Uitvoeringsregeling Tender Valorisatie D 2017 MKB

Geldend van 03-07-2017 t/m heden

Uitvoeringsregeling Tender Valorisatie D 2017 MKB

Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zijnde Management Autoriteit Noord-Nederland;

gelet op de Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

gelet op de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

gelet op de uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2014 van de commissie van 7 maart 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot methoden voor steun op het gebied van klimaatverandering, het vaststellen van mijlpalen en streefdoelen in het prestatiekader en de nomenclatuur van de categorieën steunverlening voor de Europese structuur- en investeringsfondsen;

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 480/2014 van de Commissie van 3 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij;

gelet op de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene groepsvrijstellingsverordening);

gelet op de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 821/2014 van de Commissie van 28 juli 2014 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft gedetailleerde regelingen voor de overdracht en het beheer van programmabijdragen, de verslaglegging over financieringsinstrumenten, de technische kenmerken van voorlichtings- en communicatiemaatregelen voor concrete acties, en het systeem voor de vastlegging en opslag van gegevens;

gelet op het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland;

gelet op de Uitvoeringswet EFRO;

gelet op de Regeling Europese EZ-subsidies;

gelet op beschikkingen van de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen waarin de MIT bijdragen ter beschikking worden gesteld voor het uitvoeren van de REES en deze uitvoeringsregeling;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT

de volgende uitvoeringsregeling vast te stellen ter afbakening van een deel van het Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland: Tender Valorisatie D 2017 MKB.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening (EU) nr. 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • b.

    Algemene Groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • c.

    REES: Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies);

  • d.

    Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Noord-Nederland (OP EFRO): het programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 dat is goedgekeurd door de Europese Commissie en geldt voor het landsdeel Noord-Nederland (NUTS-regio NL1);

  • e.

    RIS 3: Research & Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland. Dit is het document waarin de innovatiestrategie voor Noord-Nederland voor de periode 2014-2020 is uiteengezet;

  • f.

    Specifieke doelstelling D: “Een hoger aandeel van de innovaties in Noord-Nederland is gericht op CO2-reductie binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen”, zoals beschreven in sectie 1.1 en secties 2.A.5 en 2.A.6.1 onder prioritaire as 2 van het OP EFRO;

  • g.

    Maatschappelijke uitdagingen: zoals beschreven in hoofdstuk 3.2 van de RIS3 Noord-Nederland;

  • h.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • i.

    DB SNN: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • j.

    Penvoerder: de subsidieaanvrager, die zorg draagt en verantwoordelijk is voor de projectadministratie, aanvragen, verzoeken en voortgangsrapportages indien er sprake is van twee of meer aanvragers van subsidie die samenwerken;

  • k.

    Het Verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • l.

    Onderneming: een onderneming is een organisatie die erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk productie- en of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden. Een onderneming kan verschillende juridische vormen aannemen, mits deze geen publiekrechtelijk lichaam is en niet voor meer dan tien procent structureel wordt gefinancierd door overheidsbijdragen;

  • m.

    MKB-ondernemingen: ondernemingen die voldoen aan de vastgestelde criteria in Bijlage I van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • n.

    Grote ondernemingen: ondernemingen die niet voldoen aan de criteria onder n genoemd;

  • o.

    I ndustrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • p.

    Experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.

Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • q.

    I nnovatieadviesdiensten: consulting, bijstand en opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, het gebruik van standaarden en regels waarin deze zijn vastgelegd;

  • r.

    Innovatieondersteuningsdiensten: het verschaffen van kantoorruimte, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificatie met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere producten, procedés of diensten; proces-innovatie: de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten;

  • s.

    De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

  • t.

    Noord-Nederland: De provincies Fryslân, Groningen en Drenthe.

Artikel 2 Plafonds

  • 1. Het plafond voor subsidieaanvragen die zijn ontvangen in de periode van maandag 3 juli 2017 tot en met donderdag 7 september 2017 17:00 uur bedraagt € 1.500.000,--, met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond wordt toegekend voor aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000,-- tot en met € 350.000,--.

  • 2. In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de bedragen is vastgesteld door middel van loting waarbij een project dat gezien de loting maakt dat het subsidieplafond zal worden overschreden en het gevraagde subsidiebedrag van dat project is hoger dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wordt het subsidieplafond verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 3. Het DB SNN verdeelt het in het eerste lid bedoelde bedrag op volgorde van rangschikking als bedoeld in artikel 5.2.8 van de REES volgens de beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 11, met dien verstande dat er geen subsidie wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000,-- tot en met € 350.000,-- die gezien de ranking ervoor zorgen dat meer dan 50% van het subsidieplafond gaat naar aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000,-- tot en met € 350.000,--.

Artikel 3 Hoogte van de subsidie en maximale subsidie per aanvrager

  • 1. Er wordt subsidie verstrekt ter hoogte van 35% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van het subsidiepercentage kan worden beperkt indien de regels van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening daartoe nopen.

  • 3. De subsidie bedraagt minimaal € 50.000,- per project.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 350.000,- per project.

  • 5. Op grond van artikel 5.2.5 lid 3 van de REES is artikel 5.2.5 lid 1 sub a van de REES niet van toepassing.

  • 6. Voor projecten waarvoor minimaal € 50.000,-- en maximaal € 200.000,-- subsidie is aangevraagd en op grond van de voorwaarden kan worden verleend is de maximale subsidie per aanvrager € 100.000,--.

  • 7. Voor projecten waarvoor meer dan € 200.000,-- en maximaal € 350.000,-- subsidie is aangevraagd en op grond van de voorwaarden kan worden verleend is de maximale subsidie per aanvrager € 175.000,--.

Artikel 4 Doelgroep van de subsidie

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. Minimaal één van de aanvragers is gevestigd in Noord-Nederland en voert daar ondernemingsactiviteiten uit en de projectresultaten komen voornamelijk ten goede aan de aanvrager die in Noord-Nederland is gevestigd en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

Artikel 5 R&D samenwerkingsprojecten

Subsidie kan worden verstrekt aan een R&D samenwerkingsproject:

  • a)

    waarin minimaal 2 MKB-bedrijven samenwerken; en

  • b)

    dat past binnen specifieke doelstelling D; en

  • c)

    dat aansluit bij de onder specifieke doelstelling D beschreven acties:

    • -

      Innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten, direct gerelateerd aan koolstofarme

technologieën die bijdragen aan CO2-reductie; of

  • -

    Testen van innovatieve toepassingen, die bijdragen aan CO2-reductie, in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken, indien het testen een logisch onderdeel is van een innovatietraject; en

    • d)

      dat een bijdrage levert aan het verhogen van het omzetaandeel van nieuwe of vernieuwde producten of diensten gericht op CO2-reductie; en

    • e)

      past binnen minimaal één van de programma’s of plannen zoals bedoeld in artikel 3.4.2 lid 1 van de Regeling nationale EZ-subsidies.

Artikel 6 Aanvraag onder meerdere plafonds

Als voor dezelfde projectactiviteiten aanvragen worden ingediend voor deze ‘Tender Valorisatie D 2017 MKB’ en voor de ‘Tender Valorisatie C 2017 MKB’ of voor de ‘OP EFRO Tender Valorisatie C 2017, ronde 2’ of voor ‘OP EFRO Tender Valorisatie D 2017, ronde 2’ en meerdere aanvragen komen voor subsidie in aanmerking, wordt slechts op basis van één plafond subsidie verstrekt, zijnde in eerste instantie op basis van de ‘Tender Valorisatie D 2017 MKB’, in tweede instantie op basis van de ‘Tender Valorisatie C 2017 MKB’, in derde instantie op basis van de ‘OP EFRO Tender Valorisatie D 2017, ronde 2’ en in vierde instantie op basis van de ‘OP EFRO Tender Valorisatie C 2017, ronde 2’.

Artikel 7 Indienen van een subsidieaanvraag

  • 1. Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub d van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening. De uiterste datum en tijdstip van indiening is donderdag 7 september 2017 17:00 uur.

  • 2. De aanvrager kan gebruik maken van de mogelijkheid om vooraf een compleetheidstoets te laten uitvoeren door het SNN. Elke subsidieaanvraag die uiterlijk op 24 augustus 2017 om 12.00 uur is ingediend wordt door het SNN voorzien van een beoordeling op compleetheid. De aanvrager wordt binnen een termijn van zeven dagen na indiening geïnformeerd over eventueel ontbrekende onderdelen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om de subsidieaanvraag te completeren vóór de sluitingsdatum als genoemd onder lid 1.

