Regeling vervallen per 31-12-2022

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning((Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020)

Geldend van 30-01-2020 t/m 30-12-2022

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning((Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen;

gelet op de artikelen 12, derde en vierde lid, 12a, 13, zesde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2018;

besluit vast te stellen het (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020onder gelijktijdige intrekking van (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2019.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2018 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      begeleiding basis regulier inspanningsgericht: dit omvat het bieden van ondersteuning gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en die strekt tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing. Tevens omvat de begeleiding ondersteuning op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen en ondersteuning bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.

    • b.

      begeleiding specialistisch inspanningsgericht (individueel): dit omvat begeleiding waarbij sprake is van zwaarwegende gedragsproblematiek, ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen, bij gevaar voor zichzelf of de omgeving.

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen.

    • d.

      dagbesteding regulier inspanningsgericht: dit omvat ondersteuning in een groep en kent een waaier aan verschijningsvormen en zinvolle activiteiten. Algemeen uitgangspunt is dat activiteiten bijdragen aan de zelfredzaamheid en aansluiten op wat iemand (nog) kan (leren) en of bijdragen aan de samenleving. Het biedt de mogelijkheden voor tijdstructurering, zingeving en het aangaan van sociale contacten, waardoor bepaalde gedragsproblemen kunnen afnemen.

      Daarnaast kan dagbesteding ook dienen als ondersteuning voor de mantelzorgers waardoor zij beter in staat blijven hun zorgtaken uit te voeren.

    • e.

      gemeente: gemeente Schagen.

    • f.

      kortdurend verblijf inspanningsgericht: dit is een tijdelijk verblijf in een instelling of in een gezin bedoeld om de mantelzorger(s) te ontlasten. Voorafgaand wordt per situatie beoordeeld wat nodig is en daarin wordt meegenomen welke alternatieven er zijn (extra hulp in huis, respijtzorg vergoed door de Zorgverzekeringswet of opname). Het kortdurend verblijf is in principe planbaar. Waar de cliënt kortdurend verblijft, kan de dagelijkse zorg worden overgenomen. Wanneer verpleging en/of persoonlijke verzorging nodig is, moet dit geregeld worden via de Zorgverzekeringswet. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

    • g.

      praktische thuisondersteuning: deze ondersteuning is gericht op het zelf structureren en het op orde houden van het eigen huishouden.

    • h.

      schoonmaakondersteuning en signalering: schoonmaakondersteuning is gericht op het schoon en leefbaar maken van het huis en signalering is gericht op relevante veranderingen in de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving en de vereenzaming van de cliënt. Relevante veranderingen zijn in dit verband veranderingen die kunnen leiden tot wijzigingen in de omvang van de verleende ondersteuning.

    • i.

      Pgb: persoonsgebonden budget.

    • j.

      verordening: de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen.

Hoofdstuk 2 Kostprijs van een maatwerkvoorziening

Artikel 2 Kostprijs van een maatwerkvoorziening

Onverminderd het bepaalde in artikel 13, zesde lid, van de verordening wordt ten behoeve van de vaststelling van de eigen bijdrage door het CAK de kostprijs van een maatwerkvoorziening of pgb

vastgesteld op de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening bij de aanbieder heeft ingekocht, met dien verstande dat bij diensten wordt uitgegaan van het laagste tarief per uur voor de desbetreffende dienst van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

Hieronder treft u aan de kostprijs van de verschillende diensten:

Benaming product

IWMO code

Laagste ZIN tarief 2020

Begeleiding Basis Wmo

02A03

€ 43,20 per uur

Begeleiding Extra Wmo

02A19

€ 51,60 per uur

Dagbesteding Wmo

07A03

€ 33,65 per dagdeel

Kortdurend verblijf Wmo

04A01

€ 56,69 per etmaal

Vervoer dagbesteding overig Wmo

08A03

€ 9,21 per dag

Vervoer dagbesteding rolstoelWmo

08A04

€ 17,90 per dag

Schoonmaakondersteuning en signalering Wmo

01A04

€ 22,80 per uur

Praktische thuisondersteuning Wmo

02001

€ 26,40 per uur

Combinatie Schoonmaakondesteuning en signalering en

Praktische thuisondersteuning Wmo

01A06

€ 26,40 per uur

Begeleiding Basis Jeugd

45A04

€ 43,20 per uur

Begeleiding Extra Jeugd

45A53

€ 47,40 per uur

Behandeling Jeugd

45A65

€ 67,80 per uur

Dagbesteding Jeugd

41A23

€ 33,65 per dagdeel

Logeren Jeugd

44A09

€ 70,55 per etmaal

Hoofdstuk 3 Hoogte pgb voor dienstverlening

Artikel 3 Hoogte pgb voor dienstverlening

Het pgb bedraagt bij :

