Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregels ondersteuning voor specifieke doelgroepen Participatiewet gemeente Raalte

Geldend van 25-03-2016 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels ondersteuning voor specifieke doelgroepen Participatiewet gemeente Raalte

Het college van de gemeente Raalte,

Gelet op artikel 8 en 22a, 27 en 35 van de Participatiewet en het minimabeleid 2012-2014 gemeente Raalte;

In afstemming met de Adviesraad Werk en Inkomen;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

“Beleidsregels ondersteuning voor specifieke doelgroepen Participatiewet gemeente Raalte”

Inleiding

Met de invoering van de Participatiewet en de WWB-maatregelen (waaronder de invoering van de kostendelersnorm) per 1 januari 2015 worden categoriale bijzondere bijstand afgeschaft (met uitzondering van de collectieve zorgverzekering) en vinden veranderingen plaats als gevolg van het vervallen van de Toeslagenverordening. In de beleidsregels, Leidraad Wet Werk en Bijstand 2013-2014, waren hierover enkele regelingen opgenomen.

Wat verandert?

De volgende categoriale regelingen komen te vervallen:

  • -

    Maatschappelijke activiteiten en sportkosten (maatschappelijke participatie) schoolgaand kind;

  • -

    Chronisch zieken en ouderen.

Door de invoering kostendelersnorm vervalt de Toeslagenverordening. De norm voor bijstand is gekoppeld aan het kostendelersvraagstuk. Hierdoor vervalt de grond voor toeslagen en het verlagingensysteem. Het blijft echter gewenst om rekening te houden met bijzondere situaties voor specifieke doelgroepen.

Wat komt terug/blijft?

De categoriale bijstandsregelingen komen terug als individuele bijstand voor specifieke doelgroepen. Deze worden hieronder nader toegelicht in onderdeel A. De regelingen zijn inhoudelijk vergelijkbaar met de huidige regelingen.

De invoering van de kostendelersnorm in relatie tot het vervallen van de toeslagenverordening heeft tot gevolg dat er enkele artikelen worden ‘gerepareerd’. Deze artikelen zijn hieronder toegelicht in onderdeel B.

DEEL A Specifieke doelgroepen (voorheen categoriaal)

Hoofdstuk 1. Maatschappelijke participatie kinderen

Artikel 1. Maatschappelijke participatie en kosten

Dit houdt in: het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard. Met deze vorm van participatie hangen kosten samen, deze zijn te onderscheiden in:

  • a.

    Kosten voor deelname aan maatschappelijke activiteiten

    Deelname aan maatschappelijke, educatieve en culturele activiteiten die gestructureerd en in georganiseerd verband plaatsvinden, omdat deze kosten als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan gezien worden.

  • b.

    Sportkosten

    Een lidmaatschap van een sportvereniging waarbij in gestructureerd en georganiseerd verband activiteiten plaatsvinden, omdat deze kosten als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan gezien worden.

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. De persoon ouder dan 4 jaar en jonger dan 18 jaar;

  • 2. Het ten laste komende kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt. Onder onderwijs wordt verstaan het gaan naar een basisschool, of het volgen van voortgezet onderwijs.

  • 3. Het college verstrekt een tegemoetkoming op aanvraag aan een persoon met een hem ten laste komend kind uit de doelgroep uit dit artikel.

Artikel 3. Tegemoetkoming

Het college verstrekt ten behoeve van de doelgroep uit artikel 2 een tegemoetkoming in de kosten zoals bepaald in artikel 1. De maximale hoogte van de tegemoetkoming is bepaald in deze beleidsregels.

Artikel 4. Inkomens- en vermogensgrens

De belanghebbende aanvrager heeft, voor zover hij aan de overige voorwaarden voldoet, recht op tegemoetkomingen of verstrekkingen op grond van deze beleidsregels, indien zijn inkomen op de peildatum niet meer bedraagt dan 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm en zijn vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens uit de Participatiewet.

Artikel 5. Kosten die voor vergoeding in aanmerking komen

  • 1. In het minimabeleid van de gemeente Raalte is vastgelegd welke kosten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Deze kosten worden verondersteld noodzakelijk te zijn voor de doelgroep uit artikel 2.

  • 2. De kosten komen pas voor vergoeding in aanmerking, wanneer deze eerst zijn gemaakt.

  • 3. Een tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor kosten die ten behoeve van de maatschappelijke participatie van het kind worden gemaakt.

