Eilandsverordening houdende voorschriften in het belang van de orde, rust, veiligheid en juiste exploitatie van het Juancho Yrausquin Vliegveld te Saba (Luchthavenreglement Juancho Yrausquin Vliegveld Saba 2004)

Geldend van 07-08-2004 t/m 09-10-2010

Intitulé

Eilandsverordening houdende voorschriften in het belang van de orde, rust, veiligheid en juiste exploitatie van het Juancho Yrausquin vliegveld te Saba (Luchthavenreglement Juancho Yrausquin Vliegveld Saba 2004)

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

    • ·

      de luchthaven: het Juancho Yrausquin Vliegveld, omvattende het op de bijlage van dit regelement zwart omlijnde gebied (A).

    • ·

      het landingsterrein: het op de bijlage van dit reglement zwart gekleurde gedeelte (B) van de luchthaven, bestemd voor het doen opstijgen, het landen van en het manoeuvreren van vliegtuigen.

    • ·

      het verkeersplatform: het op de bijlage van dit reglement gearceerde gedeelte (C )van de luchthaven, bestemd voor het afhandelen en opstellen van vliegtuigen.

    • ·

      het parkeerplatform: het op de bijlage van dit reglement aangekruiste gedeelte (D) van de luchthaven, bestemd voor het opstellen van vliegtuigen die gedurende langere tijd op de luchthaven verblijven.

    • ·

      de luchthavenmeester: de functionaris, die door het Bestuurscollege is belast met de commerciële- en luchtvaarttechnische exploitatie van, en de zorg voor de orde, rust en veiligheid op, de luchthaven een en ander zoals bedoeld in artikel 3 van de Overdrachtslandsverordening, en die belast is met het toezicht op de naleving van internationale en nationale luchtvaartreglementen.

    • ·

      de luchthavendienst: de eilandelijke dienst, aan het hoofd waarvan de luchthavenmeester is gesteld.

    • ·

      de luchthavenreddingsdienst: de dienst die is belast met reddingswerkzaamheden en de brandbestrijding op de luchthaven.

    • ·

      de beveiligingsdienst: de dienst die ondermeer is belast met de handhaving van de orde, rust en veiligheid op de luchthaven, het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten tegen de luchthaven en de burgerluchtvaart en het toezicht op de naleving van het bij dit reglement bepaalde.

    • ·

      het plaatselijke informatie station: de dienst, belast met de regeling van het luchtverkeer op en in de nabijheid van de luchthaven.

    • ·

      vliegtuig: een van een voortstuwingsinrichting voorzien toestel dat, hoewel zwaarder dan lucht, dynamisch in de lucht kan worden gehouden tengevolge van de reactiekrachten welke de lucht daarop uitoefent, daaronder mede begrepen een autogiro vliegtuig en een hefschroef vliegtuig.

    • ·

      vliegtuigmotor: iedere voortstuwingsinrichting van een vliegtuig.

    • ·

      voertuigen: alle rij- en voertuigen, al dan niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, waaronder tevens is begrepen al het rijdend of rollend verplaatsbaar, al dan niet gemotoriseerd materieel, dat als hulpmiddel bij de afhandeling van vliegtuigen en passagiers wordt gebruikt.

    • ·

      luchthavenreglement: deze Eilandsverordening.

    • ·

      het bestuurscollege: het Bestuurscollege van het eilandgebied Saba.

  • 2. Voorts zijn de begripsbepalingen gegeven in het Curacaosch Luchtvaart Besluit en de daarop rustende algemene maatregelen van bestuur op dit reglement van toepassing.

Hoofdstuk II Algemene bepalingen

Artikel 2

Iedereen die zich op de luchthaven bevindt, is verplicht:

  • ·

    zich overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en alle door of namens het Bestuurscollege gegeven voorschriften te dragen; hij/zij wordt geacht bekend te zijn met de bepalingen van het reglement en alle ter zake doende voorschriften;

  • ·

    aan de hem door of namens de luchthavenmeester of personen belast met de leiding van de in artikel 1 genoemde diensten, door middel van woorden, gebaren of tekens gegeven aanwijzingen gevolg te geven;

  • ·

    de door of namens de luchthavenmeester in gevolge dit reglement aan hen gevraagde inlichtingen te verschaffen;

  • ·

    aan degene die handeld in strijd met de verplichtingen in het vorige lid opgelegd is onverminderd het overigens ten deze bepaalde de toegang tot de luchthaven verboden.

