Nadere regels sportinvesteringen Rijssen-Holten 2009

Geldend van 06-07-2011 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Nadere regels sportinvesteringen Rijssen-Holten 2009

Het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten;

gelet op artikel 4:81, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening;

besluit vast te stellen:

Nadere regels sportinvesteringen gemeente Rijssen-Holten 2009

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    raad: de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

  • c.

    sportraad Rijssen-Holten: de adviesraad voor de sport in de ruimste zin van het woord;

  • d.

    toewijzingscommissie: een commissie bestaande uit leden van de sportraad en ambtelijk vertegenwoordigers die het college adviseren over de ingediende subsidieaanvragen;

  • e.

    instelling: een sportvereniging of stichting of een op een andere wijze georganiseerde groep sportbeoefenaars die zich in amateurverband (zonder winstoogmerk) met de sport in de gemeente Rijssen-Holten bezig houdt en die is aangesloten bij een van de erkende sportbonden (NOC/NSF);

  • f.

    investeringskosten: onder investeringskosten wordt verstaan de door de toewijzingscommissie goedgekeurde investeringskosten van de accommodatie voor sportgebruik;

  • g.

    basale/basisvoorzieningen: onder basale/basisvoorzieningen worden verstaan onroerende voorzieningen die strikt noodzakelijk zijn voor de beoefening van de betreffende sport;

  • h.

    normering: adviezen en richtlijnen zoals deze worden afgegeven door (overkoepelende) sportbonden en andere belangenorganisaties;

  • i.

    sociaal rendement: hiermee wordt bedoeld het maatschappelijk nut van de te stichten accommodatie. Het sociaal rendement wordt afgemeten aan de hand van de volgende kenmerken:

  • I.

    de mate waarin de accommodatie zowel door de georganiseerde als de ongeorganiseerde sport gebruikt kan worden;

  • II.

    de te verwachten gebruiksbezetting van de te stichten accommodatie;

  • III.

    de hoogte van de drempel die de aanschaf van de persoonlijke sportuitrusting voor de gebruikers van de te stichten accommodatie waardoor de betreffende sport al dan niet voor een brede laag van de bevolking toegankelijk is.

Artikel 2 Achterliggende voorziening

Voor zover in deze regeling niet anders is bepaald zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening van de gemeente Rijssen-Holten van toepassing.

Artikel 3 Subsidiabele kosten

  • 1. Het college kan op advies van de toewijzingscommissie een investeringssubsidie toekennen aan instellingen in de goedgekeurde investeringskosten van een sportaccommodatie tot 1/3 deel van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het college kan op advies van de toewijzingscommissie een extra subsidiebedrag verstrekken in de rentelasten die de betreffende instelling moet betalen voor 1/3 deel van de subsidiabele lasten door het afsluiten van een lening bij een derde partij; Dit subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van een vooraf bepaald gemiddeld rentepercentage.

  • 3. Het college gaat bij de berekening van de rentelasten uit van het door de gemeente gehanteerde rekenrente en gaan ten aanzien van de afschrijving uit van de volgende termijnen:

    • a.

      40 jaar voor nieuwbouw van opstallen zoals kleedaccommodaties, bergingsruimten en technische ruimten;

    • b.

      25 jaar voor renovatie van opstallen zoals kleedaccommodaties, bergingsruimten en technische ruimten;

    • c.

      15 jaar voor technische installaties waaronder lichtinstallaties;

    • d.

      5 jaar voor aanschaf van sport- en spelmaterialen.

  • 4. De instelling dient een afschrift van de aangegane lening te overleggen aan het college.

  • 5. De instelling kan voor dezelfde of een soortgelijke accommodatie slechts een keer voor een subsidie in aanmerking komen. Wel kan het college besluiten om een instelling meerdere subsidies te verstrekken voor verschillende (deel)voorzieningen.

  • 6. Investeringssubsidies worden alleen toegekend voor zover het investeringen betreft in of op accommodaties die gelegen zijn binnen de grenzen van de gemeente Rijssen-Holten.

  • 7. Het college kan een investeringssubsidie toekennen ten behoeve van kosten, niet zijnde exploitatiekosten, voor:

    • a.

      de aankoop of eerste stichting van nieuw te realiseren permanente kapitaalswerken;

    • b.

      vervangingsinvesteringen van kapitaalswerken waarvan naar het oordeel van het college de redelijke levensduur is verstreken;

    • c.

      de eerste inrichting van de accommodatie (roerende goederen) zoals die voor de “kerntaak” van de betreffende voorziening noodzakelijk worden geacht door het college.