Artikel 6. Aanvraag voor tegemoetkoming

  • 1. Wanneer een belanghebbende een aanvraag voor de regelingen in dit hoofdstuk wil doen, dan kan dit bij Stichting Leergeld Salland. Deze stichting voert de regeling voor de gemeente Raalte uit.

  • 2. De aanvraag voor een tegemoetkoming wordt schriftelijk ingediend. Indien belanghebbende telefonisch aanvraagt, wordt een aanvraagformulier toegezonden.

  • 3. Voor personen met een Participatiewet uitkering kan het college andere regels stellen inzake het schriftelijk aanvragen.

  • 4. De aanvraag kan uiterlijk 1 maand na afloop van het kalenderjaar waarin de kosten gemaakt zijn worden ingediend.

  • 5. Indien de belanghebbende een ander inkomen heeft dan een Participatiewet-uitkering moeten door hem bewijsstukken van het inkomen en het vermogen worden overgelegd.

  • 6. Het college kan de belanghebbende vragen aanvullende bewijsstukken te verstrekken.

Artikel 7. Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming heeft betrekking op een kalenderjaar. De tegemoetkoming bedraagt per kalenderjaar maximaal:

    • a.

      € 210 voor een zelfstandig wonende alleenstaande, voor kosten van sociaal-culturele of educatieve aard;

    • b.

      € 275 voor een gezin, voor sportkosten;

  • 2. De in het eerste lid genoemde percentages worden afgerond naar beneden op hele euro’s.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid sub a van dit artikel kan voor ieder ten laste komend kind uit een gezin dat naar het voortgezet onderwijs gaat een extra tegemoetkoming worden verstrekt van € 210 zoals genoemd in dat lid onder a.

  • 4. In aanvulling op het eerste lid sub a van dit artikel kan voor ieder ten laste komend kind uit een gezin dat voor het eerst naar het voorgezet onderwijs gaat eenmalig een extra tegemoetkoming worden verstrekt van € 210 zoals genoemd in dat lid onder a voor een startpakket.

Artikel 8. Betaling

  • 1. Betaling van de tegemoetkoming vindt bij voorkeur in natura plaats. Het college kan daaromtrent nadere regels stellen.

  • 2. Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de tegemoetkoming kan het college de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk aan derden of in natura betalen.

Artikel 9. Verantwoording en terugvordering

  • 1. Het college kan de belanghebbende bij de aanvraag en na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Hij dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college te verstrekken.

  • 2. Als de belanghebbende de besteding van de ontvangen tegemoetkoming naar het oordeel van het college niet of niet volledig aantoont kan het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terugvorderen. De Participatiewet is hierop eveneens van toepassing.

Artikel 10. Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen waarin deze beleidsregel niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voorzover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

  • 3. Het college kan de uitvoering van beleidsregel uit laten voeren door een rechtspersoon.

Hoofdstuk 2. Chronisch zieken en ouderen

[ingetrokken bij besluit van het College van burgemeester en wethouders d.d. 15 maart 2016, nr. 1468-2016]

DEEL B. Specifieke doelgroepen (effecten kostendelersnorm)

Hoofdstuk 3. Effecten invoering kostendelersnorm

Artikel 1. Verlaging uitkering door woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20% van de voor betrokkene(n) geldende gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende(n) geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • b.

    10% van de voor betrokkene(n) geldende gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt;

omdat het college in deze gevallen van oordeel is dat belanghebbende(n) lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft/hebben dan waarin de norm voorziet.

Artikel 2. Vervallen regeling toeslag voormalig éénouder

Het college stelt vast dat de Toeslagenverordening van rechtswege wordt ingetrokken, dat er voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet geen afzonderlijke norm bestaat en dat compensatie voor de alleenstaande ouder vanaf 1 januari 2015 plaatsvindt door de belastingdienst door middel van uitbetaling van de zogenoemde Alleenstaande Ouder (AO)-kop. Het college is van oordeel dat dat de regeling ‘toeslag voormalig éénouder’ op deze gronden niet meer voor nieuwe gevallen uit te voeren is en daarmee komt te vervallen.

Artikel 3. Vaststellen draagkracht bijzondere bijstand en minimaregelingen

In opdracht van het college wordt de draagkracht van belanghebbenden die een aanvraag voor een minimaregeling op grond van het minimabeleid indienen én een inkomen boven 110% van de op hen van toepassing zijnde norm hebben als volgt vastgesteld:

  • a.

    Van al het vastgestelde inkomen dat betrokkene(n) meer heeft/hebben dan 110% van de van toepassing zijnde norm, wordt 70% aangemerkt als draagkracht.

  • b.