Artikel 3

Het is een ieder die zich op de luchthaven bevindt, verboden:

  • ·

    vuilnis, papier, etenswaren of andere afvalstoffen te deponeren of achter te laten op andere dan de daarvoor door of vanwege de luchthavenmeester bestemde plaatsen;

  • ·

    vogels te voederen;

  • ·

    elders dan op de daartoe door de luchthavenmeester aangewezen plaatsen voertuigen te reinigen of te repareren;

  • ·

    roerende goederen, waaronder begrepen voertuigen, buiten voor dat doel door de luchthavenmeester aangewezen plaatsen neer te zetten of te laten staan;

  • ·

    buiten privaten datgene te verrichten dan waartoe die inrichtingen bestemd zijn;

  • ·

    zich in kennelijke staat van dronkenschap te bevinden;

  • ·

    zich op enige plaats op te houden, nadat men van een met het toezicht aldaar belaste persoon de last heeft gekregen, zich aldaar te verwijderen;

  • ·

    onnodig rumoer te veroorzaken;

  • ·

    in het algemeen iets te verrichten, dat de orde of veiligheid op de luchthaven zou kunnen verstoren of waardoor lichamelijk letsel van personen of schade aan eigendommen zou kunnen worden veroorzaakt.;

  • ·

    alle voor het publiek toegankelijke ruimten te gebruiken, anders dan waarvoor ze bestemd zijn.

Artikel 4

  • 1. Het is een ieder verboden, zonder toestemming van het bestuurscollege, op de luchthaven:

    • ·

      te venten, handel te drijven of een beroep uit te oefenen;

    • ·

      reclameborden of aanplakbiljetten aan te brengen, drukwerken of circulaires te verspreiden, in het openbaar redevoeringen te houden of enige andere handeling van propagandistische aard te verrichten;

    • ·

      een openbare inzameling te houden;

    • ·

      in het openbaar muziek of gezang ten gehore te brengen;

    • ·

      open vuren te ontsteken of aan te houden, dan wel enig vuurwerk te ontsteken;

    • ·

      op of aan gebouwen, hekwerken, wanden, muren, borden of plaveisel letters, cijfers of tekens aan te brengen, te tekenen, te krassen of te schilderen;

    • ·

      gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen op te slaan of te vervoeren;

    • ·

      in de grond te graven, bestratingen open te breken of anderzins een verandering in de staat der terreinen aan te brengen.

  • 2. Het is verboden te roken op het verkeers- of parkeerplatform, in de open lucht op een afstand van negentig meter van stilstaande vliegtuigen en opslagplaatsen van brandstoffen en voorts op alle plaatsen waar zulks door of vanwege de luchthavenmeester door middel van een bord of op andere wijze is aangegeven. Onder het roken wordt mede verstaan:

    • ·

      het bij zich hebben van een brandende pijp, sigaar, sigaret of enig ander rookmiddel;

    • ·

      het in de hand of in de mond hebben van een niet brandende pijp, sigaar, sigaret of enig ander rookmiddel.

Artikel 5

  • 1. Een ieder dient zorg te dragen, dat op de luchthaven een onder zijnhoede staand dier:

    • ·

      geen overlast veroorzaakt aan derden;

    • ·

      niet komt op enig gedeelte van het luchthaventerrein, dat voor het publiek niet toegankelijk is.

  • 2. Een ieder die een onder zijn of haar hoede staand dier, naar het oordeel van de luchthavenmeester of de beveiligingsdienst, niet voldoende onder controle heeft, dient zich onmiddellijk met het dier van de luchthaven te verwijderen. Honden dienen ten alle tijden aan de lijn te worden gehouden.

  • 3. Losgebroken dieren dienen onmiddellijk te worden teruggehaald of opgvangen te worden.

Artikel 6

  • 1. Een ieder, die op de luchthaven een voorwerp vindt dient dit voorwerp onmiddellijk af te geven bij de beveiligingsdienst.

  • 2. Ten aanzien van de opslag bewaring en bestemming van op de luchthaven achter gelaten goederen en gevonden voorwerpen geldt de regeling voor de op de luchthaven gevonden voorwerpen.

Artikel 7

  • 1. Een ieder die een ongeval of een brand ontdekt, is verplicht hiervan zo spoedig mogelijk kennis te geven aan de beveiligingsdienst of de luchthavenreddingsdienst.

  • 2. In geval van een vliegtuigongeval, brand of persoonlijke ongevallen is de alarmregeling van de luchthaven van toepassing.

  • 3. Een ieder is verplicht, indien zich een gebeurtenis als in de vorige lid voordoet, stipt de bepalingen van deze alarmregeling, alsmede de aanwijzingen door of namens de luchthavenmeester, door de beveiligingsdienst of door de luchthavenreddingsdienst gegeven, na te komen.

Artikel 8

  • 1. Het is het publiek slechts toegestaan zich te bevinden op het door het bestuurscollege voor het publiek opengesteld gebied.

  • 2. Voor kinderen beneden de leeftijd van 10 jaar is de toegang tot de luchthaven zonder geleide verboden.

