Uitvoeringsregeling OP EFRO Human Capital A 2017

Geldend van 07-02-2019 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsregeling OP EFRO Human Capital A 2017

Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zijnde Management Autoriteit Noord-Nederland;

gelet op de Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

gelet op de uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot methoden voor steun op het gebied van klimaatverandering, het vaststellen van mijlpalen en streefdoelen in het prestatiekader en de nomenclatuur van de categorieën steunverlening voor de Europese structuur- en investeringsfondsen;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

gelet op de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene groepsvrijstellingsverordening);

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens;

gelet op het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland;

gelet op de Uitvoeringswet EFRO;

gelet op de Regeling Europese EZ-subsidies;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT

de volgende uitvoeringsregeling vast te stellen ter afbakening van een deel van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland: OP EFRO Human Capital A 2017.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • b.

    REES: Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies);

  • c.

    Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland (OP EFRO): het programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 dat is goedgekeurd door de Europese Commissie en geldt voor het landsdeel Noord-Nederland (NUTS-regio NL1);

  • d.

    Specifieke doelstelling A: het bevorderen van meer, betere en structurelere samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, teneinde de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod permanent beter op elkaar af te stemmen;

  • e.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • f.

    DB SNN: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • g.

    Penvoerder: de subsidieaanvrager die zorgdraagt en verantwoordelijk is voor de projectadministratie, aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages indien er sprake is van twee of meer aanvragers van subsidie die samenwerken;

  • h.

    Het Verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • i.

    Noord-Nederland: het grondgebied van de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe;

  • j.

    Onderwijsinstelling: instellingen als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • k.

    Hoogopgeleid: opgeleid op het niveau van hbo of wo;

  • l.

    Samenwerkingsverband: samenwerkingsverband van ten minste één uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstelling en een eenheid die een economische activiteit uitoefent en dat op grond van een samenwerkingsovereenkomst publiek-private samenwerking vorm geeft.

Artikel 2 Doel van deze uitvoeringsregeling

Het doel van de uitvoeringsregeling is het stimuleren van samenwerking tussen publieke en private partijen om:

  • a.

    de toekomstige arbeidsmarktvraag beter en structureel boven tafel te krijgen of

  • b.

    vraag en aanbod van hoogopgeleid personeel beter op elkaar af te stemmen of

  • c.

    de kwaliteit van het aanbod toekomstbestendig te maken;

waarbij de behoefte van het mkb in Noord-Nederland leidend is.

Artikel 3 Deelplafond

  • 1. Het deelplafond, als bedoeld in artikel 5.2.2. van de REES voor subsidieaanvragen die zijn ontvangen in de periode van woensdag 24 mei 2017 tot en met vrijdag 15 september 2017 voor 12.00 uur, bedraagt € 2.500.000,-.

  • 2. Het DB SNN verdeelt het in het eerste lid bedoelde bedrag op volgorde van binnenkomst als bedoeld in artikel 5.2.7 van de REES.

  • 3. Dit deelplafond staat open voor Specifieke doelstelling A, het bevorderen van meer, betere en structurelere samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen in het regionale innovatiesysteem, teneinde de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod (hbo en wo) permanent beter op elkaar af te stemmen binnen de maatschappelijke uitdagingen, zoals beschreven in sectie 1.1 en sectie 2.A.5 onder prioritaire as 1 van het OP EFRO 2014-2020 Noord-Nederland.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Voor subsidie komt in aanmerking het samenwerken tussen ten minste één hoger onderwijsinstelling en ten minste één andere partij dat ten doel heeft de toekomstige arbeidsmarktvraag beter en structureel boven tafel te krijgen, vraag en aanbod van hoogopgeleid personeel beter op elkaar af te stemmen of de kwaliteit van het aanbod toekomstbestendig te maken. De volgende activiteiten zijn subsidiabel:

    • i.

      Het bevorderen van de structurele samenwerking tussen eenheden die een economische activiteit uitoefenen en het onderwijs; of

    • ii.

      De ontwikkeling van methodes en instrumenten die tot doel hebben de aansluiting tussen de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod structureel te verbeteren.

  • 2. De effecten van het project komen ten goede aan Noord-Nederland en hebben specifiek betrekking hebben op het mkb in Noord-Nederland.

Artikel 5 Hoogte en doelgroep van de subsidie

  • 1. Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van het samenwerkingsverband aan de rechtspersonen in dit verband.