    Bij het bepalen van de op betrokkene(n) van toepassing zijnde norm wordt rekening gehouden met de kostendelersnorm.

Bij vastgestelde doelgroepen in het beleid bijzondere bijstand wordt evenals bij de categoriale bijstand geen draagkracht berekening gemaakt.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels ondersteuning voor specifieke doelgroepen Participatiewet gemeente Raalte,

Ondertekening

Aldus vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 december 2014.
Secretaris, burgemeester,

Toelichting

Toelichtng bij Deel A, hoofdstuk 1 Maatschappelijke participatie kinderen

Artikel 1, 2, 3, 4 en 5 (toelichting)

Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken.

Met sportkosten worden kosten bedoeld die men moet maken om het lidmaatschap te betalen en het werkelijk uit te oefenen, bijvoorbeeld speciale sportkleding, zoals judopak, zwemkleding of voetbalshirt en schoenen.

Ook eenmalige activiteiten kunnen worden vergoed. Voorbeelden zijn kindervakantieweek en kindervakantiekampen. Voorwaarde is dat er een vereniging, stichting of organisatie voor maatschappelijk welzijn de activiteit organiseert.

Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden (in verband met het in de WWB opgenomen territorialiteitsbeginsel). Het college heeft in haar (minima)beleid een ruime limitatieve opsomming gegeven waarvoor een tegemoetkoming mogelijk is. Verder is de bevoegdheid gegeven aan de teammanager om kleine aanpassingen aan te brengen.

Het college kan op grond van de Participatiewet bijzondere bijstand verlenen aan ouders van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.

Ten laste komende kinderen zijn eigen- of stiefkinderen jonger dan 18 jaar voor wie de ouder aanspraak op kinderbijslag kan maken. Vanwege de restrictie dat het kind onderwijs moet volgen geldt een leeftijdsondergrens van 4 jaar.

Onder het volgen van onderwijs wordt verstaan het volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Hoewel kinderen vanaf de vijfde verjaardag leerplichtig zijn volgen zij in het algemeen al vanaf het vierde jaar al basisonderwijs. Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar (VMBO, HAVO en VWO). Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs.

De bijzondere bijstand moet betrekking hebben op kosten van maatschappelijke participatie van het kind.

Artikel 6 (toelichting)

Lid 2: In algemene wet bestuursrecht is bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen.

Lid 3: om de administratieve last voor de burger en de gemeente tot een minimum te beperken kan het college voor personen met een uitkering andere regels stellen.

Lid 4: Een aanvraag moet uiterlijk 1 maand na afloop van een kalenderjaar zijn ingediend. Als deze dag op een zaterdag of zondag valt moet de aanvraag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag door het college zijn ontvangen (artikel 1, eerste lid Algemene Termijnenwet).

Lid 5: Bij de aanvraag hoeft de belanghebbende, als hij geen bijstandsuitkering van de gemeente ontvangt, zich in principe alleen te identificeren en bewijsstukken van zijn gezinsinkomen, vermogen en gemaakte kosten in te leveren. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt.

Lid 5: In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.

Artikel 7 (toelichting)

Lid 1 en 2: spreken voor zich.

Lid 3: Een kind dat naar het voortgezet onderwijs gaat heeft naast de normale schoolkosten zoals aanschaf boeken en onderwijskosten, aanschaf schriften, waarvoor uit voorliggende voorziening

(WTOS) een vergoeding wordt verstrekt, extra uitgaven voor excursies etc. Daarvoor kan extra bijstand worden verstrekt.

Lid 4: Voor elk kind uit een gezin dat voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat bestaat daarnaast nog recht op bijzondere bijstand voor een startpakket. Dit bedrag moet worden aangewend voor bijvoorbeeld de kosten van een fiets, regenpak, schooltas, rekenmachine, etc

Artikel 8 (toelichting)

Lid 1 en 2: De bijzondere bijstand moet bij voorkeur in natura betaald worden, tenzij dit naar het oordeel van het college leidt tot ondoelmatige uitvoering. Gelet op de aard van de kosten en de veelheid aan organisaties en instellingen waar deze kosten gemaakt kunnen worden kan het college niet met allemaal betaalafspraken maken. De bijzondere bijstand wordt daarom in de praktijk ook wel eens aan de ouders van de kinderen uitbetaald. Als het college gegronde redenen heeft dat de ouder(s) niet in staat is/zijn om de tegemoetkoming te besteden aan het doel waarvoor deze is verstrekt, namelijk maatschappelijke participatie van zijn kind(eren) kan het college besluiten de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in natura of aan derden te betalen.