Artikel 9

  • 1. De luchtvaartmaatschappijen, danwel haar vertegenwoordigers op de luchthaven zijn verplicht de luchthavendienst tijdig op de hoogte te stellen van de schema’s der aankomst-en vertrektijden van haar vliegtuigen op het Juancho Yrausquin Vliegveld. Indien een vliegtuig uitsluitend vracht vervoert dient dit tijdig te worden gemeld aan de luchthavendienst.

  • 2. Aan de luchthavenmeester dient tijdig tevoren en zoveel mogelijk schriftelijk, mededeling te worden gedaan van de aankomst of vertrek van passagiers, waarvoor bijzondere belangstelling wordt verwacht of kan worden verwacht en/of waarvoor maatregelen dienen te worden getroffen, afwijkend van de normale afhandeling.

  • 3. Tevens dienen aan de luchthavenmeester alle gegevens met betrekking tot het vliegtuig, de bemanning van het vliegtuig, de passagiers en de lading ter worden verstrekt.

  • 4. Bovenvermelde verplichtingen rusten tevens op de op de luchthaven werkzame afhandelingsmaatschappijen ten aanzien van vliegtuigen in ongeregelde diensten.

Hoofdstuk III Bepalingen met betrekking tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van de luchthaven

Artikel 10

De toegang tot het landingsterrein is, behoudend het bepaalde in de artikelen 11 en 13 van dit reglement, voor een ieder verboden.

Artikel 11

  • 1. Voor het landen, opstijgen en taxiën van vliegtuigen is het landingsterrein opengesteld gedurende de uren zoals is aangegeven in de Aeronautical Information Publication (A.I.P.) of zoals bekend gemaakt per NOTAM of AIRAC, behoudens de bevoegdheid van de luchthavenmeester om het landingsterrein wegens ongeschiktheid daarvan tijdelijk, geheel of gedeeltelijk voor het gebruik door vliegtuigen te sluiten.

  • 2. Het landen, opstijgen en taxiën van vliegtuigen op het landingsterrein met vliegtuigen, die niet zijn uitgerust met radiohulpmiddelen waarmee een tweezijdige verbinding met de plaatselijke luchtverkeersleiding kan worden onderhouden, is, behoudens toestemming van bedoelde verkeersleiding, verboden.

  • 3. Indien het landingsterrein of een gedeelte daarvan wegens ongeschiktheid niet voor het landen, opstijgen of taxiën van vliegtuigen ter beschikking is, zal dit door of namens de luchthavenmeester worden bekend gemaakt en ter plaatse aangeduid.

  • 4. De luchthavenmeester is ten allen tijde bevoegd het vertrek van een vliegtuig van de luchthaven te verbieden of op te houden, onder meer indien niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 12, lid 3.

  • 5. Voor het landen, opstijgen en taxiën ten behoeve van les- en instructievluchten is steeds de toestemming van de luchthavenmeester vereist.

  • 6. Voor zover van toepassing, gelden de voorrangsregels als vermeld in artikel 18 ook op het landingsterrein.

Artikel 12

  • 1. Voor het landen en parkeren van vliegtuigen op de luchthaven zijn vergoedingen verschuldigd.

  • 2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden geregeld in het Landsbesluit Landings- en Parkeergelden.

  • 3. Tenzij met de eigenaar, de houder of de gezagvoerder van het vliegtuig anders mocht zijn overeengekomen, dienen de in lid 1 vermelde vergoedingen voor het vertrek van het vliegtuig te worden voldaan.

Artikel 13

  • 1. Aan personen die op het landingsterrein werkzaamheden hebben te verrichten, kan door de luchthavenmeester ontheffing van het in artikel 10 gestelde verbod worden verleend.

  • 2. Voor elk afzonderlijk geval dienen deze personen zich te wenden tot de luchthavendienst.

  • 3. De door of namens de luchthavenmeester gestelde voorwaarden dienen stipt te worden nagekomen.

Artikel 14

Het betreden van het verkeersplatform is verboden, behalve voor:

  • ·

    luchtreizigers en vliegtuigbemanningsleden, die zich begeven naar of komen van een vliegtuig waarmee zij zullen reizen of waarmee zij hebben gereisd;

  • ·

    personen die aldaar werkzaamheden hebben te verrichten, na verkregen toestemming van de luchthavenmeester. De luchthavenmeester kan deze toestemming ten allen tijde intrekken;

  • ·

    personen die krachtens een wettelijke regeling hiertoe bevoegd zijn.

Hoofdstuk IV Bepalingen met betrekking tot het verkeer op het verkeersplatform

Artikel 15

De bestuurders van vliegtuigen en bestuurders van voertuigen dienen, indien zij zich op het verkeersplatform bevinden, in het bijzonder het bepaalde in de hoofdstukken 5 en 7 in acht te nemen.

