Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

Geldend van 01-02-2018 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 december 2016;

gelet op het bepaalde in:

  • -

    de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

  • -

    gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

  • -

    het Beleidsplan “Drie decentralisaties, één perspectief”, vastgesteld op 30 oktober 2014;

overwegende dat:

  • -

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

    • ·

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

    • ·

      met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • ·

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

    • ·

      over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • ·

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

    • ·

      over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

    • ·

      en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.

  • -

    het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

gezien het advies van de Wmo-adviesraad d.d. 19 november 2016;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Afwegingskader: een instrument dat wordt gebruikt door de CJG consultent en andere professionals die op grond van de wet bevoegd zijn om naar individuele voorzieningen te verwijzen of toe te leiden, bij de beoordeling en toekenning van ondersteuning en jeugdhulp;

    • b.

      Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet bijvoorbeeld op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      Besluit: het door het college vast te stellen Besluit Jeugdhulp gemeente Raalte, waar op grond van deze verordening nadere regels worden gesteld;

    • d.

      Budgethouder: de jeugdige en/of ouder(s) die de taken verbonden aan het persoonsgebonden budget uitvoert (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden, e.d.);

    • e.

      Budgetperiode: de periode waar een persoonsgebonden budget betrekking op heeft;

    • f.

      Budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zonodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

    • g.

      CJG consulent: een jeugd- en gezinsgeneralist werkzaam in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) die ondersteuning biedt bij vragen en problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien, zelf hulp verleent en indien nodig andere hulp betrekt, dan wel doorverwijst naar een individuele voorziening als bedoeld in artikel 3.1, tweede en derde lid, van de verordening;

    • h.

      Gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen;

    • i.

      Hulpvraag: de melding van de behoefte van de jeugdige en/of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • j.

      Individuele voorziening: op de jeugdige en/of ouder(s) toegesneden voorziening;

    • k.

      Ondersteuningsplan: een door de jeugdige en/of ouder(s) en een medewerker van het Gemeentelijk Toegangsteam of CJG consulent in samenspraak opgesteld afsprakenkader over de mogelijke inzet van de jeugdigen en/of ouder(s), personen uit het sociaal netwerk, het gebruik van andere en de mogelijk te verstrekken individuele voorziening. Het ondersteuningsplan bevat concrete doelen, mede over de omvang, de vorm en de duur van de hulp, begeleiding dan wel zorg;

    • l.

      Professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van jeugdhulp en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor in ieder geval de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn. Daaronder kan ook de inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugdwet en/of BIG-register vallen;

    • m.

      Sociaal netwerk: personen met wie de jeugdige en/of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt;

    • n.

      Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • o.

      Wet: Jeugdwet.

    • p.

      Zelfstandig werkend ondernemer: een ondernemer die als jeugdhulpverlener wordt aangemerkt en geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden: niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; door de Belastingdienst aangemerkt worden als ondernemer voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden); ingeschreven staat in Kwaliteitsregister Jeugdwet indien en voor zover dat relevant is voor de aard van de te bieden jeugdhulp.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2. REGELS OVER DE TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 2.1 Via de gemeente

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de jeugdige en/of ouder(s) vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college registreert en bevestigt de ontvangst van een hulpvraag.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat bij de toeleiding naar hulp door de CJG consulent of andere professionals:

    • a.

      de voorwaarden voor toekenning,

    • b.

      de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, alsmede

    • c.

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen,

    het Afwegingskader wordt toegepast.

  • 5. Het college geeft aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 2.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en school

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. De toegang via de school betreft alleen de inzet van dyslexiezorg en wordt alleen verstrekt als en voor zover de betreffende jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van dyslexiezorg nodig is.

  • 3. De huisarts, medisch specialist en jeugdarts die de jeugdige en/of ouder(s) behandelen, stellen het college in kennis van hun verwijzing naar een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

Artikel 2.3 Via de gecertificeerde instelling of kinderrechter

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van hen het uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de jeugdige en/of ouder(s) na de melding maar in ieder geval voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in artikel 2.6 van de verordening op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning.

Artikel 2.5 Informatie en identificatie

  • 1. De jeugdige en/of ouder(s) dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6 van de verordening, stelt het college de identiteit van de jeugdige en/of ouder(s) vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.6 Het onderzoek

  • 1. Het gesprek wordt gevoerd met de jeugdige en/of ouder(s), dan wel zijn vertegenwoordiger en/of personen uit zijn sociale netwerk.

