Regeling vervallen per 01-10-2019

Beleidsregel Wet Bibob Rheden

Geldend van 04-06-2015 t/m 30-09-2019

Intitulé

Beleidsregel Wet Bibob Rheden

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;

overwegende;

dat het noodzakelijk is om deze beleidsregel op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Rheden de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;

gelet op;

het bepaalde in:

  • -

    de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de bepalingen uit de Drank- en Horecawet (DHW);

  • -

    de bepalingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rheden (APV);

  • -

    de bepalingen uit de Wet op de kansspelen;

  • -

    de bepalingen uit de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de Beleidsregel Wet Bibob Rheden

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1.1 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      beschikkingen: alle besluiten waarop de wet van toepassing is, zoals verleningen al dan niet onder voorschriften en/of beperkingen, weigeringen en intrekkingen van vergunningen;

    • b.

      Besluit Bibob: het besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • c.

      bestuursorgaan: de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders, dan wel het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • d.

      betrokkene: de aanvrager, de vergunninghouder;

    • e.

      Bibob-toets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de wet aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren;

    • f.

      Bibob-vragenformulieren: vragenlijsten waarin vragen als bedoeld in artikel 30 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen zijn opgenomen;

    • g.

      bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen;

    • h.

      indicatorenlijst: de door het bureau ter beschikking gestelde lijst(en) die indicatoren bevat die aanleiding kunnen zijn tot het toepassen van de wet;

    • i.

      integriteitstoets: de behandelwijze van een aanvraag welke na de reguliere toetsing plaatsvindt en waarbij volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen ontleende redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren;

    • j.

      wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • k.

      reguliere toetsing: toetsing van de aanvraag, vergunning aan (wettelijke) gronden die niet op de wet berusten;

    • l.

      paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf, zoals omschreven in artikel 1 Drank- en Horecawet.

Artikel 2 Doel

  • 1. De gemeente beoogt met toepassing van de wet te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, de leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast.

  • 2. Deze beleidsregels hebben tot doel duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop het bestuursorgaan de wet toepast.

Hoofdstuk 2 Toepassingsbereik

Artikel 3 Categorieën

  • 1. Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, de wet toe met betrekking tot de beschikkingen, zoals bedoeld in:

    • I.

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet;

    • II.

      artikel 7 van de wet j° artikel 2.28; 2.38b, artikel 2.39, artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rheden.

  • 2. Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, eveneens de wet toe met betrekking tot de intrekking van de in het eerste lid genoemde beschikkingen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien betrokkene een orgaan is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld.

  • 4. Het bestuursorgaan kan bepalen de wet niet toe te passen indien het bestuursorgaan in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aan dezelfde betrokkene eenzelfde vergunning heeft verleend in verband waarmee een vragenlijst als bedoeld in artikel 5 is ingevuld én indien sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard.

  • 5. Het bestuursorgaan past de wet niet toe indien het een paracommerciële rechtspersoon betreft én er geen sprake is van een vermoeden dat de beschikking mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen.

Artikel 4 Toepassing en bijzondere situaties

Behalve op de in artikel 3 genoemde gevallen past het bestuursorgaan met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, de wet toe ten aanzien van bijzondere gevallen waarin er een aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Er is in elk geval aanleiding om de wet toe te passen, indien:

  • a.

    er op basis van de door de gemeente (op basis van de beschikbare informatie) ingevulde indicatorenlijst aanwijzingen zijn dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

  • b.

    de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

  • c.

    in de gevallen dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 11 j° 26 van de wet wijst op de wenselijkheid om een advies aan te vragen.

Hoofdstuk 3 Procedure aanvraag om vergunning

Artikel 5 Vragenlijst

  • 1. In alle in artikel 3 en 4 omschreven gevallen moet betrokkene naast de reguliere aanvraag- en/of vragenformulieren ook Bibob-vragenformulieren invullen.

  • 2. Het bestuursorgaan maakt gebruik van de door het bureau ter beschikking gestelde vragenformulieren en indicatorenlijsten.

  • 3. Weigering om de in het eerste lid bedoelde Bibob-vragenformulieren in te vullen en/of het niet volledig invullen van de Bibob-vragenformulieren kan een grond opleveren om de aanvraag buiten behandeling te laten of de beschikking te weigeren.

Artikel 6 Onderzoek

  • 1. Het onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:

    • a.

      het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van een beschikking en in dat kader overgelegde gegevens, mede aan de hand van bij het bestuursorgaan bekende feiten en omstandigheden, alsmede aan de hand van de ingevulde indicatorenlijst;

    • b.

      het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die al dan niet door middel van het in het vorige artikel bedoelde vragenlijsten en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de aanvrager en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de wet kan raadplegen.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zich bij het onderzoek laten ondersteunen door het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland.

  • 3. Indien het onder b bedoelde onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar dat de in artikel 3 van de wet bedoelde feiten zich zullen voordoen wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het bureau.

Artikel 7 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 8.

  • 2. In het geval het bestuursorgaan overgaat tot het aanvragen van een advies aan het bureau, voegt het een afschrift van het schrijven als bedoeld in het eerste lid toe aan de adviesaanvraag.

Artikel 8 Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de wet de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de wet.

  • 2. Indien het bureau het advies niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid, van de wet de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de in het derde lid van voornoemd artikel genoemde termijn.