  • 3. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij het SNN via een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.eu.

  • 4. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door SNN opgesteld volledig ingevuld aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

Artikel 8 Afwijzen van een subsidieaanvraag

  • 1. Op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES wordt een aanvraag afgewezen indien het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld. Indien niet minimaal 70 van de 100 punten worden gehaald, waarbij de verdeling van de punten is opgenomen in artikel 11, draagt het project in ieder geval niet voldoende bij aan de specifieke doelstelling binnen het programma zoals opgenomen in deze uitvoeringsregeling.

  • 2. Een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 5.2.5 lid 1 sub e van de REES afgewezen indien de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan een van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013. Dit houdt onder andere in dat een aanvraag in ieder geval wordt afgewezen indien:

    • -

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische haalbaarheid van het project;

    • -

      door een aanvrager niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project financieel, ruimtelijk of anderszins, obstakelvrij is;

    • -

      niet aannemelijk is dat het project fysiek kan zijn voltooid of dat alle concrete acties (projectactiviteiten) volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd binnen de periode die ligt tussen de datum van indiening van de aanvraag en 30 november 2019. De concrete acties zijn volledig ten uitvoer gelegd als alle activiteiten die leiden tot outputs en resultaten volledig zijn uitgevoerd;

    • -

      de aanvraag minder dan 1 punt scoort op het criterium duurzaamheid, zoals beschreven in artikel 11, lid 1 sub e;

    • -

      tegen een aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

    • -

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. In aanvulling op lid 2 en artikel 5.2.5 lid 1 sub c van de REES kan de aanvraag worden afgewezen indien de aanvrager niet de relevante outputindicatoren heeft geselecteerd of de aanvrager niet een (overtuigende) onderbouwing heeft aangeleverd.

Artikel 9 Subsidiabele kosten

Uit Verordening (EU) nr. 1303/2013 en bijbehorende documenten, het OP EFRO en de REES volgt welke soorten kosten op welke wijze subsidiabel zijn. Daarnaast zijn de kosten alleen subsidiabel indien de activiteiten waar de kosten betrekking op hebben vallen onder:

  • a.

    industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het gaat om

    • -

      personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • -

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • -

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    • -

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • -

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien;

  • b.

    innovatiesteun voor MKB-ondernemingen en het gaat om

    • -

      de kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en immateriële activa;

    • -

      de kosten verbonden aan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding of een grote onderneming naar onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming, zonder dat hierbij andere personeelseden worden vervangen;

    • -

      de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning;

  • c.

    proces-innovatie, voor zover de innovatie (inter-)nationaal onderscheidend en vernieuwend is en het gaat om

    • -

      personeelskosten;

    • -

      kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

    • -

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

    • -

      bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien;

  • d.

    activiteiten waarvoor op basis van de-minimis steun kan worden verstrekt, omdat de aanvrager of aanvragers voldoen aan de de-minimisverordening.

Artikel 10 Projectperiode en kosten

  • 1. Uiterlijk 30 november 2019 dient het project fysiek te zijn voltooid of dienen alle concrete acties in het project volledig ten uitvoer te zijn gelegd.

  • 2. Projectkosten zijn subsidiabel voor zover;

    • -

      de verplichtingen die leiden tot werkzaamheden zijn aangegaan na ontvangst van de subsidieaanvraag door het SNN;

    • -

      voor zover pas met de projectactiviteiten is aangevangen na de ontvangst van de aanvraag bij het SNN;

    • -

      voor zover de werkzaamheden die tot de kosten leiden zijn verricht op uiterlijk de einddatum van het project. Daarbij dienen de projectkosten betaald te zijn binnen 13 weken na de einddatum van de projectperiode. Dit met uitzondering van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van het verzoek tot definitieve vaststelling;

    • -

      de kosten rechtstreeks zijn toe te rekenen aan en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.

Artikel 11 Beoordelingscriteria

  • 1.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op de volgende 5 beoordelingscriteria:

    • a.

      De mate waarin het project bijdraagt aan de specifieke doelstelling D van het Operationeel Programma 2014-2020 Noord-Nederland: “Een hoger aandeel van de innovaties in Noord-Nederland is gericht op CO2-reductie binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen”;

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • -

    De kwaliteit van de onderbouwing van de bijdrage aan de specifieke doelstelling.

  • -

    In hoeverre de fase(n) van de innovatieketen waarin de projectactiviteiten zich bevinden zitten in de TRL-levels 5, 6 en 7. Dit naar analogie van het Technology Readiness Level (TRL) model, zoals beschreven in sectie 1.1 van het OP EFRO.

  • -

    Op welke wijze de projectactiviteiten aansluiten bij acties:

  • -

    Innovatietrajecten, gericht op ontwikkeling van nieuwe producten, concepten, technologieën en diensten;

of

  • -

    Testen van innovatieve toepassingen in de praktijkomgeving gericht op valorisatie van nieuwe technieken.

  • -

    De mate waarin binnen het project wordt samengewerkt door MKB-bedrijven.

    • b.

      De mate van innovativiteit

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • -

    Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? Gaat het om iets nieuws of een nieuwe toepassing van iets bestaands?

  • -

    Hoe verhoudt de innovatie zich tot (inter-)nationale ontwikkelingen?

  • -

    Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

    • c.

      De kwaliteit van de business case

Hierbij wordt met name gelet op de elementen:

  • -

    Wat is de (potentiële) economische waarde van de projectresultaten?

  • -

    Welke marges verwacht u te kunnen hanteren op uw product?

  • -

    Welke markten en welk marktaandeel verwacht u te kunnen behalen met de projectresultaten?

  • -

    Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren? En wat is de aanpak om deze risico’s te hanteren?

  • -

    Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project tot aan de marktintroductie?

  • -

    Hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de projectkosten, zowel de bijdrage in cash als de bijdrage in uren in relatie tot de reguliere bedrijfsvoering? En hoe financiert iedere deelnemer zijn aandeel in de kosten tot en met de marktintroductie?

  • -

    Hoe wordt omgegaan met het intellectuele eigendom van de projectresultaten? En welke afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de projectresultaten?

  • -

    Waarom bent u bereid om uw eigen bijdrage in dit project te stoppen? Koppel uw bereidheid om deze stap te zetten aan de risico’s en perspectieven van de projectresultaten.

    • d.

      De kwaliteit van de aanvraag

Hierbij wordt met name gelet op de volgende elementen:

  • -

    De helderheid en eenduidigheid van de aanvraag.

  • -

    De wijze waarop het project organisatorisch en subsidie-technisch in elkaar steekt.

    • e.

      Duurzaamheid

Hierbij wordt getoetst of het project voldoet aan de waarborging van gelijke kansen en voorkoming van discriminatie en of het project geen negatieve effecten op het milieu kent.

Verder wordt gelet op de mate waarin het project een onderscheidende bijdrage levert op het gebied van duurzaamheid. Elementen die een project onderscheidend kunnen maken op het gebied van duurzaamheid kunnen zijn:

Ten aanzien van het aspect ‘people’:

  • -

    De investering die wordt gedaan en de resultaten die worden beoogd in de opleiding en ontwikkeling van mensen;

  • -

    De bijdrage aan arbeidsvitaliteit, gezondheid en sociale mobiliteit van mensen;

  • -

    De werkgelegenheid die wordt gegenereerd, bijvoorbeeld voor hoger opgeleiden, lager opgeleiden en mensen met beperkingen, of een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • -

    De maatschappelijke impact.

Ten aanzien van het aspect ‘planet’:

  • -

    De bijdrage aan CO2-reductie en reductie van overige broeikasgassen;

  • -

    De bijdrage aan energiebesparing en/of de omschakeling naar schone energie;

  • -

    De bijdrage aan het verminderen van grondstofgebruik en watergebruik

  • -

    De omgang met afval en restmaterialen;

  • -

    De impact op het omringende ecosysteem en de omringende ruimte en leefomgeving.

Ten aanzien van het aspect ‘profit’:

  • -

    De bijdrage aan regionale bewustwording, over de noodzaak van en het streven naar een circulaire en inclusieve economie;

  • -

    De bijdrage aan de profilering van het bedrijf als een sociaal en duurzaam /maatschappelijk verantwoorde onderneming;

  • -

    De manier waarop de onderneming zich maatschappelijk verantwoordt.

    • 2.

      De criteria zoals genoemd onder lid 1 worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: “goed”, “ruim voldoende”, “voldoende”, “matig”, “neutraal” of “onvoldoende”. Deze beoordeling wordt omgezet in een puntenbeoordeling zoals genoemd onder lid 3.