  • 2. Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige en/of ouder(s) toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 3. Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s), en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4. Het college kan, na toestemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen (jeugd)hulp.

  • 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is bij het college, kan (alleen) in overeenstemming met de jeugdige en/of ouder(s) worden afzien van een gesprek.

Artikel 2.7 Verslag van het onderzoek

  • 1. Het college stelt na het onderzoek een verslag op en verstrekt dat aan de jeugdige en/of ouder(s).

  • 2. Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige en/of ouder(s) op het verslag als bedoeld in het eerste lid kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

  • 3. Het college kan in plaats van een verslag als bedoeld in het eerste lid direct een ondersteuningsplan (laten) opstellen.

Artikel 2.8 De aanvraag

  • 1. Het college merkt een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.7 van de verordening of een ondertekend ondersteuningsplan, voorzien van de NAW-gegevens van de jeugdige en/of ouders, aan als aanvraag.

  • 2. Het college is bevoegd de beslistermijn op de aanvraag op te schorten indien voor de beoordeling van de aanspraak op, dan wel welke individuele voorziening de goedkoopst adequate oplossing is een deskundigenadvies nodig is.

HOOFDSTUK 3. BASISHULP, INDIVIDUELE VOORZIENINGEN EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 3.1 Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van vrij-toegankelijke basishulp zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies door CJG;

    • b.

      Activiteiten zoals training, cursus, themabijeenkomst (CJG);

    • c.

      Ondersteuning door vrijwilligers;

    • d.

      Jeugdgezondheidszorg (GGD);

    • e.

      Jongerenwerk;

    • f.

      (School)maatschappelijk werk;

    • g.

      Gezinsondersteuning (CJG);

    • h.

      Thuisbegeleiding;

    • i.

      Vertrouwenspersoon;

    • j.

      Veilig Thuis IJsselland.

  • 2. De volgende vormen van niet-vrij toegankelijke jeugdhulp zijnde individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      begeleiding individueel;

    • b.

      begeleiding groep;

    • c.

      persoonlijke verzorging;

    • d.

      specialistische diagnostiek en behandeling;

    • e.

      dyslexiezorg;

    • f.

      vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • g.

      verblijf;

    • h.

      spoedzorg met en zonder verblijf;

    • i.

      pleegzorg;

    • j.

      forensische zorg;

    • k.

      gesloten jeugdzorg.

Artikel 3.2 Criteria individuele voorziening

  • 1. Geen individuele voorziening wordt verstrekt indien:

    • a.

      er sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de wet;

    • b.

      en voor zover de jeugdige en/of ouder(s) op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de problemen kan wegnemen;

    • c.

      de jeugdige en/of ouder(s) geen ingezetene is van de gemeente Raalte, volgens het woonplaatsbeginsel.

  • 2. De individuele voorziening is gericht op het realiseren van een situatie, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.6 van de verordening, waarin de jeugdige in staat wordt gesteld tot:

    • a.

      gezond en veilig op te groeien;

    • b.

      te groeien naar zelfstandigheid, en

    • c.

      voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 3. Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als goedkoopst adequate individuele voorziening is aan te merken.

Artikel 3.3 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget met inachtneming van artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. De jeugdige en/of ouder(s) die in aanmerking wenst te komen voor een persoonsgebonden budget geldt de verplichting om een Budgetplan op te stellen.

  • 3. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden. Het persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt besteed overeenkomstig de inhoud van het Budgetplan dan wel de toekenningsbeschikking;

    • b.

      wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het behalen van de doelen (het resultaat) waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • c.

      mag niet worden besteed aan de ouder(s) die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 4. Het college kan een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp, welke betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:

    • a.

      het college vaststelt dat de melding en/of het indienen van de aanvraag niet eerder gedaan kon worden; en

    • b.

      de jeugdige en/of ouder(s) aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

    • c.

      het college tot het oordeel komt dat de verleende jeugdhulp noodzakelijk is.

