Verordening natuur- en recreatiegebied de Grevelingen Schouwen-Duiveland

Geldend van 02-01-2018 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 02-01-2018

Intitulé

Verordening natuur- en recreatiegebied de Grevelingen Schouwen-Duiveland

De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 februari 2018,

gezien het convenant bestuurders Grevelingen en Staatsbosbeheer d.d. 7 december 2017;

gelet op 147 jo. artikel 149 Gemeentewet;

besluit vast te stellen de navolgende Verordening natuur- en recreatiegebied de Grevelingen Schouwen-Duiveland.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfsvaartuig: elk vaartuig, waarin of waarop uitsluitend of hoofdzakelijk een beroep, bedrijf of dienst wordt uitgeoefend dan wel dat door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om daarin een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • e.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • f.

    jachthaven: een deel van het water met de daarbij behorende grond waar – al dan niet onder toezicht – overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van pleziervaartuigen aan de daarvoor aangebrachte voorzieningen, zoals aanlegsteigers en meerpalen;

  • g.

    kampeermiddelen: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • h.

    openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek;

  • i.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • j.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990);

  • k.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • l.

    rietkraag: een van een water of oever deel uitmakende oppervlakte van ten minste 1 m², welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden of helofyten en alle land, water of moeras binnen 5 meter afstand hiervan;

  • m.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • n.

    vaartuigwrak: een vaartuig dat vaartechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, alsmede omvangrijke samenstellende delen van vaartuigen die in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren;

  • o.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • p.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • q.

    woonschip: elk vaartuig, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om te worden gebruikt als woning of recreatieverblijf;

  • r.

    zwemplaats: een door middel van palen, drijvers of andere wijze afgescheiden gedeelte van het (openbaar) water uitsluitend bestemd voor zwemdoeleinden.

Artikel 1:2 Werkingsgebied

  • 1. Deze verordening ziet op het grondgebied zoals is aangegeven op de bij deze verordening behorende en daartoe gewaarmerkte kaart (Bijlage A), voor zover gelegen binnen de gemeente Schouwen-Duiveland.

  • 2. Voor zover deze verordening voorziet in hetzelfde onderwerp als de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Schouwen-Duiveland blijft de Algemene plaatselijke verordening buiten werking indien beide verordeningen met elkaar in strijd zijn, tenzij deze verordening een ander motief heeft.

  • 3. Het in deze verordening bepaalde geldt niet voor zover bij of krachtens wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening een voorziening is getroffen die op dezelfde objecten of gedragingen ziet en hetzelfde motief heeft.

Artikel 1:3 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1:4 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kunnen burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door burgemeester en wethouders aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:5 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:8 Geldigheidsduur

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:9 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door burgemeester en wethouders worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde en veiligheid;

  • b.

    de volksgezondheid;

  • c.

    de bescherming van het milieu;

  • d.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • e.

    de bescherming van recreatie.

Artikel 1:10 Normadressaat

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein, de schipper of de bestuurder verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

2. Bij afwezigheid van een kapitein, een schipper of een bestuurder is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 3. Bij afwezigheid van een exploitant, is de gebruiker – geen exploitant zijnde – verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 4. Bij afwezigheid van een gebruiker – geen exploitant zijnde –, is de eigenaar verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Hoofdstuk 2 Gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:1 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een gebouw, beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:2 Rijden met voertuigen en paarden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een aanspanning, een fiets of een paard.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Daarbij kunnen zij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast en schade;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is, mits de schade aan natuur- en recreatiegebieden zoveel mogelijk wordt voorkomen dan wel beperkt, niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, aanspanningen, fietsen en paarden:

    • a.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • c.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • d.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder c bedoelde personen.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:3 Honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of op een andere door het dagelijks bestuur aangewezen plaats;

  • b.

    op een door het dagelijks bestuur aangewezen plaats zonder dat die hond is aangelijnd met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter; of

  • c.

    op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a en b, zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a.

    die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

  • b.

    die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:4 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

Artikel 2:5 Trekdieren en vee

  • 1. Het is de eigenaar of houder van trekdieren of vee verboden deze te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of in openbare water.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:6 Modelsport

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats of in openbaar water de modelsport te beoefenen met modelvoer-, vaar- of vliegtuigen zoals modelauto’s of -motorfietsen, modelhelikopters of andere voorwerpen op modelschaal die worden voortbewogen of aangedreven door verbrandings- of elektromotoren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Regeling modelvliegen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:7 Kampeermiddelen buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:8 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 2:7, eerste lid, is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 1:9 van deze verordening.

