Eilandsverordening inhoudende bepalingen ter bevordering van de openbare orde, rust, zedelijkheid, veiligheid en reinheid (Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap 1993)

Geldend van 10-10-2010 t/m 15-07-2016

Intitulé

Eilandsverordening inhoudende bepalingen ter bevordering van de openbare orde, rust, zedelijkheid, veiligheid en reinheid (Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap)

HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

A Openbare weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande straten, wegen, stegen, gangen, paden, pleinen, kaden, bruggen, stoepen, trottoirs, plantsoenen, bermen, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen of andere voor het publiek toegankelijke open plaatsen en, voorzover de bij de betrekkelijke artikelen bedoelde feiten daarop kunnen plaatshebben, ook alle watervlakten, die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

B Bebouwde kom:

min of meer aaneengesloten bebouwingen als zodanig aangewezen bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen.

C Rechthebbende:

een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

D Voertuigen:

alle rij- en voertuigen; met rijtuigen tot het vervoer van personen bestemd worden in deze eilandsverordening gelijk gesteld rijtuigen tot het vervoer van goederen bestemd, mits op veren en van een vaste zitplaats voor de bestuurder (bok) voorzien.

E Vee:

eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

F Huisdieren:

Honden, katten, pluimvee, eenden en ganzen.

G Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden in, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

H Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Artikel 1.2 Aanvraag vergunning of ontheffing

Voor het verkrijgen van een vergunning of ontheffing als bedoeld in deze verordening moet een schriftelijke aanvraag worden ingediend bij het bevoegde orgaan.

Artikel 1.3 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde orgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen zestig dagen na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegde orgaan wordt geacht de vergunning te hebben geweigerd, wanneer omtrent de aanvraag voor een vergunning of ontheffing niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn een beslissing is genomen.

Artikel 1.4 Vorm van vergunning of ontheffing

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing is slechts van kracht, indien zij schriftelijk is gegeven.

Artikel 1.5 Afwijking

Van de in artikel 1.2 en 1.4 gestelde eis mag worden afgeweken indien de nakoming daarvan in verband met het spoedeisende karakter van de zaak in redelijkheid niet kan worden gevergd. In daartoe geëigende gevallen kan van de mondeling gegeven en meegedeelde vergunning of ontheffing binnen redelijke tijd een schriftelijke bevestiging worden gegeven aan degene aan wie zij is verleend.

Artikel 1.6 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn:

    • e.

      indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

  • 2.

    • a.

      Een besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing is met redenen omkleed.

    • b.

      Dit besluit wordt niet genomen dan nadat de houder van de vergunning of ontheffing in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bevoegde orgaan te stellen termijn zijn oordeel kenbaar te maken omtrent het voornemen tot het nemen van dit besluit.

  • 3.
    • Het gestelde in het tweede lid blijft buiten toepassing in spoedeisende gevallen.

Artikel 1.9 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1.10 Het indienen van bezwaren

  • 1. De natuurlijke of rechtspersoon die door een beslissing van het daartoe bevoegde orgaan rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan daartegen bezwaar indienen bij dat orgaan.

    Gelijke voorziening staat open tegen een weigering als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.

  • 1. Het bezwaarschrift moet gemotiveerd zijn. Het moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beslissing genomen is of de aanvraag om een vergunning of ontheffing geacht wordt geweigerd te zijn.

HOOFDSTUK II Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Artikel 2.1.1 noodmaatregelen

Bij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, rust en veiligheid bij openbare feesten, vermakelijkheden, optochten, orkaan, brand en andere buitengewone omstandigheden moet een ieder zich onderwerpen aan de voorschriften in het belang van de openbare orde, rust en veiligheid, bij iedere gelegenheid vastgesteld door de gezaghebber.

Artikel 2.1.2 Optochten en betogingen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de gezaghebber op de openbare weg optochten of betogingen te houden, feitelijk te leiden, te organiseren of daaraan deel te nemen.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in lid 1 kan worden ingetrokken in het belang van de openbare orde.

  • 3. Een ieder die in of nabij een optocht of betoging aanwezig is waarvoor geen vergunning is verleend, is op de eerste vordering van de politie verplicht zich terstond te verwijderen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

Artikel 2.1.3 Begrafenisstoet

Het is verboden de geregelde gang of de volgorde van een begrafenisstoet, marcherende troep of optocht te belemmeren of te verstoren.

Artikel 2.1.4 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder aan wie, bij gelegenheid van een samenscholing, optocht of betoging op de openbare weg door de politie gelast wordt zich te verwijderen in het belang van de openbare orde, is verplicht aan deze last onmiddellijk te voldoen en wel langs de weg of in de richting door de politie aangewezen.

  • 3. Na het eindigen van openbare vermakelijkheden, of waar een grote volksmenigte samengestroomd is of zich bijeen bevindt, of wanneer de orde of rust verstoord of bedreigd wordt, is ieder die zich op de openbare weg bevindt verplicht gevolg te geven aan de bevelen ter plaatse door de politie gegeven in het belang van het verkeer op die weg.

Artikel 2.1.5 Vertoningen e.d. op of aan de weg

Het is verboden zonder vergunning van de gezaghebber op of aan de openbare weg:

  • a.

    op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;

  • b.

    een feest of een wedstrijd te geven of te houden;

  • c.

    voordrachten of toespraken te houden;

  • d.

    zich geheel of gedeeltelijk vermomd of gemaskerd te bevinden.

Artikel 2.1.6 Veilig gebruik van de weg

Het is verboden:

  • a.

    op de openbare weg voorwerpen langer dan drie meter, anders dan in horizontale stand en daarbij zodanig te dragen, dat elk uiteinde op de schouder of in de hand van de drager rust;

  • b.

    op daken, buiten aan gevels, muren of wanden van aan de openbare weg grenzende gebouwen of getimmerten enig werk te verrichten of aan de openbare weg te bouwen, gebouwen, muren of getimmerten af te breken, zonder dat op een van die weg zichtbare plaats aan of bij het gebouw, de muur of het getimmerte ter hoogte van 2½ a 3 meter boven de begane grond een rode driehoek met gelijke zijden van tenminste 0.3 meter uithangt en overeenkomstig bij vergunning van het bestuurscollege, het Hoofd van de Dienst Openbare Werken gehoord, te stellen voorwaarden zodanige maatregelen zijn genomen dat gevaar voor voorbijgangers uitgesloten is en tussen zonsondergang en zonsopgang bovendien behoorlijke verlichting ter plaatse aangebracht is;

  • c.

    op of aan de openbare weg voorwerpen te hijsen, neer te laten of te werpen, zonder dat beneden een meerderjarig persoon staat, die voorbijgangers tijdig waarschuwt;

  • d.

    over de openbare weg openslaande deuren, vensters, luiken of bladen anders dan behoorlijk plat tegen de muur of de wand vastgezet open te laten staan;

  • e.

    aan de openbare weg metalen pinnen of puntige, stekende, scherpe of snijdende voorwerpen te plaatsen of te hebben op, aan of tegen hekken, palen of afsluitingen, muren of percelen zodanig dat zij over de openbare weg uitsteken;

  • f.

    afsluitingen, muren, percelen of houtwerk aan de openbare weg grenzende palen, kiosken of andere voorwerpen op de openbare weg staande binnen een verticale afstand van 2 meter boven de begane grond te beschilderen of te teren, zonder maatregelen te nemen om zowel bij dag als bij nacht voorbijgangers te waarschuwen, zolang het beschilderde of geteerde nog niet droog is.