  • 3. Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 4 Besluitvorming

Artikel 9 Beschikking

  • 1.

    • a.

      Het bestuursorgaan gaat over tot het negatief beschikken op de aanvraag op grond van de wet, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

    • b.

      Het bestuursorgaan gaat over tot intrekking van de verleende vergunning op grond van de wet, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

    • c.

      Het bestuursorgaan gaat over tot het beschikken op de aanvraag onder bepaalde voorwaarden, op grond van de wet, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2. Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag of de verleende vergunning op grond van de wet in te trekken, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijzen in te brengen.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking de dag na bekendmaking.

Artikel 11 Wijzigende wetgeving

  • 1. Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, zal artikel 3 lid 1 onder II voor wat betreft de vergunning als bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning seksinrichting) worden vervangen door artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, maar pas nadat de wet artikel 9 heeft aangewezen als beschikking als bedoeld in artikel 1 van de wet.

  • 2. Na wijziging van artikel 30e en 30f van de Wet op de kansspelen zal een vergunning als bedoeld in artikel 30b lid 1 van de Wet op de kansspelen eveneens onderdeel uitmaken van de beleidsregel, voor wat betreft het exploiteren van een inrichting die is bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen, maar pas nadat de wet artikel 30b lid 1 als beschikking heeft aangewezen als bedoeld in artikel 1 van de wet.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel Wet Bibob Rheden’.

Aldus vastgesteld door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft, d.d. 12 mei 2015.

Vastgesteld bij besluit van burgemeester d.d. 12 mei 2015 en bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 12 mei 2015.

Ondertekening

De Steeg, 12 mei 2015
De burgemeester voornoemd,
burgemeester.
Het college van burgemeester en wethouders voornoemd,
burgemeester.
secretaris.

TOELICHTING BIJ DE BELEIDSREGEL BIBOB GEMEENTE RHEDEN

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) en het daarbij behorende Besluit Bibob in werking getreden. Deze wet stelt bestuursorganen in staat ongewilde facilitering door de overheid van criminele activiteiten tegen te gaan. De wet maakt het hierbij mogelijk bepaalde vergunningen (o.a. drank en horeca, coffeeshops, omgevingsvergunning) en subsidies te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning of de subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het ‘witwassen’ van geld. In de wet is tevens een mogelijkheid opgenomen voor aanbestedende diensten om opdrachten niet te gunnen, indien hier eveneens sprake is van een ernstig gevaar.

1.2 Waarom een beleidsregel

Het is de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om het Bibob-instrument toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidsregel, waarin het bestuursorgaan aangeeft op welke wijze de Wet Bibob gemeentebreed door het bestuursorgaan toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die potentieel aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen.

Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient -juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument- weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

De toepassing van de Wet Bibob is slechts één van de middelen binnen de bestuurlijkeaanpak van (georganiseerde) criminaliteit. De wetgever heeft bestuursorganen een instrument in handen gegeven, maar heeft daarbij tevens aangegeven, dat het instrument slechts mag worden ingezet als ultimum remedium. Het komt aan bod als andere instrumenten -zoals handhaving van bestaande regelgeving en bestaand beleid- onvoldoende resultaat leveren.

Overigens wordt benadrukt dat de beleidsregel een algemeen kader biedt. Vanwege de complexiteit van de wet en de diversiteit van aanvragen om vergunningen blijft maatwerk noodzakelijk en kan indien dit de toepassing en het doel van de Wet Bibob ten goede komt worden afgeweken van het algemene kader.

1.3 Bevoegdheden

Ten aanzien van de genoemde vergunningen geldt dat het bestuursorgaan in deze zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester kan zijn. De burgemeester van Rheden heeft besloten dit beleid tevens van toepassing te verklaren ten aanzien van de vergunningen, die onder haar gezag vallen. Ter voorkoming van misverstanden en omwille van de leesbaarheid wordt in vervolg gesproken over het ‘bestuursorgaan’, waarmee dus zowel het college als de burgemeester kan worden bedoeld.

1.4 Wet Bibob

In hoofdlijnen regelt de wet twee zaken:

  • 1.

    Het wordt mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, bestaande beschikkingen in te trekken of gunning van een opdracht uit te sluiten wegens -globaal gezegd- misbruik ervan.

  • 2.

    De wet voorziet in een landelijk Bureau Bibob dat bestuursorganen desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat er sprake is van misbruik van de gevraagde beschikking en daartoe screeningen kan gaan uitvoeren.

Op grond van artikel 3 Wet Bibob kan een bestuursorgaan een beschikking weigeren of intrekken wanneer:

  • a.

    sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het uit gepleegde strafbare feiten op geld waardeerbare voordelen te benutten;

  • b.

    sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten;

  • c.

    feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd.

1.5 Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob

De Wet Bibob geldt voor een beperkt aantal soorten vergunningen en een beperkt aantal sectoren of branches. Deze vergunningen, sectoren of branches zijn genoemd in de Wet Bibob of in het bij de wet behorend Besluit Bibob. In deze beleidsregel wordt alleen ingegaan op het toepassingsbereik van de Wet Bibob welke van toepassing is voor de bestuursorganen van de gemeente.

Vergunningen

Waar het gaat om uitvoering van rijksregelgeving vallen vergunningen in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting en de Drank- en Horecawet onder de werking van de Wet Bibob.

