Derde wijziging van de APV Rotterdam 2012

Geldend van 27-06-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2013

Intitulé

Derde wijziging van de APV Rotterdam 2012

Gemeenteblad 2013

Derde wijziging van de APVRotterdam 2012

De raad van de gemeente Rotterdam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 juni 2013, [1194565]; raadsstuk 13GR1466; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 moet worden gewijzigd;

besluit vast te stellen:

Derde wijziging van de APV Rotterdam 2012

Artikel I

De Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 2:53 komt te luiden:

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

3    Het is verboden op of aan de openbare weg dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte een persoon heimelijk te filmen of heimelijk te fotograferen door middel van een technisch hulpmiddel wanneer dit een aantasting van de eerbaarheid of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

B

In de artikelsgewijze toelichting wordt na artikel 2:52 ingevoegd:

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 

Dit artikel beschermt op verschillende manieren de privésfeer van burgers. Met dit artikel wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy en persoonlijke levenssfeer te verbieden. 

Het eerste en tweede lid kan als aanvulling worden gezien op artikel 285b Wetboek van strafrecht (stalking), dat het inbreuk maken op de levenssfeer van een ander (om die ander te dwingen iets te doen, te dulden of vrees aan te jagen) strafbaar stelt. Anders dan bij het delict uit artikel 285b WvS is hier geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen. Met dit lid kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het ongewenst via een kijkgaatje begluren van personen in kleedhokjes.

Het derde lid is aanvullend op de artikelen 139f, 239, 246 en 441b Wetboek van Strafrecht en ziet op het heimelijk fotograferen en filmen van (delen van) personen waarbij de gefotografeerde of gefilmde personen er mogelijk geen weet van hebben dat zij worden gefilmd of gefotografeerd en waarbij het heimelijk fotograferen of filmen een aantasting van de eerbaarheid oplevert of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Onder 'heimelijk' filmen of fotograferen wordt verstaan dat dit zonder instemming van de betrokkene heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat het heimelijk filmen of fotograferen niet als 'ontuchtige handeling' in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd (LJN: BW500, HR 10/04529, HR 10/05527). Dit leidde tot vrijspraak van een persoon die tijdens een evenement met een daarvoor geprepareerde tas met daarin een camera onder de rokken van dames foto's maakte. Het voyeuristische gedrag brengt volgens de HR wel een grove schending van de privacy met zich mee door binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer met visuele middelen, maar is dus in principe geen ontuchtige handeling. Dit kan onwenselijke situaties opleveren, waartegen met dit APV artikel alsnog kan worden opgetreden. Toepassing zal plaatsvinden in excessieve situaties of bij klachten van burgers over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met artikelen 139a en verder, 374bis en 441a van het Wetboek van Strafrecht niet nodig.

C

  • a.

    In artikel 6:1, eerste lid, wordt na “artikel 2:52 (overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterreinen e.d.);” ingevoegd: artikel 2:53 (bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen);

  • b.

    In artikel 6:1, eerste lid, wordt na “artikel 2:32 (handel in openbare inrichtingen);” ingevoegd: artikel 2:34c (beperking voor horecabedrijven en slijtersbedrijven);

D

Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

a.De titel van artikel 2:59 komt te luiden: artikel 2:59 Gevaarlijke en hinderlijke honden

b.

Aan artikel 2:59 wordt een vijfde lid toegevoegd dat komt te luiden:

5.De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat de hond niet hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort door aanhoudend geblaf of gejank.

E

De toelichting van artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:

a.

De titel van artikel 2:59 komt te luiden: artikel 2:59 Gevaarlijke en hinderlijke honden

b.

Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:59 wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:

Op grond van het vijfde lid dient de eigenaar of houder van een hond te voorkomen dat zijn hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust van omwonenden verstoort.

F

In de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:42 wordt “ROTEB” vervangen door: Stadsbeheer.

G

In artikel 2:72, tweede lid, wordt “voor de duur van een jaar” vervangen door: voor de duur van 5 jaar.

H

In de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:72 wordt de alinea:

“Een goede en beheersbare vuurwerkbranche is bovendien niet alleen afhankelijk van het aantal vuurwerkbedrijven, maar, ook op de hoeveelheid vuurwerk die binnen deze bedrijven wordt opgeslagen. In afwijking van artikel 1:7 APV wordt de vergunning vooralsnog verleend voor de duur van een jaar, in afwachting van de definitieve vormgeving van een lokaal beleid, met name het ruimtelijke beleid. Naar verwachting zal in 2013 een looptijd van vijf jaar geïntroduceerd kunnen worden. Een langere looptijd van een vergunning realiseert lastenvermindering, zowel voor de ondernemer als voor de gemeente.”

vervangen door:

In afwijking van artikel 1:7 wordt de vergunning verleend voor de duur van 5 jaar.

I

Artikel 4:10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a

onderdeel a, komt te luiden:

a.boom: houtachtig, overblijvend gewas dat één- of meerstammig is en niet onderdeel uitmaakt van overige houtopstand zoals bedoeld in onderdeel e van dit artikel;

b

onderdeel c, komt te luiden:

c.houtopstand: boom of overige houtopstand;

c

onderdeel e, komt te luiden:

e.overige houtopstand: hakhout, houtwal, struweel en lintbeplanting in de vorm van bosheesters en beplanting van bosplantsoen, al dan niet met boomvormers, niet zijnde een boom, zoals bedoeld in onderdeel a van dit artikel;

d

onderdeel i, komt te vervallen

J

a.