Artikel 2.1.7 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege:

  • a.

    in, op, aan of over de openbare weg iets hoegenaamd te planten, te plaatsen, te spannen, te hangen, vast te hechten, uit te spreiden, uit te slaan, te drogen, te luchten, te slepen of te hebben;

  • b.

    op de openbare weg voorwerpen, stoffen, water of vuilnis te werpen, uit te storten of te doen afvloeien;

  • c.

    goederen, puin, afbraak, kalk, aarde, klei, zand, mest of bouwmaterialen op de openbare weg neder te leggen of te hebben, behalve wanneer en voor zolang dit voor geregeld voortgezet laden of lossen noodzakelijk is;

  • d.

    de openbare weg tot werkplaats te bezigen, te overdekken, bij het bouwen of verbouwen van percelen ten gebruike in te nemen of daarop met koopwaren te staan of te zitten.

Artikel 2.1.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden:

  • a.

    in vensterbanken, op de rand van balkons, op bordessen of in goten voorwerpen te plaatsen of te hebben, zonder dat deze tegen het vallen op de openbare weg beveiligd zijn;

  • b.

    aan hekken, heiningen, muren, deuren, vensters, bomen of palen voorwerpen op te hangen, te bevestigen of te hebben indien deze gevaar opleveren op de openbare weg te vallen.

Artikel 2.1.9 Bruikbaarheid van de weg

  • 1. Rechthebbenden op muren aan de openbare weg zijn verplicht er voor te zorgen dat bedoelde muren steeds in goede staat verkeren en dat stenen die van die muren op de openbare weg vallen onmiddellijk verwijderd worden.

  • 2. Rechthebbenden op erven die aan de openbare weg liggen, doch die iets hoger zijn gesitueerd zijn verplicht indien zij muren, heiningen of iets anders bouwen, erop toe te zien dat de stenen of andere voorwerpen die van bedoelde muren of heiningen worden geworpen niet de openbare weg blokkeren of het verkeer belemmeren.

  • 3. Rechthebbenden op erven die aan de openbare weg liggen, doch die lager zijn gesitueerd zijn verplicht indien zij muren, heiningen of ander werk uitvoeren op bedoelde erven, erop toe te zien dat de openbare weg niet wordt ondermijnd.

Artikel 2.1.10 Uitzichtbelemmerende beplanting of voorwerp

Rechthebbenden op bomen of struiken waarvan de takken over de openbare weg hangen of groeien, zijn verplicht, ter plaatse, waar dit het verkeer belemmert of gevaar oplevert, op de eerste aanzegging door of vanwege het bestuurscollege zodanige takken af te snoeien.

Artikel 2.1.11 Beschadigen en veranderen van een weg

Het is behalve ter uitvoering van werken ten behoeve of onder toezicht van de overheid verboden zonder vergunning van het bestuurscollege de bestrating of het wegdek op te breken of te beschadigen of in de openbare weg te graven.

Artikel 2.1.12 Open putten e.d.

Het is verboden een van openingen voorziene put, kelder, regenbak of soortgelijk reservoir te hebben, dat niet op zodanig deugdelijke wijze is gesloten dat er geen gevaar voor personen of dieren kan ontstaan.

Artikel 2.1.13 Verwijdering verlichting

Het is verboden de verlichting bij de voorwerpen of de plaatsen, in de artikelen 2.1.7 en 2.1.11 bedoeld, aangebracht gedurende de tijd gelegen tussen zonsondergang en zonsopgang te doven, te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

Artikel 2.1.14 Doen springen van stenen door middel van ontploffing

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de gezaghebber en zonder de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen te hebben, door middel van ontploffing stenen te springen op plaatsen waar dit voor naburige erven of voor voorbijgangers schadelijk of gevaarlijk kan zijn.

  • 2. Het hoofd van de dienst openbare werken adviseert omtrent de te treffen voorzorgsmaatregelen.

  • 3. Als er ten behoeve van de overheid onder toezicht van de dienst openbare werken stenen worden gesprongen, dan is de in lid 1 bedoelde vergunning niet vereist, doch geeft het hoofd van de dienst openbare werken, alvorens met de werkzaamheden te beginnen, daarvan kennis aan de gezaghebber.

Artikel 2.1.15 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het is verboden meer dan vijf kilo vuurwerk, explosieven of andere ontploffingsgevaarlijke stoffen te vervoeren zonder vergunning van het bestuurscollege.

Artikel 2.1.16 Verbod tot afsteken van vuurwerk

  • 1. Het is verboden op of aan de openbare weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats, vuurwerk af te steken of daarmede te werpen, buskruit of andere ontplofbare stoffen aan te steken of op andere wijze te doen ontploffen, fakkels of teertonnen te branden en vuur aan te leggen of te hebben.

  • 2. Ten aanzien van het afsteken van vuurwerk geldt het in het eerste lid gestelde verbod niet op:

    • -

      30 december van 08.00 uur tot 20.00 uur;

    • -

      31 december na 08.00 uur;

    • -

      1 januari voor 02.00 uur.

  • 3. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan door het bestuurscollege, dan wel indien de bijzondere omstandigheid verband houdt met een openbare vermakelijkheid, door de gezaghebber van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing worden verleend voor andere data en tijden dan de in het tweede lid genoemde.

Artikel 2.1.17 Verbod vuur te stoken

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.1.16, 2.2.4 en 2.2.5 is het verboden in de open lucht een vuur aan te leggen, te stoken of te hebben indien daardoor schade, hinder of overlast voor anderen kan ontstaan.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      het aanleggen, stoken of hebben van een vuur:

  • 1. onder het voortdurend toezicht van een meerderjarig persoon;

  • 2. op een afstand van meer dan 30 meter van een gebouw en van een opstapeling van oogstprodukten;

  • 3. op een afstand van meer dan 100 meter van een bos;

  • 4. dat overigens geen gevaar oplevert voor de omgeving, en

  • 5. waarvan kennis is gegeven aan de brandweer;

    • b.

      het koken, bakken of braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover artikel 447 of 448 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.18 Rookverbod

  • 1. Het is verboden te roken in bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het bestuurscollege aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen of binnen een afstand van honderd meter daarvan brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 448, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.19 Verbod tot gebruik van vuurwapens

  • 1. Het is verboden op de openbare weg vuurwapens of windbuksen af te schieten, behoudens op of in krachtens vergunning van de gezaghebber, daartoe bijzonderlijk ingerichte schietbanen, die alvorens in gebruik te worden genomen door de gezaghebber moeten zijn goedgekeurd.