  • 2. Er wordt subsidie verstrekt ter hoogte van 40% van de totale subsidiabele kosten, met uitzondering van projecten waarbij de totale subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 2.500.000,- en dientengevolge de subsidie hoger zou uitvallen dan het in lid 5 vermelde maximale bedrag.

  • 3. In aanvulling hierop geldt dat de hoogte van de subsidie kan worden beperkt, indien de Europese of nationale regels daartoe nopen.

  • 4. De subsidie bedraagt minimaal € 100.000,- per project.

  • 5. De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000,- per project.

Artikel 6 Indienen van een subsidieaanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij het SNN via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.eu.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door SNN opgesteld volledig ingevuld aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten. Hiervoor maakt de indiener gebruik van door het SNN verstrekte vaste formats.

  • 3. De aanvrager selecteert uit de lijst met outputindicatoren, opgenomen in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling, de outputindicatoren die op het project van toepassing zijn. De aanvrager bepaalt voor elke geselecteerde indicator een streefwaarde voor het project. De streefwaarde is de waarde die beoogd wordt te zijn bereikt op het moment dat het project is afgerond of alle concrete acties volledig ten uitvoer zijn gelegd. De keuze voor de outputindicator(en) en de streefwaarde(n) worden in de aanvraag gemotiveerd.

Artikel 7 Afwijzen van een subsidieaanvraag

  • 1. Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld. Indien niet minimaal 70 van de 100 punten worden gehaald, waarbij de verdeling van de punten is opgenomen in artikel 10, draagt het project in ieder geval niet voldoende bij aan de specifieke doelstelling binnen het programma zoals opgenomen in deze uitvoeringsregeling.

  • 2. Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub e van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan één van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013. Dit houdt onder andere in dat een aanvraag in ieder geval wordt afgewezen indien:

    • -

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

    • -

      door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is;

    • -

      niet aannemelijk is dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd binnen een periode van drie jaar;

    • -

      de aanvraag minder dan 1 punt scoort op het criterium duurzaamheid, zoals beschreven in artikel 10, lid 1 onder e;

    • -

      tegen een aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • -

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • -

      In aanvulling op lid 2 en artikel 5.2.5 lid sub c van de REES kan de aanvraag worden afgewezen indien de aanvrager niet de relevante outputindicatoren, die in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling zijn opgenomen, heeft geselecteerd of de aanvrager niet een overtuigende onderbouwing voor de keuze van deze indicatoren en de opgenomen streefwaarden heeft aangeleverd.

  • 3. Een aanvraag zal worden afgewezen in geval één van de partners in het samenwerkingsverband meer dan 90% van de subsidiabele kosten draagt.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Uit de REES volgt welke kosten subsidiabel en niet subsidiabel zijn. Daarnaast wordt geen subsidie verleend voor:

  • a.

    kosten voor nieuwbouw, verbouw of leegstand van gebouwen,

  • b.

    reguliere activiteiten;

  • c.

    activiteiten die voor het tijdstip van indienen van de aanvraag hebben plaatsgevonden;

  • d.

    activiteiten waarvoor reeds subsidie is verleend, met uitzondering van co-financiering.

Artikel 9 Projectperiode en kosten

    • 1.

      Uiterlijk drie jaar na afgifte van de verleningsbeschikking dient het project fysiek te zijn voltooid en/of dienen alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer te zijn gelegd.

    • 2.

      Projectkosten zijn subsidiabel voor zover de verplichtingen die leiden tot werkzaamheden zijn aangegaan na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag door het SNN en de werkzaamheden die tot de kosten leiden zijn verricht vóór de einddatum van het project. Daarbij dienen de projectkosten betaald te zijn binnen 13 weken na de einddatum van de projectperiode. Dit met uitzondering van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van het verzoek tot definitieve vaststelling.

    • 3.

      Alleen projectkosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project zijn subsidiabel.

    • 4.

      Indien de uiterlijke periode bedoeld in het eerste lid dreigt te worden overschreden en voldoende aannemelijk is dat het project fysiek kan worden voltooid en/of alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer kunnen worden gebracht kan de uiterlijke projectperiode, zoals bedoeld in lid 1, worden verlengd met een periode van zes maanden.

      Verlenging kan meermaals plaatsvinden, met dien verstande dat de einddatum van de projectperiode in geen geval later kan liggen dan 1 juli 2023.

    • 5.

      Een eerste verzoek om verlenging zoals bedoeld in lid 4, kan niet eerder dan na twee en een half jaar na afgifte van de verleningsbeschikking bij het SNN worden ingediend. Hierop volgende verzoeken kunnen niet eerder dan zes maanden voor afloop van de op dat moment geldende einddatum van het project worden gedaan.