Artikel 4:11, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een boom te vellen of te doen vellen indien de stamomtrek, of bij meerstammigheid de omtrek van de dikste stam, minimaal 50 centimeter is op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld;

    • b.

      een overige houtopstand te vellen of te doen vellen.

b.

In artikel 4:11, vierde lid, worden de onderdelen a tot en met e geletterd b tot en met f, en wordt een nieuw onderdeel a toegevoegd dat luidt als volgt:

a.bomen waarvan een natuurlijk persoon de zakelijk gerechtigde is;

c.

De toelichting van afdeling 3 in hoofdstuk 4 komt te luiden:

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 BegripsbepalingenBoom: In dit artikel is een definitie opgenomen van het begrip boom, omdat in de praktijk vaak discussie ontstond over de vraag wat wel en wat niet onder een boom dient te worden verstaan. Deze definitie maakt helder dat een boom geen “boom” is in de zin van de APV, indien deze deel uitmaakt van een “overige houtopstand”.

Overige houtopstand: Onder ‘overige houtopstand’ valt: hakhout, houtwal, lintbeplanting in de vorm van bosheesters, of beplanting van bosplantsoen. Aan de definitie van ‘overige houtopstand’ is toegevoegd ‘lintbeplanting in de vorm van bosheesters’, aangezien dergelijke beplantingen een grote ecologische waarde kunnen hebben (bijv. een meidoorn- of mispelhaag), die bescherming verdient. Ook is toegevoegd ‘een beplanting van bosplantsoen’, om een beplanting van inheemse bomen en struiken in een stedelijke omgeving te kunnen beschermen. Vellen: ‘Vellen’ is volgens Van Dale: ‘door hakken doen vallen’. Teneinde elk misverstand hieromtrent uit te sluiten, is in een ruime definitie van ‘vellen’ gegeven. Het omzagen van bomen, alsmede het verplanten. Ook het verbranden van houtopstand, wordt onder het begrip "vellen" gebracht. Bij ernstige beschadiging of ontsiering moet onder meer gedacht worden aan het op enkele meters boven de grond doorzagen van de stam of het decimeren van een volgroeide boom tot een stam met uitsteeksels door middel van knotten of kandelaberen. Onder het lichten of laten zakken van bomen worden alle handelingen bedoeld die ten doel hebben de boom aan te passen aan de wijzigingen van het maaiveld ten gevolge van ophoging of afgraving, waarbij de boom nagenoeg dezelfde standplaats behoudt.

Ter toelichting is hieronder een aantal beschrijvingen of aanvullingen opgenomen van beplantingstypen binnen het huidige begrip ‘overige houtopstand’, zoals die gehanteerd worden in boom- en groenbescherming.

Het vellen van hakhout gebeurt periodiek en wel zodanig dat de stronken opnieuw kunnen uitlopen. Deze behandeling heeft tot doel om dit type houtopstand in stand te kunnen houden.

Een houtwal is een aaneengesloten lijnvormige beplanting van verschillende boom- en struiksoorten, meestal op een langgerekte aarden wal. Aan beide zijden kan een greppel/sloot liggen. Het uitvoeren van snoei- dunningswerkzaamheden is noodzakelijk om dit type houtopstand in stand te kunnen houden. Een houtwal kan een grote ecologische waarde hebben, die bescherming verdient.

Lintbeplanting is een aaneengesloten lijnvormige beplanting van verschillende inheemse struiksoorten. Het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden is noodzakelijk om dit type houtopstand in stand te kunnen houden. Dergelijke beplantingen kunnen een grote ecologische waarde hebben (bijv. een zogenaamde Zeeuwse haag, meidoorn- of mispelhaag), die bescherming verdient.

Onder bosplantsoen wordt een beplantingstype verstaan dat is opgebouwd uit struiken en bomen die van nature in ons land voorkomen (inheems). Bosplantsoen wordt over het algemeen gemengd aangeplant. Bosplantsoen kan bestaan uit een combinatie van boomvormers en onderbegroeiing (kruiden al dan niet in combinatie met struikvormers). De onderbegroeiing kan op natuurlijke wijze zijn ontstaan dan wel aangelegd. Boomvormers wil zeggen dat de plant de neiging heeft om op één stam omhoog te groeien. Deze worden dan ook hoger dan struikvormers. Struikvormers vertakken direct boven de grond en groeien op meerdere stammen.

Met snoei- en dunningswerkzaamheden in de boom- en/of struikenlaag stuurt men de gewenste ontwikkeling van bosplantsoen (soortenrijkdom aan bomen, struiken en kruiden) en zijn het noodzakelijk ingrepen voor de instandhouding van dit beplantingstype.