Artikel 3.4 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

De jeugdige en/of ouder(s) sluit met degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed een door het college én de Sociale verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt (bij voorkeur) gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

Artikel 3.5 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op het aantal aangewezen uren dan wel een tijdseenheid naar rato of het aantal aangewezen dagen of dagdelen in natura.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      is mede gebaseerd op een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld Budgetplan over hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede aangewezen jeugdhulp in te kopen welke naar oordeel van het college voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel (resultaat) waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • c.

      is afgestemd op de verschillende vormen van jeugdhulp en de verschillende typen jeugdhulpverleners;

    • d.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, tenzij de jeugdige en/of zijn ouders aantoont dat met de toe te kennen individuele voorziening niet kan worden ingekocht.

  • 3. Het college verstrekt in beginsel geen persoonsgebonden budget indien de jeugdhulp behandeling betreft.

  • 4. Onverminderd de voorwaarden en/of weigeringsgronden van artikel 8.1.1 van de wet bestaat er geen recht op een persoonsgebonden budget indien en zolang een risico bestaat dat beslag kan worden gelegd op het persoonsgebonden budget.

  • 5. De kostprijs van de zorg in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop.

  • 6. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp door:

    • a.

      een jeugdhulpaanbieder zijnde een natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen en werkt volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling bedraagt maximaal 90% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

    • b.

      een jeugdhulpaanbieder zijnde een solistisch werkende jeugdhulpverlener (zzp-er) en die werkt volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling bedraagt maximaal 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.;

    • c.

      Een persoon uit het sociale netwerk dan wel een persoon anders dan de onder a en b genoemde jeugdhulpaanbieders bedraagt maximaal 50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura met een maximum tarief van € 20,- per uur of naar rato daarvan.

  • 7. Het tarief voor vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt verleend is gelijk aan het tarief dat voor zorg in natura wordt gehanteerd.

  • 8. Het persoonsgebonden budget mag niet worden aangewend voor de betaling van tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelings- en coördinatietaken alsmede begeleidings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget. Er is geen verantwoordingsvrij bedrag. Cadeautjes en feestdagenuitkeringen mogen ook niet uit het persoonsgebonden budget worden bekostigd.

  • 9. Voor het persoonsgebonden budget geldt 100% verantwoording.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over de besteding van een persoonsgebonden budget in het geval van verblijf buiten de gemeente Raalte en het buitenland.

Artikel 3.6 Eenmalige uitkering

  • 1. Indien de overeenkomst met een werknemer of opdrachtnemer van rechtswege en zonder opzegtermijn eindigt, bestaat er recht op een eenmalige uitkering, mits het persoonsgebonden budget dat toelaat.

  • 2. De hoogte van de eenmalige uitkering bedraagt niet meer dan een gemiddeld maandloon gebaseerd op drie maanden betaalde declaraties voorafgaande aan de maand van de van rechtswege beëindiging.

Artikel 3.7 Gebruikelijke hulp

  • 1. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval de hulp dan wel zorg verstaan in de vorm van:

    • a.

      stimulans tot ontwikkeling en toezicht;

    • b.

      het bieden van een beschermende woonomgeving met een passend pedagogisch klimaat;

    • c.

      begeleiding bij: ontwikkeling in brede zin, bewegen en verplaatsen, spel en vrijetijdsbesteding; en

    • d.

      persoonlijke verzorging, die ouder(s) geacht worden aan hun kinderen te bieden, rekening houdend met hun leeftijd en persoonlijke ontwikkeling.

  • 2. Het college baseert de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp op de volgende feiten en omstandigheden:

    • a.

      de aard, de frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

  • 3. Bij de beoordeling als bedoeld in het vorige lid neemt het college de opvoedcapaciteiten van de ouder(s) en de mate waarin sprake is of kan zijn van overbelasting in aanmerking.

Artikel 3.8 Afstemming

Om te zorgen dat een individuele voorziening zonodig kan worden afgestemd op andere voorzieningen draagt het college zorg voor afspraken met onder meer:

  • a.

    partijen in het kader van gezondheidszorg;

  • b.

    gecertificeerde instellingen;

  • c.

    instellingen die voorschoolse voorzieningen bieden;

  • d.

    onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

  • e.

    de betreffende gemeentelijke afdelingen over de afstemming met de Wmo 2015 en de Participatiewet (werk en inkomen), waarbij het belang van de jeugdige en/of ouder(s) centraal staat gelet op de behoefte aan jeugdhulp en waarbij het college gebruik maakt van het Afwegingskader.

