LANDSVERORDENING houdende bepalingen inzake de identificatieplicht

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING houdende bepalingen inzake de identificatieplicht

Artikel 1

  • 1. Iedere persoon vanaf 12 jaar is verplicht te allen tijde een op hem betrekking hebbend identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 bij zich te hebben.

  • 2. Iedere persoon als bedoeld in het eerste lid is verplicht bij openbare vermakelijkheden, in instellingen voor onderwijs, in horecagelegenheden en binnen een afstand van 500 meter gerekend vanaf de grens van de locatie waar de vermakelijkheid plaats vindt, dan wel waarop de opstal van de instelling of de gelegenheid zich bevindt, desgevraagd terstond een identiteitsdocument als bedoeld in het eerste lid ter inzage te verstrekken aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 184 en 185 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de uitoefening van hen in het kader van de handhaving van de openbare orde of de opsporing van strafbare feiten toegekende wettelijke bevoegdheden.

  • 3. Iedere persoon als bedoeld in het eerste lid is verplicht desgevraagd terstond een identiteitsdocument als bedoeld in het eerste lid ter inzage te verstrekken aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 184 en 185 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de toepassing en handhaving van:

    • a.

      de Landsverordening toelating en uitzetting;

    • b.

      de Leerplichtlandsverordening.

  • 4. De opsporingsambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, is bevoegd van het ter inzage verstrekte document, bedoeld in het tweede en derde lid, afschrift te nemen of dit daartoe tijdelijk mee te nemen. Is sprake van een tijdelijk meenemen dan verstrekt de opsporingsambtenaar een met redenen omkleed bewijs van inname.

Artikel 2

Onder identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 wordt verstaan:

  • a.

    een geldige indentiteitskaart als bedoeld in de Landsverordening identiteitskaarten; of

  • b.

    een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet (Stb. 1991, 498); of

  • c.

    een geldig rijbewijs als bedoeld in de Wegenverkeersverordening; of

  • d.

    de documenten, waarover een vreemdeling ingevolge de Landsverordening toelating en uitzetting moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie; of

  • e.

    het door de Minister van Justitie vastgestelde identiteitsdocument, dat betrekking heeft op de minderjarige, die ingevolge de Landsverordening identiteitskaarten niet verplicht is om in het bezit te zijn van een identiteitskaart.

Artikel 3

  • 1. Handelen in strijd met de in artikel 1 gestelde voorschriften is een overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, een geldboete van de derde categorie of met beide straffen.

  • 2. Indien tijdens het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in het eerste lid nog geen jaar is verlopen sedert een eerdere veroordeling van de schuldige wegens het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in dat lid onherroepelijk is geworden dan wel vrijwillig is voldaan aan een voorwaarde door het openbaar ministerie krachtens artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht gesteld, kan hechtenis van ten hoogste 12 maanden of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd.

Artikel 4

[regelt de inwerkingtreding]

Artikel 5

Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening identificatieplicht.