Regeling vervallen per 01-11-2012

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Geldend van 29-02-2012 t/m 31-10-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

De raad van de Gemeente Roermond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 januari 2012,

raadsvoorstelnummer 2012/006/01;

gezien het advies van de commissie Burgers en Samenleving van 31 januari 2012;

gelet op artikel 8 lid 1 van de Wet werk en bijstand (WWB);

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de uitvoering

van de Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening Langdurigheidstoeslagen 2012.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

2. a.

WWB:

de Wet werk en bijstand;

b.

referteperiode:

36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

c.

peildatum:

datum waarop voor het eerst door belanghebbende (n) gedurende een ononderbroken periode van 36 maanden wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag;

d.

belanghebbende:

degene die een rechtstreeks en concreet belang heeft bij een besluit. Onder belanghebbende wordt mede verstaan het gezin en de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder;

e.

sociale minimum:

het inkomen ten hoogte van de op de gezinssituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, 21, 23en 24 van de WWB inclusief de van toepassing zijnde verhoging of verlaging zoals bedoeld in artikel 25 tot en met 29 van de WWB, inclusief vakantiegeldreservering;

f

inkomen:

het inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de WWB.

Artikel 2 Uitvoering

Deze verordening wordt bij of krachtens het college van burgemeester en wethouders uitgevoerd.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de WWB gestelde voorwaarden van het hebben van een langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering is voldaan als gedurende de referteperiode zoals genoemd in artikel 1 b het inkomen van de aanvrager niet uitkomt boven 102 procent van het sociale minimum.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode en/of de peildatum een opleiding volgt of volgde als bedoeld in de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) of de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor een gezin € 515,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 465,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 360,00

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de leef- en woonsituatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB komen de overige rechthebbende gezinsleden in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die op dat moment op de leef- en woonsituatie van toepassing is.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek en naar boven afgerond op 5 euro waarbij 2011 als basisjaar geldt.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

1.

De Verordening Langdurigheidstoeslag van de gemeente Roermond, in werking getreden op 1 oktober 2009, wordt ingetrokken tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening.

2.

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening Langdurigheidstoeslag 2012’;

3.

De Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2012.

Toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Artikel 2 Uitvoering

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de door de wetgever impliciet gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een

belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e jaar een zelfstandig

rechtssubject voor de WWB.

Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 102% van de bijstandsnorm. Er is gekozen voor 102% in plaats voor 100% omdat belanghebbenden, met een minimuminkomen dat door een andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen netto iets hoger kan zijn dan het sociale minimum, hierdoor ook in aanmerking komen voor de toeslag.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een

inkomen boven het sociale minimum. Van deze bevoegdheid wordt om een twee redenen geen gebruik gemaakt:

Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval- effecten met zich meebrengt. Weliswaar doen de armoedeval- effecten zich ook voor bij de grens van 100% van het sociale minimum, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld.

Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen

van bijvoorbeeld 110% van het sociale minimum niet te rijmen valt met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de minimumnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot

9 % (afhankelijk van leefvorm). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Aan de voorwaarde ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ wordt voldaan indien de belanghebbende langer dan 36 maanden een inkomen tot en met het van toepassing zijnde sociale minimum heeft gehad. Een uitzondering hierop zijn (ex)-scholieren en (ex)-studenten. Zij hebben uitzicht op inkomensverbetering vanwege een goed arbeidsperspectief. In het tweede lid is daarom geregeld dat diegenen die gedurende de referteperiode een opleiding volgden als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgden als genoemd in de WSF 2000, niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de bedragen van 2011. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de bedragen jaarlijks bij te stellen aan de hand van het prijsindexcijfer van Centraal Bureau voor de Statistiek en het bedrag af te ronden op vijf euro naar boven.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij een gezin één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende gezinsleden.

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een gezinslid sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Indien een van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben alle gezinsleden geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.