Onder dunning binnen groepen bomen, bosplantsoen of houtwal wordt het volgende verstaan. Indien bomen of boomvormers binnen een groep dicht op elkaar staan, kan dit problemen geven bij de groei, waarbij zelfs verstikking kan optreden. Als dit het geval is kan dat een reden zijn om tot dunning over te gaan, waarbij het uitgangspunt is om de beste bomen te behouden. Dunning kan ook tot doel hebben om de eenvormige structuur van het bosplantsoen te doorbreken door groepsgewijs bomen te vellen. De opengevallen ruimte mag echter niet groter zijn dan 1,5 keer de boomhoogte. Dunning kan ook van toepassing zijn bij een zorgvuldig bosrandbeheer om te komen tot een goed ontwikkelde zoom- en mantelvegetatie. Het dunnen mag niet leiden tot aantasting van het verband van de boomgroep waardoor overblijvende bomen instabiel worden en grote kans lopen om te waaien.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:11 bevat de essentie van het kapvergunningstelsel. Het is verboden om zonder vergunning van het college houtopstanden (dat wil zeggen bomen of overige houtopstanden) te vellen of te doen vellen. Een kapvergunning voor een boom moet worden aangevraagd als de boom een omtrek heeft van meer dan 50 cm gemeten op 1,30 m hoogte. Het gestelde verbod kent een uitzondering voor bomen waarvan een natuurlijke persoon de zakelijk gerechtigde is. Dit betekent dat burgers geen kapvergunning nodig hebben voor de kap van een boom op hun eigen perceel. In het algemeen wordt erop vertrouwd dat burgers het groene karakter van hun tuin wensen te behouden. Deze uitzondering is neergelegd in het vierde lid van artikel 4:11.

Teneinde te voorkomen dat de houder van een kapvergunning onmiddellijk gebruik maakt van zijn vergunning - zonder een eventuele bezwarenprocedure af te wachten - is in het tweede lid van artikel 4:11 voorzien in een opschortende voorwaarde. Eerst dient te worden afgewacht of belanghebbenden al dan niet tegen de verleende kapvergunning een bezwaarschrift indienen, gecombineerd met een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank. Zonder deze opschortende voorwaarde zou de boom reeds gekapt kunnen zijn, ook al wordt later de kapvergunning door de rechter onderuit gehaald. Herstel in de oude situatie is dan niet meer mogelijk.

In geval van spoedeisend belang, bijvoorbeeld bij onaanvaardbare risico's als gevolg van ernstige onherstelbare gebreken aan een boom of een groot economisch publiek belang, kan het college op grond van het derde lid van artikel 4:11 toestemming geven om de boom, waarvoor een kapvergunning is gevraagd, onmiddellijk te vellen. In het vierde lid van artikel 4:11 is voorts een aantal andere uitzonderingen op deze vergunningsplicht opgenomen. Deze uitzonderingen vloeien voort uit artikel 15, tweede en derde lid, van de Boswet, waarin de gemeentelijke aanvullende verordenende bevoegdheid wordt erkend met uitzondering van de genoemde categorieën houtopstand.

Wegbeplanting is alle (openbaar of particuliere) beplanting van ongeknotte populieren en wilgen (bomen van resp. het geslacht lat.‘populus’ en ‘salix’) in de vorm van (een) bomenrij(en), gelegen binnen een zone van 10 meter vanaf de rand van de weg, waarbij een bomenrij bestaat uit ten minste 20 bomen.

Ingevolge de bedoeling van de Boswet is geen kapvergunning nodig voor houtopstanden die om commerciële redenen worden gehouden.

De verwijzing naar de Plantenziektenwet in het vijfde lid van artikel 4:11 is zinvol voor de handhaving van het Schildluisbesluit en eventuele andere toekomstige plantenziekten. Voor wat betreft de iepziekte is - na het vervallen van het Besluit bestrijding iepziekte - een speciale bepaling opgenomen in deze paragraaf (artikel 411j).

Indien een boom voor de eerste maal geknot of gekandelaberd wordt, dan is deze handeling vergunningplichtig. Geen vergunning is vereist indien al eerder een vergunning voor het knotten of kandelaberen is verleend en het knotten of kandelaberen een periodieke handeling betreft met het doel de boom in een specifieke cultuurvorm te handhaven. Indien eerder deze handeling heeft plaatsgevonden, dan is het opnieuw aanvragen van een vergunning niet noodzakelijk.

Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning

In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in de APV. De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 4:11a van deze verordening.

De eisen die aan een vergunningaanvraag worden gesteld, zijn in hoofdzaak vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Het toevoegen van een situatieschets is alleen noodzakelijk wanneer zich misverstanden kunnen voordoen over de beoogde te vellen bomen. Wanneer het op een bepaalde locatie om één boom gaat en er ook maar één boom daadwerkelijk staat, dan is een dergelijke schets niet nodig.

Houtopstanden, bestemd voor productie, kunnen zowel onder de Boswet als onder dit artikel vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur. Artikel 4:11a, tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt beschouwd als een vergunning-aanvraag.

Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende gemeentebestuur. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat die het gemeentebestuur voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

De woorden "of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid" zijn in de bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een provinciaal bestuur of een waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een verordening of een waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend kunnen worden, indien de gemeente een kapvergunning verleent. Het gemeentebestuur zou echter geen vergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd.