  • 8. De toekenning als bedoeld in het eerste lid, geschiedt indien er naar het oordeel van het college sprake is van een functionele en noodzakelijke verbetering van de betreffende sportaccommodatie en indien de volgende voorwaarden worden vervuld:

    • a.

      de accommodatie heeft een voldoende sociaal rendement;

    • b.

      uit goedgekeurde statuten blijkt dat de instelling over een democratische structuur beschikt;

    • c.

      er is een redelijke mate van zekerheid dat de exploitatie van de accommodatie zonder verdere bijdrage van de gemeente verzekerd is;

    • d.

      de accommodatie zal goed toegankelijk dienen te zijn voor mindervaliden.

  • 9. De opzet en uitvoering van de investering waarvoor een subsidie wordt gevraagd dient naar het oordeel van het college sober en doelmatig te zijn gelet op de activiteiten waarvoor het kapitaalswerk wordt opgericht.

Artikel 4 Subsidieplafond

De raad stelt jaarlijks het subsidieplafond vast voor deze regeling.

Artikel 5 Te overleggen gegevens subsidieaanvraag

Bij de aanvraag om een investeringssubsidie dienen de volgende gegevens te worden overlegd:

  • a.

    een toelichting waarin de instelling aangeeft waarom de voorgenomen investering noodzakelijk wordt geacht en een omschrijving van de bestemming;

  • b.

    een nauwkeurige omschrijving van het kapitaalswerk waarvoor subsidie wordt aangevraagd voorzien van een tekening en bestek; en begroting met toelichting van de kosten van de investering;

  • c.

    de toewijzingscommissie kan overige bescheiden bij de subsidieaanvrager opvragen die nodig zijn om over de subsidieaanvraag te adviseren richting het college.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college weigert de aangevraagde subsidie onder andere indien:

  • 1.

    het kapitaalswerk een commerciële ruimte (zoals een kantine, clubhuis, keuken en sponsorruimte) betreft of een ruimte betreft die naar het oordeel van het college niet als essentieel wordt geacht voor het uitoefenen van de kerntaak van de instelling;

  • 2.

    met de aanschaf en/of realisatie een aanvang is gemaakt voordat het college heeft besloten tot het verstrekken van de investeringssubsidie tenzij het college hiervoor een vrijstelling heeft verleend;

  • 3.

    de instelling dient voor het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in lid 2, voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen een schouw door de gemeente te laten uitvoeren om de noodzakelijkheid van de werkzaamheden te kunnen beoordelen.

Artikel 7 Prioritering subsidieaanvragen

  • 1. Het college geeft bij de besluitvorming inzake de toekenning van subsidie gemotiveerd aan welke aanvragen bij toekenning van subsidie prioriteit krijgen.

  • 2. Het college kan bij de subsidieverlening aangeven dat in die gevallen waarbij de aanvang van de realisering van een kapitaalswerk en de daadwerkelijke realisering van die voorziening gelegen zijn in twee aansluitende begrotingsjaren, de toe te kennen subsidie wordt bevoorschot over een periode van maximaal 2 jaar.

Artikel 8 Definitieve vaststelling subsidie

  • 1. Als de instelling de in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven investering realiseert tegen een lager bedrag dan de in artikel 3 lid 1 en 2 bedoelde goedgekeurde investeringskosten, wordt bij de definitieve vaststelling van de subsidie uitgegaan van het bij de beschikking aangegeven bedrag.

  • 2. Als de instelling de in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven investering realiseert tegen een hoger bedrag dan de in artikel 3 lid 1 en 2 bedoelde goedgekeurde investeringskosten, wordt bij de definitieve vaststelling van de subsidie uitgegaan van het bij de beschikking aangegeven bedrag.

  • 3. Als de instelling naar het oordeel van het college naar aard en hoedanigheid andere investeringen heeft gepleegd dan aangegeven in het bestek bij de subsidieaanvraag kan bij de subsidievaststelling een evenredige korting worden toegepast.

  • 4. Alvorens te besluiten tot het vaststellen van een verlaagde subsidie, conform het vorige lid, brengt het college de subsidieontvanger schriftelijk op de hoogte van hun voornemen daartoe.

Artikel 9 Indieningstermijn

De instelling dient uiterlijk op 31 augustus voorafgaand aan het kalenderjaar waarbinnen het kapitaalswerk gerealiseerd c,q, geëffectueerd wordt, een subsidieaanvraag bij het college in te dienen.