HOOFDSTUK 4. KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Jeugdhulpaanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of ouder(s);

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van jeugdhulp handelen in overeenstemming met de professionele standaard waaronder inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd of BIG-register;

    • d.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden op adequate wijze aansluiten bij de geleverde zorg of jeugdhulp door personen uit het sociale netwerk.

  • 2. Het college kan bij Besluit nadere regels stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten waaronder begrepen eisen vanuit het perspectief van jeugdigen en/of ouders.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders.

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    de kosten van de jeugdhulpaanbieder, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

  • e.

    kosten voor bijscholing van personeel.

Artikel 4.3 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 5 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 5.1 Klachtregeling

  • 1. Jeugdhulpaanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van de jeugdige en/of ouder(s) ten aanzien van alle individuele voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders.

Artikel 5.2 Medezeggenschap en inspraak

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ouder(s) en jeugdigen en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan bij Besluit nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. De jeugdige en/of ouder(s) doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of ouder(s) niet voldoet aan de aan de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of,

    • e.

      de jeugdige en/of ouder(s) de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Als het college een beslissing heeft herzien dan wel ingetrokken, kan het college, geheel of gedeeltelijk, de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 4. Het college kan een vordering op grond van een ten onrechte genoten persoonsgebonden budget (laten) verrekenen met een te verstrekken persoonsgebonden budget.

Artikel 6.2 Opschorting en beëindiging

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk (laten) opschorten indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld op grond van de wet of bij of krachtens de verordening;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling, tenzij in het kader van de te bieden maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening of de verplichtingen die zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • d.

      de cliënt is overleden;

    • e.

      indien de cliënt vanwege een verhuizing geen woonplaats meer heeft in de gemeente Raalte.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

HOOFDSTUK 7. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Fraudepreventiebeleid

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is in ieder geval:

  • a.

    voorlichting geven aan ingezetenen waaronder in het bijzonder aan jeugdigen en ouders;

  • b.

    de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    vroegtijdige opsporing van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 7.2 Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte individuele voorzieningen als dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan bij Besluit nadere regels over de controle op de besteding bepalen.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van aan deze verordening voorafgaande verordening in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Raalte op 26 januari 2017.
de griffier,
Jan Bouke Zijlstra
de voorzitter,
Martijn Dadema

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

HOOFDSTUK 2. REGELS OVER DE TOEGANG TOT JEUGDHULP

Artikel 2.1 Via de gemeente

Artikel 2.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en school

Artikel 2.3 Via de gecertificeerde instelling of kinderrechter

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

Artikel 2.5 Informatie en identificatie

Artikel 2.6 Het onderzoek

Artikel 2.7 Verslag van het onderzoek

Artikel 2.8 De aanvraag

HOOFDSTUK 3. BASISHULP, INDIVIDUELE VOORZIENINGEN EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 3.1 Vormen van jeugdhulp

Artikel 3.2 Criteria individuele voorziening

Artikel 3.3 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

Artikel 3.4 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

Artikel 3.5 Hoogte persoonsgebonden budget

Artikel 3.6 Eenmalige uitkering

Artikel 3.7 Gebruikelijke hulp

Artikel 3.8 Afstemming

HOOFDSTUK 4. KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Artikel 4.3 Vertrouwenspersoon

HOOFDSTUK 5 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 5.1 Klachtregeling

Artikel 5.2 Medezeggenschap en inspraak

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 6.2 Opschorting en beëindiging

HOOFDSTUK 7. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Fraudepreventiebeleid

Artikel 7.2 Controle

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 eerste lid onder a: afwegingskader

Om de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij de uitvoering van wet en de belangen van jeugdigen en ouders, maakt het college gebruik van een afwegingskader.

Artikel 1 eerste lid onder b: andere voorziening

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

Artikel 1 eerste lid onder c: Besluit

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1 eerste lid onder d: budgetplan

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie verder artikel 3.3, tweede lid, van de verordening.

Artikel 1 eerste lid onder e: CJG consulent

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1 eerste lid onder f: gebruikelijke hulp

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Het begrip sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp.