Artikel 16

De toegang tot het verkeersplatform voor voertuigen is verboden, tenzij deze behoren tot de volgende categorieën:

  • ·

    bedrijfsvoertuigen van op de luchthaven gevestigde instanties, mits gebezigd bij de afhandeling van vliegtuigen en daarvoor noodzakelijk;

  • ·

    alle andere voertuigen, slechts voor zover er tevoren speciale toestemming van of namens de luchthavenmeester is verkregen.

Artikel 17

De toegestane maximum snelheid op het luchthaventerrein bedraagt 20 km per uur.

Artikel 18

Op het verkeersplatform hebben de hieronder genoemde categorieën platform gebruikers ten opzicht van elkaar voorrang in de daarbij vermelde volgorde:

  • ·

    taxiënde vliegtuigen alsmede de voertuigen, als bedoeld in artikel 22, die deze vliegtuigen voorrijden;

  • ·

    uitrukkende brandweervoertuigen en reddingsvoertuigen;

  • ·

    passagiers die zich te voet van en naar het vliegtuig begeven en andere voetgangers;

  • ·

    voertuigen, deze zijn, met in achtneming van de voren genoemde volgorde van voorrang, onderworpen aan dezelfde regels en voorrangregels als die, welke gelden op de openbare weg.

Artikel 19

  • 1. Het op korte afstand naderen van een op het verkeersplatform opgesteld vliegtuig, mag uitsluitend geschieden in een rtichting haaks op de lengte-as daarvan en eerst nadat:

    • ·

      de schroeven c.q. de motoren stilstaan en

    • ·

      de wielblokken zijn geplaatst.

  • 2. Van voertuigen, die geparkeerd c.q. opgesteld staan op het verkeersplatform moet de parkeerrem of de blokkeerinrichting in werking zijn gesteld.

Artikel 20

  • 1. Staat het vliegtuig op het punt te vertrekken dan mag het noch langs de voorzijde, noch langs de achterzijde worden gepasseerd.

  • 2. Een op eigen kracht rijdend vliegtuig mag alleen achterlangs en daarna nog slechts op veilige afstand, worden gepasseerd.

  • 3. Het is verboden om tussen een seiner, die bezig is start- of parkeersignalen te geven en het betrokken vliegtuig door te rijden of zich zodanig in de nabijheid van een seiner op te stellen dan wel materieel zodanig t plaatsen, dat de seiner in de uitoefening van zijn functie wordt belemmerd.

Artikel 21

  • 1. Voor zover op het verkeersplatform aanwezige vliegtuigen met lichten ter voorkoming van aanvaring (anti-collisionlights) zijn uitgerust, zullen deze lichten kort voor het in werking stellen van de motoren moeten worden ontstoken.

  • 2. Het overige verkeer ter plaatse, waaronder begrepen voetgangers, dient er rekening mee te houden, dat het vliegtuig spoedig in beweging zal worden gesteld en dient de rijroute vrij te houden.

Artikel 22

Alle voertuigen en ander materieel, betrokken bij de afhandeling van een vliegtuig, dienen onmiddellijk na het vertrek van het vliegtuig van het verkeersplatform te worden verwijderd of te worden geplaatst op de daartoe door de luchthavendienst aangewezen opstelplaatsen.

Artikel 23

  • 1. Van het morsen van olie of vliegtuigbrandstof op het verkeersplatform dient de luchthavendienst onmiddellijk in kennis te worden gesteld.

  • 2. Op het verkeersplatform gemorste olie dient onmiddellijk met zaagsel, zand of andere daarvoor geschikte stof te worden bestrooid en te worden verwijderd.

  • 3. Op het verkeersplatform gemorste vliegtuigbrandstof zal door of vanwege de luchthavendienst op kosten van de desbetreffende (lucht-) maatschappij worden verwijderd.

Artikel 24

Het parkeren van voertuigen op of nabij het verkeersplatform is verboden, behalve:

  • ·

    in de onmiddellijke omgeving van op het platform opgestelde vliegtuigen, slechts indien en voorzover de voertuigen bij de afhandeling van een vliegtuig betrokken zijn;

  • ·

    op de daartoe door de luchthavendienst aangewezen plaatsen.

Artikel 25

Het vervoer op het verkeersplatform van passagiers met een voertuig door of namens luchtvaart- en afhandelingsmaatschappijen is verboden, tenzij daartoe in bijzondere gevallen door de luchthavendienst toestemming is verleend.

Artikel 26

In het geval dat passagiers zich te voet over het verkeersplatform moeten begeven dient de maatschappij, die met de afhandeling van deze passagiers is belast, erop toe te zien, dat deze passagiers zich slechts in aaneengesloten groepen en voor elke groep onder begeleiding van tenminste 1 employee, die met de voorschriften van dit reglement en meer speciaal van dit hoofdstuk op de hoogte is, veilig over het verkeersplatform begeven.