Artikel 9 (toelichting)

Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft, namelijk maatschappelijke participatie van zichzelf en zijn gezinsleden. Het college gaat uit van vertrouwen, maar kan vooraf om bewijsstukken vragen of achteraf, na afloop van het kalenderjaar, steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen controleren. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen aantonen.

Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen vordert het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terug.

Artikel 10 (toelichting)

De uitvoering van deze beleidsregels ligt bij het college. De beleidsregels kennen een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze beleidsregels kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de regeling niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden. De gemeente zal zo mogelijk samenwerken met natuurlijke en rechtspersonen om de maatschappelijke participatie te bevorderen. Dit vindt al plaats met de Stichting Leergeld Salland.

Toelichting bij Deel A, hoofdstuk 2 Chronisch zieken en ouderen

Artikel 1, 2, 3, 4 en 5 (toelichting)

Het college kan op grond van de Participatiewet bijzondere bijstand verlenen aan belanghebbenden met hoge zorgkosten. Vooralsnog wordt in deze beleidsregel gekozen om aan te sluiten bij de huidige beleidsregel.

Het is aannemelijk dat wanneer het eigen risico geheel is verbruikt in combinatie met het behoren tot de omschreven doelgroep een indicatie is van hoge zorgkosten. Het verbruiken van het eigen risico toont bovendien de gemaakte kosten aan.

Bijzondere situaties:

Onder werkvoorziening wordt verstaan een voorziening welke is getroffen om een gehandicapte in staat te stellen om zijn arbeid te blijven verrichten, dus niet het werken bij de sociale werkvoorziening.

Artikel 6 (toelichting)

Lid 1: In algemene wet bestuursrecht is bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen.

Lid 2: om de administratieve last voor de burger en de gemeente tot een minimum te beperken kan het college voor personen met een uitkering andere regels stellen.

Lid 3: Een aanvraag moet uiterlijk 1 maand na afloop van een kalenderjaar zijn ingediend. Als deze dag op een zaterdag of zondag valt moet de aanvraag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag door het college zijn ontvangen (artikel 1, eerste lid Algemene Termijnenwet).

Lid 4: Bij de aanvraag hoeft de belanghebbende, als hij geen bijstandsuitkering van de gemeente ontvangt, zich in principe alleen te identificeren en bewijsstukken van zijn gezinsinkomen, vermogen en gemaakte kosten in te leveren. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt.

Lid 5: In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.

Artikel 7 (toelichting)

Het maximumbedrag wordt geacht toereikend te zijn. Indien aantoonbaar extra noodzakelijke en bijzondere kosten gemaakt zijn, dan kan iemand mogelijk in aanmerking komen voor extra bijzondere bijstand.

Artikel 8 (toelichting)

Spreekt voor zich

Artikel 9 (toelichting)

Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft. Het college gaat uit van vertrouwen, maar kan vooraf om bewijsstukken vragen of achteraf, na afloop van het kalenderjaar, steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen controleren. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen aantonen.

Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen vordert het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terug.

Artikel 10 (toelichting)

De uitvoering van deze beleidsregels ligt bij het college. De beleidsregels kennen een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze beleidsregels kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de regeling niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden.

Toelichting bij deel B, hoofdstuk 3 Effecten invoering kostendelersnorm

Artikel 1 Verlaging uitkering door woonsituatie

Artikel 27 Participatiewet geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woon-situatie. Blijkens de toelichting op artikel 27 Participatiewet kan ook, ingeval er geen woning wordt bewoond, een verlaging worden toegepast.

In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van de wet in een individueel geval de norm lager vast te stellen. In de beleidsregels wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen.

Onder “hypotheeklasten” wordt verstaan, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen redelijk bedrag voor onderhoud.

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 Participatiewet. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

Artikel 2 Vervallen regeling toeslag voormalig éénouder

De systematiek vóór de kostendelersnorm kende verschillende toeslagen en normen (waaronder het onderscheid tussen alleenstaande en alleenstaande ouder). Dit onderscheid vervalt met de invoering van de kostendelersnorm. Om deze reden wordt deze regeling ingetrokken, omdat de grondslag uit de Toeslagenverordening verdwijnt.

Artikel 3 Vaststellen draagkracht bijzondere bijstand en minimaregelingen

We houden rekening met de kostendelersnorm onder b.

Dit was nog niet geregeld in de Leidraad Werk en bijstand. Bij algemene bijstand beoordelen wij volgens de kostendelersnorm. Hierbij wordt geregeld dat dit ook bij bijzondere bijstand het geval is.