    • 3.

      a. Voor criterium a zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 30 punten

worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 30 punten

  • -

    ruim voldoende = 25 punten

  • -

    voldoende = 20 punten

  • -

    matig = 10 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

    • b.

      Voor de criteria b zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 20 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 20 punten

  • -

    voldoende = 15 punten

  • -

    matig = 10 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

    • c.

      Voor de criteria c zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 30 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 30 punten

  • -

    ruim voldoende = 25 punten

  • -

    voldoende = 20 punten

  • -

    matig = 10 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

    • d.

      Voor criterium d zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 10 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 10 punten

  • -

    voldoende = 8 punten

  • -

    matig = 5 punten

  • -

    onvoldoende = 0 punten

    • e.

      Voor criterium e zoals genoemd in lid 1 van dit artikel kunnen maximaal 10 punten worden behaald met de volgende verdeling:

  • -

    goed = 10 punten

  • -

    voldoende = 8 punten

  • -

    matig = 5 punten

  • -

    neutraal = 1 punt

  • -

    onvoldoende = 0 punten

Artikel 12 Penvoerderschap en administratie

  • 1. Alle aanvragen en rapportages in een project worden door de penvoerder gedaan.

  • 2. Het SNN verricht betalingen enkel aan de penvoerder.

  • 3. De samenwerking wordt in een samenwerkingsovereenkomst vastgelegd, die door alle partijen wordt ondertekend.

  • 4. Indien binnen een project andere dan bovengenoemde samenwerkende ondernemingen direct van de subsidie profiteren, dan is het de verantwoordelijkheid van de penvoerder de namen van de betreffende ondernemingen en de manier waarop deze profiteren vast te leggen.

Artikel 13 Rapportage en bevoorschotting

  • 1. De subsidieaanvrager dient twee keer per jaar een voortgangsrapportage in te dienen betreffende de financiële en inhoudelijke voortgang in de realisatie van het project over de voorafgaande periode. Gerapporteerd dient te worden volgens een daarvoor door het SNN verstrekt format.

  • 2. Een voorschot kan worden verstrekt indien voorafgaand aan of tegelijk met het verzoek tot voorschot de voortgangsrapportage is ingediend, voor zover voldaan is aan de voorwaarden en regelgeving en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering door de Europese Commissie.

  • 3. Het voorschot wordt evenredig bepaald op basis van de gemaakte en betaalde kosten in de periode waarop de voortgangsrapportage betrekking heeft. Om de hoogte van het voorschot te berekenen wordt dit bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat volgt uit het delen van de toegekende subsidie door de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 4. Indien de subsidieaanvrager in gebreke blijft met het indienen van een deugdelijke voortgangsrapportage kan de subsidie ingetrokken of verlaagd worden.

Artikel 14 Realisatie indicatoren

  • 1. De aanvrager dient tijdens de uitvoering van het project de realisatie van de outputindicatoren te registreren. Aan de realisatiewaarden dienen bewijsstukken ten grondslag te liggen, overeenkomstig de voorschriften in bijlage II bij deze uitvoeringsregeling.

  • 2. Over de realisatiewaarden van de outputindicatoren dient door de aanvrager gedurende de uitvoering van het project in voortgangsrapportages, en na afloop van het project in het eindverslag te worden gerapporteerd. Rapportage dient plaats te vinden in een door het SNN beschikbaar gesteld format. De aanvrager dient op aanvraag bewijsstukken te overleggen.

Artikel 15 Realisatie van het project

Na afronding van de projectactiviteiten dient de subsidieaanvrager een verklaring af te geven dat het project fysiek is afgerond of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer zijn gelegd. De verklaring dient te worden afgegeven in een door het SNN verstrekt format. De verklaring dient bij het verzoek tot vaststelling te worden gevoegd of op verzoek van het SNN eerder te worden overgelegd.

Artikel 16 Vaststelling subsidie

  • 1. De subsidieaanvrager dient uiterlijk 13 weken na de einddatum van het project een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in bij het SNN.

  • 2. Het verzoek om definitieve vaststelling wordt ingediend volgens een daarvoor door het SNN ter beschikking gesteld format, vergezeld van de daarin genoemde documenten. Een rapport van bevindingen opgesteld door een accountant kan mogelijk onderdeel uitmaken van deze documenten.

  • 3. De subsidie zal lager worden vastgesteld wanneer de gerealiseerde subsidiabele kosten lager zijn dan begroot, waarbij het subsidiepercentage wordt gehanteerd zoals aangegeven in artikel 3 lid 1.

  • 4. Het SNN kan de betaling die volgt uit de vaststellingsbeschikking opschorten indien de financiering van de Europese Commissie niet beschikbaar is.

Artikel 17 Slotbepalingen

Deze uitvoeringsregeling wordt gepubliceerd en treedt in werking de dag na publicatie.

Artikel 18 Citeertitel

Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als Tender Valorisatie D 2017 MKB.

Bijlage I: Toelichting op de uitvoeringsregeling

Bijlage II: Outputindicatoren Tender Valorisatie D 2017 MKB

Bijlage I: Toelichting op de uitvoeringsregeling

Een algemene toelichting op deze uitvoeringsregeling is te vinden in het Spoorboekje Innovatie-instrumentarium Noord-Nederland. Dit document is te vinden op de SNN website.

Inleiding

Op grond van de Verordening (EU) 1303/2013 is voor Noord-Nederland een Operationeel Programma opgesteld. Dit OP EFRO geeft het kader weer voor de inzet van middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in Noord-Nederland in de periode 2014-2020. Het OP EFRO voor Noord-Nederland is op 15 december 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie. Deze uitvoeringsregeling is bedoeld voor subsidieaanvragen op grond van een deel van het OP EFRO.

In de verordening 1303/2013, die specifieke bepalingen geeft voor (onder andere) het EFRO, zijn voorwaarden en bepalingen voor EFRO-subsidies opgenomen. Op nationaal niveau is de Regeling Europese EZ-subsidies (REES) vastgesteld die naast de bepalingen van de Europese verordening ook bepalingen kent die van toepassing zijn op projecten die ondersteuning ontvangen vanuit EFRO. In de REES is de mogelijkheid gecreëerd voor de managementautoriteiten, waaronder het SNN voor het OP EFRO voor Noord-Nederland, om aanvullende deelplafonds en voorwaarden te stellen. Deze uitvoeringsregeling geeft daar invulling aan in de vorm van een subsidietender. Voor de bepaling of een project voor subsidie in aanmerking komt zijn al deze bepalingen van belang.

Het OP EFRO richt zich op het stimuleren van innovatie binnen het innovatief Midden- en Kleinbedrijf in Noord-Nederland. Binnen het OP EFRO zijn vier zogeheten specifieke doelstellingen geformuleerd (A t/m D), waarvan deze ‘Tender Valorisatie D MKB’ zich richt op specifieke doelstelling D van het OP: ‘Een hoger aandeel van de innovaties in Noord-Nederland is gericht op CO2-reductie (binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen)’. In essentie betekent dit dat het daadwerkelijk realiseren en valoriseren van innovaties binnen het MKB centraal staat. Tender D is analoog aan Tender C, met als verschil dat het bij Tender D gaat om innovaties gericht op CO2-reductie.

De RIS3 is de ‘Research & Innovation Strategy for Smart Specialization’, een overkoepelende innovatiestrategie, die Noord-Nederland voor de periode 2014-2020 heeft opgesteld. De RIS3 is nader uitgewerkt in een Noordelijke Innovatieagenda (NIA). Kenmerkend voor RIS3 en NIA is het uitgangspunt te werken aan grote maatschappelijke vraagstukken, de maatschappelijke uitdagingen. Voor deze subsidietender worden MKB-bedrijven uitgedaagd om te komen met innovaties voor de vier maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3: uitdagingen die spelen binnen de domeinen Gezondheid, demografie en welzijn; Voedselzekerheid, duurzame landbouw en bio-economie; Zekere, schone en efficiënte energie; en Schone, veilige watervoorziening. Deze domeinen moeten niet opgevat worden als een sectorale afbakening. Bedrijven uit elke sector worden uitgenodigd te innoveren binnen deze vier domeinen.

Aangezien er binnen deze uitvoeringsregeling sprake is van cofinanciering vanuit het ‘Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren’ (MIT) programma van het Ministerie van Economische Zaken dienen projecten tevens een bijdrage te leveren aan minimaal één van de programma’s of plannen van het MIT. Deze programma’s of plannen ('Agri & Food', 'Chemie & Energie inclusief Biobased', 'Creatieve Industrie', 'Hightech Systemen & Materialen en ICT', 'Life Science & Health', 'Logistiek', 'Tuinbouw & Uitgangsmaterialen' en 'Water') zijn te raadplegen op de website van RVO.