Artikel 10 Beslistermijn subsidieverlening

  • 1. Het college besluit over een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 3 lid 1 vóór 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het college kan het besluit als bedoeld in het eerste lid met opgave van redenen, uiterlijk 12 weken verdagen.

Artikel 11 Realisatietermijn investering c.q. voorziening

  • 1. De instelling dient binnen 2 jaar na verzenddatum van de subsidiebeschikking met de uitvoering van de werkzaamheden te beginnen.

  • 2. Bij niet nakoming van de termijn als bedoeld in het eerste lid, kan het college besluiten tot intrekking van de subsidiebeschikking.

Artikel 12 Wijziging kapitaalswerk

  • 1. De instelling dient wijzigingen binnen het kapitaalswerk waarop de subsidiebeschikking is gebaseerd opnieuw ter beoordeling voor te leggen aan het college.

  • 2. Ter beoordeling door het college kan dit ertoe leiden dat een subsidiebeschikking wordt aangepast c.q. wordt ingetrokken.

Artikel 13 Beslistermijn subsidievaststelling

  • 1. De instelling moet binnen 3 maanden na realisatie van het kapitaalswerk een financiële verantwoording bij het college indienen.

  • 2. Het college stelt het subsidiebedrag definitief vast, voorzover dit binnen de raming blijft, voor 31 december van het jaar, volgend op het jaar waarin de investering gerealiseerd wordt.

Artikel 14 Onvoorziene omstandigheden

In onvoorziene omstandigheden, ter beoordeling van het college, en voorzover toepassing van deze regeling zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het in deze regeling bepaalde.

Artikel 15 Terugbetaling/verrekening

  • 1.

    Wanneer het gebruik van de accommodatie geheel of gedeeltelijk wordt onttrokken aan de bestemming, op grond waarvan deze bijdrage is verleend, kan deze bijdrage geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

  • 2.

    Wanneer de instelling, nadat de investeringsbijdrage is verleend, haar activiteiten staakt of het gebouw of de inrichting overdraagt, dient deze bijdrage te worden terugbetaald. Voor elk volgend kalenderjaar, gerekend van het verlenen van de bijdrage tot de datum waarop de genoemde wijzigingen plaatsvinden, wordt 4% van de terug te betalen som in mindering gebracht.

  • 3.

    De instelling dient onder redelijke voorwaarden medegebruik door derden toe te staan zodra de accommodatie, naar het oordeel van het college, geen redelijke bezetting kent. De bijdrage kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien de vereniging medegebruik aan derden niet toestaat.

Artikel 15 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2.

    Deze nadere regels kunnen aangehaald worden als: Nadere regels sportinvesteringen 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten op 14 juni 2011.
secretaris, burgemeester.

Nota-toelichting Toelichting behorende bij Nadere regels sportinvesteringen 2009

Artikelen of leden van artikelen die voor zich spreken worden niet nader toegelicht.

Artikel 1 begripsomschrijving

Toewijzingscommissie

Er zal een toewijzingscommissie worden ingesteld bestaande uit 3 leden van de sportraad Rijssen-Holten en 2 ambtelijk vertegenwoordigers. De sportraad zal uit hun midden deze leden aanwijzen. Vanuit de ambtelijke organisatie zullen een beleidsmedewerker Sport van de afdeling Mens en Werk en een medewerker van de afdeling Infra en Wijkbeheer zitting in de toewijzingscommissie nemen. Basale/basisvoorzieningen

Alvorens in te gaan op de basisvoorzieningen is het nodig eerst inzicht te geven in de diverse verschijningsvormen van de sportaccommodaties.

A. Gemeentelijke accommodaties. Dit zijn in de regel de sportparken. Hiervan hebben wij er in Rijssen-Holten momenteel 4 (De Koerbelt, Enterstraat, Meermanskamp en ‘t Vletgoor. In het kader van het Netwerkplan Sport Holten zullen de bestaande sportfuncties van sportpark Meermanskamp ondergebracht worden op sportpark ’t Vletgoor. Daarnaast wordt onderzoek verricht naar het realiseren van een nieuw sportpark in de nieuwe wijk Het Opbroek. Op de bestaande sportparken kunnen diverse takken van sport worden beoefend (voetbal, tennis, touwtrekken, windhondenrennen, atletiek en handbal). De velden zijn in de regel eigendom van de gemeente en de opstallen in de regel eigendom van de verenigingen (privatiseringstraject in Holten dient nog te worden geëffectueerd). 