    • 6.

      Indien de projectperiode voor de eerste maal met zes maanden wordt verlengd en daarmee de projectperiode van meer dan drie jaar na afgifte van de verleningsbeschikking wordt overschreden, wordt de voorwaarde opgelegd dat uiterlijk drie jaar na afgifte van de verleningsbeschikking minimaal 70% van de begrote kosten moeten zijn gemaakt, betaald en subsidiabel gesteld. Indien hier niet aan wordt voldaan zal conform artikel 15 lid 4 de subsidie lager worden vastgesteld.

    • 7.

      Indien de projectperiode voor de tweede maal met zes maanden wordt verlengd en daarmee de projectperiode van meer dan drie jaar na afgifte van de verleningsbeschikking wordt overschreden, wordt de voorwaarde opgelegd dat uiterlijk drie en een half jaar na afgifte van de verleningsbeschikking minimaal 80% van de begrote kosten moeten zijn gemaakt, betaald en subsidiabel gesteld. Indien hier niet aan wordt voldaan zal conform artikel 15 lid 5 de subsidie lager worden vastgesteld.

Artikel 10 Beoordelingscriteria

  • 1.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden beoordeeld op de volgende vijf beoordelingscriteria met de daarbij behorende puntenverdeling:

    • a.

      bijdrage aan de specifieke doelstelling A van het Operationeel Programma 2014-2020 Noord-Nederland: het bevorderen van meer, betere en structurelere samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen in het regionale innovatiesysteem, teneinde de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod (hbo en wo) permanent beter op elkaar af te stemmen binnen de maatschappelijke uitdagingen, zoals beschreven in sectie 1.1 en sectie 2.A.5 onder prioritaire as 1 van het OP EFRO 2014-2020 Noord-Nederland.

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • -

    in hoeverre het project bijdraagt aan:

    • o

      het beter én structureel boven tafel krijgen van de toekomstige arbeidsmarktvraag; of

    • o

      het beter op elkaar afstemmen van de vraag vanuit het (mkb-) bedrijfsleven en het aanbod van hoogopgeleid personeel; of

    • o

      het toekomstbestendig maken van de kwaliteit van het arbeidsmarktaanbod.

  • -

    in hoeverre er sprake is van structurele samenwerking;

  • -

    de mate waarin de projectactiviteiten tot uiting komen in de relevante output-indicatoren zoals opgenomen in bijlage II.

    • b.

      de mate van innovatie

Hierbij wordt met name gelet op de volgende elementen:

  • -

    hoe vernieuwend is het project en hoe is dit onderbouwd?

  • -

    gaat het om een nieuw samenwerkingsverband?

  • -

    hoe vernieuwend is de verbinding die wordt gemaakt tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt?

  • -

    hoe draagt het project bij aan het versterken van het Noord-Nederlandse innovatiesysteem?

  • -

    hoe draagt het project bij aan het innovatief vermogen van het Noord-Nederlandse mkb?

  • c.

    de kwaliteit van de business case

Hierbij wordt met name gelet op de volgende elementen:

  • -

    hoe haalbaar is de realisatie van het project? Wat zijn de risico’s? Welke strategie is gekozen om deze risico’s te beperken?

  • -

    hoe wordt de continuïteit van het project dan wel de feitelijke toepassing van het project gewaarborgd;

  • -

    hoe wordt het mkb, niet zijnde de partners van het project, bewust gemaakt en aangesloten bij vraagstukken en resultaten van het project;

  • -

    op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de belanghebbenden bij het project betrokken zijn?

  • -

    in hoeverre is het mogelijk voor andere partijen om aan te sluiten bij het samenwerkingsverband?

  • -

    in hoeverre komen de resultaten ten goede aan het brede (mkb-) bedrijfsleven en overige organisaties in Noord-Nederland?

  • -

    hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten?

  • d.

    de kwaliteit van de aanvraag

Hierbij wordt met name gelet op de volgende elementen:

  • -

    de helderheid en eenduidigheid van de aanvraag;

  • -

    de wijze waarop het project organisatorisch en subsidie technisch in elkaar steekt.

