Beleidsregels bestuurlijke boete BRP Raalte

Geldend van 15-09-2016 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE BRP RAALTE

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte,

gelet op artikel 36 van de Regeling beheer en toezicht basisregistratie personen gemeente Raalte;

gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de circulaire bestuurlijke boete van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 januari 2014 en de handreiking bestuurlijke boete van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken van november 2013;

overwegende dat het wenselijk is om inwoners aan te zetten tot het nakomen van verplichtingen die de Wet basisregistratie personen aan hen oplegt, om fraude en andere onwenselijke gedragingen rondom die verplichtingen te voorkomen en te bestrijden;

overwegende dat het wenselijk is om de kwaliteit van de gegevens over de ingeschrevenen in de Basisregistratie personen verder te verhogen;

overwegende dat het wenselijk is om de uitvoering van het handhavingsinstrument van de bestuurlijke boete uit artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen voor de gemeente Raalte in beleidsregels vast te leggen;

besluit vast te stellen:

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • a. In deze beleidsregels wordt verstaan onder

    • a.

      de Wet: de Wet basisregistratie personen

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte

    • c.

      de toezichthouder: de op grond van artikel 4.2 van de Wet door het college benoemde ambtenaar die belast is met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die genoemd zijn in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5, van de Wet.

    • d.

      de boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet

    • e.

      de overtreder:

      • i.

        degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17, onder a, van de Wet, dan wel

      • ii.

        degene zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17, onder b, van de Wet, dan wel

      • iii.

        degene die een valse aangifte heeft gedaan

  • b. De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze beleidsregels onverkort van toepassing.

Artikel 2 - Algemene bepalingen

  • 1. Per geconstateerde overtreding kan slechts één boete worden opgelegd.

  • 2. De boete wordt binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 3. In het geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet dienen te worden vervuld door een wettelijke vertegenwoordiger of curator, wordt de boete in voorkomend geval opgelegd aan de wettelijk vertegenwoordiger of curator.

  • 4. Indien de overtreder vóór inning van de opgelegde boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 - Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1. Als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen boete opgelegd.

  • 2. Van het opleggen van een boete kan worden afgezien als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3. Geen boete wordt opgelegd als, na het verlenen van een hersteltermijn, alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan.

Artikel 4 - Hoogte van de boete

  • 1. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 100,00, indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de identiteitsplicht zoals genoemd in artikel 2.52, van de Wet.

  • 2. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 200,00, indien:

    • a.

      de overtreder geen informatie verstrekt, geschriften overlegt of in persoon verschijnt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.44, 2.45, lid 1, 2.46, 2.47 en 2.51, van de Wet;

    • b.

      de overtreder niet voldoet aan informatie- of zorgplicht jegens ingeschrevene of gemeente op grond van de artikelen 2.40, lid 5, 2.45, lid 2 tot en met lid 5, en 2.50, van de Wet.

  • 3. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 325,00, indien:

    • a.

      het aannemelijk is dat de aangifteverplichting, opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 van de Wet, bewust niet is nagekomen;

    • b.

      er geen brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de Wet, in samenhang met de artikelen 2.44 en 2.46 van de Wet worden overgelegd;

    • c.

      er sprake is van ‘gelegenheid geven’ als bedoeld in artikel 4.17, onder b, van de Wet;

    • d.

      er sprake is van recidive.

  • 4. De boete wordt alleen opgelegd als de overtreder tevoren is geïnformeerd over de oplegging van de bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de Wet.

Artikel 5 - Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 - Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen aangehaald worden als ‘Beleidsregels bestuurlijke boete BRP Raalte’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Raalte op 30 augustus 2016.
de secretaris, de burgemeester,

Toelichting Toelichting bij de ‘Beleidsregels bestuurlijke boete BRP Raalte’

Artikel 3, lid 2

Er zijn situaties denkbaar waarbij sprake is van een bijzondere omstandigheid of samenvallen bijzondere omstandigheden. In die situaties kan het college overwegen om geen boete op te leggen. Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat die bijzondere omstandigheid of bijzondere omstandigheden objectief waarneembaar zijn en/of objectief aantoonbaar zijn.

Van dergelijke bijzondere omstandigheden kan, als voorbeeld, sprake zijn in de situatie dat een inwoners met spoed is opgenomen in het ziekenhuis. Het spoedeisende karakter van zo’n ziekenhuisopname zou er namelijk toe hebben kunnen leiden dat de betreffende inwoner niet op tijd zelf heeft kunnen voldoen aan zijn verplichting of dat de betreffende inwoner niets heeft kunnen organiseren zodat een andere persoon aan de verplichting van deze inwoner zou kunnen voldoen.

Een ander voorbeeld van een bijzondere omstandigheid kan zijn is bijvoorbeeld het verblijf in het buitenland van een inwoner, die daardoor niet fysiek in het gemeentehuis kan verschijnen als het college tijdens die verblijfsperiode vraagt om informatie te verstrekken.