Artikel 4:11b Weigering/verlening vergunning

Het college kan om verschillende redenen een kapvergunning weigeren. a. wegens natuur- en milieuwaarden: het betreft hier het ecologisch belang van natuurbehoud en natuurontwikkeling, zoals de natuurweten-schappelijke betekenis van bomen en houtopstand doordat daarop zeldzame planten groeien, de invloed op bodemhuishouding en de foerageer-, nestel- of schuilgelegenheidvoor bepaalde diersoorten; b. wegens landschappelijke waarden: dit is een meer eigentijdse benadering van natuur- en landschapsschoon; c. wegens cultuurhistorische waarden: het kan zijn dat een bepaalde boom het behouden waard is, omdat er een (mooi) historisch verhaal bij hoort; te denken valt aan herdenkingsbomen (koningshuis, geboorte, bijzondere gebeurtenissen) en geschenkbomen;

d. wegens waarden van stads- en dorpsschoon: waarden samenhangend met visuele kwaliteiten van de stad en het groengebied die bepalend zijn voor de stedelijke en dorpsbeleving. De betekenis van bijvoorbeeld knotbomen en laan- of grachtbeplanting als structurerend element kunnen bepalend zijn voor stedenbouwkundige kwaliteiten. Ook valt te denken aan het belang van bomen in relatie tot architectonische belangrijke gebouwen, het monumentale karakter van de openbare ruimte of de geschiedenis van een plek. Bomen en houtopstand kunnen door hun omvang, verschijningsvorm of hoge leeftijd op zichzelf van belang zijn of bepalend zijn voor de belevingswaarde van de openbare ruimte; e. wegens waarden voor recreatie en leefbaarheid: men kan hierbij denken aan bomen die algemeen gewaardeerd worden wegens hun schaduw of de op zichzelf lelijke of scheve boom die als klimboom voor de jeugd bekend staat. Maar bomen hebben ook een positief effect op klimatologische omstandigheden en bieden een visuele afscherming bijvoorbeeld t.a.v. industrie, verkeer e.d.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam)omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied) en de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend).

Het college kan ingevolge het derde lid van dit artikel tevens de boomwaarde bij hun belangenafweging betrekken. De boomwaarde is vooral van belang in het onderlinge verkeer tussen gemeentelijke diensten en afdelingen die nogal eens handelingen (moeten) verrichten, waardoor bomen kunnen worden gedood of ernstig beschadigd. Aan de hand van de boomwaardebepaling kan bijvoorbeeld de afdeling riolering uitrekenen wat het gaat kosten als een boom moet worden omgehakt bij de aanleg van leidingen. Vervolgens kunnen deze kosten worden afgewogen tegen de kosten van het omleggen van de leiding. Met de boomwaardebepaling kan niet de 'schoonheid' van een boom worden aangegeven.

Het college zal in het algemeen een vergunning verlenen voor het vellen van een waardevolle boom die een potentieel gevaar vormt voor de openbare veiligheid, bijvoorbeeld wegens het risico van omwaaien of het belemmeren van het uitzicht voor het verkeer. Voorts zal het college in zijn overwegingen de bezwaren betrekken, die de bewoners van woningen ondervinden wegens het belemmeren van licht en lucht, de vochtigheid van de woning, het verstopt raken van goten, enz. Daarnaast moet gedacht worden aan een beleid op lange termijn. Het is beter bepaalde houtopstanden geleidelijk te vernieuwen en te verjongen, dan op een kwade dag voor het onontkoombare feit te staan dat die houtopstanden geheel moeten worden "afgeschreven".

Met de verwijzing naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen - zoals voorgeschreven in het derde lid van artikel 4:11b - is beoogd zoveel mogelijk eenheid en duidelijkheid in beleid te verkrijgen.

Het vierde lid van artikel 4:11b stelt, dat het college de gevraagde vergunning zonder meer verleent, indien deze vergunning wordt gevraagd ter voldoening aan iemands plicht ingevolge boek 5, artikel 42, van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge deze bepalingen kunnen naburen elkaar verplichten tot het rooien van bomen, heesters en heggen binnen een bepaalde afstand van de perceelgrens (2 meter voor bomen, een halve meter voor heesters en heggen). Ingevolge het tweede lid van artikel 42 kunnen bij (gemeentelijke) verordening kleinere afstanden worden toegelaten. In deze paragraaf is in artikel 4:11c gekozen voor afstanden van een halve meter voor bomen en nihil voor heesters en heggen. Het is duidelijk dat het college een kapvergunning voor een boom die zich binnen een halve meter van andermans erf bevindt en waarvan de buurman vindt dat die boom moet verdwijnen (waartoe de eigenaar van de boom civielrechtelijk verplicht is), niet kan en mag weigeren, tenzij de algemene verjaringstermijn van 20 jaar is verstreken.

Voorts zal het college een kapvergunning verlenen in het belang van de aanvrager om te kunnen voldoen aan de wettelijke zorgplicht. Het kan bijvoorbeeld gaan om onaanvaardbare risico’s als gevolg van onherstelbare gebreken aan een boom of het kunnen voldoen aan de eisen uit de Keur van een waterschap. Het vierde lid van artikel 4:11b schrijft verder voor dat het college de gevraagde vergunning imperatief verleent indien dat noodzakelijk is teneinde te voldoen aan de op grond van artikel 37 van het Verdrag inzake de burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago van 1944) door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) vastgestelde eisen, welk verdrag door Nederland is geratificeerd en voor zover hiervan niet door Nederland met toepassing van artikel 38 is afgeweken. Doel van de ICAO is de verzekering van een veilig vliegverkeer. Hoge bomen rond een vliegveld (in casu Rotterdam The Hague Airport) brengen de veiligheid van het vliegverkeer in gevaar. ICAO stelt eisen op onder meer dit gebied.

