Regeling vervallen per 09-01-2019

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Súdwest Fryslân

Geldend van 25-07-2016 t/m 08-01-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Súdwest Fryslân

De raad van de gemeente Súdwest Fryslân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 december 2011;

gelet op 147 Gemeentewet;

overwegende dat het voorbereidingstraject om te komen tot een Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Súdwest Fryslân, is afgerond;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Súdwest Fryslân

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

    ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • g.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • h.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • i.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • j.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, tweede lid, aanhef en onder a en 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de burgemeester voor bepaalde aan te wijzen categorieën van evenementen als bedoeld in artikel 2:25, de in het eerste lid genoemde termijn verlengen tot ten hoogste 14 weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Vergunning van rechtswege (lex silencio positivo)

[vervallen]

Artikel 1:10 Vergunning van rechtswege; uitzonderingen

[vervallen]

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het derde lid.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in drugs dan wel heling. De aanwijzing wordt gegeven voor ten hoogste 6 maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.

  • 7. Degene die zich bevindt in een verzameling van personen als in het zesde lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkende bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:2 Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1. Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1 Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 24 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2 De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3 Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[Vervallen]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen]

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5 Het bepaalde in dit artikel geldt niet voorzover artikel 2.6a van toepassing is.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[vervallen]

Artikel 2:8 Straatverkoop

  • 1. Het is verboden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen het publiek te benaderen met het doel lid, klant of abonnee te worden, dan wel anderszins verplichtingen aan te gaan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:10

[vervallen]

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • 2. Het college kan met het oog op de belangen in het eerste lid en in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28a;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor:

    • a.

      vormen van reclame die passen binnen de door het college vastgestelde beleidsregels;

    • b.

      vormen van reclame indien met de aanbieder een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten die voorziet in de plaatsing daarvan.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Wegenverordening provincie Fryslân.

  • 8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2 De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4 Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Fryslân, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3 Het college kan de vergunning weigeren:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openhaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing indien wordt voldaan aan door het college nader vast te stellen regels.

  • 5 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Fryslân.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14

[vervallen]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Open straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

[vervallen]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien ddoor de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder een hoogspanningslijn

[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1 Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

    • c.

      zich met een motorvoertuig of bromfiets te begeven op voor het publiek toegankelijke ijsvlakten, anders dan voor onderhoud aan de ijswegen of hulpverlening.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 2:23a IJswedstrijden

Het is verboden zich, zonder daartoe gerechtigd te zijn, te bevinden op een gedeelte van een ijsbaan of ijsweg op openbaar vaarwater, waarop een wedstrijd als bedoeld in artikel 2:24 wordt gehouden.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.

    • g.

      reguliere sportactiviteiten in en op sportaccomodaties.

  • 2 Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling, wedstrijd of toertocht op of aan de weg of op het ijs;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue (klein evenement).

Artikel 2:25 Vergunning evenementen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2 Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 300 personen;

    • b.

      het evenement tussen 10.00 en 23.00 uur plaatsvindt;

    • c.

      niet langer dan tot 23.00 uur muziek ten gehore wordt gebracht;.

    • d.

      geen omroepactiviteiten plaatsvinden en geen elektronisch versterkte muziek ten gehore wordt gebracht;

    • e.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • f.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

    • g.

      er een organisator is die ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement een melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3 De melding voor een klein evenement wordt ingediend met een daarvoor vastgesteld formulier.

  • 4 De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26a Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2:26b Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

    • i.

      een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. 

    • ii.

      elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    • c.

      droge horeca: openbare inrichtingen waar bedrijfsmatig etenswaren voor directe consumptie worden verstrekt, niet-alcoholhoudende dranken worden geschonken en zwak-alcoholhoudende dranken voor gebruik elders worden aangeboden.