Artikel 27

  • 1. Het in- en uitstappen van passagiers in of uit een vliegtuig, waarvan een of meer vliegtuigmotoren in werking zijn, is verboden, tenzij de in werking zijnde motor of motoren zich geheel bevinden aan die zijde van het vliegtuig, waar het in- en uitstappen niet plaatsvindt en de passagiers de in werking zijnde motor of motoren niet behoeven te passeren.

  • 2. De gezagvoerder van het vliegtuig is verantwoordelijk voor het naleven van dit gebod.

Hoofdstuk V Bepalingen met betrekking tot vliegtuigen

Artikel 28

  • 1. Het is verboden vliegtuigen te doen landen en/of opstijgen buiten de daarvoor bestemde en als zodanig gemarkeerde verharde landings- en startbaan.

  • 2. Het taxiën met vliegtuigen op de luchthaven is slechts toegestaan op de daarvoor bestemde verharde rijbanen volgens de door de luchthavenmeester vastgestelde rijroute, behouden in voorkomend geval andersluidende aanwijzingen gegeven door de luchthavendienst of door het plaatselijke informatiestation.

  • 3. Indien bij het landen gerbuik wordt gemaakt van een remparachute dient dit tevoren, of indien dit niet mogelijk is, onmiddellijk na de landing aan het plaatselijke informatiestation te worden gemeld.

Artikel 29

  • 1. Een vliegtuig mag zich over het verkeersplatform naar en van de parkeerplaatsen slechts bewegen via de rijlijnen in de daarbij voorgeschreven rijrichting.

  • 2. Op het verkeersplatform mag een vliegtuig slechts worden geparkeerd op een door de luchthavendienst aangewezen parkeerplaats met inachtneming van de door een seiner ter plaatse te geven parkeersignalen.

  • 3. De overige door of namens de luchthavendienst gegeven aanwijzingen dienen daarbij te worden opgevolgd.

Artikel 30

  • 1. Het parkeren alsmede het verrichten van reparaties aan vliegtuigen is slechts toegestaan op de plaatsen of in de ruimten door of namens de luchthavenmeester aangewezen.

  • 2. De luchthavenmeester kan geparkeerde vliegtuigen doen verplaatsen, indien dit naar zijn oordeel uit overwegingen van veiligheid, orde en/of bedrijfsbeleid wenselijk is. Eventuele hieraan verbonden kosten kunnen in rekening worden gebracht.

  • 3. Door of namens de luchthavenmeester kan worden bepaald dat een vliegtuig zich op een parkeerplaats niet langer mag ophouden dan een bepaalde tijd.

Artikel 31

Een vliegtuig dat zich op eigen kracht over de luchthaven beweegt dient ten allen tijde te worden bestuurd door een daartoe wettig bevoegd persoon.

Artikel 32

Het slepen van een vliegtuig op de luchthaven mag slechts plaats vinden indien in de stuurhut een terzake kundig persoon aanwezig is ter bediening van de remmen.

Artikel 33

  • 1. Voor het slepen van een vliegtuig over het verkeersplatform is de toestemming van de luchthavendienst vereist.

  • 2. De door die dienst gegeven aanwijzingen dienen nauwkeurig te worden opgevolgd.

  • 3. Behoudens andersluidende aanwijzingen door de luchthavendienst dienen de rijlijnen voor vliegtuigen te worden gevolgd.

Artikel 34

Alvorens een vliegtuigmotor in bedrijf wordt gesteld:

  • ·

    dienen aan de voorziijde van de hoofdwielen en/of neuswiel deugdelijke wielblokken te worden geplaatst;

  • ·

    dienen personen, voertuigen en ander materieel, voorzover niet noodzakelijk bij het starten van de motoren, uit de onmiddelllijke nabijheid van het vliegtuig te zijn verwijderd;

  • ·

    mag zich onder het vlegtuig geen gemorste vliegtuigbrandstof bevinden;

  • ·

    dient in de onmiddellijke nabijheid van het vliegtuig een brandblusapparaat van voldoende kwaliteit en capaciteit, dit ter beoordeling van de luvchthavenmeester, aanwezig te zijn, hetwelk is voorzien van een slang en een mondstuk van zodanige lengte, dat hiermede de motorgondels gemakkelijk kunnen worden bereikt;

  • ·

    dient het bepaalde in artikel 21, lid 1, voorzover ten deze van toepassing, te worden nageleefd.