In het Besluit Bibob worden lokale vergunningen als de exploitatievergunning voor horeca (droge en natte horeca), de vergunningen voor seksinrichtingen/escortbedrijven, speelautomatenhallen en evenementenvergunningen (voor zover er sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning) onder de werking van de wet gebracht.

Subsidie

Ook voor subsidies is de Wet Bibob van toepassing. Anders dan bij vergunningen biedt de wetgever geen limitatieve lijst van soorten subsidieregelingen die onder de werking van de Wet Bibob vallen. Subsidieverstrekkers die gebruik willen maken van de extra weigerings- (en intrekkings)gronden, kunnen zelf de desbetreffende subsidieregelingen aanpassen.

Daarbij bestaat een onderscheid tussen: subsidieregelingen die bij of krachtens de wet geregeld zijn en individuele subsidieregelingen die niet bij of krachtens de wet geregeld zijn. Voor de subsidieregelingen die bij wet geregeld zijn, heeft de wetgever al een keuze gemaakt of de Wet Bibob van toepassing is.

Voor toepassing van de Wet Bibob bij gemeentelijke subsidieregelingen is toestemming van de ministers van Veiligheid en Justitie vereist. De toestemming wordt alleen geweigerd indien de toepassing van het Bibob-instrument een onevenredig zwaar middel zou zijn ten opzichte van het belang dat moet worden gehecht aan de desbetreffende subsidie(s).

Overheidsopdrachten

De branches waarbinnen overheidsopdrachten kunnen worden geweigerd op grond van de wet zijn beperkt tot de ICT-, de bouw- en de milieusectoren.

Bij de aanbestedingsprocedures wordt aangesloten bij de Europese richtlijnen en kan met behulp van een advies van het Landelijk Bureau Bibob nadere invulling worden gegeven aan de daarin vermelde uitsluitingsgronden.

Toekomstige wetgeving

Na de wijziging van de Wet Bibob zullen ook de volgende beschikkingen/activiteiten onder de werking van de Wet Bibob komen te vallen:

  • 1.

    Vastgoed- en grondtransacties waar de overheid betrokken is als civiele partij: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

    • 1.

      het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

    • 2.

      huur of verhuur;

    • 3.

      het verlenen van een gebruikrecht; of

    • 4.

      de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

  • 2.

    Exploitatie van speelautomaten (vergunning wordt verleend door minister van Veiligheid en Justitie).

  • 3.

    Importeren van vuurwerk (vergunning wordt verleend door minister van Infrastructuur en Milieu).

Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de vergunningplicht bij wet geregeld worden en vervalt de grondslag uit de gemeentelijke verordening.

2 Uitgangspunten beleidsregel Wet Bibob

2.1 Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel

Op basis van de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het instrument Bibob dient dan ook een ultimum remedium te zijn.

Daarom bekijkt het bestuursorgaan eerst zelf of er geen bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden aanwezig zijn. Deze bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de aanvrager of vergunninghouder. Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn’ of de eisen van het ‘Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet’.

Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is.

Wanneer een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft weten te verzamelen waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie als omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan rechtstreeks overgaan tot weigering of intrekking van de vergunning.

Het niet meewerken aan het invullen van het Bibob-vragenformulier mag hierbij overigens door het bestuursorgaan worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en kan dus direct leiden tot intrekking of weigering van de vergunning.

2.2 Evenredigheidsbeginsel

De wetgever heeft in artikel 3 van de Wet Bibob eveneens tot uiting gebracht dat de weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, slechts plaatsvindt indien deze evenredig is met de mate van gevaar en voor zover het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3 de ernst van de strafbare feiten betreft (zie artikel 3, vijfde lid Wet Bibob). Hiermee wordt bedoeld dat de strafbare feiten die aan de orde zijn, betrekking dienen te hebben op activiteiten waarvoor de vergunning wordt of is aangevraagd. Iemand die bijvoorbeeld ooit is veroordeeld voor winkeldiefstal, kan niet om die reden een omgevingsvergunning worden geweigerd.

2.3 Geheimhouding

Vanwege de aard van de gegevens en de diversiteit aan bronnen waaruit door het Landelijk Bureau Bibob kunnen worden geput, dient met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen waarover het Landelijk Bureau Bibob gegevens heeft verzameld, een zeer stringent regime te worden gehanteerd ten aanzien van de verstrekking van die persoonsgegevens. De Wet Bibob kent dan ook een gesloten verstrekkingenregime.

Dit houdt in dat de persoonsgegevens die het Landelijk Bureau Bibob heeft geregistreerd, niet worden verstrekt buiten de gevallen om die in de Wet Bibob expliciet zijn geregeld (artikel 28 Wet Bibob). De geheimhoudingsplicht geldt voorts voor eenieder die op basis van de Wet Bibob de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Landelijk Bureau Bibob, het bestuursorgaan dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens inzake derden kan aantreffen.

Het advies van het bureau zal worden gebruikt ter onderbouwing van de uiteindelijke beslissing omtrent de verlening dan wel intrekking van de vergunning. Slechts gegevens die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking, zullen worden bekendgemaakt aan de betrokkene en worden opgenomen in de beslissing op de aanvraag.