  • -

    schoonmaakondersteuning en signalering, uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon, € 18,71 per uur;

  • -

    praktische thuisondersteuning, uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon, € 21,75 per uur;

  • -

    schoonmaakondersteuning en signalering en praktische thuisondersteuning, uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon; of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist, respectievelijk € 22,80 en € 26,40 per uur;

  • -

    begeleiding basis regulier inspanningsgericht, uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon; of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist € 43,20 per uur;

  • -

    begeleiding basis regulier inspanningsgericht, uitgevoerd door een niet daartoe opgeleid persoon, € 20,- per uur;

  • -

    begeleiding specialistisch inspanningsgericht, uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon; of waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist € 51,60 per uur (€ 47,40 per uur voor Jeugd);

  • -

    dagbesteding regulier inspanningsgericht € 33,65 per dagdeel;

  • -

    behandeling Jeugd € 67,80 per uur;

  • -

    logeren Jeugd € 70,55 per etmaal;

  • -

    kortdurend verblijf inspanningsgericht met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht € 56,69 per etmaal;

  • -

    vervoer van en naar de dagbesteding voor rolstoevervoer € 17,90 per dag en voor overig vervoer € 9,21 per dag.

Hoofdstuk 4 Hoogte pgb hulpmiddelen

Artikel 4 Verhoging Pgb vervoersvoorziening over de korte afstand in verband met onderhoud en verzekering

Onverminderd het bepaalde in artikel 12, vierde lid, sub a, van de verordening wordt jaarlijks gedurende een periode van 7 jaar het pgb voor een vervoersvoorziening over de korte afstand verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering dat gelijk is aan 7% van het pgb.

Artikel 5 Verhoging Pgb voor een rolstoelvoorziening in verband met onderhoud en verzekering

Onverminderd het bepaalde in artikel in artikel 12, vierde lid, sub a, van de verordening wordt jaarlijks gedurende een periode van 5 jaar het pgb voor een rolstoelvoorziening verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering dat gelijk is aan 5% van het pgb.

Hoofdstuk 5 Tegemoetkomingen voor verhuiskosten, sportvoorziening, huurderving, bezoekbaar maken woning, vervoersbudget en (rolstoel)taxikostenvergoeding

Artikel 6 Tegemoetkoming voor verhuiskosten, sportvoorziening, bezoekbaar maken woning en huurderving

De tegemoetkoming voor:

  • a.

    verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal: € 6.095,-- ;

  • b.

    aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt: € 3.000,00 voor een periode van drie jaar;

  • c.

    het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal: € 6.095,- .; en

  • d.

    voor de kosten van huurderving bedraagt maximaal: € 737,14 per maand.

Artikel 7 Vervoersbudget

  • 1. Het vervoersbudget, dat wordt verleend ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen in de rond de woonplaats gelegen regio, bedraagt:

    • € 525,00 per jaar in het geval naast deze voorziening aanspraak kan worden gemaakt op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren;

    • € 700,00 per jaar in het geval naast deze voorziening geen aanspraak kan worden gemaakt op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren.

  • Het college kan een persoon die verblijft in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), een lager vervoersbudget verstrekken, namelijk:

    • € 262,50 per jaar in het geval naast deze voorziening aanspraak kan worden gemaakt op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren;

    • € 350,00 per jaar in het geval naast deze voorziening geen aanspraak kan worden gemaakt op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren.

  • 2. Het vervoersbudget, bedoeld in het eerste lid, wordt eens per kwartaal uitbetaald, nadat de belanghebbende aan wie dit budget is toegekend een schriftelijke verklaring heeft overgelegd over het aantal verreden kilometers en/of het aan het vervoer uitgegeven bedrag.

  • 3. Tot 1 april van elk kalenderjaar bestaat de mogelijkheid om een verklaring, als bedoeld in het tweede lid, in te dienen over het voorafgaande kalenderjaar. Indien vorenbedoelde verklaring na 1 april wordt ingediend, dan wordt het vervoersbudget, voor zover dat betrekking heeft op verplaatsingen die hebben plaatsgevonden in het voorafgaande kalenderjaar, niet uitbetaald.

  • 4. Het college verleent op aanvraag aan een persoon die in aanmerking is gebracht voor een vervoersbudget als bedoeld in het eerste lid, eenmalig een voorschot van vier maanden. Dit voorschot wordt verrekend met de laatste uitbetaling van genoemd vervoersbudget.