De aangesloten staten zijn verplicht aan deze ICAO-eisen te voldoen. Er is dus geen beleidsruimte voor een gemeentebestuur indien het wordt verzocht om afgifte van een kapvergunning met het oog op het voldoen aan de ICAO-eisen.

Het zevende lid moet in nauwe samenhang worden gelezen met het vierde lid. Wat als een monumentale boom is geïdentificeerd in de Bomenstructuurvisie, zal tevens voldoen aan 1 of meer van de in het vierde lid opgesomde waarden.

Artikel 4:11c Afstand van de erfgrenslijn

Voor de toelichting bij deze bepaling zij verwezen naar de toelichting bij artikel 4:11b. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken.

Artikel 4:11d Openbaarmaking

Teneinde mogelijke belanghebbenden in de gelegenheid te stellen tijdig bezwaar aan te tekenen tegen de (mogelijke) verlening van een kapvergunning, is in artikel 4:11d een publicatieplicht voor alle vergunningen (zowel vergunningen gericht aan particulieren als vergunningen aan de gemeente) opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet Elektronische Bekendmakingen is publicatie via het internet de meest geëigende wijze.

Artikel 4:11e Intrekken vergunning

Het college hanteert als algemeen beleid dat de vergunning na een jaar ingetrokken kan worden, tenzij deze strekt tot effectuering van de omgevingsvergunning.

Artikel 4:11f Bijzondere vergunningsvoorwaarden

Het college kan in het geval van kapvergunningverlening een herplantplicht opleggen. Het college doet dit in ieder geval, indien de te vellen houtopstand waardevol is ingevolge een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan. Behalve een termijn kan het college ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje. Uiteraard dient herplant technisch verantwoord te zijn. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, bijvoorbeeld betrekking hebbend op het niet uitvoeren van kapwerkzaamheden in het broedseizoen. Het verlenen van een kapvergunning is een goede mogelijkheid en een juist moment om vergunningplichtigen meer natuurbewust te maken.

Indien een herplantplicht niet mogelijk is of onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van een houtopstand kan het college aan de ontheffing of vergunning het voorschrift verbinden, dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een bedrag gelijk aan de herplantwaarde in het bomenfonds is gestort. Daarbij geldt dat de hoogte van het bedrag rechtstreeks een bijdrage moet leveren aan de doelstelling van de wettelijke bepaling waarop de vergunning of vrijstelling berust. De hoogte van het bedrag is onder andere afhankelijk van de mate waarin aantasting van natuur- en milieuwaarden en ook cultuurhistorische waarden plaatsvindt. De exacte waarde wordt bepaald op basis van de Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen (NVTB). De bijdragen worden gestort in een bomenfonds dat uitsluitend aangewend wordt voor de herplant van extra bomen. Het college informeert de raad jaarlijks over de besteding van het bomenfonds. 

Artikel 4:11g Herplant- of instandhoudingsplicht

Als houtopstand, voor het vellen waarvan een kapvergunning is vereist, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het college een herplantplicht opleggen. Het college kan dus ook een verplichting tot herplant opleggen, als houtopstand is tenietgegaan door bijvoorbeeld verwaarlozing of door een calamiteit (overstroming, ziekte e.d.).

Het derde lid van artikel 4:11g betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal tenietgaan. De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel is tenietgegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van artikel 4:11g een herplantplicht op te leggen.

Het kan echter voorkomen dat de strekking van dit artikel beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit of nestelgelegenheid betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge bomen.

Krachtens het derde lid van artikel 4:11g kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkómen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval enzovoort.

Uiteraard dient een bevoegdheid tot het voorschrijven van een instandhoudingsplicht, evenals alle andere overheidsbevoegdheden, te worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals deze bijvoorbeeld worden aangeduid in de Algemene wet bestuursrecht. Er zal altijd een afweging van belangen, waaronder ook de financiële belangen van betrokkene, moeten plaatsvinden.

Artikel 4:11h Schadevergoeding

Het kan voorkomen, dat de gebruiker of eigenaar van houtopstand, die niet geveld mag worden (geen kapvergunning wordt verkregen), daarvan schade ondervindt. Krachtens artikel 17 van de Boswet wordt bij weigering van een kapvergunning op verzoek van de eigenaar of gebruiker een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas toegekend, indien schade wordt geleden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. De eigenaar of gebruiker kan dan een verzoek om schadevergoeding indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Artikel 4:11i Waarde- en schadebepaling aan bomen

In dit artikel wordt verwezen naar de meest actuele richtlijnen van de Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen. Er is behoefte aan een objectieve monetaire boomwaardebepaling ten behoeve van schadeberekening en boomwaarde. De Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen brengt met regelmaat openbare richtlijnen uit op het gebied van boomtaxaties. Hierbij worden actuele ontwikkelingen op de relevante vakgebieden gevolgd. Deze richtlijnen kennen een brede nationale erkenning.

