Regeling vervallen per 11-11-2015

Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening Rucphen

Geldend van 01-07-2008 t/m 10-11-2015

Intitulé

Verordening Persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening Rucphen

De Raad van de gemeente Rucphen

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 mei 2008

Gelet op artikel 7, tiende lid, van de Wet sociale werkvoorziening;

Overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten;

Gehoord de commissie Maatschappelijke Aangelegenheden d.d. 10 juni 2008;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken wet sociale werkvoorziening Rucphen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht en/of Zundert;

De wet: de Wet sociale werkvoorziening;

Periodieke subsidie: de loonkostensubsidie en overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten.

Persoonsgebonden

Budget (PGB) Het totaal van de voor één persoon beschikbaar gestelde periodieke subsidie, de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de kosten voor aanpassingen van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.

Artikel 2

Beschrijving Persoonsgebonden Budget Begeleid Werken

Het PersoonsGebonden Budget (PGB) wordt beschikbaar gesteld door het College ten behoeve van een Wsw-geïndiceerde. Het PGB is een persoonsvolgend budget. Het kan uitsluitend worden aangewend voor uitvoeringskosten, aanpassing van de werkplek, periodieke subsidie aan de werkgever en vergoeding aan de begeleidingsorganisatie zoals in de volgende artikelen wordt beschreven. Het jaarlijkse PGB ten behoeve van een Wsw-geïndiceerde is nooit meer dan de gemiddelde jaarlijkse rijkssubsidie voor een Wsw-geïndiceerde, verminderd met de uitvoeringskosten bedoeld in artikel 3.

Artikel 3

De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

Het college steltelk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 4

  • 1.

    Binnen de bepalingen van de wachtlijstverordening verstrekt het college op aanvraag aan iedere Wsw-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de sw-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.

  • 2.

    De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      Zijn onderneming staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel

      (mits de betreffende organisatie inschrijvingsplichtig is);

    • b.

      De aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de

indicatiestelling en mogelijkheden van de sw-geïndiceerde, als passend aan te merken;

c.De duur van het dienstverband bedraagt tenminste twaalf maanden, met

een mogelijkheid tot verlenging van eenmaal twaalf maanden, waarna een vast dienstverband wordt aangeboden;

d.De werkplek en werkomstandigheden voldoen aan de geldende wetgeving

De salariëring is gebaseerd op de voor het bedrijf of de betreffende branche

geldende CAO of arbeidsvoorwaarden.

  • 3.

    De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      De begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (mits

de betreffende organisatie inschrijvingsplichtig is);

b.De begeleidingsorganisatie en/of haar medewerkers zijn aantoonbaar op grond

van opleiding en ervaring gekwalificeerd voor het begeleiden van de

doelgroep, c.q. de sw-geïndiceerde voor wie het Persoonsgebonden budget is bestemd;

  • c.

    De begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld

    gedurende minstens twee voorafgaande jaren.

  • d.

    De begeleidingsorganisatie kan desgevraagd aantonen dat zij financieel gezond is.

Artikel 5

De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie aan de werkgever

Het college stelt de loonkostensubsidie vast, aan de hand van de loonwaarde van de betrokken Wsw-geïndiceerde in relatie tot de vervullen functie bij de werkgever. Een externe deskundige kan worden ingeschakeld om de loonwaarde te onderzoeken.

Artikel 6

Herziening van de loonkostensubsidie

  • 1.

    Op verzoek van de werkgever kan een loonkostensubsidie worden herzien als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

  • 2.

    De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als hier gerede aanleiding toe is.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in dit artikel en artikel 10 van deze verordening vindt om de twee jaar een loonwaardebepaling plaats in geval er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd. Daarbij kan een externe deskundige worden ingeschakeld.

Artikel 7

De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

1.De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie bedraagt maximaal € 6.000,00 incl. de in te zetten instrumenten. Uitbetaling vindt plaats indien het in het tweede lid bedoelde resultaat is behaald.

De vergoeding wordt vanaf 1 januari 2009 jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

2.De kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken naar een begeleid werkenplaats komen alleen voor vergoeding in aanmerking als dit leidt tot het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst die duurzaam is en is aangegaan voor minimaal twaalf maanden.

Artikel 8

Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht

  • 1.