  • 2. Het gebruik van de schietbanen mag slechts geschieden onder de door de gezaghebber te stellen voorwaarden.

Artikel 2.1.20 Oplaten van vliegers

  • 1. Het is verboden op de openbare weg, op andere dan door het bestuurscollege aangewezen plaatsen vliegers op te laten of enig balspel te spelen.

  • 2. Het is verboden vliegers op te laten of opgelaten te hebben:

    • a.

      binnen een door het bestuurscollege bepaalde afstand vanaf een vliegveld of luchthaven;

    • b.

      indien daardoor schade kan ontstaan aan bovengrondse telefoon- of electrische leidingen.

Artikel 2.1.21 Wilde dieren

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren over de openbare weg te laten gaan of te vervoeren;

    • b.

      wilde of exotische dieren te verhandelen of te hebben, indien zij schadelijk of gevaarlijk voor de omgeving kunnen zijn.

  • 2. Het bestuurscollege kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Paragraaf 1 Hinderlijk gedrag door personen

Artikel 2.2.1 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Personen die zich op of aan de openbare weg zodanig ophouden dat zij overlast of hinder veroorzaken bij weggebruikers of bij bewoners van nabij de weg gelegen woningen, zijn, als hun door de politie gelast wordt zich daarvan te onthouden of zich vandaar te verwijderen, verplicht onmiddellijk aan deze last te voldoen.

Artikel 2.2.2 Hinderlijk gedrag bij gebouwen

Het is verboden zonder redelijk doel tussen zonsondergang en zonsopgang op of aan de openbare weg te liggen of zonder daartoe gerechtigd te zijn tegen enig perceel te leunen of op stoepen of treden te zitten of post te vatten.

Artikel 2.2.3 Hinderlijk drankgebruik
  • 1. Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes, plastic bekers, glazen en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor een terras dat deel uitmaakt van een inrichting of een aanhorigheid van een inrichting waarvoor op grond van de Vergunningslandsverordening een vergunning is verleend.

  • 3. De gezaghebber kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, indien er sprake is van een openbare vermakelijkheid waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 2.2.4 Overige gedragingen
  • 1. Het is verboden op de openbare weg:

    • a.

      anderen hinder of overlast aan te doen, het verkeer enig beletsel in de weg te leggen of zich op een daarvoor hinderlijke wijze te bewegen of te bevinden;

    • b.

      te vechten, te schreeuwen, stenen of andere voorwerpen voort te schoppen, straatvuurtjes te stoken, in bomen of palen, op hekken, muren, afsluitingen, op een in beweging zijnd rijtuig, motorrijtuig of handkar te klimmen, daaraan te hangen of lopende zich achter of terzijde daarvan vast te houden, tegen kiosken, paviljoenen of muziektenten te leunen, daarop te klimmen, daaraan te hangen of op enig gedeelte daarvan te zitten, te liggen of te staan;

    • c.

      straatafsluitingen of afsluitingen die met vergunning of op last van het bevoegde gezag geplaatst zijn, weg te nemen, te verplaatsen of omver te halen;

    • d.

      dieren tegen elkaar op te hitsen op andere wijze dan bedoeld in artikel 440, 10 [bedoeld zal zijn: artikel 440, 1°] van het Wetboek van Strafrecht;

    • e.

      met kaarten, geld, dominostenen of dobbelstenen of om geld te spelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.1. is het verboden op de openbare weg te plaatsen, te werpen, uit te gieten of te laten vallen of vloeien een voorwerp of stof of van de openbare weg te werpen met een voorwerp of stof waardoor:

    • a.

      de weg kan worden verontreinigd of beschadigd;

    • b.

      aan de gebruikers van de weg schade, hinder of letsel kan worden toegebracht.

Artikel 2.2.5 Hinderlijke werkzaamheden

Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege:

  • a.

    enig werk te verrichten, dat geraas of andere hinder van ernstige aard veroorzaakt of schadelijke of walgelijke lucht verspreidt, indien zulks op de naburige erven of op de openbare weg waargenomen kan worden;

  • b.

    in de open galerijen van huizen aan de openbare weg vuur aan te leggen of te hebben.

Artikel 2.2.6 Plakken en kladden
  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet, reclameplaat, ander drukwerk of geschrift hoegenaamd aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

Artikel 2.2.7 Ordeverstorende handelingen
  • 1. Het is verboden hetzij in de woning of in het bij een woning behorend erf hetzij in het besloten lokaal of erf bij een ander in gebruik zijnde, orde, rust of veiligheid verstorende handelingen te plegen.

  • 2. Het is verboden zich wederrechtelijk te bevinden op of in een voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, bij een ander in gebruik.

Artikel 2.2.8 Betreden begraafplaats

Het is verboden:

  • a.

    zich tot een begraafplaats toegang te verschaffen anders der daartoe aangewezen plaats, tenzij op last van de beheerder;

  • b.

    op een begraafplaats ter gelegenheid van het begraven of vervoeren van lijken de orde te verstoren.

Artikel 2.2.9 Verplichte opgave onbewoond pand
  • 1. De eigenaar of gebruiker van lokalen of percelen, niet voor bewoning bestemd zijnde, is indien en voor zover daarin niemand van 18.00 tot 8.00 uur onafgebroken aanwezig pleegt te zijn, verplicht aan de gezaghebber of een door deze aan te wijzen ambtenaar schriftelijk opgave te doen van de naam, het adres en zo mogelijk het telefoonnummer van tenminste één onmiddellijk bereikbare persoon, die in het bezit is van de sleutels van het lokaal of perceel.

  • 2. De eigenaar of gebruiker, als bedoeld in het eerste lid is verplicht elke verandering in de door hem bij zijn schriftelijke opgave verstrekte gegevens terstond schriftelijk op te geven aan de gezaghebber of de door deze aangewezen ambtenaar.

Paragraaf 2 Het houden van dieren

Artikel 2.2.10 Algemeen

Het is verboden dieren te houden op een wijze die:

  • a.

    schadelijk is voor het dier;

  • b.

    overlast of schade aan de openbare gezondheid kan veroorzaken.