Artikel 8 (Rolstoel)taxikostenvergoeding

  • 1. 1.De (rolstoel)taxikostenvergoeding wordt maandelijks op declaratiebasis verstrekt. Het te vergoeden bedrag is gebaseerd op verplaatsingen van:

    • a.

      1.500 kilometer op jaarbasis als de belanghebbende tevens aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren;

    • b.

      2.000 kilometer op jaarbasis als de belanghebbende geen aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening die ertoe strekt de beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsingen rond de woning te compenseren.

  • 2. Tot 1 april van elk kalenderjaar bestaat de mogelijkheid de (rolstoel)taxikosten over het voorafgaande kalenderjaar bij het college te declareren. Als de declaratie na 1 april wordt ingediend, dan wordt de (rolstoel)taxikostenvergoeding, voor zover die betrekking heeft op verplaatsingen die hebben plaatsgevonden in het voorafgaande kalenderjaar, niet uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Hoogte pgb woonvoorzieningen

Artikel 9 Pgb bij niet-bouwkundige woonvoorziening

  • 1. De hoogte van het pgb voor aanschaf van een woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de adequate en financieel voordeligste woonvoorziening.

  • 2. De adequate en financieel voordeligste woonvoorziening blijkt uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting, of uit een door de gemeente met een gecontracteerde leverancier afgesloten overeenkomst.

  • 3. Indien een pgb voor aanschaf van een woonvoorziening wordt verstrekt, kan zo nodig ook een pgb voor instandhoudingskosten worden toegekend.

  • 4. Het pgb voor instandhoudingskosten wordt jaarlijks betaald gedurende de technische levensduur van de woonvoorziening.

Artikel 10 Pgb bij bouwkundige woonvoorzieningen

De hoogte van het pgb voor bouwkundige woonvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college goedgekeurde offerte. Hierbij mogen de volgende kosten worden meegenomen:

  • a.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • c.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risico Regeling Woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • d.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA (Bond van Nederlandse architecten). Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • e.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is (bijv. bij nieuwbouw of uitbreiding), tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • f.

    de leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorzieningen;

  • g.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • h.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • i.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • j.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • k.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • l.

    de kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

Artikel 11 Pgb kosten van onderhoud, keuring en reparatie bouwkundige woonvoorzieningen

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie aan de hieronder genoemde producten of onderdelen komen in aanmerking voor een tegemoetkoming:

  • a.

    trapliften;

  • b.

    rolstoel- of plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, blad of wastafel;

  • f.

    elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

  • g.

    toiletten met onderspoel-föhninrichting.

Artikel 12 Pgb bij carasanering

  • 1. Het pgb voor woningsanering betreft uitsluitend kosten die noodzakelijk zijn voor vervanging van vloerbedekking en/of gordijnen in verband met cara of allergische aandoeningen. De maximale hoogte van het pgb wordt gebaseerd op de in lid 2 en 3 van dit artikel genoemde bedragen en afschrijvingspercentages.

  • 2. Voor vloerbedekking en raambedekking gelden de volgende normbedragen per m2 inclusief bijkomende kosten als egaliseren, leggen, ophangen etc.:

    • a.

      Vinyl (PVC) vloerbedekking (rolstoelgeschikt) per strekkende meter van 4 meter breed: € 70,15;

    • b.

      gordijnen/lamellen per m2 raamoppervlak: € 24,42.

  • 3. Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met de afschrijving van de te vervangen stoffering, door toepassing van de volgende afschrijvingspercentages op de in lid 2 genoemde normbedragen.

Gebruiksduur

Tot 2 jaar

Tot 4 jaar

Tot 6 jaar

Tot 8 jaar

Ouder dan 8 jaar

Vergoeding

100%

75%

50%

25%

Nihil*

*Nihil Omdat de artikelen economisch zijn afgeschreven.

Artikel 13 Aanvang werkzaamheden en controle pgb bouwkundige woonvoorzieningen

Het college verstrekt slechts een pgb, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a)

    niet reeds een begin met de werkzaamheden is gemaakt voordat het college op de aanvraag heeft beschikt;

  • b)

    de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing zal worden verricht;

  • c)

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in de vereiste bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d)

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 14 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling pgb

Bouwkundige woonvoorzieningen

  • 1.

    Direct na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 12 maanden na toekenning van de voorziening, verklaart degene aan wie het pgb is uitbetaald, dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    Deze gereedmelding gaat vergezeld van de op de werkzaamheden betrekking hebbende facturen.

  • 3.

    Het bedrag van de nabetaling mag maximaal 10% hoger zijn dan het bij de toekenning begrote bedrag van de kosten. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de verwachting bestaat dat de kosten meer dan 10% zullen afwijken van het begrote bedrag, dient de cliënt hierover onverwijld in contact te treden met het college.