  • e.

    duurzaamheid

Hierbij wordt getoetst of het project voldoet aan de waarborging van gelijke kansen en voorkoming van discriminatie en of het project geen negatieve effecten op het milieu kent. Verder wordt gelet op de mate waarin het project een onderscheidende bijdrage levert op het gebied van duurzaamheid. Elementen die een project onderscheidend kunnen maken op het gebied van duurzaamheid kunnen zijn:

Ten aanzien van het aspect ‘people’:

  • -

    de investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

  • -

    de werkgelegenheid die wordt gegenereerd voor hoger opgeleiden;

  • -

    de maatschappelijke impact van het project.

Ten aanzien van het aspect ‘planet’:

  • -

    de bijdrage aan CO2-reductie en de reductie van de uitstoot van overige broeikasgassen;

  • -

    de bijdrage aan energiebesparing en/of de omschakeling naar schone energie;

  • -

    de bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik;

  • -

    de omgang met afval en restmaterialen;

  • -

    de impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

Ten aanzien van het aspect ‘profit’:

  • -

    de bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een circulaire en inclusieve economie.

  • 2.

    De criteria zoals genoemd onder lid 1 worden kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: “goed”, “ruim voldoende”, “voldoende”, “matig” of “onvoldoende”. Deze beoordeling wordt omgezet in een puntenbeoordeling zoals genoemd onder lid 3.

  • 3.

    a. Voor criterium a zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 35 punten worden

behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 35 punten

  • -

    ruim voldoende = 30 punten

  • -

    voldoende = 25 punten

  • -

    matig = 10 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

  • b.

    Voor criterium b zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 15 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 15 punten

  • -

    voldoende = 10 punten

  • -

    matig = 5 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

  • c.

    Voor criterium c zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 25 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 25 punten

  • -

    voldoende = 20punten

  • -

    matig = 10 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

  • d.

    Voor criterium d zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 10 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 10 punten

  • -

    voldoende = 5 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

  • e.

    Voor criterium e zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 5 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 15 punten

  • -

    voldoende = 10 punten

  • -

    matig = 5 punten

  • -

    neutraal = 1 punt

  • -

    onvoldoende = 0 punten

Artikel 11 Penvoerderschap en administratie

  • 1. Het samenwerkingsverband benoemt een penvoerder.

  • 2. Alle aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages in een project worden door de penvoerder gedaan.

  • 3. Het SNN verricht betalingen enkel aan de penvoerder.

  • 4. Indien binnen een project andere dan bovengenoemde samenwerkende partijen direct van de subsidie profiteren, dan is het de verantwoordelijkheid van de penvoerder om de namen van de betreffende partijen en de manier waarop deze profiteren vast te leggen.

Artikel 12 Rapportage en bevoorschotting

  • 1. De penvoerder dient twee keer per jaar een voortgangsrapportage in, met daarin de financiële en inhoudelijke voortgang in de realisatie van het project, over de voorafgaande periode en de realisatiewaarde van de outputindicatoren. Er wordt gerapporteerd volgens een daarvoor door het SNN verstrekt format.

  • 2. Een verzoek tot voorschot kan worden ingediend indien gelijktijdig de voortgangsrapportage wordt ingediend en voor zover voldaan is aan de voorwaarden en regelgeving en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering door de Europese Commissie.

  • 3. Het voorschot wordt evenredig bepaald op basis van de subsidiabele gemaakte en betaalde kosten in de periode waarop de voortgangsrapportage betrekking heeft. Om de hoogte van het voorschot te berekenen, wordt dit bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat volgt uit het delen van de toegekende subsidie door de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 4. De subsidie kan worden ingetrokken of verlaagd indien:

    • a.

      de subsidieaanvrager in gebreke blijft met het indienen van een deugdelijke voortgangsrapportage;

    • b.

      indien geen onderbouwde rapportage heeft plaatsgevonden ten aanzien van de mate van doelrealisatie en de behaalde outputindicatoren, zoals opgenomen in bijlage II.

  • 5. Indien er sprake is van drie partners of meer binnen het samenwerkingsverband wordt voor de urenregistratie een door SNN voorgeschreven format gebruikt.

Artikel 13 Realisatie indicatoren

  • 1. De aanvrager registreert tijdens de uitvoering van het project de realisatie van de outputindicatoren. Aan de realisatiewaarden liggen bewijsstukken ten grondslag, overeenkomstig de voorschriften in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling.

  • 2. De realisatiewaarden van de outputindicatoren rapporteert de aanvrager gedurende de uitvoering van het project in voortgangsrapportages en na afloop van het project in het eindverslag. Rapportage vindt plaats in een door het SNN beschikbaar gesteld format. De aanvrager zal op aanvraag bewijsstukken overleggen.