Artikel 2.2.11 Varkens, paarden en pluimveefokkerijen
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      in de bebouwde kommen zonder schriftelijke vergunning van het bestuurscollege varkens of paarden te houden;

    • b.

      in de bebouwde kommen vee of meer dan 25 stuks pluimvee te houden en een pluimveefokkerij te drijven;

    • c.

      zonder schriftelijke vergunning van het bestuurscollege buiten de bebouwde kommen een pluimveefokkerij te drijven.

  • 2. De vergunning, als bedoeld in het vorige lid onder a en c, wordt niet gegeven dan onder voorwaarden na overleg met het Hoofd van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst te stellen en vervalt een jaar na een daartoe strekkende schriftelijke aanzegging door het bestuurscollege.

Artikel 2.2.12 Het loslopen van dieren
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      vee onbeheerd op of langs de openbare weg te laten loslopen;

    • b.

      vee op het terrein, bij een ander in gebruik, zonder diens toestemming te laten loslopen.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde vee wordt vanwege het eilandgebied St. Eustatius in bewaring genomen in een schutstal en indien binnen acht dagen na mededeling aan de rechthebbende of na openbare bekendmaking niet door de rechthebbende is opgeëist, verkocht.

  • 3. Bij teruggave van het in bewaring genomen vee worden de gemaakte kosten teruggevorderd van de rechthebbende.

  • 4. Bij verkoop worden uit de opbrengst betaald de kosten van bewaring en verkoop en de kosten die zijn gemaakt tot opsporing van de rechthebbende.

  • 5. De overblijvende gelden worden in de eilandskas gestort en ter beschikking van rechthebbende gesteld.

  • 6. Vee op de openbare weg loslopend aangetroffen, mag door de politie worden afgemaakt, zo het vangen gevaar oplevert.

  • 7. De schutgelden voor in een schutstal in bewaring genomen vee worden vastgesteld bij een door het bestuurscollege te nemen besluit, houdende algemene maatregelen.

Artikel 2.2.13 Pluimvee

Het is verboden:

  • a.

    niet-uitvliegend pluimvee op de openbare weg te laten lopen;

  • b.

    uitvliegend pluimvee te houden of te doen of laten houden binnen een door het bestuurscollege vastgestelde afstand vanaf een vliegveld.

Artikel 2.2.14 Blaffende honden

Eigenaars en houders van honden zijn verplicht te zorgen dat deze tussen tien uur 's avonds en vijf uur 's ochtends door blaffen huilen of janken geen overlast of hinder aan de omgeving veroorzaken.

Artikel 2.2.15 Gevaarlijke honden

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander anders dan kort aangelijnd, nadat het bestuurscollege de eigenaar of houder schriftelijk heeft medegedeeld dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van de hond noodzakelijk vindt.

Afdeling 3 Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

Artikel 2.3.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    A Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte:

    • 1.

      waarin enig horecabedrijf, tot uitoefening waarvan behoort het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, wordt uitgeoefend;

    • 2.

      waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

    B Houder: degene die een inrichting exploiteert of daarin feitelijk de leiding heeft.

  • 2. In deze afdeling wordt onder bezoekers niet verstaan:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.2 Sluitingsuur

  • 1. Het is de houder van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.3.1., verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven na 02.00 uur 's nachts.

  • 2. De gezaghebber kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.3 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de openbare weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

  • a.

    gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is, dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en er daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.4 Afwijking sluitingsuur, algehele sluiting

De gezaghebber kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit tijdelijk een ander dan het in artikel 2.3.2. genoemd sluitingsuur vaststellen of tijdelijk algehele sluiting van een of meer inrichtingen bevelen. Hij brengt het besluit terstond ter kennis van de houder van de inrichting die het betreft.

Artikel 2.3.5 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 2.3.2 of krachtens een op grond van artikel 2.3.4 door de gezaghebber genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.6 Ordeverstoring

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.3.7 Drankverstrekking op terras

Het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse is toegestaan op die gedeelten van de openbare weg, welke zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1 en voor welke gedeelten een vergunning is verleend ingevolge artikel 2.1.7 tot het hebben van een terras.

Artikel 2.3.8 Verbod drankverstrekking op terras

Het is verboden:

  • a.

    op het terras alcoholhoudende drank te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de op het terras aanwezige zitplaatsen;

  • b.

    op het terras alcoholhoudende drank te verstrekken gedurende de tijd dat de inrichting ingevolge artikel 2.3.2 voor bezoekers gesloten dient te zijn.

Artikel 2.3.9 Verlichting terras

Het terras dient tijdens het gebruik als zodanig voldoende verlicht te zijn.

Afdeling 4 Toezicht op evenementen

Artikel 2.4.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    de activiteit als bedoeld in artikel 52 van de Vergunningslandsverordening (P.B. 1963, no. 28), welke plaatsvindt in een inrichting als bedoeld in die verordening;

  • b.

    muziekuitvoeringen op openbare vergaderingen als bedoeld in artikel 1 van de Verordening van 22 juni 1933, houdende bepalingen omtrent de uitoefening van het recht van vergadering (P.B. 1933, no. 54);

  • c.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.5. van deze verordening.

Artikel 2.4.2 Evenementen

Het is verboden zonder vergunning van de gezaghebber evenementen te organiseren of te houden.

Artikel 2.4.3 Voorschriften en verbod

De gezaghebber kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voorschriften geven omtrent het houden van een evenement dan wel een evenement verbieden.

Artikel 2.4.4 Verboden evenement

Het is verboden evenementen te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

  • a.

    de voorschriften, die de gezaghebber krachtens artikel 2.4.3 heeft gegeven, niet nageleefd worden;

  • b.

    de gezaghebber het evenement verboden heeft.

Artikel 2.4.5 Beëindiging evenement

  • 1. Degene die een evenement organiseert of daarbij feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      dat evenement onverwijld te beëindigen indien de gezaghebber hiertoe een bevel geeft;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de gezaghebber is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

    • c.

      ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 2. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, onder a, gegeven is.

Artikel 2.4.6 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.4.7 Toelatingsverbod danspartij

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de gezaghebber personen beneden de leeftijd van vijftien jaar toe te laten tot een danspartij met inachtneming van artikel 2.4.2 gehouden.

  • 2. Hij, die met inachtneming van artikel 2.4.2 een danspartij houdt, is verplicht te zorgen, dat zonder de in het vorige lid bedoelde vergunning personen beneden de leeftijd van vijftien jaren daartoe niet toegelaten worden.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid blijft buiten toepassing ten aanzien van wettelijk erkende, bij het in werking treden van dit artikel bestaande verenigingen en ten aanzien van danspartijen te houden in gebouwen, behorende tot die verenigingen.