Artikel 4:11j Bestrijding iepziekte

Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 4:11. Optreden tegen iepziekte is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden.

Artikel 4:11k Voorwerpen aan/in bomen of in overige houtopstand

Ingevolge deze bepaling is het verboden zonder vergunning van het college aan of in openbare houtopstand voorwerpen aan te brengen. Te denken valt daarbij aan verlichtingskabels voor wintersfeerverlichting, bordjes, vogelhuisjes e.d. Voor de goede orde: ook grote bomen kunnen aanzienlijke schade ondervinden van verkeerd bevestigde kabels, trafo’s en verlichtingsarmaturen.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege [gereserveerd]

K

Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 5:6 wordt na de zin “Hierbij moet aan meerdere weken gedacht worden.” een alinea ingevoegd die luidt als volgt:

Op bedrijfs- en industrieterreinen kan om redenen van orde en veiligheid het aantal parkeerplaatsen beperkt zijn. Uit de aard van de gevestigde bedrijven volgt soms dat het parkeren van aanhangers, waarvan de lading veelal onduidelijk is, veiligheidsrisico’s met zich mee kan brengen. Het gebruik van trailers hoort bij bedrijfsterreinen. Echter, bedrijven mogen de weg niet als opslag gebruiken. In deze gevallen is regulering mogelijk. Een beperking tot het parkeren op drie achtereenvolgende dagen laat voldoende ruimte voor een normale bedrijfsvoering.

L

Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 5:8 wordt na de zin “Ook het parkeren van één groot voertuig kan een parkeerexces in deze zin opleveren.” een alinea ingevoegd die luidt als volgt:

Op bedrijfs- en industrieterreinen kan om redenen van orde en veiligheid het aantal parkeerplaatsen beperkt zijn. Uit de aard van de gevestigde bedrijven volgt soms dat het parkeren van grote voertuigen, waarvan de lading veelal onduidelijk is, veiligheidsrisico’s met zich mee kan brengen.

M

Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 5:12 wordt na de zin “Echter, in woonstraten moet het voor bewoners mogelijk blijven hun fiets wegens slechte weersomstandigheden een paar maanden buiten te laten staan.” een alinea ingevoegd die luidt als volgt:

Een beperking hiervan is in strijd met de Wegenverkeerswet 1994. Van onderdeel b kan slechts in uitzonderlijke situaties gebruik worden gemaakt. Er dient dan sprake te zijn van excessieve hinder of overlast in bijvoorbeeld winkelstraten.

N

In de artikelsgewijze toelichting van artikel 5:12 wordt “ROTEB” vervangen door: Stadsbeheer.

O

1.Artikel 5:33a wordt als volgt gewijzigd:

a

in het eerste lid, onderdeel a, wordt na “een vaartuig” ingevoegd: of een kitesurfuitrusting

b

het tweede lid komt te luiden:

2.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen vaartuigen, perioden, tijden of gebieden.

c

het derde lid komt te vervallen.

2.De toelichting van artikel 5:33a komt te luiden:

Op grond van het eerste lid, sub a, is het verboden om een vaartuig of kitesurfuitrusting op het strand van Hoek van Holland of van het Noordzeestrand van de Maasvlakte 2 te brengen of te hebben. Op grond van sub b en c is het tevens verboden om in de aangewezen gedeelten van de zee zich te bevinden met een vaartuig. Dit verbod is onder andere opgenomen om te voorkomen dat gemotoriseerde of snelvarende vaartuigen zich tussen de badgasten begeven. In de praktijk is gebleken dat snelvarende vaartuigen gevaar kunnen opleveren voor de badgasten. Waterscooters, jetski's en varende of zeilende kiteboards zijn vaartuigen en vallen ook onder de werking van dit verbod. Op grond van het tweede lid kan het college een uitzondering mogelijk maken op de in het eerste lid gestelde verboden voor categorieën van vaartuigen of voor bepaalde perioden, tijden of gebieden.

P

In artikel 5:33e wordt “de minister van Verkeer en Waterstaat” vervangen door: de verantwoordelijke minister.

Q

De artikelsgewijze toelichting bij artikel 5:33e komt te luiden:

Artikel 5:33e VrijstellingenDe in deze afdeling gestelde verboden gelden niet met betrekking tot voertuigen, dieren en vaartuigen, ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de verantwoordelijke minister aangewezen hulpverleningsdiensten, de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij en de Rotterdamse Vrijwillige Reddingsbrigade.

R

In de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:1 wordt de alinea

“De sanctionering van het niet opvolgen van een krachtens een APV-bepaling gegeven politiebevel vindt plaats op grond van de artikelen 184 of 186 WvSr. Dit conform het standpunt van het college van Procureurs Generaal (mei 2012). Zij stelt dat vervolging op grond van artikel 184 WvSr mogelijk is indien de bevoegdheid is verankerd in de APV. Dit laatste is het geval.” vervangen door:

De vervolging van het niet opvolgen van een krachtens een APV-bepaling gegeven politiebevel vindt plaats op grond van artikel 6:1 APV Rotterdam 2012. Dit conform het standpunt van het college van Procureurs Generaal (oktober 2012) naar aanleiding van een advies van het wetenschappelijk bureau van het Openbaar Ministerie. Zij stelt dat vervolging louter op grond van artikel 6:1 mogelijk is.

