Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening individuele studietoeslag gemeente Raalte

Geldend van 16-08-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening individuele studietoeslag gemeente Raalte

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 oktober 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel c en derde lid en artikel 36b van de Participatiewet;

gezien het advies van de Adviesraad Werk en Inkomen van 6 oktober 2014;

besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele studietoeslag gemeente Raalte”

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

Artikel 2. Indienen verzoek

  • 1. Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. De aanspraak op een individuele studietoeslag ontstaat niet eerder dan de dag van aanvraag.

Artikel 3. Doelgroep

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is het vereist dat de belanghebbende op de datum van aan aanvraag aan de volgende voorwaarden

voldoet, belanghebbende:

  • a.

    is 18 jaar of ouder;

  • b.

    heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of heeft recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • c.

    heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en

  • d.

    is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt uit arbeid.

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 4. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Het college beoordeelt of een persoon niet in staat is om bij voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Voor dit oordeel kan het college advies vragen van een deskundige.

Artikel 5. Aanspraak individuele studietoeslag

  • 1. Een persoon kan slechts eenmaal in een studiejaar in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

  • 2. Het studiejaar bedoeld in het eerste lid loopt van 1 augustus tot 1 augustus in het volgende jaar.

Artikel 6. Hoogte individuele studietoeslag

  • 1. Een individuele studietoeslag bedraagt € 1.200,- per jaar.

  • 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 7. Betaling individuele studietoeslag

  • 1. Een individuele studietoeslag wordt verdeeld in twee gedeelten over het studiejaar uitbetaald.

  • 2. Voor de betaling van de tweede termijn wordt na 6 maanden beoordeeld of de aanvrager nog tot de doelgroep behoort.

Artikel 8. Afwijken individueel geval

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing daarvan zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 9. Beleidsregels

Het college kan in beleidsregels nader uitwerken wanneer een persoon behoort tot de doelgroep in deze verordening.

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag gemeente Raalte.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2014.
de griffier, de voorzitter,

Toelichting

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.

Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en mogelijk meer in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn zelfstandig het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een

studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de

Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

* 18 jaar of ouder is;

* recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

* geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

* een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt, is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting Verordening individuele studietoeslag

Artikel 1 Begrippen

Spreekt voor zich.

Artikel 2.Indienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling. Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 3 Doelgroep

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele inkomenstoeslag verlenen. De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. Deze bepaling onder d. sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelingen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag. De bepaling onder g. geeft de voorliggende voorzieningen aan. Hierbij kan gedacht worden aan de studieregeling van het UWV.

Artikel 4. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag voldoet aan de eisen eerder gesteld in deze toelichting.

Om te bepalen of het een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, doet het college onderzoek. Hiervoor worden beschikbare gegevens van het Uitvoeringsinstituut Werkgeversverzekeringen (UWV), eventuele eerdere medische keuringen en informatie vanuit het netwerk, zoals bijvoorbeeld de school, gebruikt. Indien dit onvoldoende uitsluitsel geeft, wordt advies van een (arbeids)deskundige ingewonnen.

Artikel 5. Aanspraak op de individuele studietoeslag

Een persoon kan eenmaal per jaar in aanmerking komen voor een individuele toeslag. Doorgaans kan een persoon echter halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat de betaling aan een belanghebbende in twee delen plaatsvindt, waarbij na 6 maanden beoordeeld wordt of belanghebbende nog voldoet aan de voorwaarden van de doelgroep (artikel 3 van deze verordening). Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan krijgt belanghebbende het tweede deel van het jaarbedrag uitbetaald. Met de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de halfjaarlijkse inschrijf- en startmomenten die doorgaans gelden voor opleidingen. Dit kan bijvoorbeeld doeltreffend zijn omdat een persoon op het moment van aanvraag moet voldoen aan de uit artikel 36b van de Participatiewet voortvloeiende voorwaarden voor aanspraak te maken op een individuele studietoeslag. Stel dat een persoon in de studietoeslag in één keer ontvangt, dan wordt deze toeslag toegekend voor een periode van twaalf maanden waarbinnen de mogelijkheid bestaat dat deze persoon al lang geen studie meer volgt. Immers, alleen op moment van aanvraag moet een persoon voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b van de Participatiewet. Hierom is besloten om halverwege het jaar te onderzoeken of een tweede betaling plaats kan vinden. In artikel 7 is deze werkwijze nader vastgelegd.