Indien betrokkene gebruik wenst te maken van zijn recht een zienswijze in te dienen bij een negatieve beschikking1, heeft hij wel recht op inzage van het gehele advies.

1Ingevolge artikel 4.7 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een belanghebbende(n) het recht een zienswijze in te dienen bij geheel of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag om een beschikking. Hieruit volgt dat bij het weigeren van een beschikking of het stellen van aanvullende voorwaarden bij een beschikking, de aanvrager en overige belanghebbende(n) het recht hebben een zienswijze in te dienen. Uit artikel 33 van de Wet Bibob volgt dat inzage van het advies van het Landelijk Bureau Bibob door de aanvrager of overige betrokkene(n) alleen dan mogelijk is, indien op grond van artikel 3 van de Wet Bibob de gevraagde beschikking wordt geweigerd of aan de beschikking voorwaarden worden verbonden. Bij het positief beschikken op de gevraagde vergunning, is inzage in het Bibob-advies dus niet mogelijk.

Gegevens over derden, die noodzakelijk zijn ter motivering van de beschikking kunnen door die derden (betrokkenen) eveneens worden ingezien, maar dan alleen die passages die rechtstreeks op hen betrekking hebben.

Op grond van het gestelde in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur vallen diverse in het kader van de Wet Bibob verstrekte gegevens niet onder de algemene informatieverstrekkingplicht van die wet.

De in het kader van de Wet Bibob vergaarde informatie valt ook onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens.

2.4 Administratieve lasten

Het toepassen van het Bibob-instrumentarium zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager, deze zal immers meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.

Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob zal tevens de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag wordt genomen worden opgeschort. Dit staat haaks op het streven te komen tot een lastenverlichting voor burgers en bedrijven en een snellere doorlooptijd van het afhandelen van aanvragen.

Algemeen uitgangspunt van de beleidslijn is dat de aanvrager niet onnodig wordt belast met allerlei procedures en uitgebreide formulieren, indien dit niet noodzakelijk is.

Dit betekent dat met het toepassen van het Bibob-instrumentarium terughoudend zal worden omgegaan. Een effectieve toepassing van het Bibob-instrumentarium is gediend met een selectieve inzet hiervan. Door de Wet Bibob alleen van toepassing te verklaren op risicovolle branches dan wel gebieden of sectoren, worden administratieve lasten beperkt.

Toelichting

Enkele gemeenten hanteren in hun Bibob-beleid een verkorte- en een uitgebreide procedure of Bibob-vragenformulier, met name voor aanvragen van drank- en horecawetvergunningen. In dit beleidskader is hiervoor niet langer gekozen. Hiertoe ligt een aantal keuzen aan ten grondslag:

  • a.

    het Bibob-vragenformulier, zoals deze door het Landelijk Bureau Bibob is opgesteld, is voortdurend aan verandering onderhevig, waarbij rekening wordt gehouden met het minimaal bevragen van de aanvrager. Informatie die het bestuursorgaan zelf kan verkrijgen, zijn niet meer opgenomen in het vragenformulier. Hiermee worden de administratieve lasten voor aanvragers voorkomen;

  • b.

    vanuit oogpunt van uniformiteit is het wenselijk dat landelijk één Bibob-vragenformulier wordt gehanteerd;

  • c.

    door het beleidskader te richten op de risicovolle branches, vindt al een eerste selectie plaats op grond van risico’s. Hiermee wordt een algemene lastenverzwaring in een branche voorkomen;

  • d.

    vanuit oogpunt van de aanvrager is het niet wenselijk dat zij meerdere malen kan worden geconfronteerd met aanvullende vragenlijsten. Door éénmaal een vragenlijst te overhandigen, weet de aanvrager welke informatie aangeleverd moet worden;

  • e.

    na wijziging van de Drank- en Horecawet worden de termijnen voor het beslissen op een aanvraag teruggebracht van 13 weken naar 8 weken. Door meerdere fasen te hanteren in het toetsen van de aanvraag, bestaat het risico dat deze termijnen niet meer gehaald kunnen worden;

  • f.

    uitgangspunt bij het beslissen op een aanvraag, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is dat éénmaal om aanvullende gegevens kan worden gevraagd. Een getrapte toetsing is in strijd met dit uitgangspunt.

2.5 Financieel

Het beoordelen van aanvragen of subsidies in het kader van de Wet Bibob heeft financiële gevolgen voor de gemeente. Ook een aanvraag om advies aan het Landelijk Bureau Bibob brengt kosten met zich mee.

De Wet Bibob wordt niet in medebewind uitgevoerd; het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat artikel 108, 3e lid van de Gemeentewet niet van toepassing is en de kosten voor gemeenten voor het toepassen van het Bibob-instrumentarium niet door het Rijk worden gecompenseerd.

3 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In de beleidsregel wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de Wet Bibob. Het gaat om de definities ‘beschikkingen’ en ‘betrokkene’. De genoemde begrippen worden in de beleidsregel beperkt uitgelegd, vanwege de in de beleidsregel gemaakte keuze de Wet Bibob niet in zijn geheel toe te passen.

In de beleidsregel wordt verder gebruikgemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities ‘aanvraag’, ‘bestuursorgaan’ en ‘Bibob-toets’.