Artikel 1 eerste lid onder g:

Onder de hulpvraag wordt het verzoek verstaan van de jeugdige en/of ouder(s) om hulp of ondersteuning.

Artikel 1 eerste lid onder h: individuele voorziening

Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij-toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.

Artikel 1 eerste lid onder i: ondersteuningsplan

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 eerste lid onder j: sociaal netwerk

De wet gebruikt de begrip sociaal netwerk wel maar het is niet gedefinieerd. Aangenomen wordt dat hiervoor aansluiting kan worden gezocht bij de definitie in de Wmo 2015. Daarin staat dat tot het sociale netwerk personen worden gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Daaronder valt ook de mantelzorger. Zo’n sociale relatie brengt mee dat het gaat om personen met wie de jeugdige en/of ouder(s) regelmatig contacten onderhoudt zoals buren, familie, vrienden, etc. Voor deze personen is het niet verplicht om de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij te staan. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie iemand hulp zou kunnen en mogen vragen, komt aan de orde bij het onderzoek dat wordt wanneer iemand zich tot het college wendt met een hulpvraag.

Artikel 1 eerste lid onder k: spoedeisend geval

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie ook artikel 2.1, derde lid, van de verordening.

Artikel 1 eerste lid onder l: wet

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1 tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 2. REGELS OVER DE TOEGANG TOT JEUGDHULP

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vrij-toegankelijke basishulp en niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke niet vrij-toegankelijk.

Artikel 2.1 Via de gemeente

Eerste en tweede lid

De jeugdige en/of ouders kunnen de hulpvraag melden bij het college. Verwezen wordt naar de begripsbepaling van de verordening. Het college bevestigt de ontvangst van de melding aan de jeugdige en/of ouder(s). Een melding leidt in principe tot een gesprek (zie art. 2.6 van de verordening). Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) neemt de hulpvraag in behandeling. De door het college gemandateerde CJG consulenten werken met het afwegingskader (zie begripsbepaling) om te beoordelen welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Dit vindt plaats in overleg met die jeugdige en zijn ouders. Daarbij wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem, waaronder begrepen het aanbod om een familiegroepsplan op te stellen als bedoeld in de wet.

Derde lid

De hoofdregel is dat het college na de melding van de hulpvraag eerst een gesprek voert met de jeugdige en/of ouder(s). Een uitzondering geldt voor spoedeisende gevallen, zie begripsbepaling van de verordening. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk en nodig blijkt) een tijdelijke maatregel in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek. Ook kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen. In zulke gevallen betreft het jeugdhulp in natura gelet op het spoedeisende karakter. Van een persoonsgebonden budget kan daarom geen sprake zijn.

Vierde lid

Met het bepaalde in het vierde lid waarborgt het college de wettelijke opdracht naar een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • a.

    gezond en veilig op te groeien;

  • b.

    te groeien naar zelfstandigheid, en

  • c.

    voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Vijfde lid

Het is van belang dat tijdig en zo vroeg mogelijk wordt gesignaleerd of er vermoedens zijn van psychosociale problemen die de ontwikkeling van het kind bedreigen en in voorkomende gevallen ondersteuning wordt of moet worden geboden.

Artikel 2.2 Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en school

De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de verordening slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces. Daarnaast regelt dit artikel de toegang tot dyslexiezorg via de school om snelle inzet van passende zorg bij lees- en spellingsproblemen te realiseren. Scholen blijven daar primair voor verantwoordelijk. Zij bieden kinderen met lees- en spellingsproblemen extra ondersteuning. Daarnaast schakelen zij pas dyslexiezorg in als de door de school ingezette begeleiding onvoldoende resultaat oplevert en er voldoende onderbouwing is voor het vermoeden van ernstige dyslexie. Hiervoor is samenwerking tussen onderwijs en zorg essentieel. De dyslexiezorgaanbieder beoordeelt kritisch of de school niet onnodig of te snel dyslexiezorg nodig acht.

Artikel 2.3 Via de gecertificeerde instelling of kinderrechter

Met dit artikel wordt een compleet beeld gegeven van de toegang tot de jeugdhulp voorzieningen. Het college is verplicht om jeugdhulp te bieden als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering is opgelegd door de rechter. Zowel de kinderbeschermingsmaatregel als jeugdreclassering worden uitgevoerd door een gecertificeerde instelling. In het kader daarvan mag besloten worden tot inzet van jeugdhulp (art. 3.5 van de wet). Het college draagt zorg voor een toereikend aanbod van jeugdhulpvoorzieningen, zodat de uitspraak van de rechter - of een andere instantie - kan worden uitgevoerd.