Gezocht wordt naar innovaties die (inter-)nationaal onderscheidend en vernieuwend zijn. Voor het betrokken bedrijf (of bedrijven) is de innovatie van strategisch belang en zorgt het project ervoor dat innovatie een structureler onderdeel wordt van de organisatie, wat tot uiting komt in de business case. Het gaat dus niet om het aanbrengen van een kleine verbetering in het bedrijfsproces of een beperkte aanpassing van een bestaand product. Het realiseren van innovaties wordt in het OP EFRO uitgewerkt aan de hand van twee concepten: de Innovatiepiramide en het Technology Readiness Level, of TRL-model.

De innovatiepiramide, zoals opgenomen in het OP, deelt bedrijven in vijf categorieën in: koplopers, ontwikkelaars, toepassers, volgers en niet-innovatieven. Op grond van onderzoek waaruit blijkt dat Noord-Nederland relatief veel volgers en relatief weinig toepassers en ontwikkelaars kent, is het OP erop gericht om volgers toepassers te laten worden en toepassers ontwikkelaars te laten worden. Dit krijgt in het OP EFRO vorm door de aandacht te richten op die criteria die maken dat volgers volgers zijn en toepassers toepassers zijn. Dit betekent dat met de subsidietender wordt beoogd om MKB-bedrijven die open staan voor innovaties en ideeën hebben, maar nog niet innoveren, deze ideeën daadwerkelijk om laten te zetten in innovaties. Het kan daarbij gaan om nieuwe producten of diensten, maar ook om procesinnovaties. Daarnaast wordt beoogd bedrijven die al wel innoveren, maar dit vooral doen door innovaties te adopteren, zelf op eigen kracht te laten innoveren.

In het TRL-model worden negen verschillende fases onderscheiden in het innovatieproces, beginnend met fundamenteel onderzoek (TRL1), tot en met marktintroductie van een nieuw product of nieuwe dienst (TRL9). Met de subsidietender wordt ingezet op die stadia die zich voorafgaand aan de marktintroductie bevinden: TRL 5 tot en met TRL 7:

• TRL5: Validatie van een prototype

• TRL6: Demonstratie van een prototype in een testomgeving

• TRL7: Demonstratie van een prototype in een operationele omgeving

Het is niet uitgesloten dat activiteiten uit andere TRL-niveaus ook onderdeel uitmaken van een project. Het zwaartepunt van een project moet echter liggen op TRL 5 tot en met 7. Bij een aanvraag dient expliciet onderbouwd te worden dat het betreffende project betrekking heeft op deze TRL-niveaus.

Projecten die voor subsidiëring vanuit deze subsidietender in aanmerking komen bevinden zich relatief dicht bij de markt. Het gaat niet om de oplossingen van de toekomst, maar om de oplossingen van morgen. Uitgangspunt is dat activiteiten waarvan mag worden verwacht dat die door ‘de markt’ worden opgepakt en gefinancierd ook door ‘de markt’ worden opgepakt en gefinancierd. In praktijk komt dit erop neer dat ondersteuning vanuit het OP kan reiken tot daar waar de staatssteunnormen dit toelaten.

In het OP EFRO is er voor gekozen te werken met gedeeltelijke openstelling van loketten en verschillende subsidie-instrumenten. Gedeeltelijke openstelling van het programma vloeit voort uit een strategie, waarbij gedurende de programmaperiode tot een gelijkmatige en gerichte invulling van het programma wordt gekomen. Hierbij worden keuzes ten aanzien van inhoud en instrumenten optimaal afgestemd op de in het programma geformuleerde doelstellingen en te ondersteunen initiatieven.

In elk geval een deel van het OP EFRO wordt opengesteld via zogenoemde tenders, waarbij het loket voor indienen van aanvragen een specifieke periode open staat en een vast sluitingsmoment kent. De onderhavige ‘Tender Valorisatie D 2017 MKB’ en ook de gelijktijdig open te stellen ‘Tender Valorisatie C 2017 MKB’, ‘OP EFRO Tender Valorisatie C 2017, ronde 2’ en ‘OP EFRO Tender Valorisatie D 2017, ronde 2’ geven de verdere invulling aan de genoemde manier van uitvoering van het programma.

Kenmerkend voor een tender is dat aanvragen in de openstellingsperiode kunnen worden ingediend en na afloop van deze periode (tegelijkertijd) worden beoordeeld op grond van vooraf kenbaar gemaakte criteria. Vervolgens ontvangen de projecten die niet op (afwijzings-)criteria zijn afgewezen op volgorde van puntenaantal subsidie, totdat de subsidie is verdeeld en het plafond is bereikt.

Bij het uitvoeren van deze tender wordt gebruik gemaakt van een onafhankelijke deskundigencommissie. Deze bestaat uit externe deskundigen met expertise op het gebied van onder meer innovatie, business-cases, duurzaamheid, arbeidsmarkt en koolstofarme economie. Het werken met experts sluit aan bij de uitgangspunten van de RIS3 en NIA, van een overheid die meer op afstand opereert.

De deskundigencommissie adviseert het Dagelijks Bestuur van het SNN (DB SNN) over de subsidietoekenningen. Het DB SNN neemt vervolgens een besluit. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheid mandateren aan de Bestuurscommissie Economische Zaken van het SNN (BC EZ).

Een belangrijk punt dat samenhangt met de inschakeling van een deskundigencommissie is het feit dat de beoordeling (advisering) bestaat uit drie fasen. Eerst wordt een compleetheidstoets gedaan, daarna volgt op alle aanvragen die compleet zijn op het moment van sluiting van het loket een toets waarbij wordt beoordeeld of het project voldoet aan de eisen om los van de beoordelingscriteria (de rankingscriteria) voor subsidie in aanmerking te komen, dus of er geen sprake is van afwijzingsgronden. Denk hierbij aan de staatssteunregelgeving, de maximaal gevraagde subsidie en de uitvoeringsperiode. In deze fase wordt ook getoetst of het project past binnen het opengestelde deel van het programma, dat wil zeggen voldoende bijdraagt aan specifieke doelstelling D van het OP EFRO. Indien het project aan deze criteria voldoet, dan wordt het in de derde fase voorgelegd aan de deskundigencommissie.

De deskundigencommissie beoordeelt het project inhoudelijk op kwaliteit en geeft advies ten aanzien van de ranking.

De beoordeling wordt uitgedrukt in kwalitatieve scores die verschillende gradaties kennen: goed, ruim voldoende, voldoende, matig, neutraal en onvoldoende. Uit toekenning van de kwalitatieve score volgt automatisch een kwantitatieve score, die maximaal 100 punten kan zijn (zie art. 11 lid 3). Op basis van de totaalscores worden projecten onderling gerankt en wordt de ranking met toelichting als advies voorgelegd aan het DB SNN.

Het OP EFRO kent resultaat- en outputindicatoren. Resultaatindicatoren worden niet op projectniveau geregistreerd. Resultaatindicatoren bevinden zich op een hoger abstractieniveau: het niveau van de specifieke doelstellingen. Elke specifieke doelstelling is gekoppeld aan één resultaatindicator.

Outputindicatoren geven weer wat er (fysiek) binnen een project tot stand wordt gebracht. Outputindicatoren vormen feitelijk een weerspiegeling van de projectactiviteiten. Bij de aanvraag dient de keuze van outputindicatoren te worden gemotiveerd. Streefwaarden dienen aannemelijk te worden gemaakt. Gedurende de uitvoering van het project dienen realisatiewaarden van indicatoren met bewijsstukken te worden gestaafd.

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel legt de definities vast voor zover daar in deze uitvoeringsregeling aan wordt gerefereerd. De herkomst van de definities is weergegeven waar dat van toepassing is.

Onder g worden de maatschappelijke uitdagingen bedoeld zoals beschreven in de RIS3. Deze vier maatschappelijke uitdagingen vormen het kader waarbinnen het OP EFRO Noord-Nederland en daarmee deze uitvoeringsregeling worden uitgevoerd. Alle projecten dienen een bijdrage te leveren aan het komen tot innovatieve oplossingen voor één van de vier maatschappelijke uitdagingen die in de RIS3 zijn beschreven. Deze maatschappelijke uitdagingen bevinden zich op het gebied van Gezondheid, demografie en welzijn, Voedselzekerheid, duurzame landbouw en bio-economie, zekere, schone en efficiënte energie en schone, veilige watervoorziening.