Artikel 14 Realisatie van het project

Na afronding van de projectactiviteiten geeft de subsidieaanvrager een verklaring af dat het project is afgerond en dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer zijn gelegd. De verklaring wordt afgegeven in een door het SNN verstrekt format. Deze verklaring wordt bij het verzoek tot vaststelling gevoegd of op verzoek van het SNN eerder overgelegd.

Artikel 15 Vaststelling subsidie

    • 1.

      De subsidieaanvrager dient uiterlijk 13 weken na de einddatum van het project een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in bij het SNN.

    • 2.

      Het verzoek om definitieve vaststelling wordt ingediend volgens een daarvoor door het SNN ter beschikking gesteld format, vergezeld van de daarin genoemde documenten. Een rapport van bevindingen opgesteld door een accountant kan mogelijk onderdeel uitmaken van deze documenten.

    • 3.

      Het SNN kan de betaling die volgt uit de vaststellingsbeschikking opschorten indien de financiering van de Europese Commissie niet beschikbaar is.

    • 4.

      Indien de projectperiode is verlengd conform artikel 9 lid 6, de in dat artikellid genoemde voorwaarde is opgelegd en hieraan niet is voldaan, dan zal de subsidie in ieder geval 5% lager worden vastgesteld dan de subsidie anders zou worden vastgesteld.

    • 5.

      Indien de projectperiode is verlengd conform artikel 9 lid 7, de in dat artikellid genoemde voorwaarde is opgelegd en hieraan niet is voldaan, dan zal de subsidie in ieder geval 5% lager worden vastgesteld dan de subsidie anders zou worden vastgesteld.

Artikel 16 Slotbepalingen

Deze beleidsregel wordt gepubliceerd en treedt in werking de dag na publicatie.

Artikel 17 Citeertitel

Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als OP EFRO Human Capital A 2017

Bijlage I: Toelichting op de uitvoeringsregeling

Bijlage II: Outputindicatoren OP EFRO Human Capital A 2017

Bijlage I: Toelichting op de uitvoeringsregeling

Een algemene toelichting op deze uitvoeringsregeling is te vinden in het Spoorboekje Innovatie-instrumentarium Noord-Nederland. Dit document is te vinden op de SNN website.

Inleiding

We bespreken eerst de van toepassing zijnde regelgeving op Europees en nationaal niveau en de relatie met de uitvoeringsregeling OP EFRO Human Capital A 2017. Vervolgens wordt de specifieke doelstelling A van het OP EFRO 2014-2020 nader toegelicht en de algemene gang van zaken bij de beoordeling van aanvragen. Daarna volgt nog een toelichting bij de artikelen van de uitvoeringsregeling.

Wet en regelgeving op Europees niveau

Op grond van de Verordening (EU) 1303/2013 is voor Noord-Nederland een Operationeel Programma opgesteld. Dit OP EFRO geeft het kader weer voor de inzet van middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in Noord-Nederland in de periode 2014-2020. Het OP EFRO voor Noord-Nederland is op 15 december 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie. De verordening 1303/2013 geeft onder andere voorwaarden en bepalingen voor EFRO-subsidies.

Het OP EFRO richt zich op het stimuleren van innovatie binnen het innovatief midden- en kleinbedrijf in Noord-Nederland. Binnen het OP EFRO zijn vier zogeheten specifieke doelstellingen geformuleerd (A t/m D), waarvan deze uitvoeringsregeling zich richt op specifieke doelstelling A van het OP: het bevorderen van meer, betere en structurelere samenwerking tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen, teneinde de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod (hbo en wo) permanent beter op elkaar af te stemmen. In het OP EFRO is er voor gekozen te werken met openstelling van verschillende subsidie-instrumenten in de vorm van tenders en calls. Projecten die een bepaalde minimumscore halen, krijgen subsidie, zolang er budget beschikbaar is. De voorliggende uitvoeringsregeling OP EFRO Human Capital A 2017 geeft invulling aan de bovengenoemde manier van uitvoering van het programma. Bij tenders staat het loket voor indienen van aanvragen een specifieke periode open en er is een vast sluitingsmoment. De aanvragen die binnen deze periode worden ingediend, worden beoordeeld én – als ze aan een aantal objectieve criteria voldoen- onderling vergeleken. De hoogst scorende projecten krijgen subsidie.