    Het college kan besluiten een vergoeding te verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht als - zonodig uit een deskundigenrapport - blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen. Deze vergoeding kan ook bestaan uit het in bruikleen beschikbaar stellen van hulpmiddelen aan de werkgever.

  • 2.

    Kosten van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken komen niet in aanmerking voor vergoeding door het college.

  • 3.

    Een vergoeding wordt alleen verstrekt indien er sprake is van een dienstverband van minimaal twaalf maanden.

  • 4.

    Het college stelt de wijze van uitbetaling van de vergoeding vast.

Artikel 9 Indienen van de aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt bij het college ingediend door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt mede-ondertekend door werkgever en de begeleidingsorganisatie.

  • 2. Het college kan ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vaststellen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot voorwaarden waaronder een aanvraag van een PGB wordt toegekend.

Artikel 10

Het besluit tot verlenen van de periodieke subsidie

Het besluit tot verlening van een periodieke subsidie bevat in ieder geval:

  • a.

    de hoogte van de periodieke subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • b.

    wijze van bevoorschotting van de subsidie;

  • c.

    de verplichtingen van de werkgever.

Artikel 11

Het vaststellen van de periodieke subsidie

  • 1.

    De werkgever verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde.

  • 2.

    Het college stelt de periodieke subsidie binnen acht weken na ontvangst van deze opgave vast.

Artikel 12

Verrekening met de voorschotten

De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 13

Verplichtingen van de werkgever

De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Artikel 14

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15

Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening Rucphen. Zij treedt in werking op 1 juli 2008.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2008
de voorzitter, de griffier,
M.L. Everaers drs. R.A.F. van Pareren

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vorm geeft aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw). Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld.

Twee vormen van begeleid werken.

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever.

Naast deze vorm van begeleid werken introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd.

Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Een Wsw-indicatie volstaat.

Het verschil tussen begeleid werken zonder of met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht en het gegeven dat er een recht in de wet is vastgelegd. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er eigenlijk geen verschillen meer.

De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7. De gemeente kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:

  • 1.

    De betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    De door de Wsw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    De door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, eerste lid, Wsw).

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college, hoewel hij de toekenning van een dergelijke hogere aanvraag mag weigeren, ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het beschikbare bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in art. 1 lid 3 van de wet.

De onderwerpen in de verordening

In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in zijn verordening zal moeten regelen:

  • 1.

    de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld; ( artikel 3 van de verordening)

  • 2.

    de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis; ( artikel 3 van de verordening)

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen. ( artikel 4 van de verordening)

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht.( artikel 5 van de verordening)

Naast deze vier verplichte onderwerpen is nog een aantal andere zaken in deze verordening geregeld. Het gaat dan om voorwaarden die gesteld worden aan de werkgever en de werkplek van de Wsw-geïndiceerde. Het college beoordeelt bij elke aanvraag van een PGB of de werkgever de voorgestelde inpassing in de arbeid adequaat kan verzorgen. In verband hiermee stelt de gemeente eisen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Omdat begeleid werken met een PGB een recht is voor alle Wsw-geïndiceerden, worden voorwaarden waaronder dit recht kan worden gerealiseerd bij deze verordening geregeld.

Daarnaast zijn procedurele bepalingen in de verordening opgenomen die verband houden met het feit dat een PGB moet worden aangevraagd. Het gaat dan om aangelegenheden als gegevens en documenten die bij de aanvraag voor een PGB moeten worden overgelegd, de beslistermijn en de bevoegdheid van het college om een subsidie te wijzigen.

Verdere algemene opmerkingen

Voor alle taken die deze verordening aan het college geeft, mandateert het college de WVS-groep, zoals reeds is aangegeven in de opdrachtverlening voor 2008.

De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht zijn van toepassing, waaronder de termijnen van behandeling en beslissing. In Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat binnen een redelijke termijn beslist moet worden op een aanvraag. Vervolgens is bepaald dat in ieder geval binnen 8 weken een beslissing genomen moet zijn (zie artikel 4:13 Awb).

ARtikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Artikel 2

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kunnen eisen worden gesteld aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, tiende lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Artikel 3

De hoogte van de uitvoeringskosten is voor 2008 bepaald door middel van een schatting. De opdrachtverlening aan de WVS-groep voorziet erin, dat in de loop van 2008 informatie beschikbaar komt die leidt tot een specificatie van de kostprijs, waarmee ook nauwkeuriger is te bepalen wat de uitvoeringskosten zijn.