Hoofdstuk 2 Toepassingsbereik

Artikel 3 lid 1 Categorieën

In beginsel heeft de wetgever in het kader van het proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel reeds een afweging gemaakt in de toepassingsgebieden van de Wet Bibob. De sectoren/activiteiten zoals deze benoemd zijn in de Wet Bibob zijn door hun aard en omvang en eigenschappen kwetsbaar voor criminele infiltratie. Het Bibob-instrument speelt hierbij een rol waar het gaat om het tegengaan van de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld, waarbij er geen andere instrumenten zijn om deze problematiek effectief aan te pakken.

De volgende overwegingen hebben ten grondslag gelegen voor het aanwijzen van sectoren, activiteiten en/of gebieden waarop het Bibob-instrumentarium van toepassing wordt verklaard:

  • -

    het risico van criminele infiltratie bij bepaalde sectoren;

  • -

    landelijke en lokale ervaringen met het toepassen van het Bibob-instrumentarium;

  • -

    de aanwezigheid van bepaalde sectoren binnen de gemeente;

  • -

    de aanwezigheid van bepaalde risicogebieden binnen de gemeente;

  • -

    de afwezigheid van mogelijkheden om deze sectoren, activiteiten en/of gebieden op andere wijzen vooraf te toetsen aan mogelijke risico’s op criminele infiltratie.

Er zijn verschillende toepassingsgebieden, waarbij het college van burgemeester en wethouders heeft besloten te kiezen voor een stapsgewijze implementatie en daarbij te starten met beschikkingen op gebied van:

  • I.

    Drank- en horecawetvergunning.

  • II.

    Horeca-exploitatievergunning.

  • III.

    Exploitatievergunning voor sex-inrichtingen en escortbedrijven.

  • IV.

    Exploitatievergunning voor speelautomatenhallen.

  • V.

    Exploitatievergunning voor kamerverhuur.

Ad I Drank- en horecawetvergunning ---> Wettelijke grondslag: artikel 3 DHW

De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3 van de DHW voor het uitoefenen van een horecabedrijf, inclusief de instellingen als genoemd in artikel 4 van de DHW (paracommerciële instellingen). Het verschil tussen de commerciële en paracommerciële instellingen wat betreft drank- en horecavergunningen is gemaakt, dat bij de eerste altijd een toetsing op grond van Wet Bibob gemaakt wordt -en dus altijd door de aanvrager een Bibob-formulier ingevuld dient te worden- en deze toetsing bij paracommerciële instellingen alleen uitgevoerd wordt indien er daartoe aanleiding is.

De commerciële instellingen zullen, na ontvangst van het Bibob-formulier, op grond van de Wet Bibob worden getoetst. De paracommerciële instellingen worden op grond van de Wet Bibob getoetst, indien daartoe aanleiding is.

Toelichting

Uit onderzoek naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren, dat op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa door onderzoeksgroep Fijnaut is uitgevoerd blijkt dat de horecabranche gevoelig is voor criminele invloeden. Daarnaast worden vergunningen veelvuldig gewijzigd en veelvuldig vinden in deze branches wisselingen (lees ook: transacties) plaats van ondernemers. De kans dat daarmee criminele activiteiten zijn gemoeid is daardoor groter.

Voor paracommerciële instellingen, zoals buurthuizen, sportkantines, e.d. is het risico op criminele infiltratie minder aanwezig. De afgelopen jaren is echter een verschuiving waarneembaar waarbij criminele infiltratie plaatsvindt, bijvoorbeeld door middel van sponsoring aan lokale sportverenigingen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat buurthuizen, jongerencentra, e.d. gebruikt worden voor bijvoorbeeld illegale gokactiviteiten. In dit kader acht het college het wenselijk een vangnetregeling op te nemen in de beleidsregel ten aanzien van paracommerciële bedrijven.

Ad II Exploitatievergunning horecabedrijf ---> Wettelijke grondslag: vergunningen op grond van artikel 7 Wet Bibob: Algemene Plaatselijke Verordening/gemeentelijke verordening

De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 2.28 van de APV voor het exploiteren van een horecabedrijf waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken, of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.

Toelichting

Ook de zogenaamde ‘droge horeca’ is gevoelig voor criminele invloeden. Ook hier gaat vaak contant geld in om en vinden vaak wisselingen van ondernemers plaats. Door de exploitatievergunning onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel te laten vallen, wordt voorkomen dat ondernemers met (mogelijk) criminele intenties, zich verplaatsen naar de droge horeca.

Ook coffeeshops vallen onder deze exploitatievergunning (rookwaren). Daarnaast geldt voor coffeeshops nog een gedoogverklaring. Deze valt echter niet onder de werking van de Wet Bibob, omdat de exploitatievergunning hier al in voorziet.

Om de beleidsregel Bibob van toepassing te verklaren dient de gemeente in haar gemeentelijke verordening een vergunningplicht opgenomen te hebben ten aanzien van de exploitatie van voornoemde inrichtingen.

Ad III Exploitatievergunning voor seksinrichtingen en/of escortbedrijven ---> Vergunningen op grond van artikel 7 Wet Bibob: Algemene Plaatselijke Verordening

De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor het exploiteren van een inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, of een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte.

Toelichting

In de seksbranche vinden nog steeds veel misstanden plaats, zoals gedwongen prostitutie en mensenhandel. Ook is deze branche gevoelig voor andere criminele activiteiten, waaronder vastgoedfraude, witwassen. Daarnaast vindt betaling in deze branche in het algemeen plaats met contant geld en is de wijze van aansturing en zeggenschap over personen vaak ondoorzichtig.

Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is de grondslag voor vergunningverlening artikel 9 van die wet.

Ad IV Exploitatievergunning voor speelautomatenhallen ---> Wettelijke grondslag: vergunningen op grond van artikel 7 Wet Bibob: Algemene Plaatselijke Verordening

De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 2.39 van de APV voor het exploiteren van een inrichting die is bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen.

Toelichting

Om de beleidsregel Bibob van toepassing te verklaren dient de gemeente in haar gemeentelijke verordening een vergunningplicht opgenomen te hebben ten aanzien van de exploitatie van voornoemde inrichtingen. Na wijziging van de Wet Bibob wordt een weigeringsgrond voor de aanwezigheid van speelautomaten in de Wet op de kansspelen opgenomen. Artikel 4 onder e van het Besluit Bibob komt hiermee waarschijnlijk te vervallen.

Ad V Exploitatievergunning voor kamerverhuur ---> Wettelijke grondslag: vergunning op grond van artikel 7 Wet Bibob: Algemene Plaatselijke Verordening

De beleidsregel Bibob is van toepassing op vergunning ingevolge artikel 2.38b van de APV voor het exploiteren van een bedrijf, waarbij drie of meer kamers worden verhuurd in een pand. Uitgezonderd van deze vergunningplicht zijn woonruimtes die deel uitmaken van een seniorencomplex, herstelinrichtingen en verzorgingstehuizen of daarmee naar hun aard vergelijk te stellen woonvormen, zolang deze worden verhuurd overeenkomstig de specifieke functies van de in dit lid bedoelde woonvormen, noch vallende onder het begrip logies of logiesverblijf, zoals bedoeld in het Bouwbesluit.

Toelichting

In de kamerverhuurbranche vinden misstanden plaats, zoals illegale verhuur, huisjesmelkerij en witwassen, vastgoedfraude.

Bestaande vergunningsituaties

De Wet Bibob geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om -naast het weigeren van een vergunning- verleende vergunningen in te trekken. De aanleiding om bestaande vergunningen te onderwerpen aan een Bibob-toets doen zich voor als:

  • a.

    er op basis van de door de gemeente (op basis van de beschikbare informatie) ingevulde Indicatorenlijst aanwijzingen zijn dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

  • b.

    de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

  • c.

    in de gevallen dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 11 j° 26 van de Wet Bibob wijst op de wenselijkheid om een advies aan te vragen.

Eerdere toetsing betrokkenen

Bij een aanvraag om beschikking kan het Bibob-formulier in beginsel achterwege blijven wanneer het de betreffende inrichting in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag is getoetst op grond van de Wet Bibob én uit deze toetsing geen ‘ernstige mate van gevaar’ of ‘mindere mate van gevaar’ voor misbruik van de vergunning naar voren is gekomen en er geen substantiële wijzigingen in het gezag of financiering van de onderneming heeft plaatsgevonden.

Artikel 4 Toepassing en bijzondere situaties

In artikel 3 is bepaald in welke gevallen de Wet Bibob in ieder geval wordt toegepast. De aanwijzing van categorieën in artikel 3 van de beleidsregel betekent niet dat het bestuursorgaan zich hiermee verplicht tot toepassing van de Wet Bibob in alle overige genoemde gevallen. In de overige situaties is ervoor gekozen om de beleidsregel alleen toe te passen in die situaties dat er aanwijzingen zijn dat de beschikking of de opdracht mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

Hoofdstuk 3 Procedure aanvraag om vergunning

Artikel 5 Vragenlijst

Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 30 Wet Bibob de mogelijkheid om de aanvrager/houder van een vergunning, subsidie of een gegadigde voor een overheidsopdracht vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc.

Bij het beoordelen van de aanvraag worden in ieder geval de volgende onderwerpen beoordeeld:

  • a.

    de naam, het adres en de woonplaats of plaats van vestiging van de aanvrager of gegadigde;

  • b.

    de naam, het adres en de woonplaats van de persoon die het formulier namens de aanvrager of gegadigde invult;

  • c.

    het nummer van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • d.

    de rechtsvorm van de aanvrager of gegadigde;

  • e.

    de handelsnaam of handelsnamen waarvan de aanvrager of gegadigde gebruikmaakt of heeft gemaakt;

  • f.

    de natuurlijke personen of rechtspersonen die, voor zover van toepassing:

    • -

      direct of indirect leiding geven of hebben gegeven aan betrokkene;

    • -

      direct of indirect zeggenschap hebben of hebben gehad over betrokkene;

    • -

      direct of indirect vermogen verschaffen of hebben verschaft aan betrokkene;

    • -

      onderaannemer van betrokkene zijn;

  • g.

    de wijze van financiering.

Voor het toetsen van aanvragen aan de Wet Bibob wordt gebruikgemaakt van het op grond van artikel 30 van de Wet Bibob door het Landelijk Bureau Bibob vastgestelde Bibob-vragenformulier (inclusief bijlageformulier). Dit Bibob-vragenformulier maakt integraal onderdeel uit van de aanvraag om een vergunning of subsidie.