Wet- en regelgeving op nationaal niveau

Op nationaal niveau is de Regeling Europese EZ-subsidies (REES) vastgesteld die naast de bepalingen van de Europese verordening ook bepalingen kent die van toepassing zijn op projecten die ondersteuning ontvangen vanuit EFRO. In de REES is de mogelijkheid gecreëerd voor de managementautoriteiten, waaronder het SNN voor het OP EFRO voor Noord-Nederland, om aanvullende deelplafonds en voorwaarden te stellen. Deze uitvoeringsregeling geeft hier invulling aan in de vorm van een call waarvan de aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst. Om vast te kunnen stellen of een project voor subsidie in aanmerking komt, zijn al deze bepalingen van belang.

De gang van zaken met betrekking tot de beoordelingen van een aanvraag

In de uitvoeringsregeling OP EFRO Human Capital A 2017 kunnen aanvragen in de openstellingsperiode worden ingediend tot 15 september 2017 12.00 uur.

Aanvragen worden op volgorde van ontvangst beschikt totdat het plafond van de uitvoeringsregeling is bereikt.

De behandeling van uw aanvraag bestaat uit drie fasen.

  • 1.

    De aanvraag wordt getoetst op compleetheid. Zijn alle benodigde stukken aanwezig?

  • 2.

    In fase 2 wordt beoordeeld of het project voldoet aan de eisen om voor subsidie in aanmerking te komen. Er wordt gekeken of er sprake is van afwijzingsgronden. Zie ook artikel 7 van deze regeling. Denk verder ook aan staatssteunregelgeving, de maximaal gevraagde subsidie en de uitvoeringsperiode. In deze fase wordt ook getoetst of het project past binnen het opengestelde deel van het programma, dat wil zeggen voldoende bijdraagt aan specifieke doelstelling A van het OP EFRO.

  • 3.

    Als het project aan bovengenoemde criteria voldoet, wordt het in de derde fase voorgelegd aan de deskundigencommissie. De deskundigencommissie beoordeelt het project inhoudelijk op kwaliteit en geeft advies. De deskundigencommissie drukt de beoordeling uit in kwalitatieve scores die verschillende gradaties kennen: zeer goed, goed, voldoende, onvoldoende. Uit toekenning van de kwalitatieve score volgt automatisch een kwantitatieve score, die maximaal 100 punten kan zijn (zie art. 10 lid 3). Op basis van de score van het project wordt een advies voorgelegd aan het Dagelijks Bestuur van het SNN (DB SNN) om te besluiten over subsidietoekenning of -afwijzing. De commissie bestaat uit externe deskundigen met expertise op het gebied van onder meer innovatie, business-cases, duurzaamheid, arbeidsmarkt en koolstofarme economie. De deskundigencommissie adviseert het DB SNN over de subsidietoekenningen, die vervolgens een besluit neemt. Het dagelijks bestuur heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan de Bestuurscommissie Economische Zaken van het SNN (BC EZ).

artikel 1 algemeen

Dit artikel legt de definities vast voor zover daar in deze uitvoeringsregeling aan wordt gerefereerd. De herkomst van de definities is weergegeven waar dat van toepassing is.

artikel 1 onder g

Alleen samenwerkingsverbanden kunnen een aanvraag indienen. Het samenwerkingsverband benoemt een penvoerder die de contactpersoon is voor SNN. Door het ondertekenen van het aanvraagformulier door de penvoerder en partners van het samenwerkingsverband wordt automatisch een samenwerkingsovereenkomst gesloten ten behoeve van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

artikel 1 onder k

De associate degree, een tweejarig deelprogramma van de hbo bachelor opleiding wordt hier ook in meegenomen.

artikel 1 onder l

We denken bij eenheden die een economische activiteit uitoefenen primair aan bedrijven. Er kunnen echter ook andersoortige organisaties dan bedrijven zijn die zich bezighouden met innovatie en deel uitmaken van het Noordelijke innovatiesysteem en die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van human capital vraagstukken bij het mkb in Noord-Nederland. We denken daarbij aan maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld ziekenhuizen of zorginstellingen), intermediaire organisaties en overheden.

artikel 3 lid 3

De beschikbaarheid van voldoende kundig en gespecialiseerd personeel vormt een belangrijke uitdaging voor het Noordelijk innovatiesysteem. Om het innovatiesysteem te versterken is van belang dat ondernemers beter inzicht krijgen in hun (toekomstige) vraag naar personeel met de juiste kwalificaties en vaardigheden. Op dit moment wordt die vraag niet systematisch gearticuleerd waardoor er moeilijk op in te spelen is door onderwijsinstellingen. Daarnaast en in vervolg hierop worden acties ondersteund die bijdragen aan het versterken van het systeem waarbinnen vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. Het OP EFRO voor Noord-Nederland ondersteunt daarmee acties die focussen op de (latente) arbeidsvraag vanuit het bedrijfsleven. Dit realiseert Noord-Nederland door het opzetten en versterken van structuren van permanente afstemming van vraag en aanbod op het gebied van human capital binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdaging in Noord-Nederland.