Uitgangspunt is dat de gemeente bij uitbreiding/upgrading/toplaagrenovaties van sportvelden/tennisbanen als hoofdverantwoordelijke de investeringskosten volledig voor haar rekening neemt. Het gaat hier om een investering gebaseerd op een door NOC/NSF gehanteerde normering en die betrekking heeft op de uitbreiding van een gemeentelijke sportaccommodatie en het upgraden van een bepaalde accommodatie (bijvoorbeeld het omzetten van een traditioneel natuurgrasveld in een kunstgrasveld). Voor het realiseren van opstallen kan een beroep worden gedaan op de Regeling Investeringssubsidie Sportaccommodaties. Hierbij vindt toetsing plaats volgens NOC/NSF of VNG normering.

B. Niet gemeentelijke (specifieke) sportaccommodaties. Deze zijn gericht op het kunnen beoefenen van een specifieke tak van sport zoals tennis (kern Rijssen), ruitersport, hockey et cetera. In de regel zijn deze accommodaties in eigendom van vereniging of particulier. In het kader van het Netwerkplan Sport Holten zal het hockeyveld op een gemeentelijk sportpark worden aangelegd. 

Uitgangspunt is dat de betreffende instelling bij uitbreiding/upgrading/toplaagrenovaties van sportvelden/tennisbanen zelf hoofdverantwoordelijke is voor de investering en hierbij een beroep kan doen op de investeringsregeling. Ook hierbij gaat het om een investering gebaseerd op een door NOC/NSF gehanteerde normering. Voor het realiseren van opstallen kan een beroep worden gedaan op de Regeling Investeringssubsidie Sportaccommodaties. Hierbij vindt toetsing plaats volgens NOC/NSF of VNG normering.

C. Sportieve en recreatieve voorzieningen in de openbare ruimte zoals skeelerparkoersen (in toekomst binnen sportcomplex Opbroek meenemen), ruiterpaden, skatevoorziening et cetera. Om uitvoering te geven aan de Nadere regels Investeringssubsidie Sportaccommodaties willen wij hier prioriteit geven aan de bij A en B genoemde sportaccommodaties.

Hoofduitgangspunt is dat de gemeente een verantwoordelijkheid heeft voor het realiseren van basisvoorzieningen voor de sport. Vaak is de betrokkenheid van de gemeente bij sportaccommodaties historisch gegroeid. Doel van de regeling is

1. het vaststellen van een uniforme regeling schept richting de instellingen in onze gemeente duidelijkheid over het investeringsbeleid;

2. de regeling biedt ook mogelijkheden voor instellingen die van een niet-gemeentelijke accommodatie gebruik maken

3. de regeling biedt waarborgen om de gemeentelijk en niet-gemeentelijke sportaccommodaties in onze gemeente in kwantitatieve en kwalitatieve zin op een aanvaardbaar peil te houden

Basale/basisvoorzieningen Onder basale/basisvoorzieningen zoals in de regeling bedoeld worden verstaan die onroerende goederen/zaken die strikt noodzakelijk zijn voor de beoefening van de betreffende sport. Wij stellen voor de volgende basale/basisvoorzieningen vast te stellen:

. wedstrijdvelden en trainingsvelden dan wel oefenhoeken

. sportmeubilair (ballenvangers, veldafscheiding voor zover vereist voor wedstrijdvelden, doelen exclusief netten)

. verlichting van oefenvelden en velden die gecombineerd gebruikt worden voor wedstrijd en training (mits een verlichting voor training noodzakelijk is)

. kleedlokalen, scheidsrechterskleedlokalen en ruimtes voor technische bouwkundige installaties, waaronder ook de technische installaties die betrekking hebben op het gebruik van de basale voorzienin

. E.H.B.O.ruimte (gecombineerd met kleedkamer, inclusief voorziening voor koud en warm water, exclusief inrichting E.H.B.O.-materiaal en behandeltafel) 

In het kader van het rijksbeleid met betrekking tot het verminderen van gezondheidsrisico’s in de sport wordt er op aangedrongen kleed/wasaccommodaties standaard te voorzien van een dergelijke ruimte en wordt dit als een basisvoorziening gezien.

. Dug Outs (maximaal 2 voor het hoofdveld) 

Door de KNVB is de aanwezigheid van dug outs op het hoofdveld verplicht gesteld. Mede gelet op de uniformiteit van de velden, worden dug outs als een basisvoorziening gezien en dan beperkt tot maximaal 2 voor het hoofdveld

. Investeringen/voorzieningen die nodig zijn om het sporten voor mensen met een beperking te vorderen (gaat om basale voorzieningen die nodig zijn om de sport te kunnen beoefenen)

. sport- en spelmaterialen die nodig zijn om (de leden van) een instelling op een hoger niveau te brengen. (ter beoordeling van deze aanvraag zal veelal advies worden opgevraagd bij de desbetreffende overkoepelende sportbond).