Dit Bibob-vragenfomulier geldt voor alle aanvragen voor vergunningen, subsidies of gegadigden voor een overheidsopdracht welke onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel vallen.

Aan de hand van de door de aanvrager ingevulde Bibob-vragenformulier wordt door het bestuursorgaan een zorgvuldige en geobjectiveerde Bibob-toets uitgevoerd. Ook kan mede op basis van de ontvangen informatie nader onderzoek worden gedaan naar de aanvrager in zogenaamde open bronnen (w.o. de Kamer van Koophandel, Kadaster, Hypotheekregister, e.d.).

Ontvankelijkheid aanvraag

De aanvraag om vergunning is pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overgelegd, dan wel dat het bevoegd gezag van mening is dat op basis van de verstrekte gegevens een voldoende beoordeling kan plaatsvinden op de aanvraag (en aanvrager) en de af te geven beschikking. Het ingevulde Bibob-vragenformulier is onderdeel van de aanvraag en daarmee van de ontvankelijkheidstoets. Een aanvraag is dus pas ontvankelijk indien alle gevraagde gegevens zijn overgelegd.

De aanvrager zal indien gegevens ontbreken, in staat worden gesteld de aanvraag volledig te maken. De behandeling van de aanvraag (en hiermee de termijn) zal worden opgeschort tot het moment dat de ontbrekende gegevens zijn overgelegd.

Indien de aanvrager weigert de gevraagde gegevens te overleggen kan dit aanleiding zijn de aanvraag om vergunning niet ontvankelijk te verklaren en de aanvraag buiten behandeling te stellen (met gebruikmaking van artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht). Dit zal pas plaatsvinden nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag compleet te maken en verzocht is de gevraagde gegevens aan te leveren.

Indien er naar aanleiding van de ingediende aanvraag en het ingevulde Bibob-vragenformulier onduidelijkheid blijft bestaan over bijvoorbeeld zeggenschap en financiering, kunnen er op grond van artikel 4.5 lid c van de Algemene wet bestuursrecht aanvullende vragen worden gesteld (zowel aanvullende vragen naar aanleiding van de overlegde gegevens als aanvullende vragen in het kader van het vragenformulier).

Artikel 6 Onderzoek

De keuze om een advies aan te vragen bij het Landelijk Bureau Bibob dient weloverwogen genomen te worden. Een formele aanvraag kan grote consequenties hebben voor de aanvrager en overige betrokkene(n). Niet alleen in het kader van inbreuk op privacy, ook de beslistermijn op de aanvraag kan aanzienlijk worden opgeschort.

Een aanvraag om advies kan pas worden gedaan indien alle overige wettelijke weigeringsgronden zijn uitgeput (zelfstandige weigeringsgronden welke rechtstreeks uit de wet of verordening voortvloeien (bijvoorbeeld eisen met betrekking tot het levensgedrag van exploitanten, strijdigheid met het bestemmingsplan, en dergelijke).

Het Landelijk Bureau Bibob heeft een indicatorenlijst opgesteld, waarmee het bevoegd gezag de aanvraag en de overgelegde gegevens kan toetsen en kan beoordelen of de aanvraag ‘Bibob-waardig’ is.

Indien er naar aanleiding van het ingevulde Bibob-vragenformulier conform artikel 30 van de Wet Bibob en na toetsing van de aanvraag aan de hand van de indicatorenlijst nog vragen zijn over onder andere:

  • a.

    de bedrijfsstructuur, of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

  • b.

    de financiering van het bedrijf;

  • c.

    de omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd en/of de inventaris van de inrichting;

  • d.

    (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

  • e.

    (andere) omstandigheden die de gemeente doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

Of

indien de Officier van Justitie ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob het bevoegd gezag heeft gewezen op de wenselijkheid om in het kader van een aanvraag van een vergunning, dan wel een bestaande vergunning, een advies aan Bureau Bibob te vragen, kan het bestuursorgaan een advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen kan derhalve geen bezwaar of beroep worden ingesteld. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag terug te trekken.

Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland (RIEC ON)

Op landelijk niveau zijn er Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) ingericht om gemeenten te ondersteunen bij het toepassen van de Wet Bibob.

Voor het beoordelen van de aanvraag, de aanvrager of de bij de aanvraag betrokken personen kan het bestuursorgaan zich laten ondersteunen door het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland.

Binnen de wettelijke kaders kan het bestuursorgaan ook informatie opvragen over de aanvrager of over de bij de aanvraag betrokken personen.

Het onderzoek door het Landelijk Bureau Bibob

Het Landelijk Bureau Bibob zal naar aanleiding van de adviesaanvraag een nader onderzoek instellen en een advies uitbrengen over de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Het Landelijk Bureau Bibob valt onder het ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft inzage in een aantal openbare en gesloten bronnen (bijvoorbeeld bij de belastingdienst, politie en justitie) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek doen dan de gemeente.

Het Landelijk Bureau Bibob onderzoekt of betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in de Wet Bibob. Daarnaast kunnen andere personen betrokken worden in het onderzoek. In artikel 3 van de wet is bepaald dat betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als die feiten door een ander gepleegd zijn en deze persoon:

  • 1.

    direct of indirect leiding geeft of heeft gegeven aan betrokkene, dan wel

  • 2.

    zeggenschap heeft over dan wel heeft gehad over betrokkene, dan wel

  • 3.

    vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, dan wel

  • 4.

    in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

De gemeente zal de reguliere aanvraagformulieren voor vergunningen die hier worden bedoeld uitbreiden met een bijlage, waarin de vragen die genoemd zijn in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene zijn en wat de wijze van financiering is. Al deze personen moeten er derhalve rekening mee houden dat zij onderworpen kunnen worden aan een Bibob-onderzoek.