Artikel 6. Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 5 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend.

De hoogte van de studietoeslag is niet wettelijk voorgeschreven. Gemeenten gaan hiermee zeer verschillend om. Een individuele studietoeslag kan worden gerelateerd aan die component van de studietoeslag die de student geacht wordt zelf bij te verdienen of te lenen bij DUO, zoals uiteengezet in paragraaf 3.1 van de Wet Studiefinanciering 2000. Dit is immers dat deel van de studiefinanciering dat de student zelf dient in te brengen door te werken of te lenen en vormt dat deel van de studiefinanciering dat een drempel kan vormen voor arbeidsgehandicapten om te gaan studeren. Om studenten met een arbeidshandicap niet te bevoordelen ten opzichte van studenten zonder arbeidshandicap, wordt er voor gekozen de individuele studietoeslag te stellen op een lager bedrag. Het is immers ook voor studenten zonder arbeidshandicap niet altijd mogelijk om zelf bij te verdienen, omdat zij al hun tijd en aandacht nodig hebben om de studie succesvol te doorlopen. Deze studenten dienen ook te lenen. De Rijksbijdrage staat toe om alle studenten, die naar verwachting aanspraak zullen maken op individuele studietoeslag, een toeslag ter hoogte van € 100,- per maand te vergoeden. Met de verlening van een studietoeslag van hiermee dus € 1.200,- per jaar meent de gemeente de drempel om te studeren voor arbeidsgehandicapten aanzienlijk te verlagen.

Nota bene: op grond van artikel 8 is er een mogelijkheid om in een individueel geval af te wijken van deze norm. Daarnaast kan in een individueel geval aanvullend bijzondere bijstand worden verstrekt, wanneer de kosten noodzakelijk blijken te zijn en de omstandigheden bijzonder. Dit betreft altijd een individuele beoordeling, waarbij maatwerk de norm is.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

Om te voorkomen dat er jaarlijks een aanpassing moet komen van de verordening is in het artikel ook ‘indexering’ opgenomen.

Artikel 7. Betaling individuele studietoeslag

Een individuele studietoeslag wordt na besluit voor een geheel jaar toegekend en wordt in twee delen uitbetaald. De tweede uitbetaling vindt in principe plaats, na kort onderzoek naar het recht op de toeslag, na zes maanden. Belanghebbende hoeft in principe slechts aan te tonen dat hij nog een studie volgt, en uiteindelijk daarmee nog aan de voorwaarden in artikel 3 voldoet, om ook de tweede uitbetaling te ontvangen.

Op deze wijze wordt er dus niet gekozen voor een periodieke maandelijkse uitbetaling van de individuele studietoeslag. Er zou dan namelijk sprake zijn van een periodieke verstrekking van bijzondere bijstand. Bij periodieke betaling van deze studietoeslag dienen gemeenten rekening te houden met de fiscale gevolgen. Volgens de Rekenregels en handleiding loonheffingen over bijstandsuitkeringen 2014 is periodieke bijzondere bijstand die niet bestedingsgebonden is maar inkomensaanvullend namelijk een belaste verstrekking. Eenmalige bijzondere bijstand is een onbelaste verstrekking. Dit heeft derhalve bijvoorbeeld geen gevolgen voor andere toeslagen.

Een belanghebbende kan dit bedrag vervolgens naar eigen inzicht inzetten om zo gestimuleerd te worden om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het is immers aannemelijk dat een student in de praktijk juist bij aanvang van een studie of opleiding vaak extra kosten moet maken, waar anders iedere maand in het uitgavenpatroon rekening mee moet worden gehouden. Door deze toeslag wordt deze drempel (de doelgroep heeft door het ontbreken van een bijbaan immers minder ruimte om hier maandelijks rekening mee te houden) naar het oordeel van het college verlaagd.

Tot slot beperkt dit de administratieve last van zowel de belanghebbende als de gemeente.

Artikel 8 en 9. Afwijken individueel geval, beleidsregels en Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.