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

Artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 draagt het college op te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning ten behoeve de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is overigens domein overstijgend en hoeft niet alleen betrekking te hebben op de doelgroep van de Wmo 2015. Dit maakt integrale dienstverlening aan cliënten en/of burgers nog beter mogelijk. Na de melding informeert het college de jeugdige en/of ouder(s). Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie.

Artikel 2.5 Informatie en identificatie

Artikel 8.1.2, derde lid, van de wet bepaalt dat de jeugdige en zijn ouder(s) verplicht zijn aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Uit dit artikel volgt naar analogie van artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht dat daaronder ook het verstrekken van gegevens en bescheiden vallen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Verder is de jeugdige en/of ouder(s) gehouden zich desgevraagd te legitimeren.

Artikel 2.6 Het onderzoek

Eerste en tweede lid

Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s) plaatsvindt, alleen dan kan goed in kaart worden gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden en zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) zijn en wat de mogelijke oplossingen daarvoor zijn. Er wordt niet alleen gekeken naar vragen op het gebied van opvoeden en opgroeien, maar naar de gehele context van het gezin op alle leefdomeinen. Ook wordt het sociale netwerk van de jeugdige/het gezin in beeld gebracht. Bij het gesprek kunnen dus ook andere personen dan de jeugdige en/of ouder(s) aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan andere personen uit het sociale netwerk. Het kan zijn dat er meerdere gesprekken nodig zijn, dat is afhankelijk van het individuele geval. In het gesprek wordt in samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s) bekeken welke resultaten hij wil bereiken en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) een meerwaarde hebben. Denk in dat verband aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden. Verder is het van belang dat de jeugdige en/of ouder(s) tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van de verwerking en verstrekking van deze gegevens en dat het college daarvoor aan de jeugdige en/of ouder(s) toestemming vraagt. Het beschikken over persoonsgegevens kan noodzakelijk zijn om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Dit kunnen, gelet op de wettelijke opdracht om tot een zo integraal mogelijke benadering te komen, ook gegevens zijn van zorgverzekeraars, zorgaanbieders, jeugdhulp, onderwijs en werk en inkomen.

Derde lid

Het derde lid bepaalt de onderwerpen die het college onderzoekt. Deze onderwerpen vloeien voort uit de wet. Verder heeft het college de wettelijke informatieplicht om in begrijpelijke bewoordingen uit te leggen welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

Vierde lid

Uit het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouders kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn of zouden moeten zijn. In dat geval kan het college ervoor kiezen informatie op te vragen namens van de jeugdige en/of zijn ouders nadat het college daarvoor toestemming heeft gekregen. De toestemming dient altijd ‘vrij’ en ondubbelzinnig te zijn, zie art. 23 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.

Vijfde lid

Er zijn situaties denkbaar dat de behoefte aan jeugdhulp bekend is bij het college en dat een gesprek daar niets aan toevoegt. Toch mag het college alleen met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van het gesprek.

Artikel 2.7 Verslag van het onderzoek

Het college maakt van het onderzoek een verslag waaraan de jeugdige en/of ouder(s) opmerkingen of aanvullingen aan toe kunnen voegen. Het ligt echter meer voor de hand dat direct een ondersteuningsplan wordt opgesteld. Dat wordt gedaan door de CJG consulent samen met de jeugdige of ouders en adviseert het GTT op deze wijze over het zo nodig inzetten van specialistische jeugdhulp (individuele voorziening) om een bepaald doel in het ondersteuningsplan te kunnen realiseren. Centrale uitgangspunten bij het opstellen van het ondersteuningsplan zijn dat de inzet van ondersteuning:

• aanvullend is op de mogelijkheden van het gezin en het sociale netwerk,

• waarbij niet de jeugdige/ouders worden doorverwezen, maar

• de ondersteuning zo mogelijk in de eigen leefomgeving plaatsvindt, waarbij

• gebruik wordt gemaakt van het principe één gezin, één plan, één regisseur.