artikel 4 algemeen

Om het systeem duurzaam te versterken wordt ingezet op praktijkgerichte structuren die vanuit de vraag van het bedrijfsleven opereren. Bij het opzetten van nieuwe praktijkgerichte structuren is de behoefte van het mkb-bedrijfsleven leidend. Echter, een deel van het probleem ligt in het feit dat mkb’ers zich niet dagelijks met deze problematiek kunnen bezighouden. In eerste instantie wordt daarom gewerkt aan bewustwording van het mkb en het expliciteren van de behoeften en wensen voor de toekomst. Het verder concretiseren van de vraag maakt daarmee onderdeel uit van deze uitvoeringsregeling. De uitvoeringsregeling is bewust breed geformuleerd om zoveel mogelijk initiatieven op dit vlak een kans te geven.

Wat stel ik me voor bij mogelijke subsidieaanvragen?

  • ·

    Projecten waarin clusters van bedrijven en onderwijsinstellingen vraag gestuurd samenwerken aan ontwikkeling van curricula ter bevordering van de aansluiting tussen vraag naar en aanbod van hoogopgeleide medewerkers (bijvoorbeeld in de vorm van bedrijfsscholen, werkstages voor docenten, etc.);

  • ·

    Projecten waarin bedrijven gezamenlijk structuren opzetten om R&D-faciliteiten van bedrijven te ontsluiten voor gebruik door onderwijsinstellingen;

  • ·

    Het ontwikkelen van gerichte E-portfoliosystemen, die kennis en ervaring inzichtelijk en uitwisselbaar maken binnen en tussen clusters (digitaal curriculum vitae met aanvullende informatie over vaardigheden, referenties, feedback etc.);

  • ·

    Projecten waarin structuren worden opgezet naar analogie van de Centres of Expertise, dan wel additionele activiteiten van bestaande Centres of Expertise en lectoraten (Centres of Expertise zijn publiek-private samenwerkingsverbanden, waarbinnen ondernemers, wetenschappers, docenten en studenten samen werken aan het bevorderen van de kwaliteit van het technisch hbo-onderwijs);

  • ·

    Projecten ter bevordering van mobiliteit, zowel inter- als intrasectoraal op hbo/wo-niveau.

  • ·

    Innovatieve opleidingsfaciliteiten (zoals hbo duaal);

  • ·

    Structuren om werkzoekende hbo’ers en wo’ers aan het werk te helpen;

  • ·

    Projecten die inzetten op een methode waarmee de arbeidsvraag structureel c.q. continu kan worden uitgevraagd bij het bedrijfsleven.

Let op: de hiervoor beschreven voorbeelden geven een denkrichting en zijn niet uitputtend.

artikel 4 lid 1 onder ii

Het onderdeel ontwikkeling van methodes en instrumenten die tot doel hebben de aansluiting tussen de arbeidsvraag en het hoogopgeleide arbeidsaanbod structureel te verbeteren kan mede betrekking hebben op het opzetten van een pilot waarmee de ontwikkelde methode of het instrument in een testomgeving wordt beproefd. Het daadwerkelijk invoeren van een nieuwe methode of instrument naar een reguliere activiteit is niet subsidiabel.

artikel 4 lid 2

De resultaten van het project dienen ten goede te komen aan Noord-Nederland. Wanneer de activiteiten in Noord-Nederland worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle, of geen activiteiten in Noord-Nederland worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in Noord-Nederland te zijn. De aanvrager legt dit uit in de aanvraag en geeft een onderbouwing.

Artikel 5 lid 1

Uit de definitie van een samenwerkingsverband volgt dat dit in ieder geval bestaat uit een onderwijsinstelling en een eenheid die een economische activiteit uitoefent. Het samenwerkingsverband kan daarnaast bestaan uit:

  • a.

    meerdere hogere onderwijsinstellingen;

  • b.

    meerdere organisaties;

  • d.

    één of meer O&O-fondsen, opgericht bij een bij de minister aangemelde collectieve overeenkomst;

  • e.