Verder is van belang op te merken dat een deel van de definities, gericht op onderzoek en ontwikkeling, haar herkomst kent in de staatssteunregelgeving. Aangezien deze regelgeving een belangrijk kader vormt voor subsidieverlening aan projecten in het kader van deze subsidietender, zijn deze voorwaarden expliciet in de uitvoeringsregeling opgenomen (onder m t/m r).

Artikel 2 Plafonds

Dit artikel gaat in op de afbakening die specifiek voor deze subsidietender geldt. Het geeft aan welk onderdeel van het OP EFRO binnen dit deelplafond is opengesteld.

Lid 1 legt de openstelling van het loket vast, alsmede ook het beschikbare budget. Van belang is dat de aanvraag compleet moet zijn op donderdag 7 september 2017 17:00 uur. Indien de aanvraag niet op dat moment is ingediend en/of compleet is, wordt de aanvraag op grond van artikel 5.2.2. van de REES afgewezen.

Met lid 2 wordt beoogd te voorkomen dat beschikbare bedragen ongebruikt blijven binnen dit deelplafond. Een voorbeeld: Na ranking van de projecten kan er subsidie verleend worden onder het nominale plafond aan 20 projecten. Stel dat er vervolgens nog € 100.000,-- over is. Het eerstvolgende gerankte project vraagt echter € 150.000,--. Het subsidieplafond wordt in dat geval met € 50.000,-- verhoogd om ook dat laatste project subsidie te kunnen toekennen. Wanneer er geloot is, wordt de rangschikking die daar uit volgt aangehouden.

In lid 3 wordt invulling gegeven aan afspraken die zijn gemaakt met het Ministerie van Economische Zaken over cofinanciering vanuit het MIT; maximaal 50% van het subsidieplafond wordt toegekend voor aanvragen met een subsidiehoogte van € 200.000,-- tot en met € 350.000,--.

Artikel 3 Hoogte van de subsidie en maximale subsidie per aanvrager

Lid 1 stelt dat er een vast subsidiepercentage geldt voor deze subsidietender van 35%.

Ook een belangrijk deel van dit artikel vormt lid 2, waarin wordt aangegeven dat als op grond van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening een lager maximumpercentage aan subsidie geldt, dat geldende (lagere) percentage wordt aangehouden bij de subsidieverlening. De bepaling van de (maximale) steun wordt per begunstigde uitgevoerd, wat inhoudt dat de (maximale) subsidiepercentages kunnen verschillen tussen de projectpartners. Op basis van deze berekening wordt vervolgens het subsidiepercentage en subsidiebedrag voor het project als geheel bepaald.

Lid 5 maakt het mogelijk om vanuit het EFRO-programma projecten te subsidiëren waarvan de totale subsidiabele projectkosten lager zijn dan € 200.000,--.

Projecten dienen te voldoen aan de criteria zoals gesteld in lid 6 en 7 van dit artikel. De omvang aan totale subsidiabele kosten en de onderlinge verdeling van deze kosten en het gevraagde subsidiebedrag per aanvrager bepaalt of binnen deze subsidietender een aanvraag kan worden ingediend. Wanneer hieraan niet kan worden voldaan kan er mogelijk bij een andere subsidietender een aanvraag worden ingediend, bijvoorbeeld bij de ‘OP EFRO Tender Valorisatie C/D 2017, ronde 2’.

Artikel 4 Doelgroep van de subsidie

Lid 1 gaat in op de entiteiten die subsidie kunnen aanvragen, dit zijn alleen MKB-bedrijven.

Lid 2 stelt dat subsidie uit het OP EFRO voor Noord-Nederland ten goede dient te komen aan Noord-Nederland. Wanneer de activiteiten in Noord-Nederland worden uitgevoerd, en het project daar plaatsvindt, dan wordt geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan. Bij projecten waar niet alle activiteiten in Noord-Nederland worden uitgevoerd is van belang waar de resultaten van het project terecht komen: dit dient aantoonbaar in Noord-Nederland te zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld de eigendomsrechten zijn, maar ook de productie van een bepaald product. Dit dient door de aanvrager in de aanvraag te worden uitgelegd en onderbouwd.

Voor ‘bovenregionale’ projecten waarvan de resultaten niet in Noord-Nederland terecht komen heeft RVO een zogenoemd landelijk vangnet waar projecten een aanvraag in kunnen dienen.

Artikel 5 R&D samenwerkingsprojecten

Artikel 5 geeft vervolgens de inhoudelijke en staatssteun-technische afbakening van de subsidietender. Een project dient inhoudelijk te passen binnen de kaders zoals die in dit artikel worden geschetst. Daarbij wordt onder andere verwezen naar specifieke passages van het OP EFRO. Indien een project niet binnen deze kaders past wordt het afgewezen (zie ook art. 5.2.5 lid 1 sub c van de REES).

Voorwaarde a geeft aan dat deze subsidietender alleen open staat voor MKB-bedrijven die samenwerken in een project waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Indien er geen sprake is van samenwerking of indien er sprake is van een samenwerking waarin ook grote ondernemingen of kennisinstellingen deelnemen, dan kan er geen subsidie worden verleend bij deze subsidietender, maar wel bij de ‘OP EFRO Tender Valorisatie C/D 2017, ronde 2’.

Voorwaarde b en c gaan over de inhoudelijke afbakening. Het OP EFRO voor Noord-Nederland kent vier (inhoudelijke) specifieke doelstellingen: A t/m D. Deze subsidietender is gericht op specifieke doelstelling D “Een hoger aandeel van de innovaties in Noord-Nederland is gericht op CO2-reductie binnen de in de RIS3 geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen”. Het project dient aan te sluiten bij de algehele strategie van het OP EFRO, omschreven in sectie 1.1, te passen binnen, en bij te dragen aan, specifieke doelstelling D, zoals beschreven in sectie 2.A.5 onder prioritaire as 2 van het OP EFRO en aan te sluiten bij de voor specifieke doelstelling D beschreven maatregelen in sectie 2.A.6.1 onder prioritaire as 2 van het OP EFRO. Daarnaast wijzen wij u op het volgende ten aanzien van de twee beschreven acties onder voorwaarde c:

Van de in sectie 2.A.6.1 onder prioritaire as 2 van het OP EFRO voor specifieke doelstelling D beschreven acties die binnen deze doelstelling kunnen worden ondersteund, komen in deze subsidietender alleen de acties onder het eerste en tweede aandachtsstreepje voor subsidiëring in aanmerking. De onder het derde aandachtsstreepje in sectie 2.A.6.1 onder prioritaire as 2 van het OP EFRO voor specifieke doelstelling D beschreven actie “Valorisatie van producten en diensten door de opzet of verbetering van proeftuinfaciliteiten ten behoeve van innovatietrajecten van of met het bedrijfsleven” valt dus buiten de reikwijdte van deze subsidietender.

Voorwaarde d komt tot uiting in de businesscase zoals weergegeven in het projectplan behorende bij de aanvraag.

Voorwaarde e heeft betrekking op de programma’s of plannen van het ‘Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren’ (MIT) programma van het Ministerie van Economische Zaken. Een project dient een bijdrage te leveren aan minimaal één van de programma’s of plannen van het MIT, zijnde: 'Agri & Food', 'Chemie & Energie inclusief Biobased', 'Creatieve Industrie', 'Hightech Systemen & Materialen en ICT', 'Life Science & Health', 'Logistiek', 'Tuinbouw & Uitgangsmaterialen' en 'Water' en zijn te raadplegen op de website van RVO alsmede op de SNN-website.

Het begrip topsectoren en waarom het ministerie hiervoor gekozen heeft staat op de website van RVO omschreven als;

“De topsectoren zijn kennisintensief, export georiënteerd en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken wereldwijd. Grote bedrijven en het mkb in deze internationaal opererende topsectoren zorgen voor welvaart en werkgelegenheid in Nederland.

Met investeringen wil het kabinet het verdienvermogen van deze topsectoren volop benutten en de Nederlandse concurrentiekracht en economie versterken. Om de schaarse financiële middelen zo goed mogelijk in te zetten, werken bedrijven, onderzoekers en overheid nauw met elkaar samen in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI).”

Ten aanzien van deze cumulatieve voorwaarden geldt dat in de aanvraag expliciet moet worden ingegaan op deze aspecten en aangetoond c.q. aannemelijk gemaakt dient te worden dat aan deze criteria is voldaan. Indien een project niet aan de cumulatieve criteria voldoet dan zal de aanvraag voor subsidie worden afgewezen.