Procedure

De gemeente vraagt een advies aan bij het Landelijk Bureau Bibob. Tegen deze beslissing kan geen bezwaar en beroep worden ingesteld. De aanvrager of houder van de vergunning wordt door de gemeente geïnformeerd over het feit dat een advies is gevraagd.

Het Landelijk Bureau Bibob kan contact opnemen met de aanvrager van de vergunning of de andere bij het onderzoek betrokken personen of bedrijven en dezen eventueel aanvullende vragen stellen (artikel 12, lid 4 van de Wet Bibob).

Artikel 7 Informatieplicht

De aanvrager zal door de gemeente schriftelijk worden bericht dat de gemeente voornemens is een Bibob-advies aan te vragen.

Artikel 8 Adviestermijn

Het Landelijk Bureau Bibob moet binnen de daarvoor bij wet gestelde termijnen adviseren aan de gemeente. Deze termijn kan eventueel worden verlengd. Het bureau zal de gemeente hiervan in kennis stellen. De gemeente zal de aanvrager hiervan op haar beurt in kennis stellen. De beslistermijn voor de gemeente om te beslissen op de aanvraag wordt opgeschort gedurende de in de Wet Bibob gestelde adviestermijn van het Landelijk Bureau Bibob.

Hoofdstuk 4 Besluitvorming

Artikel 9 Beschikking

Het Landelijk Bureau Bibob kan, gebaseerd op artikel 3 van de Wet Bibob, drie soorten adviezen afgeven:

  • -

    er is geen sprake van een ernstige mate van gevaar;

  • -

    er is sprake van een ernstige mate van gevaar;

  • -

    er is sprake van een mindere mate van gevaar.

Naar aanleiding van het afgegeven advies dient de gemeente op grond van artikel 3, lid 5, 6 en 7 van de Wet Bibob een afweging te maken over de beschikking. De gemeente kan besluiten de beschikking te verlenen, te verlenen onder voorwaarden, te weigeren of in te trekken.

Vergewisplicht

Het bestuursorgaan zal zelfstandig een beslissing moeten nemen op de aanvraag. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij als advies dienen, het bestuursorgaan heeft hierbij een vergewisplicht (artikel 3.9 Awb: Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden).

Dit betekent dat het bestuursorgaan zelf zal moeten nagaan of de conclusies en het advies van het landelijk bureau ook gedragen worden door de feiten en omstandigheden die hieraan ten grondslag hebben gelegen.

Zienswijze

Indien het voornemen bestaat een negatieve beslissing te nemen op grond van een Bibob-advies zal de gemeente betrokkene in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Betrokkene kan dan het advies inzien. Derden die in de beschikking zijn genoemd worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 4:8 Awb en moeten, indien te verwachten is dat zij hiertegen bedenkingen hebben, ook in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen. Derden hebben niet het recht om het advies in zijn geheel in te zien, maar kunnen alleen die passages inzien die rechtstreeks op hen betrekking hebben en die gebruikt worden bij de motivatie van de beschikking.

Besluit

Het bestuursorgaan gaat over tot het negatief beschikken op de aanvraag op grond van de Wet Bibob, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het bestuursorgaan heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij als motivering aan ten grondslag liggen.

Hergebruik Bibob-advies

Ingevolge artikel 29 van de Wet Bibob mag het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die een advies ontvangt, dat advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing2.

2 De MvT geeft aan dit artikel een andere uitleg. Als gekeken wordt naar de parlementaire geschiedenis van artikel 29 van de Wet Bibob is het amendement (nr. 41, ingediend door Rouvoet) van belang. In dit amendement werd o.a. gesteld dat…‘ het Bureau Bibob o p grond van artikel 19 persoonsgegevens die zijn verzameld of verkregen met het oog op de behandeling van een verzoek om advies, gedurende twee jaren verwerken in verband met een ander verzoek. Niet valt in te zien waarom als het Landelijk B ureau Bibob deze persoonsgegevens mag aanwenden ten behoeve van andere adviesaanvragen, de advies vragende bestuursorganen zelf de gekregen adviezen niet ten behoeve van andere beslissingen zouden mogen gebruiken’ …. Dit amendement is aangenomen door de Tweede Kamer. Daarmee is dit amendement -met de toelichting daarop– deel geworden van de Wet Bibob. Dat betekent dat de hoofdregel luidt dat een bestuursorgaan een aan haar uitgebracht Bibob-advies in beginsel ongeclausuleerd mag hergebruiken, binnen een periode van twee jaar.

Wel dient het bestuursorgaan bij haar besluitvorming zich te vergewissen of de in het Bibob-advies opgenomen informatie nog actueel is en toepasbaar is op andere beslissingen.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11 Wijzigende wetgeving

Er lopen een aantal wetswijzigingen welke relatie hebben met de Wet Bibob. Door deze overgangsbepaling, worden de meeste recente wetswijzigingen nu al betrokken in de beleidsregel.