Artikel 2:9 Graven in openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden in of op openbare plaatsen:

    • a.

      putten of kuilen te graven of vegetatie te verwijderen of te beschadigen;

    • b.

      puin dan wel ander kunstmatig of natuurlijk gesteente te verwijderen van oevers of anderszins beschadiging toe te brengen aan oevers;

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het graven van ondiepe kuilen op het strand voor recreatief gebruik.

  • 3. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die door of in opdracht van het bevoegde gezag worden uitgevoerd.

  • 4. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10 Vaartuigen op openbare plaatsen

  • 1.

    1. Het is verboden vaartuigen neer te leggen dan wel te laten liggen op openbare plaatsen, te water te laten of tegen de oever op te trekken.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

Hoofdstuk 3 Parkeerexcessen

Artikel 3:1 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg of openbare plaats een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:2 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg of openbare plaats te parkeren.

Artikel 3:3 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg of openbare plaats te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 3:4 Aanhangwagens c.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt zoals een magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg of openbare plaats;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het natuur- en recreatiegebied de Grevelingen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een kampeermiddelen als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder g.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Parkeren reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg of openbare plaats te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:6 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van natuur-en recreatiegebied de Grevelingen.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders nader te bepalen tijdstippen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:7 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 3:8 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door burgemeester en wethouders in het belang van het uiterlijk aanzien van het natuur-en recreatiegebied de Grevelingen, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Hoofdstuk 4 Gebruik openbaar water

Artikel 4:1 Zaaksgebonden ontheffing

Een op grond van dit hoofdstuk verleende ontheffing is zaaksgebonden, tenzij in de ontheffing anders is bepaald.

Artikel 4:2 Verbod vaartuigen

Het is verboden zich met een vaartuig te bevinden op een afstand van minder dan:

  • a.

    5 meter van een zwemplaats;

  • b.

    30 meter van een als zodanig aangeduide vissteiger;

  • c.

    25 meter van fuiken(-stokken).

Artikel 4:3 Verbod ligplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn in openbaar water;

    • a.

      vaartuigen af te meren anders dan met gebruikmaking van de daartoe bestemde meerpalen, remmingspalen of andere dergelijke meerconstructies;

    • b.

      een ligplaats in te nemen op een afstand van minder dan 3 meter van een vóór de oever gelegen rietkraag.

    • c.

      In de in dit lid onder b genoemde rietkraag, de oever dan wel de vaarweg te ankeren.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders met een vaartuig op openbare wateren aan een van de openbare aanlegplaatsen of de speciaal daarvoor aangelegde watersporteilanden, in de periode van 1 april tot en met 31 oktober, met een vaartuig te liggen of dat te laten liggen

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van het openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van natuur-en recreatiegebied de Grevelingen;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet Natuurbescherming of de Waterwet.

Artikel 4:4 Driedagenregeling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:3 is het verboden in openbaar water:

    • a.

      met een vaartuig langer dan drie achtereenvolgende dagen dezelfde ligplaats in te nemen;

    • b.

      met een vaartuig binnen vijf dagen na verplaatsing opnieuw dezelfde ligplaats in te nemen;

    • c.

      een vaartuig langer dan acht achtereenvolgende uren onbemand te laten.

  • 2.

    Voor de periode als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt:

    • a.

      onder dag verstaan de periode van 0 tot 24 uur;

    • b.

      ten aanzien van de eerste dag waarop ligplaats wordt ingenomen een gedeelte van de dag als een hele dag aangemerkt.

  • 3.

    Onder het innemen van dezelfde ligplaats als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt gelijkgesteld het verplaatsen van het vaartuig op minder dan 1.000 meter hemelsbreed gemeten vanuit de oorspronkelijke ligplaats.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op jachthavens, particuliere steigers en door burgemeester en wethouders aangewezen ligplaatsen.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:5 Vaartuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een vaartuigwrak in het openbaar water dan wel op een openbare plaats of de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Wrakkenwet.

Artikel 4:6 Ligplaats grote vaartuigen

Het is verboden met een vaartuig langer dan 16 meter ligplaats in te nemen anders dan op door burgemeester en wethouders aangewezen ligplaatsen.

Artikel 4:7 Bedrijfsmatige recreatievaartuigen

  • 1.

    Het is verboden om vaartuigen voor bedrijfsmatige recreatie te gebruiken, te verhuren of op andere wijze beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:8 (Proef)draaien van motoren

  • 1.