Niet- bouwkundige woonvoorzieningen

  • 1.

    De cliënt dient, voor zover het pgb is gebruikt voor de aanschaf van niet –bouwkundige woonvoorzieningen binnen 6 maanden na de datum van de toekenningsbeschikking een kopie van het aanschafbewijs (kopie factuur) in te leveren.

  • 2.

    Daarnaast dient hij, voor zover van toepassing, jaarlijks opgave te doen van het onderhoud, door indiening van een kopie van de onderhoudsfactuur.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 15 Indexering

Jaarlijks kan het college de in dit besluit genoemde bedragen aanpassen afhankelijk van de prijsindex

volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning Schagen 2020.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van??? -1-2020 ,

Burgemeester en wethouders van Schagen,

secretaris,

burgemeester,

Toelichting (Financieel) Besluit maatschappeljke ondersteuning Schagen 2020

Algemeen

Naast een verordening maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.

Artikel 2 Kostprijs maatwerkvoorziening of pgb

Op grond van artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo – voor zover relevant - kan bij verordening worden bepaald dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening. In artikel 2.1.4, derde lid, van de Wmo is bepaald dat het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening de kostprijs niet te boven gaat.

Hieruit volgt dat de wetgever rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat een belanghebbende is aangewezen op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo, maar dat die belanghebbende gezien de hoogte van zijn inkomen en vermogen de volledige kostprijs van de maatwerkvoorziening in de vorm van een eigen bijdrage moet voldoen. Dat dit – indien de gemeente daarvoor kiest - in voorkomende gevallen tot hoge kosten voor de belanghebbende leidt is dus door de wetgever voorzien en aanvaard. Dit betekent echter wel dat de kostprijs van een maatwerkvoorziening zorgvuldig moet worden vastgesteld. In de verordening, bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, moet de gemeenteraad bepalen op welke wijze de kostprijs wordt berekend. Onder kostprijs wordt in paragraaf 3.10 van de memorie van toelichting (MvT; Kamerstukken II, 33841, nr. 3, pagina 44) overeenkomstig het taalgebruik de prijs verstaan waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten.

Ingevolge artikel 13 lid 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2018 wordt de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb als volgt bepaald:

  • a)

    door een aanbesteding;

  • b)

    na een consultatie in de markt; of

  • c)

    in overleg met de marktaanbieders.

 

Dit artikel moet gezien worden als een uitwerking van artikel 13 lid 6 van de verordening. In dit artikel is geregeld dat ten behoeve van de vaststelling van de eigen bijdrage door het CAK de kostprijs van een maatwerkvoorziening of pgb wordt vastgesteld op de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening bij de aanbieder heeft ingekocht, met dien verstande dat bij diensten wordt uitgegaan van het laagste tarief per uur voor de desbetreffende dienst geleverd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

 

Onder maatvoorziening wordt in de Wmo 2015 het volgende verstaan: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen. Onder diensten vallen de schoonmaakondersteuning en signalering, praktische thuisondersteuning, hulp bij het huishouden categorie 2, individuele begeleiding, dagbesteding, vervoer van en naar de dagbesteding en kortdurend verblijf. Onder hulpmiddelen kunnen ondermeer de scootmobiel, driewielfiets en rolstoel worden geschaard.

Diensten, zoals begeleiding en dagbesteding, worden tegen verschillende tarieven bij meerdere aanbieders ingekocht. Voor de vaststelling van de kostprijs van diensten wordt uitgegaan van het laagste tarief per uur of dagdeel voor de desbetreffende dienst in natura geleverd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

 

Artikel 3 Hoogte pgb voor dienstverlening

Dit artikel geeft aan wat de hoogte van het pbg is bij de verschillende diensten. Dit artikel is een uitwerking van artikel 12, vierde lid, de onderdelen b tot en met g, van de verordening. Bij de begeleiding en dagbesteding maakt de gemeente onderscheid tussen welke persoon de ondersteuning levert. Voor een vrijwilliger, mantelzorger of persoon die niet is opgeleid voor de betreffende werkzaamheden, wordt bij het vaststellen van de hoogte van het pgb een lager tarief (mantelzorg tarief) gehanteerd dan voor een daarvoor opgeleid persoon. Waar bijzondere deskundigheid is vereist, wordt in sommige gevallen nog weer een ander tarief gehanteerd. Het tarief wordt daarbij telkens bepaald op basis het laagste tarief per uur, resultaat of dagdeel dat voor de te leveren hulp – rekening houdende met de kwalificaties van degenen die deze leveren – zou worden gehanteerd als deze door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder zou worden geleverd.