Artikel 35

Tijdens het in werking zijn van de motoren dient:

  • ·

    in de stuurhut van het vliegtuig een terzake wettig bevoegd persoon aanwezig te zijn, die de controle heeft over de bedieningsorganen en de remmen;

  • ·

    buiten het vliegtuig een terzake bevoegd persoon zodanig te zijn opgesteld, dat hij aanwijzingen kan geven aan degene, die zich in de stuurhut bevindt;

  • ·

    dit zodanig te geschieden dat de schroefwind of de uitlaatstraal geen schade kan veroorzaken aan gebouwen of andere zaken en dat de veiligheid van personen niet in gevaar wordt gebracht of kan worden gebracht.

Artikel 36

Bij het in beweging stellen van een vliegtuig met in werking zijnde motor, dient zulks zodanig te geschieden, dat redelijkerwijs geen schade op de luchthaven kan worden veroorzaakt en dat redelijkerwijs de veiligheid van personen niet in gevaar kan worden gebracht.

Artikel 37

Het is verboden vliegtuigmotoren in bedrijf te stellen en/of te houden in vliegtuigloodsen.

Artikel 38

  • 1. Proefdraaien van vliegtuigmotoren mag slechts geschieden op daarvoor door de luchthavenmeester aangewezen plaatsen.

  • 2. De luchthavenmeester kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren verbieden, alsmede aan het proefdraaien ook overigens beperkendevoorwaarden verbinden.

  • 3. Het proefdraaien op het verkeersplatform is verboden, behoudens tevoren verkregen toestemming van de luchthavendienst. Na verkregen toestemming moet op de door het plaatselijke informatiestation aangegeven radiofrequentie worden uitgeluisterd.

Artikel 39

Tussen zonsondergang en zonsopgang, alsmede overdag bij een zicht van minder dan 500 meter, dienen vliegtuigen die zich bevinden op de startbaan, de rijbanen en het verkeersplatform, de navigatie lichten ontstoken te hebben.

Artikel 40

Voor de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde is de gezagvoerder van her vliegtuig, de opdrachtgever, danwel degene, die op eigen gezag handelt, verantwoordelijk.

Hoofdstuk VI Bepalingen met betrekking tot verongelukte of onklaar geraakte vliegtuigen

Artikel 41

  • 1. Een op de luchthaven verongelukt vliegtuig moet door of vanwege de eigenaar of houder, nadat daartoe door de bevoegde instanties toestemming is verleend, onverwijld worden verwijderd van de plaats van het ongeval.

  • 2. Over de wijze van berging van het verongelukte vliegtuig en de plaats van overbrenging dient van te voren overeenstemming te zijn bereikt met de luchthavenmeester.

Artikel 42

Ingeval aan het gestelde in het voorgaande artikel niet wordt voldaan, wordt het verongelukte vliegtuig of de overblijfselen daarvan door of vanwege de luchthavenmeester onverwijld overgebracht naar een door hem aan te wijzen plaats, waar het toestel en de overblijfselen voor rekening en risico van de eigenaar of houder daarvan worden bewaard.

Artikel 43

De luchthavenmeester is bevoegd het vliegtuig of de overblijfselen daarvan te verwijderen van de luchthaven, een en ander onverminderd zijn recht van terughouding.

Artikel 44

Voorzover ten deze van toepassing, gelden de bepalingen van de artikelen 41 tot en met 43 eveneens voor een onklaar geraakt vliegtuig op de luchthaven.

Hoofdstuk VII Bepalingen met betrekking tot voertuigen

Artikel 45

  • 1.

    Het verkeer met voertuigen op de luchthaven dient te geschieden overeenkomstig de doot de luchthavenmeester gegeven aanwijzingen en overigens met inachtneming van de regels, die gelden voor het verkeer op de openbare weg, voorzover daarvan in dit reglement of in de aanwijzingen van de luchthavenmeester niet uitdrukkelijk is afgeweken.

  • 2.

    Het is verboden zich op de wegen van het luchtvaartterrein zodanig te gedragen, dat de vrijheid van het verkeer aldaar zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op het luchtvaartterrein in gevaar wordt gebracht of redelijkerwijs is aan te nemen, dat de veiligheid op het luchtvaartterrein in gevaar kan worden gebracht.

  • 3.

    De eigenaar of houder van een voertuig is op gelijke wijze aansprakelijk voor een door de bestuurder van bedoeld voertuig gepleegde overtreding, tenzij bekend is wie de bestuurder is of wel deze op eerste aanmaning van de luchthavenmeester binnen een daarbij te stellen termijn door de eigenaar of houder is bekend gemaakt.

  • 4.

    Het bepaalde in het vorige lid geldt slechts dan niet, wanneer door de eigenaar of houder van het voertuig aannemelijk wordt gemaakt, dat van dat voertuig tegen zijn wil gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen beletten.

Artikel 46

Het parkeren van voertuigen op de luchthaven is slechts toegestaan na verkregen toestemming van de luchthavenmeester en op door hem aangewezen plaatsen.