Niet tot de basisvoorzieningen behoren

. Bestuurskamers

. Vergaderruimten

. Sponsorruimten

. Kantines/clubhuizen inclusief keukens

. Overdekte tribunes

. Kassahokjes

. Roerende zaken, oftewel gebruiksmaterialen zoals netten, ballen ,hoekvlaggen, zitbanken, stoelen en dergelijke

Ten aanzien van het bepalen van wat wel of niet een basisvoorziening is zal er altijd een grijs gebied blijven bestaan. Het is ter beoordeling van het college (op advies van de toewijzingscommissie) om te bepalen of een bepaalde investering wel of niet onder de regeling valt.

Normering

Na bepaling van de basisvoorzieningen dient de investeringsaanvraag getoetst te worden aan normen. Voor wat betreft de normen worden er in Nederland door diverse (overkoepelende) sportbonden en belangenorganisaties adviezen en richtlijnen gegeven. De kwalitatieve en kwantitatieve richtlijnen zijn sterk afhankelijk van de tak van sport en de bouwtechnische en financiële mogelijkheden. Natuurlijk is alle voor de bouw geldende wettelijke regelgeving (bouwbesluit, milieu, legionella et cetera) een minimale vereiste.

Speelvelden (wedstrijd en training)

Het NOC/NSF heeft voor diverse takken van sport normen ten aanzien van het aantal velden vastgesteld. Het aantal benodigde velden is gerelateerd aan het aantal teams en equivalenten voor de jeugdteams.

Verlichtingsinstallaties

Ook de verlichting is afhankelijk van het gebruik: training of wedstrijd. Bij trainingsaccommodaties wordt uitgegaan van een lichtinstallatie conform vastgestelde normen. Bij combinatievelden (die voor zowel trainingen als wedstrijden worden gebruikt) wordt van een andere verlichtingsnorm uitgegaan.

Kleedlokalen

De norm voor het aantal kleed/waslokalen is gerelateerd aan het aantal velden volgens de norm. Landelijk zijn er 2 normen voor de bepaling van het aantal kleed/waslokalen. De VNG norm en de NOC/NSF norm. Deze laatste wordt ook door de KNVB gehanteerd. Het vertrekpunt voor de norm zijn de benodigde kleedlokalen bij een voetbalaccommodatie. Andere sporttakken worden hiervan afgeleid.

De VNG-norm is twee kleedlokalen per veld.

De NOC/NSF norm eveneens twee kleedlokalen per wedstrijdveld maar per 3 intensief gebruikte wedstrijdvelden, aanvullend twee kleedlokalen zoals weergegeven in het onderstaande schema. Geen onderscheid wordt gemaakt tussen complexen met één, twee of drie benodigde wedstrijdvelden.

Benodigde aantal kleedlokalen

Benodigde speelvelden Minimum aantal kleedlokalen

Basis Aanvullend

1 t/m 3 Twee per veld Twee

4 t/m 6 Twee per veld Vier

7 t/m 9 Twee per veld Zes

Wij stellen voor de VNG norm te hanteren met een plus. (VNG+). Dit wil zeggen dat afhankelijk van de omstandigheden kan worden afgeweken van de norm. Deze omstandigheden zijn:

· gemengde sporten (dames en heren);

· een veld dat intensiever gebruikt wordt (WETRA / kunstgras).

Doorstroomproblemen vanwege kortere “Kleedkamer-wisseltijd”;

· gebruik van een veld door meerdere verenigingen;

· veel jonge jeugd.

Aan de hand van het aanwezig zijn van een of meerdere van deze omstandigheden, kan het aantal aanvullende kleedlokalen worden bepaald, waarbij in principe 2 aanvullende kleedlokalen uitgangspunt is.

Als vloeroppervlak wordt 25 m2 gehanteerd voor de “droge”en “natte”ruimte. kleed/wasaccommodaties voor scheidsrechters.

Het aantal kleedruimtes voor de scheidsrechters is ook afhankelijk van het aantal speelvelden. Deze ruimten kunnen voor 1 of meerdere personen worden aangelegd en voor gebruik door trainers in de week. Tevens dient rekening te worden gehouden met gescheiden ruimtes voor mannen en vrouwen.

E.H.B.O. ruimte.

