel uit de Bor mag het maximum aantal gesteld worden op vier.

Artikel 12. Termijn van adviesIn dit artikel is bepaald dat de monumentencommissie binnen vier weken schriftelijk advies dient uit te brengen.

Artikel 13. WeigeringgrondenDe omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien er strijd is met één van de toetsingscriteria uit het bestaande toetsingskader. De afzonderlijke toetsingskaders zijn onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) namelijk blijven bestaan. In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Inhoudelijk kan worden aangegeven dat het belang van de monumentenzorg zwaarder weegt dan andere belangen (bijvoorbeeld het economisch belang). De tekst van het artikel geeft namelijk aan dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de vergunningverlening mag verzetten. Hierdoor wordt de monumentenzorg centraal gesteld. De vergunning moet op grond van dit artikel worden verleend in de gevallen dat het niet strijdig is met het belang van de monumentenzorg.

In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Het algemene toetsingscriterium is dat het behoud van het monument, en van alle bijbehorende onderdelen van dat monument, altijd de voorkeur heeft boven vernieuwing. Bij vernieuwing gaat er onherroepelijk historisch materiaal verloren. Wordt er toch iets gewijzigd, dan is het bestaande monument – de optelsom van ontwerp, hoofdvorm, materiaal, uitvoering en details – het uitgangspunt. Dat is immers het geheel aan weloverwogen redenen waarom het pand op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst. bij wijzigingen draait het telkens om het vinden van een goede balans tussen de wensen van de gebruiker en de mogelijkheden die het monument in de relatie tot de instandhouding van de monumentale waarden biedt. Elke ingreep dient te worden gemotiveerd met een zorgvuldige afweging.

Één van de pijlers in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg is dat monumenten nooit op zich zelf staan, maar onlosmakelijk zijn met hun omgeving. De ruimtelijke en maatschappelijke context zegt vaak iets over de functie en het type monument. Het monument zelf kan als groter geheel worden bezien, maar ook worden “ontleed” in aparte onderdelen: de gevels, de kap, de draagconstructie, de indeling van het plattegrond, interieurafwerking, enzovoort, die vaak een functionele relatie en betekenis met elkaar hebben.

Een monument kan op drie schaalniveaus worden beschouwd. Het eerste schaalniveau is de inpassing van het monument in zijn landschappelijke of stedenbouwkundige omgeving. Type monument, verschijningsvorm en bouwstijl bepalen het tweede schaalniveau. Het derde schaalniveau tenslotte heeft betrekking op de toepassing van materialen en kleuren, de uitwerking in details en authenticiteit. Deze schaalniveaus spelen bij de wijziging aan het monument en de beoordeling daarvan door het bevoegd gezag een essentiële rol en vormen dan ook het kader waarbinnen vergunningaanvragen worden beoordeeld en zijn tevens kaderstellend voor wat beschouwd als “het belang van de monumentenzorg” in dit artikel.

Hoofdstuk 4. Beschermde monumenten

Artikel 14. De schriftelijke aanvraagIn dit artikel wordt op grond van artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangegeven hoeveel exemplaren van de schriftelijke aanvraag met bijbehorende gegevens en bescheiden moeten worden ingediend. Op grond van dit artikel uit de Bor mag het maximum aantal gesteld worden op vier.

Artikel 15. Vergunning voor beschermd rijksmonument

Lid 1De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is van toepassing. Hierin verschilt de omgevingsvergunning voor beschermde monumenten van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten. voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 dient namelijk de reguliere procedure gevolgd te worden. Door de inwerkingtreding van de Wabo vindt er geen wijziging in de voorbereidingsprocedure voor de omgevingsvergunning voor beschermde monumenten plaats. Door dit onderscheid in procedures is de beslistermijn voor beide omgevingsvergunningen niet gelijk. Dit heeft tot gevolg dat de adviestermijn voor beschermde monumenten ook langer zal zijn.De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten (GS) moeten binnen acht weken na verzending van de adviesaanvraag adviseren [artikel 6.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor)].

Overigens blijken provincies in de praktijk hieraan op verschillende wijzen invulling te geven. De voorgenomen beperking adviesplicht van de rijksdienst zal ingaande 2009 op bovenstaande van invloed zijn. Daarom is de verplichte advisering in het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Monumentenwet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning’ los gelaten. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie, sloop en herbestemming van een beschermd monument zal de adviesplicht van toepassing blijven. Ter compensatie van het wegvallen van het advies van de rijksdienst zullen alle gemeenten ingaande 2009 een monumentencommissie moeten hebben aangesteld, die onafhankelijk en deskundig is. Het overgangsartikel 64 in de monumentenwet, waarin de rijksdienst bij afwezigheid van een monumentencommissie in diens advisering trad, wordt ingetrokken. Indien het monument buiten de bebouwde kom ligt, is het college van burgemeester en wethouders verplicht om een afschrift van de aanvraag aan GS te zenden. GS kunnen de adviesbevoegdheid vervolgens naar eigen inzicht invullen en al dan niet tot advisering overgaan, waarvoor men acht weken de tijd heeft. Het is gewenst dat GS reeds op voorhand kenbaar maakt in welke gevallen zij niet adviseren, zodat de beoogde tijdswinst ook daadwerkelijk kan worden gehaald.

Lid 2De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor beschermde monumenten wordt ingeschakeld.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 16. Tegemoetkoming in schadeDe Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Erfgoedverordening zonder ene schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604).In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling, waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het college mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen.

Er is geen procedure voorgeschreven voor het bepalen van de tegemoetkoming. De procedure op grond van afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto 6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden toegepast, echter alvorens daartoe te besluiten is het zinvol een inschatting te maken van de schade ten opzichte van de kosten en omvang van deze procedure.

Artikel 17. StrafbepalingDe strafbepaling is met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) alleen nog van toepassing op de nadere voorschriften die het college kan stellen. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (wed).Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat een keuzemogelijkheid aan de raad om op overtreding van verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 380,- (januari 2010); in de tweede categorie maximaal € 3800,- (januari 2010). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in de vermelde categorieën. Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor de hand liggend.

Artikel 18. ToezichthoudersDe artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opspring van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Aangezien de gemeente geen opsporingsambtenaren kent, kan het bevoegd gezag medewerkers van de gemeente aanwijzen als toezichthouder.

Het aanwijzen van toezichthouders kan door het college geschieden. Deze aanwijzingsbevoegdheid staat los van de vergunningverlening en valt derhalve buiten het bereik van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechterlijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individuele geldende voorschriften.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude regelingDit artikel regelt de intrekking van de oude monumentenverordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling.

Artikel 20. OvergangsrechtIn de praktijk blijkt het overgangsrecht vaak problemen te geven. Indien bijvoorbeeld een regeling wordt ingetrokken, is het niet altijd duidelijk welke gevolgen de intrekking moet hebben voor op die regeling gebaseerde beschikkingen. Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen in dit geval de aanwijzing tot monument (artikel 3) en de vergunning verlening (artikel 10).In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening.Omdat er op dit moment nog een procedure loopt voor de aanwijzing van “nieuwe” gemeentelijke monumenten, is er gekozen voor een aanvulling van het overgangsrecht. Van de geïnventariseerde potentiële monumenten loopt de procedure nog.

Artikel 21. InwerkingtredingDe datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is gebaseerd op artikel 142 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 22. CiteertitelDit artikel noemt de naam van de verordening. Er is gekozen voor de nieuwe en overkoepelende term ‘erfgoed’.