Artikel 47

  • 1. Van voertuigen, die zich tussen zonsondergang en zonsopgang, alsmede overdag bij een zicht van minder dan 500 meter op het verkeersplatform of het landingsterrein bevinden, dient de verlichting te zijn ontstoken.

  • 2. Tankauto’s dienen, behalve de normale rijverlichting, bovendien te zijn voorzien van tenminste drie rode lichten, welke rondom duidelijk zichtbaar zijn.

Hoofdstuk VIII Bepalingen met betrekking tot startwagens

Artikel 48

Een startwagen mag slechts worden opgesteld op een afstand van drie meter voor of terzijde van de neus van het vliegtuig, of indien dit in verband met de plaats van de aansluitpunten van het vliegtuig niet mogelijk is, op dezelfde afstand voor of achter de linker of rechter vleugeltip.

Artikel 49

Een startwagen moet zodanig bij een vliegtuig worden opgesteld, dat deze te allen tijde onbelemmerd van het vliegtuig kan worden weggereden.

Artikel 50

Het is verboden een in bedrijf zijnde startwagen met verbrandingsmotor bij te vullen met brandstoffen.

Artikel 51

Startwagens die een aggregaat voeren met verbrandingsmotor, dienen te zijn uitgerust met een vonkvrije uitlaat, die bovendien moet zijn voorzien van een goedwerkende geluiddemper.

Artikel 52

Startwagens die zich tussen zonsondergang en zonsopgang of overdag bij een zicht van minder dan 500 meter op het verkeersplatform bevinden, dienen te zijn voorzien van een rood obstakellicht, dat rondom duidelijk zichtbaar is.

Hoofdstuk IX Bepalingen met betrekking tot andere roerende zaken

Artikel 54

  • 1. Het is verboden vrachtgoederen, vaten, kisten, bouwmaterialen, reserve-onderdelen en andere voorwerpen op te slaan buiten de daasrvoor door de luchthavenmeester aangewezen plaatsen of ruimten.

  • 2. Het in verband met de exploitatie of het onderhoud van het luchthaventerrein plaatsen en verplaatsen van roerende goederen daarop, geschiedt in overeenstemming met door of vanwege de luchthavenmeester gegeven aanwijzingen.

Artikel 55

Ten aanzien van het vervoer en de opslag van gevaarlijke goederen of stoffen of van dieren kunnen door of namens het bestuurscollege bijzondere bepalingen worden vastgesteld.

Hoofdstuk X Bepalingen met betrekking tot het tanken en het vervoer van vliegtuigbrandstoffen

Artikel 56

  • 1. Onder tanken wordt in dit hoofdstuk mede begrpen het overpompen, aftappen of uitpompen van vliegtuigbrandstof.

  • 2. Behoudens tevoren verkregen toestemming van de luchthavenmeester is het tanken van vliegtuigbrandstof anders dan in de open lucht waarbij de tankopeningen en ontluchtingspunten zich op een afstand van tenminste 20 meter van hangars en andere gebouwen bevinden, verboden.

  • 3. Het is tevens verboden te tanken binnen een afstand van 100 meter vanaf een werkende radarinstallatie, behoudens toestemming van de luchthavenmeester.

Artikel 57

Gedurende het tanken van vliegtuigbrandstof mogen zich binnen een afstand van 20 meter van de tankopeningen en ontluchtingspunten geen voorwerpen bevinden, die een vonk zouden kunnen veroorzaken.

Artikel 58

Het is degene, die zich bezighoudt met het tanken van vliegtuigbrandstof, verboden enig van gespijkerd zoolwerk voorzien of met ijzer beslagen schoeisel te dragen.

Artikel 59

Een tankwagen dient zodanig bij het vliegtuig te worden opgesteld, dat deze ten allen tijde onbelemmerd van het vliegtuig kan worden weggereden.

Artikel 60

De luchthavenmeester kan bepalen dat gedurende het tanken in de onmiddellijke nabijheid daarvan, naast de op de tankwagen aanwezige blusmiddelen, een brandblusapparaat van voldoende kwaliteit en capaciteit - zulks ter beoordeling van de luchthavenmeester - aanwezig moet zijn.

Artikel 61

  • 1. Een vliegtuig, een tankauto, de slangen, filters en al het andere bij het tanken gebruikte materiaal, dienen gedurende het tanken op deugdelijke wijze elektrisch geleidend met elkaar verbonden te zijn.

  • 2. Zo dienen, voordat tot het tanken wordt overgegaan, de volgende handelingen in onderstaande volgorde te worden verricht:

    • ·

      het vliegtuig en de tankauto dienen elektrisch geleidend met het aardoppervlakte te worden verbonden;

    • ·

      het vliegtuig en de tankauto dienen elektrisch geleidend met elkaar te worden verbonden;

    • ·

      het slangmondstuk dient, voordat de vulopening van de vliegtuigtank wordt geopend, met het vliegtuig elektrisch geleidend te worden verbonden.