Artikel 2.4.8 Beëindigingsuur evenement

  • 1. Het is verboden een evenement, tot het houden waarvan ingevolge deze eilandsverordening een vergunning nodig is, na 's nachts 2.00 uur te laten voortduren of na bedoeld uur daaraan deel te nemen.

  • 2. De gezaghebber kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

HOOFDSTUK III Openbare zedelijkheid en volksgezondheid

Afdeling 1 Openbare zedelijkheid

Artikel 3.1.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op of aan de openbare weg, buiten de door het bestuurscollege als waterplaatsen of secreten aangewezen plaatsen, datgene te verrichten, waartoe zodanige inrichtingen bestemd zijn.

Artikel 3.1.2 Kwetsen openbare zedelijkheid

Het is verboden naakt of ongenoegzaam gekleed te zwemmen of te baden of zich naakt of ongenoegzaam gekleed in het openbaar of op een plaats zichtbaar vanaf de openbare weg te begeven.

Artikel 3.13 Uitlokken ontucht

  • 1. Het is aan personen van wie redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij zich aan prostitutie of andere ontucht overgeven, verboden met kennelijke ontuchtige bedoelingen op of aan de openbare weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een van de openbare weg waarneembare plaats iemand door handelingen, houding, gebaren, woorden, geluiden of op enigerlei andere wijze aan te lokken.

  • 2. Een ieder die van een ambtenaar van politie in het belang van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, het bevel krijgt zich van de daar bedoelde plaats te verwijderen in een bepaalde richting, is verplicht aan dat bevel gevolg te geven.

Afdeling 2 Volksgezondheid

Artikel 3.2.1 Plicht tot schoonhouden erf

Rechthebbenden op erven zijn verplicht er voor te zorgen dat hun erf altijd schoon is en indien door of namens het bestuurscollege opdracht is gegeven om hopen mest en vuil in bedoelde erven te verwijderen zijn zij verplicht hieraan onmiddellijk gevolg te geven.

Artikel 3.2.2 Verbod tot bevuilen openbare wegen of erven

Het is verboden:

  • a.

    faecalien te storten op de openbare weg;

  • b.

    faecalien te storten op open of gesloten erven;

  • c.

    mest-, vuilnis- of ashopen op open of gesloten erven aan te brengen of te hebben, behalve voor agriculturele doeleinden;

  • d.

    anders dan tijdens of onmiddellijk voor of na het verrichten van werkzaamheden puin, afbraak, kalk-, klei- of zandhopen op open of gesloten erven aan te brengen of te hebben;

  • e.

    enig vee of huisdier te verbranden;

  • f.

    huisdieren in het openbaar te doden.

Artikel 3.2.3 Krengen e.d.

Het is verboden een kreng te brengen of te hebben:

  • a.

    op of aan de openbare weg;

  • b.

    op of in een verzameling van vuilnis of van andere afvalstoffen, dan wel op of in een vuilnisemmer, ton, kist of dergelijke.

Artikel 3.2.4 Toestand van putten

De toestand van putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen:

  • a.

    gevaar oplevert voor de veiligheid;

  • b.

    nadeel voor de gezondheid of hinder veroorzaakt.

Artikel 3.2.5 Beer- of zinkputten

  • 1. Onverminderd hetgeen daaromtrent is bepaald in de Bouw- en Woningverordening 1984 zijn rechthebbenden op een onroerend goed verplicht ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, ervoor te zorgen dat de afstand tussen hun beer- of zinkput ten opzichte van een in de omgeving aanwezige watervoorziening tenminste 10 meter bedraagt.

  • 2. In bestaande situaties (peildatum de datum van inwerkingtreding van deze verordening) mag de afstand minder dan 10 meter bedragen, indien:

    • a.

      de beer- of zinkput ten opzichte van de watervoorziening dieper is gelegen en er in ieder geval een deugdelijke scheidingswand tussen de beer- of zinkput en de watervoorziening is aangebracht;

    • b.

      er sprake is van een hellend terrein, waarbij de beer- of zinkput lager is gelegen dan de watervoorziening.

Artikel 3.2.6 Deugdelijk afdekken van eetwaren

Het is verboden op of aan de openbare weg suikergoed, brood en andere eetwaren, bestemd om ongekookt of ongeschild genuttigd te worden dan wel om ter plekke bereid te worden, anders dan behoorlijk en zindelijk gedekt te vervoeren, te koop aan te bieden of ten verkoop in voorraad te hebben.

Artikel 3.2.7 Ondeugdelijke eet- en drinkwaren

  • 1. Het is verboden eet- en drinkwaren waarvan de uiterste houdbaarheids- of verkoopdatum is verstreken, verpakte of onverpakte eetwaren waarin zich insecten bevinden dan wel eet- of drinkwaren die door hun ondeugdelijkheid de gezondheid of veiligheid van de mens in gevaar kunnen brengen, te koop aan te bieden, uit te stallen, ten verkoop in voorraad te hebben, af te leveren, te bereiden of te serveren:

    • a.

      op of aan de openbare weg;

    • b.

      op een andere voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt ook in inrichtingen als bedoeld in artikel 2.3.1.

  • 3. De houder van een in het tweede lid genoemde inrichting is verplicht de door het bestuurscollege aangewezen ambtenaar van de gezondheidsdienst belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, onmiddellijk en onbelemmerd toegang te geven tot zijn inrichting.

  • 4. Gelijke verplichting als bedoeld in het derde lid geldt voor rechthebbenden of houders van de uitgiftepunten als genoemd in het eerste lid onder b.

HOOFDSTUK IV Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van het eiland

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

A Geluidhinder:

gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid;

B Geluidsapparaat:

een apparaat bestemd of mede bestemd voor het voortbrengen van geluid, te weten:

  • a.

    geluidversterkende apparatuur en luidsprekers;

  • b.

    muziekinstrumenten;

  • c.

    speelautomaten.

C Toestel:

een geluidsapparaat, dan wel een toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig daaronder niet begrepen;

D Inrichting:

een inrichting in de zin van artikel 2.3.1 van deze verordening;

E Houder van een inrichting:

hij die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting inricht of drijft.

Artikel 4.1.2 Het gebruik geluidsapparaten in inrichtingen

Het is de houder van een inrichting verboden daarin of in de aanhorigheid ervan zonder vergunning van het bestuurscollege ten behoeve van het publiek een geluidsapparaat in werking te hebben, of toe te laten dat daarin een geluidsapparaat in werking is gebracht.

Artikel 4.1.3 Sluiting van een inrichting

  • 1. Het bestuurscollege kan ter bestrijding van geluidhinder de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1, indien de houder van die inrichting in strijd handelt met het bepaalde in artikel 4.1.2. Het bestuurscollege maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting. De sluiting wordt van kracht op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 2. De sluiting geldt voor bepaalde of voor onbepaalde tijd; in het laatste geval wordt opheffing van de sluiting wederom openbaar bekendgemaakt.