    • d.

      droge nachthoreca: droge horeca die zich richt op het uitgaanspubliek tijdens de openingstijden van de natte nachthoreca;

    • e.

      natte horeca: openbare inrichtingen waar bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken anders dan om niet worden geschonken, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, voor gebruik ter plaatse;

    • f.

      natte nachthoreca: natte horeca die zich met name richt op nachtelijke uren;

    • g.

      restaurants: openbare inrichtingen die zich richten op bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren, in combinatie met het verstrekken van alcoholische en niet alcoholische dranken, waarbij het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren.

  • 2. De gebieden van de gemeente zijn als volgt ingedeeld:

    • a.

      Gebied 1: de horecaconcentratiegebieden van Bolsward en Sneek die als zodanig zijn aangeduid in het Horecabeleid gemeente Súdwest-Fryslân, en als zodanig voorkomend op de bij dat beleid behorende en gewaarmerkte kaarten;

    • b.

      Gebied 2: de overige delen van de gemeente.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester, tenzij voor de openbare inrichting een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend.

  • 2. Een openbare inrichting moet zodanig geëxploiteerd worden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester bepalen dat een openbare inrichting waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verplicht is een exploitatievergunning aan te vragen indien deze openbare inrichting ernstige overlast veroorzaakt.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    • b.

      de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      de ondernemer of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      voor de openbare inrichting een vergunning krachtens artikel 3 van de Drank- en Horecawet is vereist en die vergunning is geweigerd, ingetrokken, of de aanvraag om die vergunning buiten behandeling is gelaten.

  • 6. De aanvraag voor de exploitatie van een openbare inrichting wordt ingediend met een daarvoor vastgesteld formulier.

  • 7. In afwijking van lid 1 is geen vergunning vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit met dien verstande dat de openbare inrichting niet meer dan 10% van de totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak bedraagt met een maximum van 150 m2;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum;

    • d.

      een bedrijfskantine of –restaurant;

    • e.

      een ziekenhuis; of

    • f.

      een scholengemeenschap.

  • 8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Exploitatie terras

  • 1. Het is voor openbare inrichtingen die vallen onder de categorie natte horeca gelegen in gebied 1, verboden een terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Het is verboden op en nabij het terras een tapinstallatie voor zwak-alcoholische dranken te plaatsen.

  • 3. In geval van een evenement kan de burgemeester ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4. Op de vergunning en de ontheffing zijn paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28b Nadere eisen

  • 1 De artikelen 3 en 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet zijn van overeenkomstige toepassing op een inrichting als bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Voor het verkrijgen van een vergunning tot het exploiteren van een openbare inrichting waarin bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, etenswaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt moeten de leidinggevenden de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 3 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid en van de leeftijdsgrens als bedoeld in het tweede lid met dien verstande dat de leeftijd van betrokkene niet lager mag zijn dan achttien jaar.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Openbare inrchtingen zijn gesloten tussen 01.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor:

    • a.

      de nachthoreca een sluitingstijd van 04.00 uur, met dien verstande dat de natte nachthoreca tot uiterlijk 02.00 uur bezoekers mag toelaten;

    • b.

      restaurants in gebied 1 een sluitingstijd tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 3. Het is verboden na 01.00 uur een terras bij een openbare inrichting geopend te hebben, dan wel na 02.00 uur bij en openbare inrichting die valt onder het tweede lid.

  • 4. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, zesde lid, onder a,, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 7. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd en de terrastijd aan een of meerdere openbare inrichtingen.

  • 8. Het eerste en zevende lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 9. Op de ontheffing ís paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig verlenen) niet van toepassing.