Deze ruimte kan worden gecombineerd met een kleedlokaal en dient bereikbaar te zijn voor ambulance en toegankelijk voor brancards en voorzien van een wastafel met koud en warm water. Voor combinatie met een kleedlokaal wordt 7 m2 extra aangehouden.

Dug Outs.

Uitgegaan wordt van een sobere maar solide constructie, die bescherming biedt aan ongeveer 5 spelers tegen regen en wind (onderdeel inrichting hoofdveld). Materiaalruimte.

Materiaalruimte is onder meer nodig voor trainingsballen en attributen en de opslag van onderhoudsmaterieel. Door NOC/NSF wordt per ruimte minimaal 10m2 aanbevolen. De afmetingen zijn sterk afhankelijk van de grootte van de vereniging en dienen per geval te worden bekeken. Installatieruimte.

Voor CV, warm water en elektra wordt een ruimte van 8 m2 aangehouden.

De niet-basisvoorzieningen dienen door de instellingen zelf te worden gerealiseerd en volledig worden onderhouden (zowel groot als ook klein dagelijks onderhoud).

Normbedragen

Bij het vaststellen van een investeringsbijdrage wordt uitgegaan van normbedragen. De investeringsbijdrage wordt gerelateerd aan het volgens de norm vastgestelde aantal velden, kleedlokalen en bijbehorende ruimten. Maatwerk is nodig vanwege kosten die niet volgens normen zijn vast te stellen, maar per project afzonderlijk bekeken moeten worden. Hierbij valt te denken aan extra fundering, aansluiting nutsvoorzieningen, sloopkosten, asbestonderzoek, infrastructuur, kosten van toezicht.

De normbedragen zullen jaarlijks worden geïndexeerd, conform het gemeentelijke stijgingspercentage.

. Kleedlokalen spelers (droge en natte ruimte inclusief installatie) 25 m² € 35.000,00

. Maximaal 1 kleedlokaal gecombineerd met E.H.B.O. 32 m² € 40.000,00

. Kleed/waslokalen scheidsrechters per 1 m² € 1.250,00 

Conform onderstaand schema:

Velden Ruimte Ruimte

1 2 x 7 m² 14 m²

2 2 x 7 m² 14 m²

3 1 x 7 m² 1 x 8 m² 15 m²

4 1 x 7 m² 1 x 10 m² 17 m²

5 1 x 7 m² 2 x 8 m² 23 m²

. Materiaalruimte bij 0 tot 6 kleedlokalen 10 m² € 4.500,00 

Voor elk kleedlokaal boven de 6 per kleedlokaal 1 m² extra 1 m² € 450,00

. Installatieruimte 8 m² € 3.600,00

. Dug outs (maken veelal onderdeel uit van inrichting hoofdveld)

Artikel 2 achterliggende voorziening

In de Algemene subsidieverordening van de gemeente Rijssen-Holten zijn bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op deze regeling en die als zodanig in deze regeling niet herhaald worden.

Artikel 3 subsidiabele kosten

Lid 1: met deze bepaling wordt geregeld wat maximaal in het kader van deze regeling aan subsidie verstrekt kan worden (subsidieplafond). Er is dus geen sprake van een openeindfinanciering. Er zal een investeringsfonds worden ingesteld dat de mogelijkheid biedt om voor bepaalde ingrijpende investeringen te reserveren. In principe zal jaarlijks een bedrag van € 100.000,00 aan dit fonds worden toegevoegd. Op basis van de ingediende aanvragen zal het college, op advies van de toewijzingscommissie, een prioritering bepalen. Aan het investeringsfonds is een plafond ingebouwd van maximaal € 300.000,00. Het is niet wenselijk een hoger investeringsfonds te creëren terwijl er geen aanvragen worden ingediend.

Lid 2: deze bepaling biedt het college de mogelijkheid om op advies van de toewijzingscommissie een extra subsidiebedrag beschikbaar te stellen voor de rentelasten de instelling moet betalen voor het afsluiten van een lening bij een derde partij. Het gemeentelijk beleid is er niet op gericht renteloze leningen te verstrekken aan instellingen hetgeen betekent dat instellingen zelf een lening dienen af te sluiten bij bijvoorbeeld een bank. Voor het vaststellen van de subsidie in de rentelasten zal van een gemiddeld rentepercentage worden uitgegaan.