  • 3. Behoudens in dringende gevallen beveelt het bestuurscollege de sluiting niet dan nadat degene te wiens aanzien het besluit wordt genomen, is gewaarschuwd en in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het bestuurscollege te doen horen.

  • 4. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het eerste lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is de houder van de inrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 6. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten inrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 7. Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vijfde en het zesde lid niet verstaan:

      • a.

        de gezinsleden van de houder van de inrichting, zomede diens elders wonende bloed- en aanverwanten in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

      • b.

        de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting wegens dringende redenen strikt noodzakelijk is.

  • 8. De sluiting kan op verzoek van de belanghebbende door het bestuurscollege worden opgeheven wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 4.1.4 Overige geluidhinder

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande artikelen is het verboden met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op muziekuitvoeringen op een openbare vergadering, als bedoeld in artikel 1 van de Verordening van 22 juni 1933, houdende bepalingen omtrent de uitoefening van het recht van vergadering (PB 1933, nr. 54)

  • 3. Het bestuurscollege kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Artikel 4.2.1 Afval op of aan de openbare weg

  • 1. Het is verboden afval of resten van etenswaren, bussen, papier of andere voorwerpen of stoffen neer te leggen, te werpen of zichtbaar achter te laten op of aan de openbare weg of op een vanaf de openbare weg zichtbare plaats.

  • 2. Hij/zij, door wie of op wiens last enige werkzaamheid op of aan de openbare weg verricht wordt, is verplicht hetgeen tengevolge daarvan op de openbare weg achterblijft, onmiddellijk na afloop op te ruimen of te doen opruimen.

  • 3. Hij/zij die op of aan de openbare weg waren aan het publiek aflevert, is verplicht hetgeen van die waren of van haar verpakking in de onmiddellijke omgeving van de plaats van aflevering langs of op de openbare weg achterblijft, onmiddellijk op te ruimen.

Artikel 4.2.2 Aanbieden vuilnis of huishoudelijk afval

  • 1. Het Is verboden op de openbare weg voorwerpen waarin zich vuilnis, huishoudelijk afval of vodden bevinden:

    • a.

      te plaatsen anders dan behoorlijk afgedekt en anders dan onmiddellijk tegen het perceel of de wand;

    • b.

      te hebben later dan twee uren nadat de vuilniswagen voorbijgekomen is of later dan vijf uur 's middags;

    • c.

      te hebben op zaterdag en zondag of op een met de zondag gelijk gestelde dag;

    • d.

      te doorzoeken, om te halen of uit te storten;

    • e.

      te plaatsen of te hebben, indien die voorwerpen, reeds voor hetzelfde doel gebruikt zijnde, niet zodanig zijn gereinigd, dat zij geen stank verspreiden.

  • 2. Met de zondagen worden gelijkgesteld Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, de Christelijke tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, de beide Kerstdagen, de verjaardag van de Koningin, Sint Eustatius Dag en Carnavalsmaandag.

  • 3. Het verbod vervat in het eerste lid is niet van toepassing op vuilnisbakken, welke met toestemming van het bestuurscollege op niet voor het rijverkeer bestemde gedeelten van de openbare weg zijn geplaatst.

Afdeling 3 Bodem- weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.3.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    • b.

      een op of aan de weg geplaatste afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan voor het daarin deponeren van klein afval, zoals verpakkingen van versnaperingen en kleine eetwaren, en sigaretten- en sigarendoosjes.

  • 2. Het bestuurscollege kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      wordt gehandeld door of vanwege de overheid;

    • b.

      de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden en lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

Artikel 4.3.2 Verbod schadelijke lozingen

Het is verboden afvalwater of water dat doortrokken is met of vuil is van ruwe olie dan wel olieprodukten, ruwe olie of chemicaliën te doen of te laten afvloeien, te storten of te werpen in de openbare rioleringen of zeewateren of op de openbare wegen.

Artikel 4.3.3 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging:

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag;

      te reinigen of te doen reinigen.

Artikel 4.3.4 Vervoer van verontreinigende stoffen

Het is verboden op de openbare weg:

  • a.

    bloed of ingewanden van dieren of stankverspreidende stoffen te vervoeren anders dan op voldoende wijze afgedekt en op andere uren dan tussen 's avonds tien uur en ‘s morgens vijf uur;

  • b.

    puin, afbraak, kalk, aarde, klei, zand, mest, zaagsel, krullen, spaanders, los stro, pakhooi, as, slijk of afval anders te vervoeren dan in vervoermiddelen, die zodanig zijn ingericht en worden gebruikt dat het storten of wegstuiven van de inhoud voorkomen wordt.

Artikel 4.3.5 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    • a.

      een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

    • b.

      zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2. De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering

Artikel 4.4.1 Ontsierende of hinderlijke reclames e.d.

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerend goed reclame welke van de weg af zichtbaar is, aan te brengen dan wel als rechthebbende of gebruiker van dat onroerend goed die reclame in stand te houden of de aanwezigheid te gedogen.

  • 2. Onder reclame wordt in het vorige lid mede verstaan propaganda, voor welk doel dan ook gevoerd, met uitzondering van propaganda in verband met een op handen zijnde verkiezing van een openbaar lichaam met dien verstande dat deze uitzondering toepasselijk is gedurende zestig dagen onmiddellijk voorafgaande aan de door het bevoegd gezag vastgestelde dag der stemming tot acht dagen na deze.

  • 3. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op reclame voor zaken, die worden vervaardigd of verhandeld dan wel voor bedrijven, die worden uitgeoefend op of in het onroerend goed, voor zover het bestuurscollege niet in een aanschrijving aan de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed heeft verklaard, dat de reclame naar zijn mening de welstand op ontoelaatbare wijze schaadt. Deze aanschrijving wordt niet verzonden alvorens vier weken zijn verlopen nadat het bestuurscollege de eigenaar of de gebruiker schriftelijk mededeling heeft gedaan van zijn bezwaren;

    • b.

      op reclame, aangebracht op een bord met een oppervlakte van ten hoogste 1 m2, tot het te koop of te huur aanbieden van een of meer gebouwen of terreinen;

    • c.

      op reclame, aanwezig op het tijdstip na het vaststellen van deze eilandsverordening gedurende een jaar na de inwerkingtreding van deze eilandsverordening, mits de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed binnen drie maanden na de inwerkingtreding hiervan ontheffing van het in het eerste lid vervatte verbod heeft aangevraagd.

  • 4. Het bestuurscollege kan van het in het eerste lid vervatte verbod alleen ontheffing verlenen, indien de reclame waarvoor de ontheffing wordt verzocht, naar zijn oordeel de welstand niet op ontoelaatbare wijze schaadt.