Het format ondersteuningsplan komt overeen met het familiegroepsplan als bedoeld in artikel 4.1.2 van de wet dat door ouders zelf opgesteld kan worden en als onderbouwing van een aanvraag voor een individuele voorziening kan worden ingediend.

Artikel 2.8 De aanvraag

Dit artikel bepaalt op welke wijze de aanvraag tot stand komt. Mocht het voor de beoordeling van de aanvraag nodig zijn om nader advies in te winnen, dan wordt de beslistermijn opgeschort. Het college noemt daarbij een redelijke termijn binnen welke de jeugdige en/of ouder(s) beschikking tegemoet kan zien. Mocht het college binnen de genoemde termijn toch nog geen besluit kunnen nemen, dan mag de beslistermijn alleen worden verlengd met toestemming van de jeugdige en/of ouder(s). Uit de wet vloeit voort om de beslistermijn ook op te schorten indien de jeugdige en/of ouder(s) niet de benodigde gegevens, bescheiden heeft aangeleverd of medewerking heeft verleend aan het onderzoek voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanspraak.

HOOFDSTUK 3. BASISHULP, INDIVIDUELE VOORZIENINGEN EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 3.1 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Op deze manier wordt een duidelijk beeld gegeven van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Het begrip ‘voorziening’ is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij-toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

Eerste lid

Vrij-toegankelijke basishulp

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij-toegankelijk is. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan worden met vrij-toegankelijke basishulp. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouder(s) rechtstreeks gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. Hieronder vallen onder andere activiteiten gericht op het voorkomen dat er problemen ontstaan door van tevoren in te grijpen, de verstrekking van informatie, de advisering omtrent de mogelijkheid van niet vrij-toegankelijke jeugdhulpverlening alsmede hulp bij de verheldering van een ondersteuningsvraag en gezinsondersteuning (taak CJG consulent).

Tweede lid

Niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen

De niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen staan genoemd in het tweede lid. Vormen van ondersteuning wordt door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin het team van CJG consulenten kan voorzien.

Derde lid

Niet vrij-toegankelijke specialistische ondersteuning en hulp

De niet vrij-toegankelijke specialistische ondersteuning en hulp voor jeugdige met een beperking staan genoemd in het derde lid. De hulp kan groepsgericht en individueel zijn, zowel kort- als langdurend.

Artikel 3.2 Criteria individuele voorziening

Eerste lid aanhef onder a

De wet schrijft in het eerste lid van artikel 1.2 voor in welke gevallen het college geen voorziening op grond van de wet mag verlenen. Dat is het geval indien er met betrekking tot de problematiek een recht bestaat op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Ook valt een aanspraak op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling binnen dat bereik, met uitzondering van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Daarnaast is het zo dat als het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe bestaat er geen recht op een voorziening.

Eerste lid aanhef onder b

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden. Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de wet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de wet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend voor zover het naar algemeen aanvaarde maatstaven gebruikelijk is dat deze zorg wordt geboden door de ouders. Er wordt gesproken van 'gebruikelijke zorg'. Zie begripsbepaling van de verordening.

Eerste lid aanhef onder c

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Dat wordt het woonplaatsbeginsel genoemd. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie en moet de woonplaats opnieuw vastgesteld worden. De woonplaats wordt geregeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek. Ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, dan is dat de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige. Heeft de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt, dan gaat het om de woonplaats van de jeugdige zelf als bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Tweede lid

Het college stelt nadere regels zoals in dit lid is bepaald.

Derde lid

Dit lid bepaalt waar de individuele voorziening op is gericht en dat het college rekening moet houden met de uitkomsten van het onderzoek. Het bepaalde vloeit voort uit de wet en heeft betrekking op de jeugdige en niet op de ouder(s). Op deze wijze worden besluiten zorgvuldig voorbereid als bedoeld in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouder(s) keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp (art. 2.3, vijfde lid, van de wet).

Vierde lid

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst adequate individuele voorziening te bieden.

Artikel 3.3 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

Eerste lid

De beoordeling of er recht bestaat op een persoonsgebonden budget is op grond van artikel 8.1.1 van de wet voorbehouden aan het college. De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de jeugdige en/ouder(s) die dat wenst (aanvraagt) en een dergelijk verzoek toereikend motiveert. Daarmee is echter niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Zie ook definitie in de verordening.