 

De hoogte van een pgb voor ondersteuning voor het voeren van een huishouden (schoonmaakondersteuning en signalering en praktische thuisondersteuning) door een niet daartoe opgeleid persoon wordt vastgesteld op basis van het laagste toepasselijke tarief per uur dat voor dergelijke hulp zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, met dien verstande dat de overheadskosten, improductieve uren, reis- en opleidingskosten niet in dit tarief zijn verdisconteerd. Een persoon uit het sociaal netwerk van de klant of een mantelzorger die de huishoudelijke werkzaamheden uitvoert, kan worden geschaard onder het begrip `een niet daartoe opgeleid persoon´.

 

Artikel 4 Verhoging pgb vervoersvoorziening over de korte afstand in verband met onderhoud en verzekering

Dit artikel is een uitwerking van artikel 12, vierde lid, ondereel a, van de verordening. Ingevolge deze bepaling wordt de hoogte van een pgb voor een zaak bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

In dit artikel wordt geregeld op welke wijze bij de vaststelling van de hoogte van het pgb voor een vervoersvoorziening over de korte afstand (scootmobiel, handbike etc.) rekening wordt gehouden met onderhoud en verzekering. In dit artikel wordt bepaald dat het pgb jaarlijks gedurende een periode van zeven jaar (afschrijvingsperiode) wordt verhoogd met een bedrag voor onderhoud en verzekering, zijnde 7% van het pgb. In artikel 12 van dit besluit is bepaald dat het pgb voor een rolstoelvoorziening in verband met onderhoud en verzekering, jaarlijks gedurende een periode van

5 jaar (afschrijvingsperiode) wordt verhoogd met 5% van het pgb. In deze gevallen gaat het om een nieuwe voorziening over de korte afstand en een nieuwe rolstoelvoorziening. Gaat het bijvoorbeeld om een tweedehands scootmobiel, dan moet eerst de verkorte termijn waarop deze zaak technisch is afgeschreven worden bepaald. Als deze verkorte afschrijvingstermijn wordt gesteld op bijvoorbeeld drie jaar, dan dient ten behoeve van het onderhoud en de verzekering van deze tweedehands scootmobiel het pgb gedurende een periode van drie jaar te worden verhoogd met 7% van het pgb.

 

Artikel 5 Verhoging pgb rolstoelvoorziening in verband met onderhoud en verzekering

Zie toelichting artikel 4.

 

Artikel 6 Tegemoetkoming voor verhuiskosten, sportvoorziening, bezoekbaar maken woning en huurderving

De financiële tegemoetkoming als verstrekkingsvorm is verdwenen uit de Wmo 2015. De Wmo 2015 kent alleen de maatwerkvoorziening (in natura) en het pgb. De financiële tegemoetkoming als verstrekkingsvorm bestond al onder de toenmalige Wvg en de Wmo 2007. Net als in die twee wetten gaat de Wmo 2015 uit van een verstrekking in natura, via een maatwerkvoorziening. Onder de Wvg was de financiële tegemoetkoming een verstrekkingsvorm voor voorzieningen die naar hun aard (praktisch) niet in natura geleverd konden worden. Zo ontstonden er tegemoetkomingen voor bijvoorbeeld verhuizing en herinrichting, voor het huren van tijdelijke woonruimte, voor taxikosten, liftkeuringen en voor huurdervingskosten van een woningeigenaar. In de Wmo 2007 kwam daar via een amendement het pgb erbij, overigens zonder dat er in de wet werd gedefinieerd wat een pgb nu precies was. Ook was daarom niet helemaal duidelijk wat precies het verschil was met een financiele tegemoetkoming.

 

Hoe dan ook, de financiële tegemoetkoming was van april 1994 tot en met 2014 gewoon een wettelijke mogelijkheid. En nu niet meer, aldus de rechtspraak. De vraag is nu hoe de gemeente dan maatwerk moet bieden. De rechtspraak verwijst naar de mogelijkheid van een pgb. Daar zijn ook kantekeningen bij te plaatsen, want het pgb is een keuzemogelijkheid voor een client. Maar dan moet de klant wel een pgb willen. Artikel 2.36 lid 1 Wmo stelt letterlijk: “Indien de klant dit wenst verstekt het college een pgb, dat de de klant in staat stelt diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

 

Bovendien is het pgb, gezien de tekst van voornoemd artikel, een afgeleide van een maatwerkvoorziening in natura. Maar welke maatwerkvoorziening is dan, als het gaat om bijvoorbeeld verhuizen? Moet er dan een een naturavoorziening zijn in de vorm van door de gemeente gecontracteerde verhuizers? Dat wordt praktisch gezien lastig, want wat de kosten zijn van een verhuizing hangt erg af van de woon- en gezinssituatie van de persoon die verhuist. Kortom een verwijzing naar een pgb is juridisch ook geen juiste oplossing.