Artikel 62

Het is tijdens het tanken verboden:

  • ·

    enige werkzaamheden aan het vliegtuig te verrichten nabij de vul- en ontluchtingsopeningen der tanks;

  • ·

    in het vliegtuig en tussen het vliegtuig en een zich daarbuiten bevindend voorwerp enig elektrisch contact tot stand te brengen of te verbreken;

  • ·

    dat schakelaars waaronder begrepen die van de radioinstallatie, anders dan in hun ruststand met uitzondering van die, welke behoren bij het tanken benodigde uitrusting en de noodzakelijke verlichting.

Artikel 63

Bij het tanken dient het personeel in het algemeen elke handeling dienen te vermijden, welke brandgevaar kan opleveren of vergroten. Het tanken dient zodanig te geschieden, dat geen brandstof wordt gemorst, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 23. Het tanken mag niet onderbroken worden, tenzij dit uit veiligheidsoogpunt noodzakelijk mocht zijn.

Artikel 64

Gedurende een onweer boven of in de onmiddelijke omgeving van de luchthaven kan door de luchthavendienst een verbod tot tanken worden uitgevaardigd.

Artikel 65

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 56 tot en met 64 mag het tanken van vliegtuigen tijdens het instappen en/of uitstappen van passagiers of terwijl passagiers zich aan boord bevinden, slechts plaatsvinden met toestemming van de luchthavenmeester.

Artikel 66

Bij het tanken als bedoeld in artikel 65, dienen de volgende bijzondere veiligheidsmaatregelen in acht te worden genomen:

  • 1.

    Aan de passagiers wordt medegedeeld, dat er getankt zal worden en dat, zolang dit duurt:

    • ·

      er niet mag worden gerookt (daartoe dienen ondermeer alle “No-smoking”-panelen en de cabine(s) te worden verlicht);

    • ·

      de stand van de electrische schakelaars niet mag worden gewijzigd;

    • ·

      het verrichten van enigerlei handeling, waarbij een vonk of open vuur onstaat of zou kunnen onstaan, verboden is;

    • ·

      de veiligheidsriemen dienen te worden ontkoppeld.

  • 2.

    Aan de hoofdtanker van de maatschappij die de vliegtuigbrandstof levert, wordt medegedeeld dat passagiers aan boord zijn c.q. in- en/of uitstappen.

  • 3.

    Alle passagiersuitgangen van het vliegtuig dienen tijdens het tanken open te staan. Bij elke uitgang dient op de juiste wijze een veilige trap te zijn geplaatst. De door-, in- en uitgangen, alsmede de trappen moeten worden vrijgehouden van alle belemmeringen. De loop van en naar de trappen mag niet door tankslangen en/of kabels worden gekruist.

  • 4.

    Bij elke passagiersuitgang dient een employee van de betrokken luchtvaartmaatschappij aanwezig te zijn, die:

    • ·

      zorgdraagt, dat het tanken onmiddellijk wordt gestopt indien en zolang er in het vliegtuig brandstofdampen worden waargenomen of enig ander feit wordt opgemerkt, dat gevaar zou kunnen opleveren;

    • ·

      ingeval van nood de passagiers helpt om het vliegtuig snel en ordelijk te verlaten.

  • 5.

    Bij het in- en uitstappen van de passagiers dient buiten het vliegtuig voldoende personeel aanwezig te zijn om de passagiers zonder oponthoud naar of van het vliegtuig te leiden.

  • 6.

    Van de zijde van de luchtvaart- en/of afhandelingsmaatschappij dient te worden toegezien op strikte naleving van hetgeen in de voorgaande leden is bepaald.

Artikel 67

Het is verboden vliegtuigbrandstof in vaten te vervoeren, tenzij de belading zodanig is, dat een veilig transport is gewaarborgd.

Artikel 68

Op ieder voertuig waarmee brandstof voor vliegtuigen wordt aangevoerd, dient tenminste 1 brandstofapparaat van - naar het oordeel van de luchthavenmeester - voldoende capaciteit en geschiktheid voor de bestrijding van vloeistofbranden voor onmiddellijk gebruik aanwezig te zijn.

Artikel 69

Het is verboden een tankvoertuig achter te laten zonder toezicht van een bij dat voertuig voortdurend aanwezig bevoegd persoon, tenzij het tankvoertuig geparkeerd staat op het daartoe bestemde parkeerterrein voor tankauto’s.

Artikel 70

De maatschappijen die zich bezighouden met het tanken en vervoeren van vliegtuigbrandstof, zijn verplicht er zorg voor te dragen, dat hun personeelsleden stipt de op hen toepasselijke bepalingen van dit hoofdstuk naleven.