Artikel 6 Aanvraag onder meerdere deelplafonds

Als voor dezelfde projectactiviteiten aanvragen worden ingediend voor deze ‘Tender Valorisatie D 2017 MKB’ en voor de ‘Tender Valorisatie C 2017, ronde 2’ of voor de ‘Tender Valorisatie C 2017 MKB’ of voor de ‘OP EFRO Tender Valorisatie D 2017, ronde 2’ en meerdere aanvragen komen voor subsidie in aanmerking, wordt slechts op basis van één plafond subsidie verstrekt, zijnde in eerste instantie op basis van de ‘Tender Valorisatie D 2017 MKB’, in tweede instantie op basis van de ‘Tender Valorisatie C 2017 MKB’, in derde instantie op basis van de ‘OP EFRO Tender Valorisatie D 2017, ronde 2’ en in vierde instantie op basis van de ‘OP EFRO Tender Valorisatie C 2017, ronde 2’.

Artikel 7 Indienen van een subsidieaanvraag

Lid 1 is een nadere afbakening van de tender, gebaseerd op artikel 5.2.5, eerste lid, onder d van de REES. Dat artikel in de REES bepaalt dat aanvragen compleet moeten zijn op de datum van de sluiting van de tender. Een complete aanvraag houdt in dat het aanvraagformulier compleet moet zijn en rechtsgeldig moet zijn ondertekend en dat deze tevens is voorzien van de vereiste bijlagen.

Het eerste lid van deze uitvoeringsregeling bepaalt de uiterste datum en moment van indiening op donderdag 7 september 2017 17:00 uur. Indien de aanvraag niet compleet is op dat moment wordt deze aanvraag afgewezen.

Lid 2 gaat vervolgens in op de mogelijkheid om voorafgaand aan de sluiting van het loket een compleetheidstoets te laten uitvoeren. Om hiervoor in aanmerking te komen dienen aanvragen uiterlijk op het genoemde tijdstip op de genoemde datum te zijn ingediend bij het SNN, zodat deze beoordeling tijdig voor de sluiting van het loket kan plaatsvinden. Aanvragers die van deze mogelijkheid gebruik maken, zullen uiterlijk een week voor sluiting van het loket informatie ontvangen over de compleetheid, zodat zij minimaal een week de tijd hebben om de ontbrekende documenten of informatie aan te leveren voordat het loket daadwerkelijk sluit.

Verder gaan lid 3 en 4 van dit artikel in op de wijze van indienen. Indienen kan digitaal via een link op www.snn.eu Hiervoor dient het format zoals aangeleverd door SNN te worden gebruikt.

Artikel 8 Afwijzen van een subsidieaanvraag

Op basis van artikel 5.2.5 van de REES is ter afbakening van het programma als expliciete aanvullende afwijzingsgrond opgenomen dat allereerst geldt dat er een minimaal puntenaantal van 70 (van de 100) punten is om voor subsidieverlening in aanmerking te komen. Projecten die in de beoordeling minder dan 70 punten behalen worden afgewezen.

Uit het tweede lid blijkt dat ook van belang is dat een project technisch en economisch haalbaar is. Hierop wordt het project expliciet beoordeeld. Een project dient aldus obstakelvrij te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Dit houdt in dat er geen wezenlijk formele, juridische en financiële aspecten mogen zijn die uitvoering van het project in de weg staan. De aanvrager dient aannemelijk te maken dat deze aspecten de start van het project op de voorziene datum niet in de weg zullen staan. In geval van vergunningverlening dient bijvoorbeeld expliciet in de aanvraag aangegeven te worden of hier sprake van is en in welke fase de vergunningverlening zich bevindt. De haalbaarheid van het project dient aldus expliciet door de aanvrager aannemelijk gemaakt te worden. Verder moet duidelijk zijn dat het project fysiek voltooid moet kunnen zijn of dat alle concrete acties (de projectactiviteiten) volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd binnen de periode die ligt tussen de datum van indiening van de aanvraag en 30 november 2019. Tevens dient te worden onderbouwd dat de opgegeven uitvoeringsduur noodzakelijk is om het project geheel ten uitvoer te kunnen leggen.

Ook moet een project minimaal voldoen aan het criterium duurzaamheid. Indien hiervan sprake is ontvangt het project een score van minimaal ‘neutraal’ (1 punt).

Tot slot geldt dat een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat, of die in financiële moeilijkheden verkeert, geen subsidie kan ontvangen. In het aanvraagformulier (in het efro-webportal) worden hierover enkele vragen gesteld aan iedere (mede)aanvrager. Indien een van deze vragen positief wordt beantwoord, dan wordt verondersteld dat de onderneming in financiële moeilijkheden verkeert en wordt de aanvraag afgewezen.

Op grond van artikel 8 lid 3 kan de aanvraag ook worden afgewezen indien relevante outputindicatoren niet zijn geselecteerd of deze niet zijn voorzien van een (overtuigende) onderbouwing.

Artikel 9 Subsidiabele kosten

Dit artikel maakt een verwijzing naar de toegestane steuncategorieën in deze subsidietender en geeft de kosten weer uit de bijbehorende artikelen van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening die hierover aanvullende eisen stellen.

Het is aldus van belang om op basis van de projectbeschrijving duidelijk aan te geven onder welke steuncategorie(ën) het project valt en of ook aan de bijbehorende bepalingen van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening is voldaan.

Projecten dienen te vallen binnen artikel 25, 28 en/of 29 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of onder de de-minimisverordening. Daarbij is van belang om te vermelden dat een project volledig onder één van de hieronder te noemen categorieën dient te vallen, of in delen, waarbij ieder deel onder één van de categorieën dient te vallen. Anders gezegd: subsidie kan enkel worden verleend aan (onderdelen van) het project dat onder één van de hieronder te noemen categorieën valt.

Deze kaders betreffen industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, innovatiesteun MKB-ondernemingen, of procesinnovatie zoals opgenomen in deel 4 van de AGVV.

In de AGVV zijn industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling gedefinieerd. Uit het begrip innovatie blijkt dat het echt om iets nieuws dient te gaan (iets, een onderdeel, dat in de wereld nog niet bestaat). Voor de invulling van de vraag of het project of een deel van het project valt onder industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling dient aansluiting gezocht te worden bij het Frascati Manual. Daarin wordt invulling gegeven aan het begrip ‘innovatie’. De Europese Commissie heeft aangegeven dat de Frascati manual als handleiding gebruikt dient te worden voor het beantwoorden van de vraag of iets onder industrieel onderzoek dan wel experimentele ontwikkeling gesubsidieerd kan worden.

In lid 9.c wordt verwezen naar proces-innovatie. Proces-innovatie past alleen binnen de kaders van doelstelling D indien de innovatie (inter-) nationaal onderscheidend en vernieuwend is. Voor het betrokken bedrijf (of bedrijven) is de innovatie van strategisch belang en zorgt het project ervoor dat innovatie een structureler onderdeel wordt van de organisatie, wat tot uiting komt in de business case. Het gaat dus niet om het aanbrengen van kleine verbeteringen in louter het eigen bedrijfsproces, maar om innovaties die toepasbaar zijn in uiteenlopende bedrijven en organisaties.

Bovendien geldt dat voor proces-innovaties alleen subsidie kan worden gegeven indien de innovatie valt onder artikel 29 van de AGVV. Voor de indeling of iets valt onder procesinnovatie wordt verwezen naar het Oslo manual. Het Oslo manual geeft een indeling naar soorten onderzoek, echter indien een activiteit in het Oslo manual aangegeven staat als onderzoek, betekent dat nog niet dat daarvoor steun gegeven kan worden op grond van de AGVV. De daarin genoemde begrippen van onderzoek zijn breder dan de gehanteerde begrippen in het Frascati manual dat als leidraad geldt voor de vraag of een activiteit industrieel onderzoek is dan wel experimentele ontwikkeling.

Een andere mogelijkheid, indien (een deel van) het project niet onder deze kaders van de AGVV valt, is om steun te verkrijgen op basis van de de-minimisverordening. Hierbij dient dan wel aan de gestelde eisen in deze verordening te worden voldaan, wat onder meer inhoudt dat niet meer dan €200.000,-- per drie kalenderjaren aan cumulatieve steun op basis van de de-minimisverordening mag zijn ontvangen.