 

Een andere vraag die opkomt is waarom de gemeente helemaal geen tegmoetkomingen zou mogen verstrekken. Een maatwerkvoorziening kan immers bestaan uit diensten, hulpmiddelen, woningaanpaasingen en andere maatregelen, zie de definitie in artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015. Diensten, hulpmiddelen, woningaanpaasingen omvatten alle denkbare verstrekkkingen. Niet valt in te zien waarom die andere maatregelen dan niet zouden kunnen bestaan uit een tegemoetkoming voor bijvoorbeeld verhuiskosten? Het gaat immers om het bieden van maatwerk via een “passende bijdrage” in de zin van artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015.

 

Verhuiskosten

De maatwerkvoorziening voor een verhuiskostenvergoeding wordt hier als volgt vorm gegeven. Een gemaximeerde vergoeding van € 6.095,- wordt als uitgangspunt genomen. Mocht in een individuele situatie blijken dat iemand niet uitkomt met dit bedrag, dan kan onder toepassing van de hardheidsclausule van deze bepaling worden afgeweken. Op deze wijze wordt toch maatwerk geleverd.

Wat de hoogte van de tegemoetkoming voor verhuiskosten betreft, kan het volgende worden opgemerkt. Het bedrag is gebaseerd op de Verhuiskostenregeling, welke regeling in 2010 is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge deze regeling zijn verhuurders verplicht bij renovatie of sloop een verhuiskostenvergoeding te betalen aan huurders van zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen. Deze regeling geldt zowel bij renovatie waarbij het huurcontract doorloopt als bij renovatie of sloop waarbij het huurcontract eindigt. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties past jaarlijks het minimumbedrag aan. Voor zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen geldt sinds 28 februari 2019 een minimumbijdrage van € 6.095,-  Op de website van de Rijksoverheid staat wanneer huurders recht hebben op een verhuiskostenvergoeding.

 

Huurderving

Bij het vaststellen van deze gemaximeerde vergoeding in geval van huurderving is aansluiting gezocht bij de Wet op de huurtoeslag.

 

Bezoekbaar maken woning

Het maximumbedrag dat verstrekt kan worden bij het bezoekbaar maken van woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling, is vastgesteld op € 6.095,- -.

Voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling kan een woonvoorziening worden getroffen. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

 

Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel.

Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar, na technische afkeuring, hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. De gemeente verwacht van de cliënt dat deze aantoonbare maximale inspanning verricht om gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt. Ook bij een sportvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing bij het ondersteunen van de participatie. Gezien de aard van de voorziening wordt de sportvoorziening in de vorm van een forfaitaire vergoeding (€ 3.000,00 over een periode van drie jaar) verstrekt. Een forfaitair bedrag is dus als uitgangspunt genomen als aanvulling op hetgeen iemand zelf kan organiseren, al dan niet met hulp van zijn omgeving, met de mogelijkheid om af te wijken in de individuele situatie waar iemand niet uit blijkt te komen met dat bedrag. Dit is bij uitstek maatwerk.

 

Artikel 7 Vervoersbudget

Verplaatsen is noodzakelijk om in redelijke mate mensen te ontmoeten, contacten te onderhouden, boodschappen te kunnen doen en deel te kunnen nemen aan activiteiten. Voor iedere Nederlander is het normaal om kosten te maken voor zijn vervoer. In het openbaar vervoer (OV) betaalt men een basistarief van € 0,87 en daarna per kilometer. Dit tarief is afhankelijk van de regio waar je reist, maar ligt meestal tussen de € 0,10 en € 0,15 per km. Anderen maken ten behoeve van hun vervoer gebruik van een (eigen) auto. Afhankelijk van het soort auto hangt hier ook een prijskaartje aan per kilometer. Voor korte afstanden gebruiken veel mensen de fiets of men gaat lopen.

 

Mensen met een beperking kunnen zich niet altijd zo gemakkelijk verplaatsen als mensen zonder beperkingen. Waar een persoon zonder beperking op de fiets stapt naar de Supermarkt verderop, moet de persoon met een beperking hiervoor bijvoorbeeld gebruik maken van de 60+ bus, of aan iemand uit het netwerk vragen om met de auto te rijden. Dit is bovengebruikelijk vervoer (en bovengebruikelijke vervoerskosten). De gemeente biedt voor dit bovengebruikelijke vervoer een vervoersbudget van 2000 of 1500 kilometer per jaar.