Artikel 2:29a Overgangsrecht

Voor openbare inrichtingen, gelegen in gebied 2, waarvoor op 31 oktober 2014 ruimere sluitingstijden golden, blijft de toen geldende situatie van kracht gedurende een periode van vijf jaren, met uitsluiting van de bepalingen voor de sluitingstijden van terrassen.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1. Het is de bezoeker van een horecabedrijf verboden de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden een nachthoreca binnen te treden tussen de in artikel 2.29, eerste of tweede lid genoemde tijden of zich te bevinden in een horecabedrijf gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

  • 3. Het is verboden om op een terras bij een horecabedrijf te verblijven na de in artikel 2:29, derde lid genoemde tijden.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.27 geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34

[vervallen]

Afdeling 8A Bijzondere Bepalingen over paracommerciële horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

» alcoholhoudende drank,

» horecabedrijf,

» horecalokaliteit,

» inrichting,

» paracommerciële rechtspersoon,

» sterke drank,

» slijtersbedrijf en

» zwakalcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Beperkingen vergunning

  • 1. Het is verboden voor paracommerciële rechtspersonen alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.

  • 2. Het is verboden voor paracommerciële rechtspersonen alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

Artikel 2:34c Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve- en recreatieve aard verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend gedurende de periode beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 2 uur na beëindiging van de activiteiten en uitsluitend na 11.00 uur en tot 01.00 uur.

  • 2. Paracommerciële rechtspersonen met activiteiten van sociaal-culturele aard verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend na 11.00 uur en tot 01.00 uur.

  • 3. Overige paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend na 16.00 uur en tot 23.00 uur.

  • 4. In afwijking van lid 2 is het paracommerciële rechtspersonen met activiteiten van sociaal-culturele aard vier maal per jaar toegestaan om tot uiterlijk 03.00 uur alcoholhoudende drank te verstrekken.

  • 5. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid in lid 4, geldt in afwijking van artikel 2:29 lid 1 een sluitingstijd van uiterlijk 03.00 uur.

  • 6. Indien de burgemeester een ontheffing van de sluitingstijd in artikel 2:29 lid 7 heeft verleend, geldt in afwijking van de leden 1, 2 of 3 de eindtijd van de ontheffing mede als uiterlijk tijdstip waarop alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt.

Artikel 2:34d Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. In afwijking van artikel 2:34b, lid 1, is het paracommerciële rechtspersonen toegestaan om bij bijeenkomsten in het kader van een uitvaart een zogeheten troostborrel te schenken.

  • 2. In afwijkingvan artikel 2:34b, lid 1, is het paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sociaal culturele aard toegestaanalcoholhoudende drank te verstrekken bij bijeenkomsten van persoonlijke aard met een maximum van 16 per kalenderjaar.

  • 3. In afwijking van lid 2 is het onder overlegging van een convenant met de horecabedrijven gelegen in dezelfde kern toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken bij bijeenkomsten van persoonlijke aard met een maximum van 24 per kalenderjaar.

  • 4. In afwijking tot de genoemde schenktijden in artikel 2:34c is het paracommerciële rechtspersonen maximaal 12 keer per jaar toegestaan tijdens activiteiten die passen binnen de statutaire doelstelling, alcoholhoudende drank te verstrekken tot 01.00 uur.

Artikel 2:34e Meldingsplicht

Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk twee weken voor een bijeenkomst zoals bedoeld in artikel 2:34d lid 2 en 3 en/of indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid zoals genoemd in artikel 2:34c lid 4 hiervan melding bij de burgemeester.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffen gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of de feitelijk leidinggevende van de inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1 Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3 De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1 Begripsbepalingen

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2 In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan.

  • 3 In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomatenniet zijn toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

[vervallen]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomenn.

  • 3 Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1 Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, steiger, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden gebruik van drank of softdrugs

  • 1 Het is verboden op of aan een openbare plaats, op het openbaar water of in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten, of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2 Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor een publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor het openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijk ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

[vervallen]

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57a Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond onaangelijnd te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg;

    • b.

      in een voor het publiek toegankelijk park;

    • c.

      op fietspaden en wandelpaden door en langs weilanden;

    • d.

      op een andere door het college aangewezen plaats;

    • e.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4. Het verbod geldt tevens niet voor ambtenaren van politie die voor de uitoefening van hun taak gebruik moeten maken van een surveillancehond of een speurhond en voor personen met een hond die beroepsmatig wordt ingezet ten behoeve van het hoeden van een schaapskudde.