S

In de artikelsgewijze toelichting van artikel 6:2 vervalt de tekst:

De sanctionering van het niet opvolgen van een krachtens een APV-bepaling gegeven politiebevel vindt plaats op grond van de artikelen 184 of 186 Wetboek van Strafrecht. Dit conform het standpunt van het college van Procureurs Generaal (mei 2012). Zij stelt dat vervolging op grond van artikel 184 Wetboek van Strafrecht mogelijk is indien de bevoegdheid is verankerd in de APV Rotterdam 2012. Dit laatste is het geval.

T

In hoofdstuk 2, wordt na afdeling 8, een nieuwe afdeling ingevoegd die luidt als volgt:

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt onder paracommercieel rechtspersoon verstaan: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan maximaal 12 bijeenkomsten per jaar organiseren van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2.

    Artikel 2:29 eerste lid is overeenkomstig van toepassing.

  • 3.

    Artikel 2:29 tweede lid is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde bijeenkomsten.

  • 4.

    Een paracommercieel rechtspersoon doet ten minste vijf werkdagen voorafgaand aan de bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid hiervan melding aan de burgemeester.

  • 5.

    De burgemeester kan een paracommercieel rechtspersoon verbieden een bijeenkomst te organiseren als bedoeld in het eerste lid of aanvullende voorschriften stellen indien naar zijn oordeel:

    • a.

      dit in het belang is van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, dan wel het woon- en leefklimaat;

    • b.

      de bepalingen van het eerste tot en met het vierde lid worden overtreden;

    • c.

      bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid bedrijfsmatig worden georganiseerd;

    • d.

      artikel 20, eerste of twee lid van de Drank- en Horecawet is overtreden.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

  • 1.Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in een inrichting die in de hoofdzaak in het gebruik is door of zich richt op:

    • a.

      een jeugdorganisatie of –instelling;

    • b.

      een sportorganisatie of –instelling;

    • c.

      het verstrekken van geringe voedingsmiddelen;  

    • d.

      onderwijs;

      • 2.

        Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken:

    • a.

      op een kampeer- of caravanterrein;

    • b.

      in een bioscoop.

      • 3.

        De burgemeester kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

U

Aan de artikelsgewijze toelichting wordt in hoofdstuk 2, na afdeling 8, een nieuwe paragraaf ingevoegd die luidt als volgt:

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

De Drank- en Horecawet die per 1 januari 2013 is gewijzigd, verplicht gemeenten bij verordening regels te stellen ter voorkoming van oneerlijke mededinging, waaraan paracommerciële rechtspersonen (dorpshuizen, studentenverenigingen, sportverenigingen, schouwburgen, speeltuinverenigingen etc. die in eigen beheer horeca-faciliteiten exploiteren zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Het gaat om 1) alcoholhoudende drank 2) die anders dan om niet 3) verstrekt wordt door de paracommerciële rechtspersoon. Door het aantal bijeenkomsten per kalenderjaar te beperken tot een maximum van 12, blijven de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard het hoofddoel van de rechtspersoon.

Het ‘high trust, high penalty’ principe dat in de Horecanota 2012-2016 is geïntroduceerd geldt hierbij als uitgangspunt.

Eerste en tweede lid

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële instelling, zoals bruiloften, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsuitjes, koffietafels en dergelijke. Voor zover die bijeenkomsten direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van de vereniging, een borrel na het behalen van een kampioenschap, etc. vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling.

Met bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, kan worden gedacht aan het verhuren van de ruimte van de rechtspersoon aan een externe/ derde partij om bijvoorbeeld een bijeenkomst te (laten) organiseren voor al dan niet leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting. Een voorbeeld hiervan is het organiseren van een bijeenkomst van een politieke partij.

Het bedrijfsmatig organiseren van commerciële feesten gericht op derden waarbij alcoholhoudende drank wordt verstrekt, valt niet onder de hierboven beschreven bijeenkomsten en is niet toegestaan. Van het bedrijfsmatig organiseren van een feest is sprake indien er reclame voor het feest wordt gemaakt of als er een kaartverkoop is of anderszins entreegelden worden gerekend.

Derde lid

Het is niet toegestaan om in combinatie met bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid een verlaatje te krassen om oneerlijke mededinging en overlast tegen te gaan.

Vierde lid Door middel van een melding is de toezichthouder op de hoogte van het feit dat alcoholhoudende drank wordt verstrekt tijdens een bijeenkomst als bedoeld in het tweede lid. De toezichthouder kan in overleg met de paracommerciële rechtspersoon adviseren om extra maatregelen te treffen, bijvoorbeeld ten aanzien van de inzet van beveiliging. Daarnaast kan door middel van de melding worden nagegaan of en hoeveel bijeenkomsten er in een jaar hebben plaatsgevonden. Wat betreft de termijn en gelet op de wenselijke lastenverlichting is aansluiting gezocht bij de termijn die ook wordt gehanteerd bij kennisgevingsevenementen.

Overtredingen zijn strafbaar als overtredingen op grond van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 1, onder 4º, van de Wet op de economische delicten. De desbetreffende artikelen zijn daarom niet in de opsomming van overtredingen in hoofdstuk 6 van de APV Rotterdam 2012 opgenomen.