 

De gemeente heeft besloten het tarief van het vervoersbudget vast te stellen op € 0,35 per km. Met betrekking tot de kilometerprijs van € 0,35 per km kan het volgende worden opgemerkt. Men kan gebruik maken van verschillende vormen van vervoer en men kan per rit zelf kiezen welke vorm. De mogelijkheden zijn: 60+ bus (€ 1,00 per rit), seniorenbus (€ 0,25 per kilometer), Graag Gedaan (variabel, rond € 0,30 per kilometer), eigen netwerk, reguliere taxi. De gemeente gaat ervan uit dat de gemiddelde kilometerprijs voor de cliënt € 0,35 bedraagt. Wanneer de cliënt uitsluitend gebruik kan maken van een rostoeltaxi of voornamelijk gebruik moet maken van een reguliere taxi, dan kan de cliënt een (rolstoel)taxikostenvergoeding aanvragen.

 

Wat is bovengebruikelijk vervoer?

Wanneer eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, sociaal netwerk of algemene voorzieningen onvoldoende zijn, kan het vervoersbudget deze beperkingen in de zelfredzaamheid compenseren. Het gaat dan om het compenseren van bovengebruikelijk vervoer. Zo is bovengebruikelijk vervoer bijvoorbeeld het zich noodzakelijkwijs per seniorenbusje verplaatsen naar de plaatselijke supermarkt die 500 meter van de woning van betrokkene is gelegen. Met iemand uit het eigen netwerk uit de eigen omgeving meerijden naar en van een bestemming waar diegene toch al naar toe gaat, is gebruikelijk vervoer. Wanneer je je door iemand uit het eigen netwerk die niet in je omgeving woont laat wegbrengen en ophalen, dan is dit bovengebruikelijk vervoer voor het deel vanaf de woning van de vervoerder naar de woning van de client en vice versa. Je verplaatsen per eigen auto is gebruikelijk wanneer dit gaat om afstanden die mensen zonder beperkingen in vergelijkbare situaties per auto zouden afleggen. Bovengebruikelijk gebruik van de eigen auto kan zijn wanneer je hiermee noodzakelijkerwijs naar de plaatselijke biljartclub gaat, die op 500 meter van de woning is gesitueerd.

 

In het tweede lid wordt bepaald dat het vervoersbudget wordt uitbetaald na overleg van een schriftelijke verklaring over het aantal verreden kilometers en/of aan het vervoer uitgegeven bedrag.

In het derde lid wordt bepaald dat het college kan controleren of het vervoersbudget is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. Het is overigens aan het college om te bepalen op welke wijze aan deze controle vorm en inhoud wordt gegeven.

In het vierde lid wordt bepaald dat tot 1 april van elk kalenderjaar de mogelijkheid bestaat om een verklaring, als bedoeld in het tweede lid, in te dienen over het voorafgaande kalenderjaar. Indien vorenbedoelde verklaring na 1 april wordt ingediend, dan wordt het vervoersbudget, voor zover dat betrekking heeft op verplaatsingen die hebben plaatsgevonden in het voorafgaande kalenderjaar, niet uitbetaald.

In het vijfde lid wordt bepaald dat het college aan degene aan wie een vervoersbudget is toegekend, eenmalig op aanvraag een voorschot van vier maanden verstrekt. Dit voorschot wordt verrekend met de laatste uitbetaling van genoemd vervoersbudget.

 

Verondersteld wordt dat in zijn algemeenheid de vervoersbehoefte van bewoners van een Wlz-instelling lager is dan die van niet-bewoners. Op het terrein van een Wlz -instelling zijn namelijk veelal tal van voorzieningen aanwezig, bijvoorbeeld een kapper of een winkel. Het college kan om die reden deze groep belanghebbenden in aanmerking brengen voor een lager vervoersbudget. Het is evenwel aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat er sprake is van een grotere vervoersbehoefte. In dat geval kan het vervoersbudget op een hoger bedrag worden vastgesteld.

 

Vervoersbudget en de eigen auto

De rechtbank Noord-Holland heeft op 19 mei 2017 een tussenuitspraak gedaan over het vervoersbudget in relatie tot de eigen auto. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat eiseres een auto bezit en daarin kan rijden nog niet impliceert dat daarmee in haar vervoersbehoefte is voorzien als zij zich dat financieel niet kan veroorloven. Er moet, aldus de rechtbank, onderzocht worden of eiseres voldoende financiële ruimte heeft om een dergelijke voorziening te kunnen bekostigen. Is dat niet het geval, dan kan niet worden geconcludeerd dat eiseres voldoende is gecompenseerd. De rechtbank heeft het college opgedragen een onderzoek te doen naar de financiële mogelijkheden van eiseres waarbij ook haar financiële lasten zijn betrokken.