Artikel 2:57b Verboden plaatsen voor honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • b.

      op de door het college aangewezen badstranden langs de IJsselmeerkust in de periode van 1 april tot en met 30 september;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte terstond worden opgeruimd.

  • 2. De verplichting in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond te voorzien van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder e, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek indentificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, op door het collegeter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen de daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden in het eerste lid.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee of pluimvee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

[vervallen]

Artikel 2:64 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2 Het verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4 Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Fryslân.

  • 5 Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het wetboek van strafrecht.

  • b.

    register: een doorlopend en door de burgemeester geaccepteerd of namens de burgemeester gewaarmerkt register.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een register. Daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3 Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    1º dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    2º van een verandering van de onder a, sub 1e, bedoelde adressen;

    3º als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    4º dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[vervallen]

Afdeling 13 Vuurwerk en carbid

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    carbidschieten: het in een (melk)bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

  • b.

    consumentenvuurwerk:consumentenvuurwerk waarop het besluit van 22 januari 2002 houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2 Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3 De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1 Carbidschieten is verboden.

  • 2 Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet wanneer het carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar, mits daarbij wordt voldaan aan de door het college gestelde voorschriften.

  • 3 Het college kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van strafrecht van toepassing zijn.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

  • 1 Het is verboden op of aan de weg of in een publiek toegankelijk gebouw of vaartuig voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben ten behoeve van gebruik van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 3 Het verbod in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving of de hulpverlening aan verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 en 5:34A van de Algemene Plaatselijke Verordening Súdwest Fryslân groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

[vervallen]

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon een verbod op leggen zich op te houden in een in dat verbod aangewezen gebied gedurende het tijdvak en/of tijdstippen daarin genoemd.

  • 2. Het verbod geldt gedurende een tijdvak van ten hoogste 12 weken.

  • 3. De burgemeester kan aan het verbod nadere voorwaarden verbinden en het verbod beperken indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Hoofdstuk 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6. De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 7. De vergunning kan ten hoogste tweemaal worden verlengd.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 0-optie raamprostitutiebedrijven en maximering aantal seksinrichtingen

  • 1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor maximaal twee seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, een vergunning verlenen.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    • Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

      • a.

        de persoonsgegevens van de exploitant;

      • b.

        het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

      • c.

        of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

      • d.

        het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

      • e.

        het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

      • f.

        het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

      • g.

        een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

      • h.

        indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

      • i.

        een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

      • j.

        bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

      • k.

        indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

      • l.

        indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Súdwest-Fryslân;

      2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

      4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- euro bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    • Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan het bepaalde bij artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    • De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegd bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

  • 1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6, 3:7, 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

  • 2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3:1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
  • 1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 11.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en Prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan
  • 1.

    • Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

      • a.

        op het gebied van hygiëne;

      • b.

        ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

      • c.

        ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

      • d.

        ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    • De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

      • a.

        de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

      • b.

        inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

      • c.

        in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

      • d.

        in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

      • e.

        de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

      • f.

        de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

      • g.

        de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

      • h.

        de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

      • i.

        de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

      • j.

        aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

      • k.

        de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

      • l.

        de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

      • m.

        de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

      • n.

        de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

      • o.

        de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegd bestuusorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegd bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Gereserveerd

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    • De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval:

      1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      2°. de verhuuradministratie;

      3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

      4°. de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder

    • f.

      onverwijld aan het bevoegd bestuuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    versterkte muziek: muziek die elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Collectieve festiviteiten

  • 1 De geluidsnormen als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19, 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan

    te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2 In een aanwijzing kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 3 Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5 Bij het ten gehore brengen van versterkte muziek binnen gebouwen op het inrichtingsterrein blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 6 Het is de houder van de inrichting tijdens een collectieve festiviteit niet toegestaan om in de periode tussen 23.00 uur en 09.00 uur in de open lucht op een inrichtingsterrein versterkte muziek ten gehore te brengen.