    één of meer regionale overheden;

  • f.

    overige partijen die bijdragen aan de verbetering van de afstemming tussen het hoger onderwijs en arbeidsmarkt.

Subsidie kan alleen aan rechtspersonen worden verstrekt. Daarmee zijn eenmanszaken, een vof en een maatschap uitgesloten, omdat ze niet als rechtspersoon worden aangemerkt. Natuurlijke personen kunnen geen aanvraag indienen.

artikel 5 lid 2

Lid 2 stelt dat er een vast subsidiepercentage geldt van 40%.

artikel 6

Outputindicatoren geven weer wat er (fysiek) binnen een project tot stand wordt gebracht. Outputindicatoren vormen feitelijk een weerspiegeling van de projectactiviteiten. Bij de aanvraag wordt de keuze van outputindicatoren gemotiveerd. Streefwaarden moeten aannemelijk worden gemaakt. Gedurende de uitvoering van het project worden realisatiewaarden van indicatoren met bewijsstukken gestaafd.

artikel 7

Samenloop van subsidie op grond van deze uitvoeringsregeling met ESF-subsidie is uitgesloten.

artikel 10 lid 1 onder a

RIS3 en NIA

De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, die Noord-Nederland voor de periode 2014-2020 heeft opgesteld. De RIS3 is nader uitgewerkt in een Noordelijke Innovatieagenda (NIA). Kenmerkend voor de RIS3 en de NIA is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke uitdagingen. De vier maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3 waaraan het Noorden een bijdrage wil leveren zijn:

  • ·

    gezondheid, demografie en welzijn;

  • ·

    voedselzekerheid, duurzame landbouw en bio-economie;

  • ·

    zekere, schone en efficiënte energie; en

  • ·

    schone, veilige watervoorziening.

Deze domeinen moeten niet opgevat worden als een sectorale afbakening, ze zijn juist sectordoorsnijdend of cross sectoraal. Deze vier maatschappelijke uitdagingen vormen het kader waarbinnen het OP EFRO Noord-Nederland en daarmee deze uitvoeringsregeling worden uitgevoerd. Alle projecten dienen een bijdrage te leveren aan het komen tot (innovatieve) oplossingen voor één van de vier maatschappelijke uitdagingen die in de RIS3 zijn beschreven.

Bedrijven uit alle sectoren worden uitgenodigd te innoveren binnen deze vier domeinen. Gezocht wordt naar innovaties die (inter-)nationaal onderscheidend en vernieuwend zijn. Voor het betrokken bedrijf (of bedrijven) is de innovatie van strategisch belang en zorgt het project ervoor dat innovatie een structureler onderdeel wordt van de organisatie, wat tot uiting komt in de business case.

artikel 13

Zie toelichting artikel 6.

Bijlage II Outputindicatoren OP EFRO Human Capital A 2017

Code

Naam

Definitie & toelichting

Bijzonderheden

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt. Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het Operationeel Programma, in welke vorm dan

ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet

Een onderneming telt als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (Euro’s, advies, begeleiding, matching etc.).

Ondersteunde ondernemingen mogen maar één keer in de score van de indicator worden meegenomen.

Indien een onderneming meerdere keren steun ontvangt, dan blijft de score voor de indicator "1". (Dit geldt ook voor de indicatoren CO02 en CO04.)

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

Het aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt vanuit het Operationeel Programma

Er is sprake van een subsidie als een onderneming directe financiële steun ontvangt die niet hoeft te worden terugbetaald.

CO02 is een 'subset' van CO01.

CO04

Aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het Operationeel Programma, waarbij de steun een andere vorm heeft dan een directe financiële overdracht.

Voor het scoren op deze indicator, "het wel of niet ontvangen van steun", gelden dezelfde criteria als bij indicator CO01.

CO04 is een 'subset' van CO01.

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van subsidieprojecten

De omvang van de private bijdrage (cofinanciering) in de totale subsidiabele projectkosten van subsidieprojecten waarbij steun wordt verleend aan ondernemingen.

CO06 is gekoppeld aan

CO02.

PS05

Aantal voor gebruik door onderwijsinstellingen ontsloten O&O-faciliteiten van bedrijven

Aantal faciliteiten voor onderzoek en ontwikkeling bij bedrijven dat dankzij EFRO-projecten is ontsloten voor onderwijsinstellingen. Voor deze indicator mag per onderneming maximaal één O&O-faciliteit worden geteld.

Er dient een duidelijk verband te zijn tussen het uitgevoerde EFRO-project en de toegang die

onderwijsinstellingen krijgen tot de faciliteiten.