Artikel 4

Als het gaat om voorwaarden waaraan werkgevers moeten voldoen, is in het tweede lid het volgende opgenomen:

  • -

    inschrijving van zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel (een dergelijke bepaling kan overigens niet worden opgenomen voor overheidsorganisaties of daaraan gelieerde instellingen, omdat die niet bij de KvK zijn of kunnen worden ingeschreven);

  • -

    de duur van het dienstverband;

  • -

    de aangeboden arbeidsplaats is passend in het licht van de indicatiestelling door het CWI en de mogelijkheden en beperkingen van de Wsw-geïndiceerde;

  • -

    de salariëring is gebaseerd op de voor het bedrijf of de betreffende branche geldende CAO of arbeidsvoorwaarden;

  • -

    situatie met betrekking tot arbeidsomstandigheden, veiligheid en de aanwezigheid van risicoanalyses.

In het derde lid zijn ook de voorwaarden waaraan begeleidingsorganisaties moeten voldoen geregeld:

  • -

    inschrijving bij de Kamer van Koophandel (mits de betreffende organisatie inschrijvingsplichtig is);

  • -

    beschikking over voldoende opgeleide deskundigen die de arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding op de werkplek adequaat kunnen verzorgen;

  • -

    (gespecialiseerde) kennis met betrekking tot specifieke kenmerken (van delen) van de doelgroep;

  • -

    recent aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld.

  • -

    objectieve kwaliteitsbeoordeling.

Artikel 5

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. In de praktijk kan de hoogte van de loonkostensubsidie worden bepaald in onderhandeling. Daarbij wordt in veel gevallen overigens gebruik gemaakt van bestaande methodieken voor inschatting van de loonwaarde. Ook het functieprofiel van de te vervullen functie en het daarbij behorende (CAO-)loon maken vaak deel uit van dit proces.

Artikel 6

Om te voorkomen dat ook in gevallen waarbij gerede twijfel is of de werkgever het betreffende (generiek vastgestelde percentage loonkosten) wel nodig heeft, dus in het geval de verdiencapaciteit van de Wsw-geïndiceerde door het college hoger wordt ingeschat dan het bedrag aan loonkostensubsidie rechtvaardigt, vindt alsnog vooraf een loonwaardebepaling plaats.

Ingeval er sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd kan het wenselijk zijn om periodiek onderzoek te doen naar de loonwaarde, om op die manier een actueel beeld te krijgen en zo mogelijk de subsidie bij te stellen. Dit is geregeld in het 3e lid van dit artikel.

Artikel 7

Omdat de vergoedingen aan begeleidingsorganisaties op basis van een overeenkomst plaatsvinden, en in feite de uitkomst is van overleg hierover, hoeft dit artikel in principe niet in de verordening te worden opgenomen. We hebben het toch wenselijk gevonden hierover een bepaling over een maximumbedrag in de verordening op te nemen. Tot dit bedrag is er sprake van onderhandelingsruimte.

In het tweede lid is opgenomen om het zoeken naar een werkplek pas te honoreren als dit ook daadwerkelijk leidt tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een Wsw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie, c.q. het reïntegratiebedrijf, eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Art. 7 lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet, of niet tijdig, en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan kan dit vanuit financieel oogpunt ongewenst zijn. Vandaar de no cure, no pay bepaling in lid 2.

Uitgangspunt bij de beoordeling van de arbeidsovereenkomst is een substantiële arbeidsduur in relatie tot de aard van de persoonlijke beperkingen.

Artikel 8

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

Het college zal deze kosten mede beoordelen naar de vereiste noodzakelijkheid. Luxe voorzieningen zijn niet de bedoeling. Omdat alle betrokkenen belang hebben bij een langdurige overeenkomst is voorzien, dat na verloop van een redelijke afschrijvingstermijn een hernieuwde vergoeding mogelijk is. Omdat de verwachting is, dat dit zich niet vaak zal voordoen, zal een dergelijke herhaalde vergoeding geregeld worden op grond van de hardheidsclausule in art. 15.

Artikel 9

De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 10

Door met voorschotten te werken zijn er maandelijks geen administratieve handelingen nodig van de zijde van de werkgever. De jaarlijkse verantwoording beperkt de administratieve belasting aanzienlijk.

Artikel 11

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Artikel 12

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 15

De verordening moet binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet in werking treden, dat wil zeggen op 1 juli 2008.