Artikel 4:3 Incidentele festiviteiten

  • 1 Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn.

  • 2 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3 De houder van de inrichting die voornemens is om een incidentele festiviteit te houden is verplicht om ten minste twee weken voor de aanvang van de activiteit het college daarvan middels het in lid vier genoemde formulier in kennis te stellen.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer de kennisgeving, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd.

  • 5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6 Bij het ten gehore brengen van versterkte muziek binnen gebouwen op het inrichtingsterrein blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 7 Het is de houder van de inrichting tijdens een incidentele festiviteit niet toegestaan om in de periode tussen 23.00 uur en 09.00 uur in de open lucht op een inrichtingsterrein versterkte muziek ten gehore te brengen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[Vervallen]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[Vervallen]

Artikel 4:6 Overige geluidshinder

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidshinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Friesland.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3 Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4 De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

[vervallen]

Artikel 4:6c (Geluid)hinder door vrachtauto's e.d.

[vervallen]

Artikel 4:6d Mosquito

[vervallen]

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[vervallen]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

[vervallen]

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van groenclusters of belangrijke boomstructuren;

    • c.

      groencluster: begrensd gebied met aaneengesloten houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen;

    • d.

      boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden dat een functioneel geheel vormt;

    • e.

      bomenregister: lijst van beschermingswaardige bomen die door het college wordt vastgesteld;

    • f.

      bomenbeleidsplan: het beleidsplan voor bomen zoals het door de gemeenteraad is vastgesteld;

    • g.

      vellen: kappen; rooien; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen: het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

    • h.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • i.

      bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • j.

      vergunning: een omgevingsvergunning ais bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4:11 Omgevingsverguning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden een houtopstand die onderdeel uitmaakt van een groencluster of ís opgenomen in het bomenregister, zoals vastgesteld in het bomenbeleidsplan, zonder vergunning van het bevoegd gezag te vellen of te doen veilen;

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet, in geval van plotselinge gevaarzetting of krachtens een aanschrijving op last van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout en bosplantsoen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelabeerde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleend voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdige beslissen) van toepassing.

  • 6. Van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van de houtopstand(en) mag pas gebruik worden gemaakt indien:

    • a.

      binnen de daarvoor geldende termijn van de desbetreffende rechtsmiddelen geen gebruik is gemaakt of;

    • b.

      in hoogste rechterlijke instantie is beslist of de omgevingsvergunning, in stand blijft.

Artikel 4:12 Aanvraag

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4:12a Weigeringsgronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren op één of meer van de volgende gronden:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand opgenomen in het bomenregister kan, mits alternatieven voor behoud zijn onderzocht, worden verleend indien:

    • a.

      een algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand of;

    • b.

      naar boomdeskundìge maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is;

    • c.

      letsel of schade kan worden voorkomen.

Artikel 4:12b Beperking geldigheidsduur

Het bevoegd gezag kan aan een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand een termijn verbinden waarbinnen van de verleende vergunning gebruik moet zijn gemaakt. Op verzoek van een vergunninghouder kan de termijn worden verlengd.

Artikel 4:12c Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomzîekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreíders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bijaanschrijving vast te stellen termijn

    • a.

      houtopstand(en) te vellen of te doen vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van het bevoegd gezag de gevelde houtopstand direct zodanig de behandelen dat verspreiding van de boomzîekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde houtopstand(en)of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden. Het bevoegd gezag kan van dit verbod een ontheffing verlenen.

  • 3. Het niet voldoen aan de aanschrijving in het eerste lid, biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang.

  • 4. Het bevoegd gezag kan het bestrijden van boomziekten en plagen uitbesteden aan derden.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

[vervallen]

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke, gevaarlijke of ontsierende reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast.