 

Artikel 8 (Rolstoel)taxikostenvergoeding

Indien uit onderzoek blijkt dat belanghebbende voor zijn verplaatsingen in de rond de woonplaats gelegen regio geen netwerk van personen, diensten en voorzieningen om zich heen heeft waarop hij een beroep kan doen en hierdoor is aangewezen op de diensten van een commerciële vervoerder, kan hij in plaats van het vervoersbudget in aanmerking worden gebracht voor een (rolstoel)taxikostenvergoeding. Deze vergoeding kan ook worden toegekend in het geval belanghebbende wel een netwerk van personen diensten en voorzieningen om zich heen heeft, maar vanwege in de persoon van belanghebbende gelegen beperkingen hierop geen beroep kan worden gedaan. Gedacht kan worden aan personen, die op grond van zeer specifieke omstandigheden zittend in een rolstoel vervoerd moeten worden en gebruik maken van een op hun situatie toegesneden specifieke vervoersvorm: een rolstoeltaxi.

De (rolstoel)taxikostenvergoeding wordt maandelijks op declaratiebasis verstrekt. Het te verstrekken vergoeden bedrag is gebaseerd op verplaatsingen van:

  • -

    1.500 kilometer op jaarbasis als de belanghebbende tevens aanspraak kan maken op een voorziening ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsing rond de woning;

  • -

    2000 kilometer op jaarbasis als de belanghebbende geen aanspraak kan maken op een voorziening ter compensatie van beperkingen die worden ondervonden bij verplaatsing rond de woning.

Nadat belanghebbende de taxinota’s bij de gemeente heeft ingeleverd, zal een medewerker van de gemeente aan de hand van deze nota’s in kaart brengen welke lokale verplaatsingen in het kader van het leven van alle dag hebben plaatsgehad. Vervolgens berekent hij het aantal verreden kilometers en registreert dit in een systeem. Uitbetaling van de vergoeding vindt plaats zolang bovengenoemde grens van 1500 c.q. 2000 km nog niet is bereikt.

 

Artikel 9 Pgb bij niet-bouwkundige woonvoorziening

Dit artikel bevat regels over de wijze waarop de hoogte van het pgb voor niet-bouwkundige woonvoorzieningen wordt bepaald. Niet bouwkundige woonvoorziening zijn bijvoorbeeld een toiletstoel en toiletverhoger.

 

Artikel 10 Pgb bij bouwkundige woonvoorziening

Dit artikel bevat regels over de wijze waarop de hoogte van het pgb voor bouwkundige woonvoorzieningen wordt bepaald. Bouwkundige woonvoorziening zijn bijvoorbeeld een aanbouw en aanpassing keuken.

 

Artikel 11 Pgb kosten van onderhoud, keuring en reparatie bij bouwkundige woonvoorzieningen

Dit artikel bevat regels over de wijze waarop de hoogte van het pgb voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen wordt bepaald.

 

Artikel 12 Pgb bij cara-sanering

Dit artikel bevat regels over de wijze waarop de hoogte van het pgb voor woningsanering in verband met cara of allergische aandoeningen wordt vastgesteld.

 

Artikel 13 Aanvang werkzaamheden en controle pgb bouwkundige woonvoorzieningen

In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden het pgb voor bouwkundige woonvoorzieningen wordt uitbetaald.

 

Artikel 14 Gereedmelding en vaststelling en uitbetaling pgb

Deze bepaling handelt over de gereedmelding van bouwkundige woonvoorzieningen, alsmede over de vaststelling en uitbetaling van het pgb voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen.

 

Artikel 15 Indexering

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling - gegeven de doelstelling en de strekking van die regeling - een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van die regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. In het algemeen zal de toepassing van een hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Onder omstandigheden kan een hardheidsclausule evenwel ook op een concreet te traceren groep van gevallen worden toegepast. Dan zal er overigens al gauw sprake zijn van bestendig beleid dat uiteindelijk in een algemeen verbindend voorschrift (lees: deze verordening) moet worden neergelegd. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden.

De beoordeling of er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard, wordt gemaakt met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Hierbij worden in ieder geval betrokken:

  • a.

    de omvang van het nadeel dat de betrokkene door de onbillijkheid zou leiden, waarbij mede in aanmerking wordt genomen of daartegenover ook een voordeel voor de betrokkene staat;

  • b.

    de inkomenspositie van de betrokkene;

  • c.

    in hoeverre de betrokkene de omvang van het nadeel redelijkerwijs alsnog kan, of had kunnen, beperken.

 

Artikelen 17 en 18

De artikelen 17 en 18 behoeven geen nadere toelichting.