Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Roerdalen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Roerdalen 2015

De raad van de gemeente Roerdalen heeft;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2014,

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d van de Participatiewet

het volgende besluit genomen:

Besluit:

De Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Roerdalen 2015 met ingang van 1 januari 2015 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • ·

    bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet;

  • ·

    recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet;

  • ·

    verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60a en 60b van de Participatiewet.

  • ·

    de wet: de Participatiewet;

HOOFDSTUK 2. Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive (Participatiewet)

Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 3 en 4 kunnen burgemeester en wethouders de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 3 of 4, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 3, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

HOOFDSTUK 3. Slotbepalingen

Artikel 6. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidiveRoerdalen 2015 en treedt in werking op 1 januari 2015, onder gelijktijdige intrekking van de Maatregel en boeteverordening Wwb/Ioaw/Ioaz Roerdalen 2013.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17-12-2014.

De gemeenteraad van Roerdalen,

De griffier, De voorzitter,

R.Notermans mr. M.D. De Boer-Beerta

Algemene toelichting

Inleiding

De gemeenteraad is op grond van artikel 8, eerste lid, sub d Participatiewet verplicht om een verordening vast te stellen over de verrekening van een bestuurlijke boete bij recidive. Uitsluitend voor de Participatiewet is deze verrekening een “kan” bepaling, voor alle andere wetten is het een verplichting.

Na de invoering van de boetewet op 1.1.2013 heeft de gemeenteraad een gecombineerde verordening vastgesteld voor de oplegging van maatregelen en de toepassing van de verrekening van boetes. Door de invoering van de Participatiewet per 1.1.2015 zal deze situatie wijzigen. Voor de nakoming van re-integratieverplichtingen en overige gedragingen in relatie tot het recht op uitkering is een afzonderlijke maatregelenverordening opgesteld.

Dit betekent dat de bepalingen in de oude verordening die betrekking hebben op de verrekening van de boete in een afzonderlijke verordening dienen te worden vastgelegd. Inhoudelijk bevat deze nieuwe verordening, Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidiveRoerdalen 2015, geen wijzigingen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Participatiewet. In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Bezit

De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.

Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

Verrekenen

De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.

HOOFDSTUK 2. Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive (geldt alleen voor de Participatiewet)

Algemeen

De gemeente moet een verordening opstellen waarin geregeld is hoe de gemeente wil omgaan met de beslagvrije voet bij verrekening van recidiveboete. Deze verplichting geldt alleen voor de Participatiewet en niet voor de Ioaw en Ioaz. In de verordening wordt aangegeven in welke gevallen het college de bevoegdheid heeft om de beslagvrije voet in werking te stellen en tot welke hoogte. Het beleid dient zodanig geformuleerd te zijn in de verordening dat het college in individuele gevallen een afweging kan maken.

De verordening is gebaseerd op twee principes. In de eerste plaats wordt uitgegaan van het principe dat fraude niet mag lonen. Daar staat tegenover dat de gemeente een zorgplicht heeft. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan onwenselijke maatschappelijke consequenties hebben. Hiermee zou de regeling aan zijn doel, voorbijschieten.

In de verordening is er voor gekozen om het al dan niet respecteren af te laten hangen van de bezittingen waarover de uitkeringsgerechtigde beschikt. Dit heeft tot gevolg dat ook op vermogen ingevorderd kan worden.

Heeft de recidivist voldoende bezittingen (ter waarde van drie maal de toepasselijke bijstandsnorm) dan wordt gedurende drie maanden volledig verrekend met de beslagvrije voet.

Beschikt de recidivist niet over bezittingen ter waarde van drie maal de toepasselijke bijstandsnorm, dan wordt slechts éénmaal volledig verrekend met de beslagvrije voet. In de daarop volgende twee maanden verrekent het college op een dusdanige wijze dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Is het aannemelijk dat de volledige verrekening tot huisuitzetting leidt of zijn er andere dringende redenen, dan kan het college besluiten niet volledig te verrekenen en gewoon de bescherming van de beslagvrije voet in acht te nemen.

De overige sociale zekerheidswetten kennen een afwijkende regeling bij verrekening van een recidiveboete. De gemeente is bij de uitvoering van deze wetten verplicht om gedurende vijf jaar volledig met de uitkering te verrekenen. Volgens deze wetten geldt dan ook geen verordeningsplicht. Uitkeringsgerechtigden die door de volledige verrekening in de problemen komen kunnen zo nodig een beroep doen op de Participatiewet. In die situatie kunnen gemeenten overwegen een maatregel op te leggen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de Participatiewet is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.

Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de Participatiewet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen.

Artikel 6.

Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel van de verordening betreffende de datum van inwerkingtreding en de citeertitel spreekt voor zich.