  • 2. Het college kan met betrekking tot het eerste lid nadere regels stellen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor vormen van handelsreclame die passen binnen de door het college vastgestelde beleidsregels.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[vervallen]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gerbuikt voor recreatief nachtverblijf;

  • b.

    camperovernachtingsplaats: een door het college aangewezen locatie buiten kampeerterreinen waar campers / kampeerauto's geplaatst kunnen worden ten behoeve van recreatief nachtverblijf, zijnde een 'gereguleerde overnachtingsplaats (GOP)'.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1 Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2 Het verbod geldt niet voor

    • a.

      het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      het plaatsen van een tent behorende bij het aangelegde vaartuig op de openbaar toegankelijke aanlegplaatsen in beheer bij de Marrekrite en als zodanig bestemd in het bestemmingsplan;

    • c.

      het plaatsen van een camper of kampeerauto op een door het college aangewezen camperovernachtingsplaats voor maximaal 72 uur, mits het op die plaats aangegeven aantal niet wordt overschreden.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18a Slapen op openbare plaatsen

Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken of op een openbare plaats in een voertuig te overnachten.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1 Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1 Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien

    door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1 Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar het oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen píaats te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3 Het verbod in het eertse lid is niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3 Het verbod in het tweede lid geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4 Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto's, caravans of kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van de verboden in het eerste en tweede lid.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2 Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen op de weg gelegen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2 Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3 Het is verboden om in door het collegein het belang van het beheer van de openbare ruimte aangewezen gebieden, een fiets of bromfiets langer dan vier weken onafgebroken te stallen.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

[vervallen]

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2 Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2 Het is verboden te venten tussen 21:00 en 9:00 uur.

  • 3 Het is tevens verboden op zondag te venten door goederen danwel diensten aan huis te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

  • 4 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[vervallen]

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien wordt voldaan aan door het college nader vast te stellen regels.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1 Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties

    waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[vervallen]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2 Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3 De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Van de melding wordt kennis gegeven in het elektronisch gemeenteblad.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[vervallen]

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast van vaartuigen

[vervallan]

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4 Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33a Verbod schade, gevaar en hinder op het strand te veroorzaken

[vervallen]

Artikel 5:33b Kitesurfen

  • 1 Onder kitesurfen wordt in dit artikel verstaan: het zich op een plank, met behulp van een vlieger laten voorttrekken.

  • 2 Het is verboden op of aan de IJsselmeerkust, op de binnenwateren of op enig ander openbaar water met de daarbij behorende stranden en oevers te kitesurfen en/of daartoe de voorbereidende handelingen uit te voeren.

  • 3 Het college kan gebieden aanwijzen waar kitesurfen is toegestaan en daarvoor nadere regels stellen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

Artikel 5:33c Verbod gebruik overlast veroorzakende vaartuigen

  • 1 Het is verboden zich met een motorboot, jetski of een ander gemotoriseerd vaartuig, vanaf het strand in het water te begeven of zich daarmee in het water te bevinden op plaatsen waar andere strandbezoekers het strand gebruiken om te baden of gebruiken voor andere seizoensgebonden vormen van recreatie.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2 Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5 Het is verboden op door het college aangewezen voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen, vuur aan te leggen, te stoken of te hebben voor koken, bakken en braden.

  • 6 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5:34a Vervoer materialen of voorwerp voor vuren in de openlucht op 11 en 12 november

[vervallen]

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

[vervallen]

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    • Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      personen werkzaam bij de teams Handhaving Publiek Domein en Toezicht en Handhaving Omgeving met uitzondering van het toezicht op de artikelen 2:26a, 2:26b, 2:41 en 2:78;

    • b.

      ambtenaren van politie zoals bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking op 2 maart 2015.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Súdwest Fryslân.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2012
 
Drs. H.H. Apotheker,
voorzitter.
 
G.W. Stegenga , griffier.