HOOFDSTUK V Andere onderwerpen betreffende de huishouding van het eilandgebied

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

A Wegen: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande straten, wegen, stegen, gangen, paden, pleinen, kaden, bruggen, stoepen, trottoirs alsmede de tot de wegen behorende bermen of zijkanten;

B Voertuigen: alle rij- en voertuigen, met uitzondering van:

  • 1.

    fietsen en bromfietsen;

  • 2.

    kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

C Parkeren: het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      de voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3. Het bestuurscollege kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan 48 uur op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg of op een plaats zichtbaar vanaf de weg, te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 5.1.5 Caravans e. d.

  • 1. Het is verboden een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op een door het bestuurscollege bij persoonlijke aanschrijving aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het eiland.

  • 2. Het bestuurscollege kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.1.6 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het bestuurscollege bij persoonlijke aanschrijving aangewezen plaats:

    • a.

      waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van het eiland;

    • b.

      waar dit naar zijn oordeel doelmatig gebruik van de aangewezen plaats in de weg staat.

  • 2.

    Het bestuurscollege kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.1.7 Parkeren van uitzichtbelemmerde voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.8 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld

Het is, behalve ter uitvoering van een van overheidswege opgedragen taak, verboden zonder vergunning van het bestuurscollege op de openbare weg of huis aan huis inzamelingen van geld te houden.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege:

    • a.

      op of aan de openbare weg of aan een openbaar water dan wel een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats, goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven;

    • b.

      huis aan huis eet- en drinkwaren te koop aan te bieden of te verkopen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Staatsregeling;

    • b.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      in het belang van de volksgezondheid.

Artikel 5.2.3 Personen beneden de leeftijd van zestien jaren

  • 1. Venten door personen beneden de leeftijd van zestien jaren is verboden.

  • 2. Hij/zij, die toezicht van welke aard ook over personen beneden de leeftijd van zestien jaren uitoefent, is verplicht te zorgen, dat hij/zij niet vent.

Artikel 5.2.4 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege op of aan de openbare weg of aan een openbaar water dan wel op een andere voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is verboden om in de nabijheid van in het eerste lid bedoeld voertuig of enig ander middel ten behoeve van het publiek stoelen, banken of andere zitplaatsen te hebben.

  • 3.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het bestuurscollege standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 8 eerste lid, van de Staatsregeling. Alsdan geldt ook het in het derde gestelde verbod niet.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      in het belang van de volksgezondheid.

Artikel 5.2.5 Schadelijke of gevaarlijke voorwerpen

Het is verboden op de openbare weg:

  • a.

    schadelijke of gevaarlijke voorwerpen of stoffen te verkopen, te koop aan te bieden of ten verkoop in voorraad te hebben;

  • b.

    bij het venten, bij het doen van omroepingen of bij het verspreiden, aanbevelen, aankondigen of bekendmaken van gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen zodanig te roepen, rond te gaan of te rijden met zodanige reclamemiddelen of zodanige geluidmakende middelen dat daardoor de openbare orde verstoord of bedreigd, of de goede zeden aanstoot gegeven wordt.

Afdeling 3 Perceelnummers, straatnaamborden, waarschuwingsborden en verkeerstekens

Artikel 5.3.1 Perceelnummers

  • 1.

    • De rechthebbende op een bouwwerk, gebouw of getimmerte is verplicht te zorgen dat:

      • a.

        het voorzien is van een duidelijk zichtbare, bij de ambtenaar van het bevolkingsregister tegen betaling verkrijgbare plaat, welke het nummer vermeldt door die ambtenaar voor het gebouw of getimmerte bepaald met dien verstande, dat elke woning om zelfstandig tot huisvesting te worden ingericht een plaat, vermeldende een afzonderlijk nummer, zal moeten verkrijgen. Na aankoop van bedoelde plaat wordt zij zo spoedig mogelijk, vanwege de ambtenaar in het vorige lid genoemd, op een daarvoor geschikte plaats aangebracht, welke ter hoogte van tenminste anderhalve meter en ten hoogste drie meter boven de begane grond gelegen, zo mogelijk van de openbare weg zichtbaar zijn;

      • b.

        het daarop of daarbij geplaatste nummer in goed leesbare staat onderhouden blijft.

  • 2. Bij vernummering van het perceel mag het oude nummer mits doorgestreept nog zichtbaar blijven gedurende de tijd van 1 jaar, te rekenen van de dag, waarop het nieuwe nummer is aangebracht.

Artikel 5.3.2 Leesbaarheid nummer

  • 1. De rechthebbende is verplicht ervoor te zorgen, dat tijdens het verrichten van werkzaamheden aan het perceel het nummer duidelijk leesbaar blijft aangeduid.

  • 2. Het is verboden het nummer, krachtens de voorgaande artikelen aangebracht, van het perceel te verwijderen of een ander nummer aan te brengen of te hebben.

Artikel 5.3.3 Gedoogplicht

  • a. Rechthebbenden zijn verplicht toe te laten dat door of vanwege het bevoegd gezag straatnaamborden, waarschuwingsborden of verkeerstekens aan hun gebouw of getimmerte of op hun erf worden aangebracht;

  • b. Het is verboden het aldus aangebrachte bord of teken te wijzigen, onzichtbaar of onherkenbaar te maken, te verwijderen of aldaar een bord met de naam van een andere openbare weg of een ander waarschuwingsbord of verkeersteken aan te brengen of te hebben.

Afdeling 4 Maatregelen ter bescherming van dieren

Artikel 5.4.1 Mishandelen van dieren

Het is verboden:

  • a.

    op de openbare weg een trekdier te besturen, dat gewond of door een uiterlijk waarneembare ziekelijke aandoening is aangetast, tenzij het dier in die toestand is geraakt tijdens het gebruik dat er van gemaakt werd op het ogenblik dat het feit geconstateerd werd en het nog niet mogelijk is geweest het buiten gebruik te stellen;

  • b.

    een stuk vee op de openbare weg te laten gaan, wanneer redelijkerwijs te voorzien is, dat het tengevolge van verwonding of zwakte zijn bestemming niet zal kunnen bereiken;

  • c.

    op de openbare weg vee te vervoeren met de kop buiten het vervoermiddel of in liggende houding in zulk een aantal, dat de bodem van het vervoermiddel niet elk stuk vee voldoende en behoorlijke ligplaats verschaft;

  • d.

    op de openbare weg een rijtuig te besturen, indien het vervoerde, daaronder begrepen de bestuurder en andere inzittenden, zich niet in evenwicht bevindt of wegens de zwaarte bovenmatige inspanning bij het trekdier vergt;

  • e.

    op de openbare weg een rijtuig of een trekdier te besturen, indien enig deel van het tuig, wegens hardheid, onvoldoende breedte of afmetingen bij het dier verwondingen, vervelling of schaving veroorzaakt.