Derde lid

In dit artikel zijn criteria (lees ook voorwaarden) opgenomen die verbonden (kunnen) zijn als het college het recht op een persoonsgebonden budget heeft vastgesteld. Deze bevoegdheid van de gemeenteraad vloeit voort uit de wettelijke opdracht van artikel 2.9, onder a, van de wet om onder meer criteria vast te stellen voor de door het college te nemen besluiten zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet.

Vierde lid

Indien het college een indicatie (voor diensten) heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of ouder(s) het college verzoekt om een persoonsgebonden budget met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van het bepaalde in onderdeel a. tot en met c. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.

Artikel 3.4 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

Het persoonsgebonden budget valt onder het trekkingsrecht. In artikel 8b van de Uitvoeringsregeling Jeugdwet is sinds 1 augustus 2016 bepaald dat de jeugdige en/of ouder(s) (of diens budgethouder) een overeenkomst moet sluiten met iedere derde die hij ten laste van diens budget jeugdhulp wenst te laten verlenen. Verder bepaalt dat artikel dat de overeenkomst goedkeuring behoeft van zowel het college als ook de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb stelt modelovereenkomsten beschikbaar. Het ligt dan ook voor de hand dat hiervan gebruik wordt gemaakt.

Artikel 3.5 Hoogte persoonsgebonden budget

Eerste en tweede lid

Een persoonsgebonden budget vertegenwoordigt (een afgeleide van) de geldswaarde van de goedkoopst adequate individuele voorziening die het college in natura zou (moeten) verlenen. De tarieven waarvoor het college de jeugdhulp heeft gecontracteerd zijn bepalend: het gaat om een afgeleide daarvan.

Derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vierde lid

De wet geeft de bevoegdheid om gedifferentieerde tarieven te hanteren waarbij de differentiatie betrekking heeft op verschillende (jeugd)hulpverleners in de onderdelen a. tot en met c. Het tarief voor personen uit het sociaal netwerk van de cliënt is lager dan de andere hulpverleners die worden genoemd.

Vijfde lid

Het college heeft middels dit lid de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de gedifferentieerde tarieven. Daarbij moet het college rekening houden met de kaders die daarvoor in dit lid zijn gesteld.

Zesde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 4. KWALITEIT EN VEILIGHEID

Artikelen 4.1 en 4.2 Kwaliteit en prijs

Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (art. 2.11, eerste lid, van de wet). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder (art. 4.1.1, eerste lid, van de wet). Inschrijving in het Kwaliteitsregister of BIG-register speelt daarbij een rol. Het college is bevoegd om nadere regels te stellen aan deze kwaliteit. Het college ziet toe op naleving van afspraken hieromtrent (voor zover deze al niet voortvloeien uit de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.12 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 4.3 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Hoewel de wet niet voorschrijft hierover regels bij verordening op te stellen is deze wettelijke bepaling toch opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het Besluit Jeugdwet (landelijk) staat een nadere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 5 KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

Artikel 5.1 Klachtregeling

De wet verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om een regeling te treffen voor de behandeling van klachten over gedragingen van hen jegens een jeugdige, ouder of pleegouder in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (art. 4.2.1 van de wet). In het kader de opdrachtverlening aan jeugdzorgaanbieders is in het tweede lid bepaald hoe het college op de hoogte blijft dan wel toeziet op de naleving van deze verplichting. In het geval van klachten naar aanleiding van gedragingen van personen en bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente werkzaam zijn geldt hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 5.2 Medezeggenschap en inspraak

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Het college kan andere regels stellen om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

HOOFDSTUK 6. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Eerste lid

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).

Tweede lid

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de wet. Het tweede lid is echter uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een kan-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Derde lid

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verleend. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget. Terugvordering is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in dit lid betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Vierde lid

Dit lid biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.

HOOFDSTUK 7. BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 7.1 Controle

Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De regering vindt het namelijk van groot belang dat misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het college zet daarom in op fraudepreventie. Denk daarbij vooral aan goede voorlichting over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 7.2 Controle

Het college is naast het bepaalde in dit artikel overigens verplicht te heroverwegn of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen (art. 8.1.3 van de wet).

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of ouder(s) afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige of ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de jeugdige of ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2015.