Artikel 10 Projectperiode en kosten

In de verleningsbeschikking zal een einddatum voor het project worden opgenomen, gebaseerd op hetgeen in de aanvraag is aangegeven als de datum waarop het project reëel voltooid zal zijn, rekening houdende dat de einddatum uiterlijk 30 november 2019 mag zijn. De einddatum is mede bepalend voor de periode waarin subsidiabele kosten gedeclareerd kunnen worden. Het is aan de aanvrager om in de aanvraag voldoende te onderbouwen dat de opgegeven periode noodzakelijk is voor het project en dat het project binnen de opgegeven periode volledig kan worden afgerond.

Lid 2 gaat vervolgens in op de subsidiabele periode voor kosten. Hierbij geldt dat een verplichting pas mag zijn aangegaan na indiening van het project bij SNN en kosten moeten zijn gemaakt op uiterlijk de einddatum van het project. Kosten moeten zijn betaald vóór indiening van het verzoek tot definitieve vaststelling, met uitzondering van de accountantskosten die eventueel zijn gemaakt voor het afgeven van een verklaring bij de definitieve vaststelling.

Artikel 11 Beoordelingscriteria

Er zijn vijf (hoofd)categorieën, waarop een project gewogen wordt.

  • a.

    Bijdrage aan de doelstellingen van het OP

  • b.

    Mate van innovativiteit

  • c.

    Kwaliteit van de business case

  • d.

    Kwaliteit van de aanvraag

  • e.

    Duurzame ontwikkeling

  • a.

    Bijdrage aan de doelstellingen van het OP

Er wordt beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan specifieke doelstelling D van het OP EFRO.

In algemene zin geldt dat hoe lager (het zwaartepunt van) het project zich op de TRL-schaal bevindt, des te minder hecht het verband tussen project en de bijdrage aan de specifieke doelstelling wordt beoordeeld. Andersom geldt, hoe duidelijker het project gericht is op valorisatie, des te hechter het verband wordt verondersteld.

De mate waarin binnen het project door ondernemingen wordt samengewerkt is onderdeel van de beoordeling. Dit beoordelingselement is van belang in verband met een mogelijke score op outputindicatoren. Scores op outputindicatoren zijn vanuit programmaoogpunt van belang omdat deze van invloed zijn op de omvang van het EFRO-budget voor het programma. Samenwerking met andere ondernemingen kan worden uitgedrukt in een hogere score op outputindicator CO01 ‘Aantal ondernemingen dat steun ontvangt’.

Er kan pas sprake zijn van een score op deze indicatoren als is voldaan aan de voor deze indicatoren geldende criteria ten aanzien van definitie en bewijsvoering. Zie bijlage II voor een nadere uitwerking van de indicatoren.

  • b.

    Mate van innovativiteit, en

  • c.

    Kwaliteit van de business case

Deze beide criteria worden kwalitatief beoordeeld. In de opsomming onder b en c zijn verschillende elementen benoemd die bij deze beoordeling een rol spelen. Naarmate de verschillende elementen in de aanvraag overtuigender worden onderbouwd, zal de beoordeling op de criteria innovativiteit van het project en de business case positiever zijn en het puntenaantal hoger.

d.Kwaliteit aanvraag

Bij dit criterium gaat het om de kwaliteit van het projectplan: de helderheid en eenduidigheid van de antwoorden in de aanvraag en de beschrijving in het projectplan. Hierbij is van belang dat de inhoud van de aanvraag ‘to the point’ wordt toegelicht in de aanvraag en er voor wezenlijke onderdelen niet wordt verwezen naar andere documenten. Verder gaat het bij dit criterium om de vraag of het project organisatorisch en subsidie-technisch goed in elkaar steekt.

e.Duurzaamheid

De beoordeling op duurzaamheid binnen het OP EFRO Noord-Nederland gebeurt in twee stappen. De eerste stap is bedoeld om te beoordelen of een project voldoet aan basisvereisten die de Europese Commissie heeft geformuleerd op het gebied van duurzaamheid. Het gaat om vereisten op het gebied van milieu, non-discriminatie en gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Uit Europese en nationale richtlijnen volgt dat geen projecten mogen worden gesubsidieerd die een negatief effect hebben op één van deze aspecten. Dat betekent dat een project minimaal een neutraal effect dient te hebben op het milieu, dus geen schadelijke effecten dient te genereren. Ook moet een project voldoen aan het bieden van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en mag er op geen enkele wijze discriminatie plaatsvinden. Aanvragers dienen in hun projectplan aan te geven op welke wijze zij borgen dat het project voldoet aan deze voorwaarden.

Waar stap 1 gericht is op uitsluiting van niet-passende projecten, nodigen we in stap 2 projecten uit om hun onderscheidende bijdrage aan duurzaamheid voor het voetlicht te brengen en zo een hogere score op het criterium duurzaamheid te realiseren. Hiervoor gebruiken we de aspecten van ‘people, planet en profit’. Achterliggende gedachte hierbij is dat duurzaamheid meer is dan alleen milieu. Duurzaamheid gaat ook over sociale en economische aspecten. Duurzame innovaties zijn vooral ook sociale innovaties.

In jargon: bij de beoordeling op duurzaamheid gaat het om de bijdrage die projecten leveren aan de totstandkoming van een circulaire en inclusieve economie in Noord-Nederland. Aanvragers mogen zelf bepalen welke van de drie aspecten zij willen uitwerken. Dat mogen alle drie de aspecten zijn, wanneer zij van mening zijn dat ze op alle drie een onderscheidende bijdrage leveren. Maar dat is niet verplicht, niet elk element is voor elk project even relevant. Ook een onderscheidende bijdrage op één van de aspecten kan leiden tot een maximale score op het duurzaamheidscriterium.

Om aanvragers te helpen bij het bepalen van hun bijdrage is in artikel 11 lid 1 onder e een overzicht opgenomen met elementen die een project onderscheidend kunnen maken op het gebied van duurzaamheid.

Artikel 12 Penvoerderschap en administratie

Dit artikel gaat in op samenwerkingsaspecten en geeft aan dat de communicatie met het SNN verloopt via de penvoerder die door de samenwerkende partijen is aangewezen (lid 1). Ten aanzien van betalingen geldt dat deze ook via de penvoerder verlopen (lid 2). Het is noodzakelijk dat in een project waarin meerdere organisaties samenwerken, zoals aangegeven in lid 3, een samenwerkingsovereenkomst wordt afgesloten. Deze dient bij voorkeur beschikbaar te zijn bij het indienen van een aanvraag aangezien hierin onderlinge afspraken tussen de projectpartners worden vastgelegd. Overlegging aan het SNN kan echter ook tot een nog nader vast te leggen termijn na beschikken van het project geschieden. Aangezien projectpartners een verbintenis aangaan bij het indienen van de aanvraag, heeft het wel de voorkeur om een dergelijke overeenkomst zo snel mogelijk te sluiten.

Tot slot gaat lid 4 in op andere partijen die direct van de subsidie profiteren. Het is denkbaar dat ondernemingen worden ondersteund met subsidie zonder dat vooraf inzichtelijk is welke dat zijn. In dat geval dient de penvoerder zorg te dragen voor registratie tijdens de uitvoering van het project van de organisaties die directe steun ontvangen. Deze administratie dient op verzoek aan SNN inzichtelijk te worden gemaakt. De gegevens dienen in elk geval in de voortgangsrapportages te worden gerapporteerd.

Artikel 13 Rapportage en bevoorschotting

Door projecten dient tweemaal per jaar (feitelijk elk half jaar) een rapportage over de voortgang volgens een vooraf kenbaar gemaakt format te worden ingediend bij SNN (lid 1). De data waarop gerapporteerd moet worden, die gelijk is voor alle te beschikken projecten in deze subsidietender, wordt in de beschikking vastgelegd.

Lid 2 geeft aan dat bevoorschotting plaatsvindt op basis van een verzoek dat tegelijkertijd met het indienen van een volledige voortgangsrapportage wordt gedaan. Bij een verzoek tot bevoorschotting worden de tot dan toe gemaakte, betaalde en gerapporteerde kosten als basis gebruikt voor de bepaling van het bedrag dat wordt uitbetaald (lid 3). Het SNN kan ten opzichte van het verzoek kosten niet meenemen bij de berekening van het voorschot waarvan het SNN van mening is dat deze kosten niet subsidiabel zijn of dat nog niet duidelijk is of deze kosten aan het eind van het project subsidiabel gesteld kunnen worden. Op basis van de kosten die overblijven wordt vervolgens het uit te keren voorschotbedrag bepaald (lid 3). De betreffende kosten worden hiertoe vermenigvuldigd met het effectieve subsidiepercentage, volgend uit de toegekende subsidie gedeeld op de totale subsidiabele kosten uit de verleningsbeschikking. Uit het feit dat een voorschot wordt verstrekt over kosten, volgt niet noodzakelijkerwijs dat de betreffende kosten subsidiabel gesteld zullen worden bij de vaststelling van de subsidie.