Artikel 5.4.2 Vastleggen van honden en katten

  • 1. Het is verboden een hond vast te leggen, te doen vastleggen of vastgelegd te hebben of te houden, tenzij de hond is voorzien van een halsband, waarvan de lengte en breedte zodanig zijn dat de band voor hem niet schadelijk is en op zodanige wijze is vastgelegd dat hij zich ongehinderd kan bewegen.

    Binnen het bereik van de vastgelegde hond moeten zich een schaduwrijke plek en/of ruimte bevinden waar het dier beschutting heeft tegen weersomstandigheden zoals zon en regen.

  • 2. Het is verboden katten vast te leggen, vast te zetten, vastgelegd of vastgezet te hebben, dan wel te doen of te laten vastzetten.

Artikel 5.4.3 Bescherming van vee tegen weersomstandigheden

Het is verboden anders dan kortstondig vee vast te zetten dan wel in een koraal of stal te hebben, indien het niet afdoende wordt beschut tegen weersomstandigheden zoals zon en regen.

HOOFDSTUK VI STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van enige bepaling van deze eilandsverordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden, en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. De feiten bij deze eilandsverordening strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen.

  • 3. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden of vrijwillig voldaan is aan de voorwaarde door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht voor de Nederlandse Antillen gesteld, kan hechtenis of geldboete tot het dubbele van het in het vorige lid voor elk gestelde maximum worden opgelegd.

  • 4. Bij veroordeling wegens overtreding van enige bepaling van deze eilandsverordening, kunnen de voorwerpen waarmee de overtreding is gepleegd of door middel van overtreding verkregen, worden verbeurd verklaard, voor zover zij aan de veroordeelde toebehoren.

Artikel 6.2 Opsporingsambtenaren

Met het opsporen van de overtredingen van deze verordening zijn belast de de opsporingsambtenaren bedoeld in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

Artikel 6.3 Bijzondere opsporingsambtenaren

Behalve de in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen zijn met de opsporing van overtredingen van de in Hoofdstuk III, afdeling 2 en Hoofdstuk IV, afdeling 2 en afdeling 3 gestelde voorschriften belast de daartoe door het bestuurscollege aangewezen ambtenaren van de gezondheidsdienst.

Zij zijn bevoegd van de overtreding van bedoelde voorschriften proces-verbaal op te maken en zenden deze processen-verbaal zo spoedig mogelijk naar de officier van justitie dan wel de hulp-officier van justitie.

Deze processen-verbaal hebben bewijskracht indien zij zijn opgemaakt op de eed of de belofte voor de aanvaarding van de betrekking afgelegd.

Artikel 6.4 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen

  • 1. Zo dikwijls de zorg voor de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde dit vereist, wordt hierbij de last verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen - woningen en vaartuigen daaronder mede verstaan -, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker te betreden:

    • a.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met de uitvoering van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      aan hen, die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      aan de opsporingsambtenaren, die en voor zover zij belast zijn met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

    • d.

      aan de bijzondere opsporingsambtenaren als genoemd in artikel 6.3, teneinde een voor de juiste uitvoering van hun taak noodzakelijk onderzoek in te stellen. Zonodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

  • 3. Voor zoveel de in het eerste lid bedoelde last woningen betreft, wordt deze verstrekt met inachtneming van de landsverordening van 23 juli 1955 (PB 1955, nr.79), en uitsluitend indien de zorg voor de naleving een voorschrift betreft dat strekt tot handhaving van de openbare rust of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in de verordening vrijheids beneming, PB 1891, nummer 28 niet is toegelaten.

Artikel 6.5 Onderzoeksbevoegdheden

De krachtens artikel 6.3 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd waren aan een onderzoek ter plaatse te onderwerpen of mede te nemen om deze zaken elders aan een onderzoek te doen onderwerpen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Ten behoeve van zodanig onderzoek kunnen zij verpakkingen openen, dan wel vorderen dat verpakkingen worden geopend.

Artikel 6.6 Geheimhouding

Een ieder die betrokken is bij de handhaving van Hoofstuk III, afdeling 2 en Hoofdstuk IV, afdeling 2 en afdeling 3, en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift terzake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig ander wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 6.7 Bestuursdwang

  • 1. Het bestuurscollege dan wel de gezaghebber is, ieder voor zoveel het zijn bevoegdheid betreft, bevoegd om, zo nodig op kosten van de overtreders van deze eilandsverordening te doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand te herstellen hetgeen in strijd met de bepalingen in of krachtens deze eilandsverordening is of wordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen, weggelaten, beschadigd of weggenomen.

  • 2. Met uitzondering van spoedeisende gevallen wordt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden geen gebruik gemaakt, dan nadat van de belanghebbende schriftelijk is gevorderd binnen een redelijke termijn te doen datgene waartoe hij ingevolge of krachtens deze eilandsverordening is gehouden.

Artikel 6.8

  • 1. Het bestuurscollege kan, indien het belang van de bescherming van de volksgezondheid dan wel het milieu zich daartegen niet verzet, bepalen dat de overtreder van de in Hoofdstuk III, afdeling 2 en Hoofdstuk IV, afdeling 2 en afdeling 3 gestelde bepalingen een door het bestuurscollege vastgestelde dwangsom verbeurt voor elke dag dat de overtreding voortduurt.

    Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom.

  • 2. De beschikking waarbij een dwangsom is opgelegd, bevat het tijdstip waarop zij van kracht wordt.

    Het bestuurscollege kan daarin de overtreder in de gelegenheid stellen om aan de overtreding een einde te maken.

  • 3. Het bestuurscollege kan de verschuldigde dwangsom bij dwangbevel invorderen. Alle daaruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de overtreder.

    Alle daaruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de overtreder.

  • 4. Het bestuurscollege kan de bijzondere opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 6.3., machtigen haar bevoegdheid als bedoeld in de leden 1 en 2 uit te oefenen.

Artikel 6.9 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen krachtens de Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap van 17 maart 1992 (AB 1992, nr.1) blijven geldig tot de tijd waarvoor zij zijn verleend verstreken is of totdat zij zijn herroepen of ingetrokken,

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de in het eerste lid genoemde verordening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 3. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in de in het eerste lid genoemde verordening, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende drie maanden na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag als bedoeld in artikel 1.2 heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

Artikel 6.10 Aanhalingstitel

  • 1. Deze eilandsverordening kan worden aangehaald onder de titel van ”Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap 1993" en zij treedt in werking op de dag na die van haar afkondiging.

  • 2. Met ingang van de in het vorige lid vermelde tijdstip komt de Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap van 17 maart 1992 (AB 1992, nr.1) te vervallen.