Lid 5: met deze bepaling wordt voorkomen dat een instelling voor dezelfde accommodatie meerdere keren voor subsidie in aanmerking komt. Wanneer een instelling bijvoorbeeld voor het uitbreiding van kleedkamers in een bepaald jaar een investeringsbijdrage heeft ontvangen waarbij ook rekening is gehouden met een E.H.B.O.-ruimte dan kan het niet zo zijn dat zij bij een volgende uitbreiding van kleedkamers opnieuw voor een extra E.H.B.O.-ruimte in aanmerking komen. Wel kan een instelling in een bepaald jaar voor meerdere investeringsbijdragen in aanmerking komen wanneer het gaat om verschillende voorzieningen. Wanneer er bijvoorbeeld een uitbreiding van wedstrijd/trainingsvelden is gerealiseerd kan het voorkomen dat een instelling voor zowel uitbreiding van kleedkamers als uitbreiding van een lichtinstallatie in aanmerking komt.

Lid 6: de gemeente is niet bereid bij te dragen in investeringen van accommodaties die gelegen zijn buiten de grenzen van de gemeente Rijssen-Holten, ook niet in die gevallen waarbij (groepen) inwoners van de gemeente Rijssen-Holten gebruik maken van een dergelijke accommodatie. Wanneer bijvoorbeeld inwoners uit de gemeente Rijssen-Holten in het kader van paardrijden voor gehandicapten gebruik maken van een manege buiten de grenzen van de gemeente Rijssen-Holten zal de gemeente niet bereid zijn een investeringsbijdrage te leveren aan deze accommodatie.

Lid 7: in dit artikel wordt omschreven waarvoor het college een investeringssubsidie kunnen toekennen. Hierbij is nadrukkelijk gesteld dat het geen investeringen mogen betreffen in de exploitatie. Wel kan het vervangingsinvesteringen betreffen waarbij het college, op advies van de toewijzingscommissie, kan bepalen of de redelijke levensduur van het kapitaalswerk is verstreken. Ook kan het college besluiten dat bij de eerste inrichting van een kapitaalswerk bepaalde roerende zaken die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het betreffende kapitaalswerk. Hier kan het bijvoorbeeld gaan om het aanbrengen van kranen en douchekoppen in een kleedaccommodatie/douche/wasgelegenheid die als roerende zaken noodzakelijk zijn

Lid 8: de bepalingen die in dit lid zijn opgenomen bevatten waarborgen voor de gemeente dat er sprake is van functionele en noodzakelijke verbetering van de betreffende sportaccommodatie. De subsidieaanvrager dient voldoende zekerheden aan te dragen om te waarborgen dat de nieuwe voorziening exploitabel is en voldoet aan de eisen ten aanzien van Bereikbaarheid, Toegankelijkheid en Bruikbaarheid (BTB), sociale veiligheid et cetera.

Lid 9: met deze bepaling wordt gewaarborgd dat de investering sober en doelmatig wordt gerealiseerd. Hierbij zal de vooraf vastgestelde normering een belangrijk uitgangspunt vormen. Voor bijvoorbeeld een kleedaccommodatie wordt uitgegaan van een vaste oppervlakte/normbedrag. Mocht een instelling de kleedkamers extra groot willen realiseren dan zal het extra investeringsbedrag volledig voor rekening van de betreffende instelling komen.

Artikel 4 subsidieplafond

De raad stelt jaarlijks tijdens de begrotingsraad jaarlijks het subsidieplafond voor deze regeling vast. Wanneer het maximale investeringsplafond van € 300.000,00 is bereikt zal er geen budget aan worden toegevoegd.

Artikel 5 te overleggen gegevens

In dit artikel wordt geregeld welke stukken een instelling moet indienen die noodzakelijk zijn om te kunnen bepalen of en zo ja tot welk bedrag een investering voor subsidie in aanmerking komt. De toewijzingscommissie zal dit onder meer bepalen aan de hand van een (marginale) toetsing van de bouwtekening, het bestek en de begroting. Vervolgens brengt zij advies uit aan het college. Desgewenst kan het college, mede op advies van de toewijzingscommissie om aanvullende stukken vragen die nodig zijn om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen. Deze aanvullende stukken kunnen betrekking hebben op:

1. een dekkings- en financieringsplan van de investering;

2. een meerjaren-exploitatiebegroting van het kapitaalswerk inclusief een onderhoudsplan

3. een afschrift van de oprichtingsakte dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;

4. de resultatenrekening en balans van het voorgaande vereniging- of kalenderjaar;

5. een nadere omschrijving van het kapitaalswerk zoals :aantoonbare kosten grondverwerving, bouwkosten, advieskosten, inrichtingskosten, kosten technische installaties, overige bijkomende kosten,

onvoorziene kosten

Artikel 6 weigeringsgronden

De in dit artikel genoemde opsomming is niet limitatief. Bedoeld wordt met dit artikel aan te geven dat alleen investeringen voor een bijdrage op grond van deze regeling in aanmerking komen voor die voorzieningen die door het college essentieel worden geacht voor het uitoefenen van de sportactiviteiten. In de toelichting bij artikel 1 is al uitvoerig in gegaan op de vraag wat wel of niet tot een basale voorziening worden gerekend.