Lid 4 geeft vervolgens de mogelijkheid aan SNN om, indien de begunstigde niet aan de rapportageverplichtingen voldoet, de subsidie in te trekken of te verlagen.

Artikel 14 Realisatie indicatoren

Realisatiewaarden van de outputindicatoren dienen met bewijsstukken te worden gestaafd. Bijlage II gaat in de op de specifieke voorschriften ten aanzien van de bewijsvoering die per outputindicator gelden.

Artikel 15 Realisatie van het project

Dit artikel geeft aan dat na realisatie van het project door de begunstigde een verklaring moet worden opgesteld waarin de realisatie wordt vastgelegd. Deze verklaring dient bij de eindafrekening te worden gevoegd, of eerder aan het SNN te worden overgelegd wanneer daarom wordt verzocht.

Artikel 16 Vaststelling subsidie

Dit artikel geeft aan dat de begunstigde tot 13 weken na de einddatum van het project de tijd heeft om een verzoek tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Hiertoe dient het format dat SNN hiervoor verstrekt te worden gebruikt. Afhankelijk van de omstandigheden gedurende de projectperiode kan het SNN een rapport van bevindingen, opgesteld door een accountant, opvragen bij de eindafrekening van het project. Het te gebruiken format voor het rapport van bevindingen wordt door het SNN beschikbaar gesteld. De penvoerder kan ruim voor indiening van het verzoek tot vaststelling bij SNN navraag doen of een dergelijke verklaring noodzakelijk is. Het SNN kan ook afzien van het opvragen een rapport van bevindingen. De kosten van een rapport van bevindingen zijn voor rekening van het project.

Bijlage II Outputindicatoren Tender Valorisatie D 2017 MKB

Code

Naam

Definitie & toelichting

Bijzonderheden

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het Operationeel Programma, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet.

Een onderneming telt als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (Euro’s, advies, begeleiding, matching etc.). Ondersteunde ondernemingen mogen maar één keer in de score van de indicator worden meegenomen. Indien een onderneming meerdere keren steun ontvangt, dan blijft de score voor de indicator "1". (Dit geldt ook voor de indicatoren CO02 en CO04.)

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

Het aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt vanuit het Operationeel Programma.

Er is sprake van een subsidie als een onderneming directe financiële steun ontvangt die niet hoeft te worden terugbetaald.

CO02 is een 'subset' van CO01

CO04

Aantal ondernemingen dat niet-financiële steun ontvangt

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het Operationeel Programma, waarbij de steun een andere vorm heeft dan een directe financiële overdracht.

Voor het scoren op deze indicator, "het wel of niet ontvangen van steun", gelden dezelfde criteria als bij indicator CO01.

CO04 is een 'subset' van CO01

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van subsidieprojecten

De omvang van de private bijdrage (cofinanciering) in de totale subsidiabele projectkosten van subsidieprojecten waarbij steun wordt verleend aan ondernemingen.

CO06 is gekoppeld aan CO02 en kan cijfermatig overlap vertonen met CO27.

CO26

Aantal ondernemingen dat samenwerkt met onderzoeksinstellingen

Het aantal ondernemingen dat samenwerkt met onderzoeksinstellingen bij het uitvoeren van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Er is sprake van samenwerking als minimaal één onderneming en minimaal één onderzoeksinstelling voor de duur van de projectperiode of langer, gezamenlijk optrekken. De steun die vanuit het Operationeel Programma wordt ontvangen mag bij één of bij meerdere van de samenwerkende partijen terechtkomen. Het mag gaan om de voortzetting van een bestaande samenwerking. De steun dient in alle gevallen echter noodzakelijk te zijn om de samenwerking te laten plaatsvinden of voortduren. Voor zover beide partijen geen medebegunstigden zijn, en de samenwerking dus niet in de beschikking formeel is vastgelegd, zal een samenwerkingsovereenkomst moeten worden overlegd.

CO27

De private bijdrage in de totale kosten van innovatie- of onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten.

De omvang van de private bijdrage in de totale subsidiabele kosten van projecten op het terrein van innovatie of onderzoek en ontwikkeling. Bij de projecten kan het gaan om zowel subsidie- als niet subsidieprojecten.

CO28

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij het introduceren van producten die nieuw zijn voor de markt

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij het ontwikkelen van producten die nieuw zijn voor de markt. Om op deze indicator te scoren is het niet noodzakelijk dat de producten, waarvan de introductie vanuit het project is ondersteund, de markt daadwerkelijk hebben bereikt. Ook als er aan een onderneming steun is verleend waarbij de marktintroductie niet is geslaagd, telt deze onderneming mee in de indicator. Wanneer een onderneming meerdere producten introduceert wordt het nog steeds geteld als één onderneming. In het geval van samenwerkingsprojecten meet de indicator alle deelnemende ondernemingen.

Een product is nieuw voor de markt als er geen ander product op de markt wordt aangeboden dat dezelfde functionaliteit biedt, of wanneer de technologie die voor het nieuwe product gebruikt wordt fundamenteel verschilt van de technologie van bestaande producten. Onder producten worden ook niet-tastbare producten verstaan (incl. diensten).

CO29

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij het introduceren van producten die nieuw zijn voor de onderneming

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij het ontwikkelen van producten die nieuw zijn voor de onderneming. Om op deze indicator te scoren is het niet noodzakelijk dat de producten, waarvan de introductie vanuit het project is ondersteund, de markt daadwerkelijk hebben bereikt. Ook als er aan een onderneming steun is verleend waarbij de marktintroductie niet is geslaagd, telt deze onderneming mee in de indicator. Wanneer een onderneming meerdere producten introduceert wordt het nog steeds geteld als één onderneming. In het geval van samenwerkingsprojecten meet de indicator alle deelnemende ondernemingen waarvoor het product nieuw is.

Een product is ‘nieuw voor de onderneming’ wanneer de onderneming geen product produceert met dezelfde functionaliteiten, of wanneer de productietechnologie fundamenteel verschilt van de technologie van al bestaande geproduceerde producten. Producten kunnen tastbaar of niet tastbaar zijn (incl. diensten).

PS01

Aantal samenwerkingsverbanden tussen bedrijven uit verschillende sectoren (cross-overs)

Het aantal projecten waarbij ondernemingen uit twee of meer sectoren samenwerken aan (een) innovatie(s).

Per project bedraagt de score op deze indicator '0' of '1'.

Samenwerkingsverbanden tellen wanneer het project bestaat uit minimaal twee bedrijven uit verschillende sectoren op basis van SBI-codering.

Een cross-over is een innovatie die het resultaat is van een gezamenlijke inspanning van ondernemingen uit twee of meer sectoren. Het kan gaan om een innovatie die nieuw is voor elk van de sectoren. Het kan ook gaan om een bestaand product, dienst of een lopende innovatie in een sector, die een innovatie oplevert voor een andere sector.

PS03

Aantal deelnemende MKB bedrijven in innovatietrajecten

Aantal midden- en kleinbedrijven dat deelneemt in innovatietrajecten.

Het zijn van begunstigde telt als deelname, daarnaast ook wanneer de MKB-er een actieve rol heeft in het project en een functionele relatie heeft met de begunstigde.

Ondernemingen kunnen alleen tellen indien bewijsvoering in de administratie van de (mede)begunstigde controleerbaar is opgenomen.

Wanneer een MKB-bedrijf meerdere malen deelneemt in een innovatietraject, wordt deze één keer geteld.

PS06

Aantal deelnemende MKB bedrijven in innovatietrajecten gericht op CO2-reductie

Aantal midden- en kleinbedrijven dat deelneemt in innovatietrajecten gericht op CO2-reductie.

Het dient te gaan om technologische vernieuwingen gericht op uitstootreductie van broeikasgassen.

Het zijn van begunstigde telt als deelname, daarnaast ook wanneer de MKB-er een actieve rol heeft in het project en een functionele relatie heeft met de begunstigde.

Ondernemingen kunnen alleen tellen indien bewijsvoering in de administratie van de (mede)begunstigde controleerbaar is opgenomen.

Wanneer een MKB-bedrijf meerdere malen deelneemt in een innovatietraject, wordt deze één keer geteld.