    Het is verboden de motor van een vaartuig te laten (proef)draaien met ingeschakelde schroef op zodanige wijze waardoor:

    • a.

      het (proef)draaien schade toebrengt of kan toebrengen aan oevervoorzieningen, onderwaterbodems en -taluds, steigers of andere werken in openbaar water;

    • b.

      het (proef)draaien overlast veroorzaakt of kan veroorzaken aan bezoekers, omwonenden of flora en fauna in het werkingsgebied.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het verrichten van het noodzakelijk onderhoud aan de in het eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen.

Artikel 4:9 Repareren en bouwen van vaartuigen

Het is verboden in het openbaar water omvangrijke reparaties en onderhoudswerkzaamheden aan vaartuigen uit te voeren of te laten uitvoeren dan wel vaartuigen te bouwen of af te bouwen.

Artikel 4:10 Skivliegen

  • 1.

    Het is verboden in openbaar water met een vaartuig personen in de lucht voort te trekken of in de lucht te houden door middel van een parachute, vlieger of gelijksoortig voorwerp dat direct of indirect met het vaartuig is verbonden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartverkeerswet.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:11 Zeilplanken

  • 1.

    Het is verboden zich met een zeilplank te bevinden op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartverkeerswet.

Artikel 4:12 Duiksport

  • 1.

    Het is verboden de duiksport te beoefenen in:

    • a.

      betonde vaarwateren;

    • b.

      havens en aanloopgebieden van havens;

    • c.

      sluizen en aanloopgebieden van sluizen;

    • d.

      bebakende oester- en mosselpercelen;

    • e.

      openbare water gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van uitstaand vistuig.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartverkeerswet

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Milieu

Artikel 5:1 Zwerfafval

  • 1.

    Het is verboden straatafval achter te laten op een openbare plaats, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2.

    Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, dat in weerwil van het eerste lid op een openbare plaats wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3.

    Het is verboden zwerfafval te veroorzaken door ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

  • 4.

    Onder straatafval wordt verstaan: huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmaterialen, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

  • 5.

    De verboden en geboden in het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:2 Geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of menselijk stemgeluid te produceren dat voor omwonenden, recreanten en in het werkingsgebied aanwezige flora en fauna geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties of het Vuurwerkbesluit.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Gebruik van vuur

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving of flora en fauna en afdoende bodembeschermende maatregelen zijn getroffen, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waar het tweede lid niet van toepassing is.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 6 Andere zaken van openbaar belang

Artikel 6:1 Begripsbepaling venten

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of snuffelmarkten;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 6:3.

Artikel 6:2 Venten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders te venten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:9 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid.

    • c.

      Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 6:3 Begripsbepaling standplaats

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement waarvoor in het natuur- en recreatiegebied de Grevelingen vergunning is verleend.

Artikel 6:4 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:9 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het natuur- en recreatiegebied de Grevelingen;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken .

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7:1 Strafbepaling

Overtreding van een gebods- of verbodsbepaling gesteld bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 1:5 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 7:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren;

    • b.

      de in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering genoemde buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeenten Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland;

    • c.

      de toezichthouders van Staatsbosbeheer voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee en gemeente Schouwen-Duiveland;

    • d.

      de toezichthouders van Rijkswaterstaat voor zover aangesteld voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee en de gemeente Schouwen-Duiveland;

    • e.

      de toezichthouders van de provincie Zeeland en de provincie Zuid-Holland voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee en de gemeente Schouwen-Duiveland;

    • f.

      de toezichthouders van de waterschappen en milieudiensten voor werkzaamheden binnen de gemeente Goeree-Overflakkee en de gemeente Schouwen-Duiveland.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 7:3 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen, alsmede de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen verleend bij of krachtens de Algemene Verordening Zuidwestelijke Delta 2016, zoals die gold op 1 januari 2018, worden geacht te zijn verleend op grond van deze verordening.

  • 2.

    Aanwijzingsbesluiten genomen door het dagelijks bestuur van het voormalig Natuur- en Recreatieschap Zuidwestelijke Delta worden geacht te zijn genomen op grond van deze verordening.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene Verordening Zuidwestelijke Delta 2016 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

Artikel 7:5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 2 januari 2018.

Artikel 7:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening natuur- en recreatiegebied de Grevelingen Schouwen-Duiveland.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland op 15 maart.

Locogriffier, voorzitter,

E. van de Vreede – Hensen G.C.G.M. Rabelink

Bijlage A:

afbeelding binnen de regeling