Het college kan op verzoek van de instelling besluiten om vrijstelling te verlenen van de bepaling dat niet voor de subsidieverstrekking met de aanschaf c.q. realisatie van het kapitaalswerk is begonnen. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de instelling, voordat met de bouwkundige werkzaamheden wordt begonnen, door de gemeente een schouw moet laten uitvoeren om de noodzakelijkheid van de werkzaamheden te kunnen beoordelen

Artikel 7 prioritering subsidieaanvragen

Lid 1: met dit artikel wordt geregeld dat wanneer het aantal investeringsaanvragen zodanig is dat het honoreren van alle aanvragen tot gevolg heeft dat het subsidieplafond wordt overschreden, het college de keuze welke aanvragen wel en welke niet gehonoreerd worden inhoudelijk kan motiveren.

Lid 2: hierin wordt geregeld dat wanneer een instelling in enig jaar een aanvang maakt met de realisering van een kapitaalswerk en pas in het daarop volgende jaar de realisering wordt afgerond (dit zal met name bij omvangrijke kapitaalswerken het geval kunnen zijn) de bevoorschotting door de gemeente ook over die twee jaar kan plaatsvinden (een gedeelte in het jaar van aanvang en een gedeelte in het jaar van realisering).

Artikel 8 definitieve vaststelling subsidie

De volgende rekenvoorbeelden maken de bedoelingen van dit leden 1 en 2 van dit artikel duidelijk:

Rekenvoorbeelden Casus: nieuwbouw kleedaccommodaties op gemeentelijk sportcomplex (investering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de instelling.)

berekening investeringsbijdrage nieuwbouw kleedaccommodaties goedgekeurde investeringskosten € 350.000,00

investeringsbijdrage instelling (1/3 deel) € 116.666,66

investeringsbijdrage gemeente (1/3 deel) € 116.666,66

renteloze lening (1/3 deel) € 116.666,66

correctie

Door het instellen van een plafondbedrag voor de instelling van € 100.000,00 dient de investeringsbijdrage als volgt te worden gecorrigeerd

goedgekeurde investeringskosten € 350.000,00

investeringsbijdrage instellingen € 150.000,00

investeringsbijdrage gemeente € 100.000,00

renteloze lening € 100.000,00

Lid 1 afrekening realisering tegen lager bedrag dan goedgekeurde investeringskosten nieuwbouw kleedaccommodaties

feitelijke investeringskosten € 330.000,00

investeringsbijdrage instellingen € 130.000,00

investeringsbijdrage gemeente € 100.000,00*

renteloze lening € 100.000,00

* in dit geval wordt er vanuit gegaan dat een instelling door zelfwerkzaamheid en sponsoring een investering tegen een lager bedrag heeft weten te realiseren (€ 330.000,00 t.o.v. € 350.000,0). Zelfwerkzaamheid en sponsoring leiden niet tot vaststelling van een lagere investeringsbijdrage van de gemeente, omdat een instelling anders gestraft wordt voor het leveren van eigen inspanningen.

Lid 2 afrekening realisering tegen hoger bedrag dan goedgekeurde investeringskosten nieuwbouw kleedaccommodaties

feitelijke investeringskosten € 360.000,00

investeringsbijdrage instellingen € 160.000,00

investeringsbijdrage gemeente € 100.000,00*

renteloze lening € 100.000,00

* in dit geval vallen de investeringskosten hoger uit dan de oorspronkelijk goedgekeurde investeringskosten. Oorzaak zou kunnen zijn dat de instelling extra investeringen heeft gepleegd die voordien niet voorzien waren of waar geen rekening mee is gehouden (duurdere materialen, extra bouwkundige voorzieningen).

Dit leidt niet tot vaststelling van een hogere investeringsbijdrage van de gemeente omdat de verantwoordelijk hiervan bij de betreffende instelling ligt.

Lid 3 biedt het college de mogelijkheid een eventuele korting toe te passen op het toegekende subsidiebedrag wanneer investeringen worden gepleegd die afwijken van het goedgekeurde bestek.