In artikel 44 van de Drank- en Horecawet is voorts bepaald dat de minister en de burgemeester bestuursdwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden ex artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Vijfde lid

Paracommerciële rechtspersonen krijgen aan de voorkant ruimte om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid. Hier tegenover staat dat indien zich incidenten voordoen tijdens deze bijeenkomsten of de paracommerciële rechtspersoon zich niet aan de in dit artikel gestelde regels houden de burgemeester passende maatregelen kan nemen. Dit sluit aan bij het principe uit de horecanota: high trust, high penalty.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

De genoemde inrichtingen worden niet primair bezocht om alcohol te nuttigen. Het doel van dit artikel is om tegen te gaan dat jeugdige bezoekers ongewild in aanraking komen met sterke drank in een niet-reguliere horeca-inrichting. Onder het eerste lid, onder c, bedoelde categorie vallen inrichtingen als lunchrooms en cafetaria's die over een Drank- en Horecawetvergunning beschikken.

Een ontheffing kan bijvoorbeeld worden verleend indien wordt aangetoond dat gedurende een bepaalde tijdsruimte niet of nauwelijks sprake is van jeugdige bezoekers.

In artikel 44 van de Drank- en Horecawet is voorts bepaald dat de minister en de burgemeester bestuursdwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden ex artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

V

In de inhoudsopgave wordt na artikel 2:33 opgenomen:

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven

W

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

a.

In de inhoudsopgave wordt na artikel 2:33 opgenomen:

Artikel 2:34[gereserveerd]

b.

In de inhoudsopgave wordt na artikel 2:52 opgenomen:

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 

c.

In de inhoudsopgave wordt de zinsnede ‘artikel 2:59 gevaarlijke honden’ vervangen door:

artikel 2:59 Gevaarlijke en hinderlijke honden

X

Artikel 2:34 komt te luiden:

Artikel 2:34

[gereserveerd]

Y

Artikel 6:1, eerste lid, onder c komt te luiden: ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, van de Politiewet 2012;

Z

In de toelichting van de artikelen 2:1 en 6:1 wordt “artikel 2 Politiewet” vervangen door: artikel 3 Politiewet 2012.

AA

In de toelichting van artikel 2:30b wordt de volgende alinea verwijderd:

De belangen, genoemd in artikel 2:30b, tweede lid, zijn aanvullend ten

opzichte van voorschrift 4.1.4, aanhef en onder c, van de bijlage onder B

van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer,

waarin met zoveel woorden is bepaald dat het bevoegd gezag - in relatie

met milieuhinder - een nadere eis kan stellen ten aanzien van de situering

van een terras. Deze bepaling geldt dus in zijn algemeenheid voor alle

terrassen. Bij de vergunningverlening zal de burgemeester hiermee

uitdrukkelijk rekening moeten houden.

BB Artikel 2:14 wordt als volgt gewijzigd: A. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, wordt een nieuw derde lid toegevoegd dat luidt als volgt: Het is verboden zich in door het college aangewezen gebieden met een winkelwagentje op of aan de weg te bevinden op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum op een afstand van meer dan 100 meter van het winkelcentrum.

B.Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:14 wordt na de zinsnede ‘aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats’ een alinea toegevoegd die luidt als volgt: Volgens artikel 2:14, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening kan het college gebieden aanwijzen waar het aan het winkelend publiek verboden is om een winkelwagen mee te nemen verder dan 100 meter vanaf de winkel of het winkelcentrum. De klant moet de winkelwagen na gebruik weer inleveren bij de winkel of bij een winkelwagenpunt. Klanten die het winkelwagentje in de aangewezen gebieden buiten een straal van 100 meter rond de winkel of het winkelcentrum meenemen, riskeren een boete.

CC

Artikel 2:58 wordt als volgt gewijzigd: A. Aan artikel 2:58 worden een vijfde en zesde lid toegevoegd welke als volgt komen te luiden: 5. degene die zich met een hond op of aan de weg bevindt, is verplicht in door het college aangewezen gebieden een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen van de hond. De eigenaar of houder van de hond is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. 6. Het college kan ontheffing verlenen van de in het vijfde lid gestelde verplichting. B. Aan de artikelsgewijze toelichting van artikel 2:58 wordt een passage toegevoegd die luidt als volgt: De eigenaar of houder van een hond is in aangewezen gebieden verplicht om daartoe geëigende middelen bij zich te dragen voor het opruimen van de uitwerpselen van zijn of haar hond. Dit betekent dus in de praktijk dat zodra de eigenaar of houder van een hond de openbare weg betreedt hij deze opruimmiddelen bij zich dient te hebben. De verplichting geldt zowel aan het beging als aan het einde van de uitlaatronde en ook op een hondenuitlaatplaats. Doeltreffende middelen zijn onder andere een speciaal hondenpoepzakje, een plastic of papieren zakje, een schepje danwel andere daartoe specifiek geschikte opruimmiddelen.

Artikel II

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2013.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Derde wijziging van de APV Rotterdam 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 juni 2013.

De griffier, De voorzitter,

J.G.A. Paans L.C. Bruijn, plv.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 27 juni 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)

(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)